Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Europese Centrale Bank - Praktische aspecten van de euro: stand van zaken en wat er nog moet gebeuren .
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Europese Centrale Bank - Praktische aspecten van de euro: stand van zaken en wat er nog moet gebeuren .
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ, HET COMITÉ VAN DE REGIO'S EN DE EUROPESE CENTRALE BANK - Praktische aspecten van de euro: stand van zaken en wat er nog moet gebeuren .
Inleiding
Aan het einde van de eerste helft van de overgangsperiode wordt in deze mededeling een overzicht gegeven van de reeds getroffen en de nog vereiste voorbereidingen voor de definitieve omschakeling op de euro begin 2002. Aan het einde van de overgangsperiode gaan er twee dingen gebeuren: vanaf 1 januari 2002 zal de euro niet langer in nationale munteenheden zijn onderverdeeld en in de weken daarna zullen de nationale bankbiljetten en munten worden vervangen door in euro luidende bankbiljetten en munten. Deze twee gebeurtenissen zijn weliswaar zuiver technisch of praktisch van aard, maar hebben implicaties zonder precedent in de monetaire geschiedenis.
Over het referentiescenario voor de omschakeling op de ene munt werd overeenstemming bereikt in de Europese Raad van Madrid in december 1995 na voorbereidingen van de Commissie en het Europees Monetair Instituut. De hoofdelementen zijn neergelegd in de verordeningen van de Raad van juni 1997 en mei 1998 die het rechtskader voor de euro vormen. Vervolgens hebben alle lidstaten van de eurozone diverse onderdelen van hun eigen wetgeving aan de komst van de euro aangepast. Vele nationale maatregelen die in dit vroege stadium van de praktische voorbereidingen zijn genomen, hadden ten doel de omschakeling van de financiële markten op de euro te vergemakkelijken en het bedrijfsleven in staat te stellen de euro-eenheid te gebruiken in hun verslaglegging, in de denominatie van hun kapitaal of in belastingaangiften. In feite waren de financiële markten klaar om onmiddellijk na de invoering van de euro op grote schaal erop over te schakelen; dit was de eerste uitdaging op praktisch niveau (afgezien van de tenuitvoerlegging van het ene monetaire beleid), een uitdaging waaraan met succes het hoofd is geboden. De initiatieven op Europees niveau in dit vroege stadium van de praktische voorbereidingen bestonden onder meer uit drie aanbevelingen van de Commissie van april 1998 betreffende de bankkosten voor de omrekening in euro, betreffende de dubbele aanduiding van prijzen en andere geldbedragen, en betreffende de dialoog, het volgen en de voorlichting om de overschakeling op de euro te vergemakkelijken. De Commissie heeft vervolgens verscheidene rondetafelconferenties over de praktische aspecten georganiseerd en een informatiestrategie ter voorbereiding van de definitieve omschakeling geformuleerd; in een mededeling van februari 2000 heeft de Commissie haar prioriteiten up to date gebracht. Met het oog op de omschakeling op in euro luidend contant geld heeft de Europese Centrale Bank nauwe en geregelde contacten met vertegenwoordigers van de voornaamste gebruikers van contant geld georganiseerd. De ECB staat ook op het punt een uitgebreide voorlichtingscampagne over de nieuwe bankbiljetten en muntstukken van start te doen gaan.
Het overzicht in deze mededeling is opgezet volgens de structuur zoals die wordt bepaald door de twee uitdagingen aan het eind van volgend jaar, namelijk de omrekening van alle bedragen van de onderverdelingen in nationale munteenheden naar de euro, en het uit de circulatie nemen van de oude bankbiljetten en muntstukken, gepaard gaande met de invoering van de nieuwe.
I. Omschakeling van nationale munteenheden op euro's
A. Voorbereiding van de particuliere sector
Enerzijds moet het bedrijfsleven zich voorbereiden en anderzijds moeten de consumenten wennen aan de nieuwe munt. De Commissie heeft een adviesgroep inzake de praktische aspecten van de omschakeling op de euro opgericht, waaraan wordt deelgenomen door vertegenwoordigers van een twintigtal Europese beroepsfederaties (waaronder drie consumentenverenigingen) om dit te bespreken. Op basis van de werkzaamheden van deze groep zal een aanbeveling over de methoden om het publiek aan de euro te wennen, worden opgesteld, die in het najaar 2000 door de Commissie zal worden ingediend..
1. Voorbereidingen van het bedrijfsleven
In het algemeen gebruiken de ondernemingen de euro weinig en bereiden zij zich er langzaam op voor.
a. De ondernemingen gebruiken de euro weinig
Ondernemingen zowel als particulieren moeten leren de euro te gebruiken. In euro's betalen, betalingen ontvangen en factureren zijn telkens tests van de eurocompatibiliteit van de computer-, de boekhoud- en de financiële structuren van de onderneming, en concrete ervaringen om aan de nieuwe munt te wennen. Het is dus in het belang van eenieder dat het gebruik van de euro vóór 2002 op gang komt. De meeste waarnemers verwachtten een soort sneeuwbaleffect: grote ondernemingen vragen hun toeleveranciers op de euro om te schakelen, en dezen vragen hun leveranciers hetzelfde te doen. Om diverse redenen is dit effect niet opgetreden. Het gebruik van de euro door het bedrijfsleven en met name door het midden- en kleinbedrijf blijft in het algemeen nog op een bescheiden niveau..
De Commissie publiceert geregeld een document waarin de ontwikkeling van het gebruik van de euro in Europa wordt geanalyseerd [1]. Het aandeel van de euro in de betalingen van de ondernemingen van de eurozone heeft zich de laatste maanden sterk ontwikkeld en bedroeg in april 2000 in waarde iets meer dan 25%, tegen nog geen 2% in het laatste kwartaal van 1999. Dit hoge percentage is echter enigszins misleidend: in volume bedragen de betalingen in euro's slechts 2,4% van de transacties. Dit grote verschil tussen de betalingen in volume en in waarde is hoofdzakelijk toe te schrijven aan twee factoren:
[1] Quarterly review of the use of the euro. Nr.°2. 12 april 2000. http://europa.eu.int/comm/economy_finance/document/misc/eurouse2_en.pdf (beschikbaar in het Engels, Frans en Duits).
- in Europa is er een golf van fusies en overnames zonder precedent, waarbij gekruiste aankopen van effecten tussen fuserende ondernemingen plaatsvinden; deze worden uitgedrukt in euro's;
- de grote ondernemingen neigen er het eerst toe op de euro om te schakelen. Uit de studies blijkt dat in alle deelnemende lidstaten het verschil in gebruik van de euro tussen de grote ondernemingen en het midden- en kleinbedrijf steeds groter wordt.
- deze cijfers worden bevestigd door de resultaten van een in opdracht van de Commissie uitgevoerde Eurobarometer Flash enquête [2], volgens welke slechts 10% van de ondervraagde kleine en middelgrote ondernemingen reeds in euro's factureren en een duidelijke meerderheid van hen van plan is hiermee te wachten tot het einde van de overgangsperiode.
[2] EOS Gallup Enquête, in mei-juni 2000 uitgevoerd bij een steekproef van 2819 kleine en middelgrote ondernemingen in de eurozone en Griekenland.
b. De ondernemingen bereiden zich langzaam voor
Volgens een in het begin van het jaar verschenen studie [3] is 20% van de grote ondernemingen in de eurozone op de euro overgeschakeld voor al hun werkzaamheden en wil 40% dat dit jaar doen. In vergelijking hiermee verloopt de voorbereiding van het midden- en kleinbedrijf langzamer. Van de KMO's die zijn opgenomen in de steekproef voor de Eurobarometer Flash enquête, verklaart slechts 15% reeds in staat te zijn alle verrichtingen in euro's uit te voeren, 25% verwacht ertoe in staat te zullen zijn in de periode tot eind 2001 en de rest, dat is meer dan 50% van de KMO's, is van mening dat dit pas in 2002 mogelijk zal zijn. Het is moeilijk te schatten hoeveel ondernemingen hun boekhouding in euro's zijn gaan voeren. Een onderneming kan prijzen in euro's hebben en facturen in euro's afgeven en tegelijkertijd een boekhouding in de nationale munt handhaven. De overheden vermoeden dat ondernemingen die hun BTW in euro's aangeven, hun boekhouding op de Europese munt hebben omgeschakeld. Op basis hiervan is naargelang van het land 0,5% tot bijna 9% van de ondernemingen hun boekhouding in euro's gaan voeren. Met betrekking tot de bankrekeningen van de ondernemingen in de eurozone blijkt uit de statistieken van de Commissie een duidelijke toename van de voorraad rekeningen in euro's (in volume is deze toegenomen van 0,6% in het laatste kwartaal van 1999 tot 3,4% in het eerste kwartaal van 2000) en een belangrijke versnelling van de stroom: bijna één op tien nieuwe bankrekeningen wordt in euro's geopend. De totale beweging gaat onmiskenbaar in de goede richting. Maar het gaat nog langzaam.
[3] « Europe's response to EMU », KPMG. www.kpmg.co.uk.
Zolang er nog geen muntstukken en bankbiljetten zijn, is het natuurlijk normaal dat de betalingsstatistieken een gering gebruik van de euro aangeven. Het is echter in het algemeen zorgwekkend dat zo weinig ondernemingen voor hun werkzaamheden overschakelen op de Europese munt. Dit kan wijzen op:
- ofwel, positief gedacht, een geleidelijke omschakelingsstrategie waarbij de gehele overgangsperiode wordt gebruikt;
- ofwel een vertraging bij de voorbereiding;
- ofwel een omschakelingsstrategie die is gericht op 1 januari 2002;
- ofwel een verkeerde strategie, gebaseerd op het idee dat de overgangsperiode op 30 juni 2002 afloopt.
De resultaten van de bovengenoemde Eurobarometer Flash enquête doen vermoeden dat deze laatste twee hypothesen in het midden- en kleinbedrijf het vaakst voorkomen. Zo vindt 30% van de KMO's dat het nog te vroeg is om met de voorbereidingen te beginnen en van de 48% die verklaren over een actieplan te beschikken, is slechts te helft begonnen met de concrete tenuitvoerlegging van de vastgestelde maatregelen. Kiezen voor omschakeling op 1 januari 2002 is echter een keuze waarover goed moet worden nagedacht en die slechts geschikt is voor bepaalde types ondernemingen [4]. Er bestaat namelijk een belangrijk risico dat eind 2001 knelpunten ontstaan waar het gaat om de beschikbaarheid van computer- en boekhoudsystemen en ondernemingen die hiervoor kiezen, lopen het risico niet op tijd klaar te zijn of eenzelfde goed of dienst duurder te betalen Een datum na 1 januari 2002 kiezen, is juridisch onmogelijk: de nationale munteenheden houden op 31 december 2001 om middernacht op te bestaan. In de voorlichtingscampagnes die tussen 1995 en 1998 zijn georganiseerd over het tijdschema voor de omschakeling op de euro, werd 30 juni 2002 genoemd als uiterste termijn van de fase waarin zowel nationale bankbiljetten en muntstukken als eurobankbiljetten en -muntstukken in omloop zullen zijn. De boodschap over de datum is ontvangen, maar de inhoud ervan is slecht geïnterpreteerd en dikwijls - vooral door kleine bedrijven - opgevat als het einde van de overgangsperiode.
[4] Er zijn zeker wel enkele gevallen waarin omschakeling op 31 december 2001 de minst slechte keuze is, bijvoorbeeld voor detailhandelaars of KMO's die beschikken over computerprogramma's welke slechts met één valuta werken. Maar zelfs in dit geval blijft er een risico en moet de operatie zorgvuldig worden voorbereid.
Er is dus voorlichting nodig om de ondernemingen te informeren over de exacte stand van het tijdschema voor de materiële invoering van de euro en hen ervan te doordringen dat 31 december 2001 de uiterste datum is voor de omschakeling op de euro en dat het noodzakelijk is hun voorbereidingen te bespoedigen.
2. De burgers met de euro leren omgaan
De consumenten zullen vanaf de eerste dagen van 2002 snel in een euro-omgeving worden opgenomen. Tegelijkertijd moeten zij de prijzen en geldbedragen in euro's leren begrijpen, nieuwe betaalmiddelen herkennen, de waarde ervan in zich opnemen en gerust zijn over de neutraliteit van de overgang op de euro voor de prijzen. Voorafgaande ervaring met de euro en dubbele aanduidingen van prijzen en geldbedragen zijn enkele van de onontbeerlijke middelen om bij te dragen tot hun voorbereiding.
a. Gebruik van de euro
Particulieren kunnen rekeningen hebben en girale betalingen verrichten in euro's. Het gebruik van de euro door particulieren blijft in het algemeen gering, maar is niettemin van het laatste kwartaal van 1999 op het eerste kwartaal van 2000 verdrievoudigd van 0,8 tot 2,4% van de betalingen in de eurozone in volume. In waarde komen de betalingen van particulieren in euro's - daarin ook begrepen de aankopen van effecten en de betalingen van tolgelden op de Franse autowegen - thans in de buurt van de 10% (8,9%). De euro wordt voorts gebruikt in 13% van de grensoverschrijdende betalingen in volume en in meer dan 24% van die betalingen in waarde. Er zijn nog steeds zeer weinig rekeningen van particulieren in euro's (minder dan 1% van het totale aantal in de meeste deelnemende landen).
Gemiddeld konden 45% van de betaalterminals in de eurozone [5] in april 2000 betalingen in euro's accepteren. Deze indicator is belangrijk: zolang er nog geen muntstukken en bankbiljetten zijn, is de aanpassing van de terminals een absolute voorwaarde voor de ontwikkeling van de betalingen in euro's (behalve in Frankrijk worden cheques in de eurozone weinig gebruikt). In sommige landen kan een terminal echter "eurocompatibel" zijn zonder effectief betalingen in euro's te accepteren: de handelaar kan ervoor kiezen deze functie te desactiveren, hetgeen soms gebeurt naar aanleiding van gebruiksfouten (bijvoorbeeld: bedragen die in euro's worden gefactureerd in plaats van in de nationale valuta, of omgekeerd). In drie lidstaten (Oostenrijk, Ierland en Nederland) zijn de betaalterminals nog steeds niet aan de euro aangepast, hetgeen de consument verhindert de euro in de praktijk uit te proberen.
[5] "Quarterly review of the use of the euro." (zie boven).
De Commissie herinnert er ook aan dat het huidige niveau van de bankkosten voor grensoverschrijdende betalingen belangrijk moet worden verlaagd om de voordelen van de EMU volledig te realiseren. Overeenkomstig haar mededeling van 31 januari 2000 "retailbetalingen in de interne markt" wenst zij dat de grensoverschrijdende betalingen snel en goedkoop worden en op termijn op dezelfde wijze kunnen worden behandeld als binnenlandse betalingen.
De Franse en de Belgische banken treffen voorbereidingen voor een omschakeling van de rekeningen van hun cliënten op de euro (tenzij de cliënt uitdrukkelijk om het tegendeel verzoekt) vanaf juli 2001.
Deze omschakeling van de rekeningen impliceert ook algemeen een omschakeling van de girale betaalmiddelen op de euro. De consumenten, die duidelijk moeten worden geïnformeerd over de wijze waarop deze operatie in haar werk zal gaan, krijgen aldus de mogelijkheid vanaf de tweede helft van 2001 actief met de nieuwe munt om te gaan. Hopelijk krijgen deze voorbeelden op grote schaal navolging, want de banken hebben er alle belang bij een omschakeling van het type "big-bang" te voorkomen, want daardoor zouden hun systemen overbelast kunnen raken en zou de consument niet tijdig leren met de euro om te gaan.
Het gebruik van de euro door de burgers vóór 31 december 2001 is een belangrijk middel om bij te dragen tot het welslagen van de invoering van bankbiljetten en munten. Het zou nuttig zijn indien de eigenaren van terminals ertoe zouden kunnen worden aangezet de omschakeling van betaalterminals die technisch in staat zijn met verscheidene valuta's te werken [6] te bespoedigen, en indien zij het gebruik van de euro door handelaren en consumenten zouden kunnen stimuleren. Men zou zich moeten bezinnen op middelen om de burgers aan te moedigen gebruik te maken van de hen ter beschikking staande middelen om in euro's te betalen, vooral in het tweede halfjaar van 2001.
[6] Betaling met kaarten heeft drie aspecten: de dubbele aanduiding van het bedrag op de terminal, de dubbele aanduiding van het bedrag op de bon en de betaling zelf. Vele terminals laten de cliënten niet weten of de betaling echt in euro's is uitgevoerd; de betrokken banken zorgen indien nodig voor automatische omrekening.
b. Dubbele aanduiding van prijzen en andere geldbedragen
De Commissie heeft in 1998 de voorkeur gegeven aan een aanbeveling boven een regeling, erop speculerend dat de markt er alle belang bij heeft de consument goed te informeren. Deze aanpak is in de praktijk juist gebleken: dubbele prijsaanduidingen zijn in alle deelnemende landen wijd verbreid. Volgens een in opdracht van de Commissie uitgevoerde studie [7] worden de prijzen dubbel aangeduid op alle producten of op een aantal daarvan door 60% van de Belgische handelaren, 40% van de Spaanse handelaren, 47% van de Duitse handelaren, 41% van de Franse handelaren, 81% van de Luxemburgse handelaren, 70% van de Finse levensmiddelenwinkels, 42% van de Oostenrijkse supermarkten en 31% van de Portugese handelaren. In Ierland schat de "EMU Business Awareness Campaign" [8] het aantal Ierse ondernemingen die de prijzen dubbel aanduiden, op 30%.
[7] Deloitte & Touche, mei 2000. Studie in opdracht van het Directoraat-generaal Gezondheid en consumentenbescherming.
[8] Zie www.emuaware.forfas.ie .
Het enige land dat terzake algemene wetgeving heeft vastgesteld, is Oostenrijk, waar dubbele prijsaanduidingen vanaf 1 oktober 2001 verplicht zullen zijn op straffe van een boete [9]. De wet voorziet echter in talrijke vrijstellingen, met name voor handelszaken met minder dan tien personeelsleden en benzinestations. In Nederland is bij een nationaal convenant geregeld dat vanaf juli 2001 alle prijzen dubbel moeten worden aangeduid. In alle deelnemende landen gaan alle grote facturisten over tot een dubbele aanduiding van de prijzen.
[9] 200 000 schilling, 14.535,57 EUR (maximum).
Er beginnen echter vragen te rijzen over de reële doeltreffendheid daarvan: het schijnt dat de consument nauwelijks aandacht besteedt aan de prijzen in euro's [10]. Deze onzekerheid geeft aanleiding tot bezinning op de middelen om het wennen aan de euro door de etikettering doeltreffender te maken. Sommige landen, zoals Frankrijk, denken erover in het laatste halfjaar van 2001 de dubbele prijsaanduiding om te draaien (de eigenlijke prijs in euro's, de tegenwaarde in de nationale munteenheid). De Commissie zal dit vraagstuk behandelen in de aanbeveling die zij in het najaar van dit jaar zal indienen.
[10] Volgens eurobarometer nr. 52 letten de meeste consumenten niet op de prijzen in euro's.
c. Personen die gevaar lopen van de informatiestromen te worden uitgesloten
In het kader van het programma "euro: spelend leren", werkt de Commissie nauw samen met verenigingen die bevolkingsgroepen vertegenwoordigen welke gevaar lopen van de informatiestromen te worden uitgesloten (bejaarden, bevolkingsgroepen in moeilijke economische en sociale omstandigheden, blinden en slechtzienden, doven en slechthorenden, geestelijk en lichamelijk gehandicapten, migranten).
Met name de Europese Blindenunie is van het begin af aan betrokken geweest bij de werkzaamheden van de Commissie en de Europese Centrale Bank voor de vaststelling van de technische specificaties van de euromuntstukken en -bankbiljetten. Dank zij een communautaire financiering ad hoc heeft zij talrijke acties kunnen ondernemen, zoals voorlichtingsbrochures in braille en in grote letters en talrijke andere audio- en computerhulpmiddelen alsmede spelmateriaal en voorlichtingspakketten die zijn aangepast aan deze visuele handicap. In elke lidstaat wordt ook de opleiding van opleiders georganiseerd met steun van de Commissie. De Munten staan eveneens in contact met de verschillende nationale verenigingen van blinden en slechtzienden. Sommige hebben acties of instrumenten voor de voorlichting over de euro gerealiseerd, zoals de Koninklijke Munt van België of de Munt van Parijs.
Voor al deze bevolkingsgroepen zijn aangepaste leer- en voorlichtingspakketten ontwikkeld in het kader van het communautaire programma "euro: spelend leren". Deze pakketten zijn eerst getest in proefregio's (met name in ultraperifere regio's) en staan thans ter beschikking van de lidstaten. Een aantal lidstaten (Frankrijk, Italië en België) hebben reeds nu in samenwerking met de Commissie grootschalige voorlichtingsprogramma's voor deze bevolkingsgroepen op touw gezet. De Europese Centrale Bank heeft aangekondigd deze netwerken te zullen inschakelen voor het doorgeven van de informatie over de munten en biljetten. In dit verband zal zij in oktober 2000 leerpakketten (bestaande uit eenzijdige biljetten met de vermelding "zonder waarde") drukken ten behoeve van de opleiders van sensorisch of geestelijk gehandicapten. Soortgelijke maatregelen zouden ook wenselijk zijn voor muntstukken om ervoor te zorgen dat vanaf begin 2001 de nodige instrumenten voor de tenuitvoerlegging van praktische opleidingsacties beschikbaar zijn.
De acties ten behoeve van personen die gevaar lopen van de informatiestromen te worden uitgesloten, dienen in 2001 te worden uitgebreid om in de specifieke behoeften van deze bevolkingsgroep te voorzien.
B. Voorbereiding van de overheid
1. Nationaal niveau
De overheden hebben in het algemeen hun keuzes met betrekking tot de omschakeling gemaakt vóór de invoering van de euro. Verreweg de meeste lidstaten staan sinds januari 1999 het facultatieve gebruik van de euro toe voor praktisch alle financiële stromen en de verslaglegging aan de overheid.
Sinds 1999 staan alle lidstaten die van het begin af aan deel uitmaken van tot de eurozone, de ondernemingen toe om in euro's hun kapitaal vast te stellen, hun boekhouding te voeren, belastingaangiften en -betalingen te verrichten, socialezekerheidsbijdragen te betalen en hun jaarrekening op te stellen.
De meest lidstaten, behalve Spanje en Nederland, accepteren sinds 1999 socialezekerheidsaangiften van bedrijven in euro's.
Sinds 1999 kunnen de burgers hun belastingen in alle lidstaten in euro's betalen. Zij kunnen hun belastingaangiften sinds 1999 ook in euro's indienen in België, Luxemburg, Oostenrijk, Nederland en, onder bepaalde voorwaarden, Italië, Finland en Portugal.
Verreweg de meeste lidstaten hebben ervoor gekozen hun rekeningen pas aan het einde van de overgangsperiode om te schakelen. Luxemburg en Griekenland stellen echter hun overheidsbegrotingen voor 2001 in euro's op. Griekenland zal de eurobankbiljetten en -muntstukken tegelijk met de andere lidstaten van de eurozone invoeren en beschikt dus over minder tijd om de voorbereidingen te voltooien.
De overheden moeten een groot aantal besluiten nemen betreffende onder andere de aanpassing van de uitrusting die door het publiek wordt gebruikt in de dagelijkse betrekkingen met de overheid en de aanpassing van omgerekende bedragen, die meestal worden afgerond in de nationale munteenheid. Deze bedragen moeten zodanig worden aangepast, dat zij door een adequate afronding gemakkelijk hanteerbaar blijven voor de burgers. In de meeste gevallen is voor deze besluiten verdere wetgeving nodig, hetgeen zo spoedig mogelijk moet gebeuren om tijdige tenuitvoerlegging mogelijk te maken.
Tevens gaan de overheden in de lidstaten steeds meer gebruik maken van de euro bij hun werkzaamheden en in hun betrekkingen met bedrijven en burgers. In Frankrijk bijvoorbeeld krijgen alle overheidsopdrachten die tot na 2001 lopen, vanaf 1 juli 2000 hun beslag in euro's; dezelfde regeling is aanbevolen aan de lagere overheden met ingang van januari 2001.
De rol van de overheidssector is belangrijk waar het gaat om de informatieverstrekking, vooral aan het midden- en kleinbedrijf, waar de voorbereidingen voor de omschakeling op contantgeld in euro's duidelijk moet worden bespoedigd. Het blijkt dat het midden- en kleinbedrijf in sterkere mate moet worden gesensibiliseerd, onder andere door feitelijke informatie over deze omschakeling - wat het inde van de overgangsperiode betekent en wat de juridische en praktische implicaties zijn. Tevens moet de nadruk worden gelegd op het feit dat de voorbereidingen misschien meer tijd in beslag nemen en ingewikkelder zijn dan algemeen wordt aangenomen, zodat deze bedrijven zo spoedig mogelijk de nodige voorbereidingen moeten treffen om duur uitvallende knelpunten eind 2001 te voorkomen. Vroegtijdig voorbereiding kan de concurrentiepositie van kleine en middelgrote ondernemingen verbeteren, terwijl de omschakeling een gelegenheid voor nog meer verbeteringen kan zijn, bijvoorbeeld E-business. Als vuistregel zouden deze ondernemingen vóór eind 2000 een strategisch plan moeten hebben.
Bijzonder veel behoefte aan overheidsvoorlichting is er op het gebied van de boekhouding van ondernemingen. De Commissie heeft de accountants voorgelicht over de implicaties van de omschakeling op de euro in verband met de monetaire wetgeving. De lidstaten moeten van hun kant de verstrekking van voorlichting aan de accountants uitbreiden.
De omschakeling is de verantwoordelijkheid van de afzonderlijke lidstaten, maar uitwisseling van informatie en ervaringen is nuttig voor de oplossing van problemen die alle lidstaten in essentie gemeen hebben. Dit is het doel van het netwerk van overheidsadministraties dat de Commissie sinds verscheidene jaren organiseert en dat een forum verschaft aan de nationale ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor de omschakeling van de overheidsadministraties op de euro. In dit kader heeft de Commissie gezorgd voor een extranetinstrument. Dit instrument (Communication and Information Resource Centre Administrator, CIRCA) doet dienst als een beschermd bibliotheek- en raadplegingssysteem en vergemakkelijkt de informele uitwisseling van officiële en werkdocumenten en informatie tussen de leden van het netwerk van overheidsadministraties.
De overheden wensen wellicht op permanente basis te onderzoeken of hun keuzes met betrekking tot hun eigen omschakeling en hun voorbereidingen nog adequaat zijn. Zij moeten hun voorlichtingsacties uitbreiden om de voorbereiding van het midden- en kleinbedrijf op de euro te bespoedigen en deze ondernemingen zekerheid te bieden over hun wettelijke verplichtingen aan het einde van de overgangsperiode.
Zij moeten blijven profiteren van de uitwisseling van informatie en ervaringen tussen overheden onderling.
2. Voorbereidingen van de lagere overheden
Doordat zij dicht bij de burger staan en dagelijks contact met hem hebben, leveren de lagere overheden een essentiële bijdrage tot het welslagen van de overgang op de Europese munt. Om licht te werpen op de stand van hun voorbereiding op de euro, heeft de Europese Commissie in samenwerking met het Comité van de Regio's een enquête bij de lagere overheden gehouden [11]. De lagere overheden hebben een dubbele taak: zij moeten zich voorbereiden op de euro en zij moeten bijdragen tot de goede voorbereiding van de burgers door middel van opleidings- en voorlichtingsacties.
[11] Op basis van een schriftelijke vragenlijst die tussen 15 maart en 15 april 2000 is toegezonden aan de lagere overheden die worden vertegenwoordigd door de 222 leden van het Comité van de Regio's. De bestudeerde steekproef omvat meer dan 80 miljoen inwoners van de eurozone (dat is meer dan een burger op vier) en vertegenwoordigt een totaal budget van ongeveer 173 miljard euro.
a. Eigen voorbereiding op de euro
Zij moeten met name hun personeel opleiden, hun computer- en boekhoudsystemen aanpassen en in staat zijn betalingen en aangiften in euro's te accepteren.
- Opleiding van het personeel voor de euro. 64% van de lagere overheden waarop de steekproef betrekking heeft, hebben reeds opleidingsacties voor hun personeel ondernomen. De lagere overheden die nog geen interne opleidingsacties hebben ondernomen, zijn voor het merendeel (54%) voornemens dit in de tweede helft van 2001 te doen, hoofdzakelijk in de vorm van op de behoeften van de deelnemers afgestemde gespecialiseerde cursussen (54%).
- Aanpassing van de computersystemen aan de euro. Meer dan de helft van de lagere overheden waarop de steekproef betrekking heeft, verklaren "eurocompatibele" programmatuur te hebben, een hoge uitkomst die vragen doet rijzen: wijst dit op een reële inspanning om de computersystemen aan te passen, of op een gebrek aan inzicht in het probleem- Bijna een op vijf is van plan haar uitrusting in de periode tot medio 2001 aan te passen. Meer dan een op vier wacht hiermee tot het laatste moment (het tweede halfjaar van 2001). De mate van voorbereiding van de computersystemen neemt duidelijk toe met de omvang van de lagere overheid in kwestie. De lagere overheden die nog niet zijn begonnen met het aanpassen van hun uitrusting, lopen een ernstig risico: alleen al de aanpassing van de bestanden duurt volgens de ter zake gespecialiseerde ondernemingen een maand tot een jaar, noch afgezien van de tijd die nodig is om de programmatuur aan te passen en het personeel te leren met de nieuwe systemen te werken. De lagere overheden die kiezen voor een aanpassing van de uitrusting in de tweede helft van 2001 (dat is iets meer dan een op vier) lopen het gevaar op praktische moeilijkheden te stuiten.
- Omschakeling van de boekhouding op de euro. De gekozen datum valt in het algemeen samen met die van de omschakeling van de nationale overheid. Negen op tien lagere overheden in de steekproef zijn voornemens hun boekhouding op de euro om te schakelen op de uiterste datum (1 januari 2002), waarbij de omvang of de aard van de lagere overheid in kwestie nauwelijks een rol speelt. Enkele lagere overheden vermelden in hun begrotingen de bedragen zowel in de nationale valuta als in euro's, maar blijven hun boekhouding in de nationale valuta voeren.
- Aanvaarding van betalingen en aangiften in euro's. Een meerderheid van de lagere overheden in de steekproef is bereid deze beide verrichtingen in euro's af te handelen. Het aanvaardingspercentage neemt sterk toe met de omvang van de lagere overheid in kwestie. 58% van de lagere overheden accepteren sinds het begin van de derde fase van de Economische en Monetaire Unie betalingen in euro's [12] (indien met uitgaat van het gewogen gemiddelde, is dit meer dan 76%). De lagere overheden die nog geen transacties in de Europese munteenheid aanvaarden, dat zijn er bijna een op drie [13], wachten hiermee in het algemeen tot 1 januari 2002.
[12] Uit de verordening betreffende de invoering van de euro vloeit voort dat een lagere overheid gedurende de overgangsperiode een cheque in euro's kan weigeren. Een burger heeft daarentegen altijd de mogelijkheid vanaf zijn rekening een bedrag in euro's over te maken aan een lagere overheid.
[13] Weigering van betalingen in euro's schijnt niet te worden ingegeven door technische overwegingen : het percentage lagere overheden die hun programmatuur aan de euro hebben aangepast, is ongeveer hetzelfde voor de overheden die de euro accepteren als voor de overheden die de Europese munt weigeren. De lagere overheden lopen in het algemeen achter op de nationale overheden voor de aanvaarding van betalingen in euro's, want alle deelnemende staten accepteren sinds 1 januari 1999 betalingen in euro's.
b. Voorbereiding van de burgers op de euro
Meer dan de helft van de plaatselijke overheden heeft communicatie- en voorlichtingsacties over de euro ontwikkeld ten behoeve van het grote publiek en meer dan een op drie hebben ook gerichte acties ten behoefte van bepaalde bevolkingsgroepen ondernomen.
- Voorlichtingscampagnes ten behoeve van de gehele bevolking. De factor omvang is hier doorslaggevend: 55% van de lagere overheden hebben reeds voorlichtingsacties over de euro ondernomen, maar dit is bijna 90% als men uitgaat van een voor de bevolking gewogen gemiddelde. Het betreft in hoofdzaak drie soorten acties: het drukken van verklarende brochures (37% van de lagere overheden), het aanbrengen van affiches (14%) en het organiseren van openbare conferenties (29%).
- Voorlichtingscampagnes voor bepaalde doelgroepen. De meerwaarde van de voorlichtingsacties van de lagere overheden is hier bijzonder evident: de lagere overheden zijn dikwijls de enige die rechtstreeks en geregeld in contact staan met kwetsbare bevolkingsgroepen (daklozen, bejaarden, enz.) en zijn nauwkeurig op de hoogte van de informatiebehoeften van bepaalde categorieën burgers (bijvoorbeeld handelaren). Meer dan een derde van de lagere overheden heeft dit soort acties ondernomen (84% als men het gewogen gemiddelde neemt). Deze acties waren in de eerste plaats gericht op scholen (26%), gevolgd door bejaarden (21%) en handelaren (18%). De lagere overheden die nog geen acties ten behoeve van specifieke doelgroepen hebben ondernomen, zijn voor het merendeel voornemens dit in de tweede helft van 2001 te doen (17%, tegen 12% in de eerste helft van 2001 en 7% in het tweede halfjaar van 2000).
De lidstaten zouden er goed aan doen de voorlichtingsacties van de lagere overheden, die een zeer belangrijke schakel in de voorbereiding van de burgers vormen, te ondersteunen.
II. Voorbereiding op de invoering van eurobankbiljetten en -muntstukken
A. Euromuntstukken en bestrijding van de vervalsing van bankbiljetten en muntstukken
1. Voorbereiding van de invoering van euromuntstukken
a. Productie van de euromuntstukken en -bankbiljetten
De doelstelling voor de productie van euromuntstukken bedraagt voor de twaalf lidstaten van de eurozone en voor de periode tot eind 2001 50,3 miljard muntstukken. Elke lidstaat slaat zijn eigen munten, behalve Luxemburg dat het slaan van zijn euromuntstukken heeft toevertrouwd aan de Nederlandse Munt. De massaproductie begon in 1999. In de periode tot eind mei 2000 was ongeveer 39% van de voor eind 2001 ten doel gestelde hoeveelheid geslagen. De lidstaten volgen verschillende tijdschema's voor hun productie; daardoor hebben sommige landen momenteel een voorsprong op andere. Alle van het begin af aan deelnemende lidstaten achten de productie in overeenstemming met de doelstellingen. Griekenland begint bankbiljetten en munten te produceren nu de Raad op 19 juni 2000 de beschikking betreffende de invoering van de ene munt door Griekenland op 1 januari 2001 heeft vastgesteld.
Volgens de Europese Centrale Bank is de productie van eurobankbiljetten in juli 1999 van start gegaan. Tegen eind 2001 zullen ongeveer 14,5 miljard bankbiljetten zijn gedrukt in twaalf drukkerijen in de eurozone, ook in Griekenland.
b. Kwaliteit van de euromuntstukken
Alles is in het werk gesteld om de euromuntstukken zowel bij manuele transacties als bij gebruik in verkoopautomaten zo veilig mogelijk te maken en er is een intensieve dialoog tot stand gebracht met de producenten van verkoopautomaten, blinden en consumenten. Na overleg met eindgebruikers werden met name de technische kenmerken aangepast, werd de herkenning van de munten vergemakkelijkt en is voorts besloten geen nikkel te gebruiken om allergische aandoeningen te voorkomen. Vooral met betrekking tot het gebruik in automaten kan gerust worden gezegd dat de muntstukken veiliger zijn dan alle nationale muntstukken die thans in de eurozone in omloop zijn. Dit komt door de combinatie van een veiligere materiële samenstelling met specificaties die gedetailleerder en in het algemeen strenger zijn dan die van de in omloop zijnde nationale muntstukken.
Als aanvulling op de specificaties van de euromuntstukken die zijn vastgesteld in Verordening nr. 975/98 van de Raad, zoals gewijzigd bij Verordening nr. 423/99 [14], hebben de deelnemende lidstaten overeenstemming bereikt over een aantal gemeenschappelijke gedetailleerde specificaties om ervoor te zorgen dat de muntstukken overal in de eurozone probleemloos in verkoopautomaten kunnen worden gebruikt, ongeacht in welke Munt zij zijn geproduceerd. Deze gedetailleerde specificaties omvatten waarden en nauwe toleranties voor alle parameters die de herkenning van de munten door de verkoopautomaten mogelijk maken.
[14] PB L 139 van 11.5.1998, blz. 6-8 en PB L 52 van 27.2.1999, blz. 2 en 3.
Voor de tenuitvoerlegging van deze specificaties hebben de lidstaten tezamen met de ECB overeenstemming bereikt over een kwaliteitsbeheerstelsel om een consistent hoge kwaliteit bij de aanmunting van de eurogeldstukken te verzekeren. De ECB vervult een actieve rol bij de tenuitvoerlegging van het stelsel.
In het kader van dit stelsel worden gemeenschappelijke procedures toegepast om zowel de munten als de muntplaatjes te controleren; elke Munt heeft een kwaliteitsgarantieplan voor haar productie opgesteld. De ECB ziet toe op de kwaliteit van de geproduceerde euromuntstukken, bezoekt de Munten om het kwaliteitsbeheerstelsel te controleren, verricht analyses van de respectieve gegevens, stelt geregeld verslagen over de kwaliteit van de geproduceerde muntstukken op en zal de nationale autoriteiten en de ministers van de eurozone waarschuwen indien een ernstig kwaliteitsprobleem zou aanhouden.
Het kwaliteitsbeheerstelsel werd in de eerste helft van 1999 voorbereid en later ingevoerd; de verslagen bevestigen dat de tot nog toe geproduceerde euromuntstukken aan de vereiste kwaliteitsnormen voldoen.
c. Aanpassing van de verkoopautomaten
De verkoopautomaten moeten worden aangepast om vanaf begin 2002 op euromuntstukken te functioneren. De lidstaten zijn overeengekomen de sector door verscheidene maatregelen te helpen. Eerst zijn zes testcentra in Finland, Frankrijk, Duitsland (Mainz en Hamburg), Nederland en Spanje opgericht om de metingen en controles voor erkende leden van de muntautomatenindustrie te centraliseren en om producenten en operatoren van apparatuur voor het testen van munten in staat te stellen in alle Munten van de eurozone geproduceerde muntstukken op dezelfde plaats te testen. De testcentra werden in de zomer van 1999 in bedrijf gesteld.
Voorts zijn de lidstaten overeengekomen dat zij monsters van euromuntstukken en/of europenningen mogen lenen aan bedrijven die apparatuur voor het testen en behandelen van muntstukken produceren, om hen de gelegenheid te bieden hun apparatuur op hun bedrijfsterrein in de Gemeenschap te testen en aan te passen. De desbetreffende overeenkomsten omvatten financiële garanties en strenge veiligheidsvoorwaarden voor de bescherming van de monsters en de vertrouwelijke informatie.
d. Munten voor verzamelaars en herdenkingsmunten
De Raad heeft bevestigd dat de tradities van het uitgeven van munten voor verzamelaars moeten kunnen bloeien, niet in het minst omdat zij uitdrukking geven aan culturele en plaatselijke waarden en tradities. Om een probleemloze voortzetting van de tradities te verzekeren, zijn de lidstaten een aantal gemeenschappelijke regels overeengekomen. Munten voor verzamelaars zullen uitsluitend in het uitgevende land een wettig betaalmiddel zijn; de bevoegde autoriteiten dienen echter tijdelijke regelingen te treffen op grond waarvan eigenaars van in andere lidstaten van de eurozone uitgegeven euromunten voor verzamelaars de nominale waarde van die munten kunnen ontvangen. Om de munten voor verzamelaars gemakkelijk te kunnen onderscheiden van de voor circulatie bestemde euromuntstukken, moeten de nominale waarde, de afbeeldingen en een aantal van de fysieke eigenschappen ervan verschillen. De identiteit van de uitgevende lidstaat moet duidelijk en gemakkelijk herkenbaar zijn.
De Raad verklaarde in maart 1999 verheugd te zijn over de aanbeveling van de Commissie dat de lidstaten, om verwarring voor de burgers te voorkomen, vóór eind 2001 geen in euro luidende verzamelaarsmunten of munten die tegelijkertijd in euro en in een nationale valutaeenheid luiden, mogen uitgeven [15]. Ook moeten nationale maatregelen ervoor zorgen dat in de commerciële sector verwarring wordt voorkomen. Met name is het niet toegestaan voor commerciële doeleinden op verzamelaarsmunten, medailles en penningen de vermelding "euro" of "eurocent" of afbeeldingen die lijken op die op de euromuntstukken, te gebruiken.
[15] PB L 20 van 27.1.1999, blz. 61 en 62.
De lidstaten hebben overeenstemming bereikt over een moratorium met betrekking tot de uitgifte van voor circulatie bestemde herdenkingsmunten gedurende de eerste jaren waarin de eurobankbiljetten en -muntstukken in omloop zullen zijn.
e. Betrokkenheid van de Commissie bij de euromuntstukken
De Europese Commissie heeft nauw met de Europese Munten samengewerkt om te helpen bij de tenuitvoerlegging van de communautaire wetgeving en de soepele invoering van de euromuntstukken te vergemakkelijken. Hoewel de uitgifte van de euromuntstukken de verantwoordelijkheid van de lidstaten is, hebben zij in juni 2000 de Commissie gevraagd zorg te dragen voor de materiële coördinatie van de gemeenschappelijke acties van de Munten. Deze opdracht bevestigt de door de Commissie verleende technische ondersteuning bij de voorbereiding van de euromuntstukken.
Voortdurend toezicht op het tempo van de productie van de euromuntstukken is vereist om te verzekeren dat de noodzakelijke voorraden tijdig beschikbaar zijn met het oog op de uitgifte van de muntstukken.
De lidstaten zullen moeten blijven voldoen aan hoge kwaliteitsnormen voor de euromuntstukken, vooral met het oog op het gebruik in verkoopautomaten.
2. Bestrijding van vervalsing van bankbiljetten en muntstukken
De beste beveiliging tegen vervalsing is uiteraard de kwaliteit van de bankbiljetten en muntstukken. In de eurobankbiljetten en -muntstukken zijn de meest geavanceerde echtheidskenmerken verwerkt. Aangezien de euro een van de belangrijkste valuta's van de wereld is, zullen de bankbiljetten en muntstukken echter naar alle waarschijnlijkheid een geliefd object voor vervalsing zijn. Wegens dit risico hebben de Europese instellingen en de lidstaten een aantal initiatieven genomen om de euro beter tegen vervalsing te beschermen.
- Reeds begin 1998 heeft de Commissie (OLAF) een groep van deskundigen, bestaande uit vertegenwoordigers van de nationale politiekorpsen, de ECB, Europol en Interpol, bijeengeroepen om het risico van en maatregelen tegen valsemunterij te bespreken. De werkzaamheden van deze groep hebben latere voortgang bij de conceptie van maatregelen ter bestrijding van valsemunterij vergemakkelijkt.
- In april 1999 heeft de Raad (Justitie en Binnenlandse Zaken) het mandaat van Europol uitgebreid tot de bestrijding van valsemunterij en de vervalsing van betaalmiddelen [16].
[16] PB C 149 van 28.5.1999, blz. 16 en 17.
- In mei 2000 hechtte de Raad (Justitie en Binnenlandse Zaken) zijn goedkeuring aan een kaderbesluit tot versterking, door middel van strafrechtelijke en andere sancties, van de bescherming tegen valsemunterij in verband met het in omloop brengen van de euro [17]. Dit kaderbesluit bevat een beschrijving van de delicten die de lidstaten strafbaar moeten stellen, waaronder ook delicten in verband met eurobankbiljetten en -muntstukken voordat zij begin 2002 in omloop worden gebracht. In het besluit wordt ook gevraagd om doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties; op valsemunterij in de vorm van bedrieglijke vervaardiging of verandering van munt wordt een gevangenisstraf met een maximum van niet minder dan acht jaar gesteld.
[17] PB L 140 van 14.6.2000, blz. 1.
- In mei 1998 diende de Commissie een uitvoerige mededeling over de bestrijding van valsemunterij in [18]. Naar aanleiding van latere werkzaamheden zal de Commissie binnenkort een voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de bestrijding van de vervalsing van eurobankbiljetten en -muntstukken indienen. Dit voorstel heeft ten doel de stroom van informatie over valsemunterij en valsmunters in de Gemeenschap op soortgelijke wijze te organiseren als in een land.
[18] COM(1998)474 def.
- Met betrekking tot de technische kant van de bestrijding van valsemunterij hebben de lidstaten en de Commissie in samenwerking met de ECB een technische regeling voor de behandeling van valse euromuntstukken opgesteld. De regeling voorziet in de oprichting door elke lidstaat van een nationaal muntanalysecentrum, dat een eerste analyse van de vermeende valse munt zal uitvoeren. Het belangrijkste element van de regeling is het Europees Technisch en Wetenschappelijk Centrum (ETWC), dat nieuwe valse munten zal analyseren en classificeren. Het ETWC zal tijdelijk in Frankrijk worden gevestigd en daar gebruik maken van de expertise van de Parijse Munt. Uit de Gemeenschapsbegroting zal een passende bijdrage in de kosten van de werking van het ETWC worden betaald. Bij elk van de nationale centrale banken zal een nationaal centrum ter bestrijding van valsemunterij het contact onderhouden met de ECB, die werkt aan een gegevensbank over vervalsingen van zowel bankbiljetten als muntstukken.
- De ECB heeft tezamen met de nationale centrale banken een technische regeling voor de bestrijding van de vervalsing van eurobankbiljetten opgesteld.
Er moet voor worden gezorgd dat de technische regeling voor de behandeling van valse euromuntstukken tijdig operationeel is voordat de eurobankbiljetten en -muntstukken in omloop worden gebracht.
De noodzakelijke rechtsregeling betreffende de bestrijding van valsemunterij die de Commissie zal voorstellen, moet ruim vóór 2002 van kracht worden.
B. Nationale omschakelingsplannen
Naar aanleiding van de informatienota van de Commissie betreffende de invoering van eurobankbiljetten en -muntstukken ten behoeve van de informele Ecofin van september 1999 in Turku, bereikten de lidstaten in november van verleden jaar overeenstemming over een gemeenschappelijke verklaring betreffende de richtsnoeren voor de invoering van de eurobankbiljetten en -muntstukken. Met name kwamen de lidstaten overeen alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat de meeste contante transacties na de eerste twee weken van 2002 in euro's kunnen worden verricht, de periode waarin twee valuta's in omloop zijn, te beperken tot één à twee maanden, en de bevoorrading vooraf met bankbiljetten en muntstukken te regelen. Met het oog op de tenuitvoerlegging van deze afspraken zijn de lidstaten begonnen met de bekendmaking van de specifieke besluiten en maatregelen terzake, de zogenoemde nationale omschakelingsplannen. Alle twaalf lidstaten van de eurozone hebben in meerdere of mindere mate informatie over hun voorbereidingen voor de omschakeling bekendgemaakt.
De maatregelen kunnen worden ingedeeld in drie hoofdcategorieën: die welke betrekking hebben op de periode vóór eind 2001, die welke de periode regelen waarin zowel oude als nieuwe bankbiljetten en muntstukken in omloop zullen zijn, en die welke gelden voor de periode daarna.
1. De periode tot 2002
Voor de eerste periode gaat het vooral om besluiten met betrekking tot de bevoorrading vooraf ("frontloading"): moet dit wel of niet gebeuren, wanneer moet dit gebeuren, wie moet worden bevoorraad en op welke wijze.
Onder normale omstandigheden zijn de centrale banken verantwoordelijk voor de voorbereidingen voor het in omloop brengen van bankbiljetten en - in minder mate - muntstukken. Het is duidelijk dat ter gelegenheid van de omschakeling op de euro de centrale banken en andere overheidslichamen moeten samenwerken. De centrale banken van de eurozone bereiden in nauw overleg met de belanghebbenden de logistiek van de omschakeling en met name de bevoorrading vooraf voor en zullen waarschijnlijk in de nabije toekomst nadere gegevens bekendmaken.
Alle lidstaten zijn voornemens professionele doelgroepen (d.i. banken, detailhandelaars, geldtransportbedrijven en de met contanten werkende sector) in de laatste vier maanden van 2001 van eurobiljetten en muntstukken te voorzien. De plannen voor de "frontloading" van detailhandelaren en geldtransportbedrijven variëren van lidstaat tot lidstaat, terwijl de bevoorrading vooraf met munten in het algemeen eerder zal plaatsvinden dan die met bankbiljetten. Tot nog toe hebben zes lidstaten de verpakking en de inhoud voor de "frontloading" van kleinhandelaars nauwkeurig vastgesteld.
Voorts hebben zeven lidstaten tot dusverre specifieke regelingen getroffen om het grote publiek vooraf van munten te voorzien. Ierland, Italië en Griekenland zijn dit niet van plan. De meeste lidstaten overwegen maatregelen om de burgers aan te moedigen voorraden kleingeld tijdig op te gebruiken.
De acties op nationaal niveau moeten worden gecoördineerd om de "frontloading" van de ondernemingen in kwestie voor te bereiden.
2. De periode waarin zowel nationale valuta's als euro's in omloop zullen zijn
Beoogd wordt deze periode te beperken tot de eerste twee weken van 2002, waarna de omschakeling grotendeels voltooid moet zijn.
In alle lidstaten zullen de banken algemeen vanaf begin 2002 geen nationale bankbiljetten en muntstukken meer afgeven; in Duitsland mogen tot eind februari 2002 nog DEM-muntstukken worden verstrekt zolang de voorraad strekt.
Overeenkomstig de aanbeveling van de Commissie van april 1998 dienen de banken zonder kosten voor hun cliënten "huishoudbedragen" in nationale bankbiljetten en muntstukken om te wisselen tegen eurobankbiljetten en -muntstukken tijdens de eindperiode. De Commissie heeft de banken in 1998 verzocht "huishoudbedragen" te kwantificeren naar omvang en frequentie. De meeste lidstaten zijn begonnen met de voorbereiding van dergelijke regelingen. In de meeste gevallen moeten de details echter nog worden vastgesteld. Ook moet nog verder worden nagedacht over de behandeling van burgers die geen bankrekening of een zeer laag inkomen hebben. De specifieke situatie van de detailhandelaars zal ook zorgvuldig moeten worden bekeken, vooral met betrekking tot het bedrag aan contanten dat zij over de toonbank zullen wisselen en de valutadatum die op hen van toepassing zal zijn ingeval van "frontloading". Bovendien zal speciale aandacht moeten worden besteed aan de prijsaanduidingen om de transparantie voor de consumenten te bewaren.
Een belangrijk kenmerk van de regelingen voor de eerste twee weken is dat de detailhandelaars worden verondersteld wisselgeld uitsluitend in euro's te geven. Hiertoe zijn in een aantal landen overeenkomsten tussen de respectieve organisaties gesloten; in andere landen is de overheid van plan een dergelijke aanpak aan te bevelen.
In alle landen is het de bedoeling alle gelduitgifteautomaten (GUA's) gedurende de eerste twee weken op de euro om te schakelen. Aangezien het belangrijk is dat het publiek de eerste dagen kan beschikken over bankbiljetten in kleinere denominaties, zullen de GUA's in de meeste lidstaten bij uitzondering biljetten van 10 euro en in sommige lidstaten zelfs biljetten van 5 euro distribueren. In dit opzicht moet de behoefte aan kleine denominaties echter worden afgewogen tegen het veelvuldig herladen van de GUA's, hetgeen het gevolg is van kleine denominaties. In sommige landen zullen de financiële instellingen in hun bijkantoren begin 2002 vooral bankbiljetten in kleine denominaties verstrekken.
Met betrekking tot de datum waarop de nationale bankbiljetten en muntstukken het statuut van wettig betaalmiddel zullen verliezen, ziet de situatie er als volgt uit: negen lidstaten hebben gekozen voor eind februari 2002. In Ierland is de einddatum van het statuut van wettig betaalmiddel 9 februari 2002 en in Nederland 28 januari. In Duitsland zullen de DEM-bankbiljetten en -muntstukken na 31 december 2001 geen wettig betaalmiddel meer zijn, maar in de praktijk zullen zij nog tot eind februari als betaalmiddel worden geaccepteerd.
Op basis van de huidige plannen lijkt het mogelijk er overal in te slagen het grootste deel van de bankbiljetten en muntstukken gedurende de eerste twee weken in te wisselen. Ramingen wijzen erop dat in sommige landen slechts een zeer klein deel van de contante transacties na deze periode nog in de nationale munteenheid zal plaatsvinden.
3. De periode die volgt op de periode waarin zowel de euro als de nationale valuta's in omloop zijn
Na het einde van de periode waarin de euro en de nationale valuta's naast elkaar in omloop zijn, kunnen de burgers in althans sommige landen nog enige tijd bij hun bank oude bankbiljetten en muntstukken inwisselen tegen nieuwe. De financiële voorwaarden van een dergelijke late inwisseling zijn niet zonder belang.
De periodes gedurende welke nationale bankbiljetten en muntstukken nog bij de centrale bank of andere specifieke instellingen kunnen worden ingeleverd, zijn in de meeste gevallen lang, maar zij variëren wel naargelang het gaat om bankbiljetten of muntstukken en van lidstaat tot lidstaat.
Onlangs is de vraag aan de orde gesteld hoe de burgers buitenlandse munten die zij ooit hebben meegebracht van reizen in andere landen van de eurozone, kunnen inwisselen.
Alle lidstaten hebben hun plannen met betrekking tot de hoofdaspecten van de omschakeling bekendgemaakt, maar een aantal zaken moeten nog nader worden geregeld. Dit is noodzakelijk om de deelnemers aan het economisch leven in staat te stellen zich goed op de omschakeling voor te bereiden om de voorwaarden voor een probleemloze invoering van de bankbiljetten en muntstukken te scheppen.
Vijf lidstaten (Duitsland, Frankrijk, België, Nederland en Ierland) hebben tot dusverre uitvoerige omschakelingsplannen bekendgemaakt. Andere lidstaten hebben de relevante informatie in gedeelten bekendgemaakt. In de meeste landen moeten nog een belangrijk aantal besluiten en regelingen worden vastgesteld. Specifieke vraagstukken die nog nader moeten worden uitgewerkt, zijn onder andere:
- het bedrag dat door de banken zonder kosten voor hun cliënten wordt ingewisseld, en hoe vaak;
- regelingen voor burgers die geen bankrekening hebben;
- verstrekking van kleine denominaties in landen waar de GUA's dergelijke denominaties niet of niet voldoende zullen distribueren;
- het tijdig opgebruiken van voorraden kleingeld;
- afspraken met detailhandelaars over de voorwaarden waaronder "frontloading" zal plaatsvinden;
- de wijze waarop de nationale munten precies uit de circulatie zullen worden genomen en zullen worden getransporteerd.
Hierbij gaat een lijst met websites waar informatie over de nationale omschakelingsplannen kan worden gevonden. Tevens treft men een tabel aan met de voornaamste elementen van de nationale omschakelingsplannen. Deze tabel is voorlopig voor zover de erin opgenomen elementen overeenkomen met de huidige planning van de overheden, die in de meeste gevallen nog nader wordt uitgewerkt.
Voor een probleemloze invoering van de eurobankbiljetten en -muntstukken moeten de actoren hun omschakeling met een hoge mate van zekerheid kunnen plannen. Daarom is het noodzakelijk dat alle deelnemende lidstaten hun omschakelingsplannen bekendmaken en dat de resterende vraagstukken tijdig worden verduidelijkt.
III. Samenvatting van de conclusies
Een voorlichtingsactie is nodig om de actoren te informeren over de exacte stand van het tijdschema voor de materiële invoering van de euro en hen te doen inzien dat 31 december 2001 de uiterste datum is en dat zij hun voorbereidingen moeten bespoedigen.
Het gebruik van de euro door de burgers vóór 31 december 2001 is een belangrijk middel om bij te dragen tot het welslagen van de invoering ervan. Het zou nuttig zijn de financiële instellingen ertoe aan te zetten betaalterminals die technisch in staat zijn met verscheidene valuta's te werken, zo spoedig mogelijk « eurocompatibel » te maken en zij zouden het gebruik van de euro door handelaren en consumenten moeten stimuleren. Men zou zich moeten bezinnen op middelen om de burgers aan te moedigen gebruik te maken van de hen ter beschikking staande middelen om in euro's te betalen, vooral in het tweede halfjaar van 2001.
Dubbele prijsaanduidingen zijn wijd verbreid in alle deelnemende lidstaten, maar men begint zich af te vragen of zij wel echt doelmatig zijn : het schijnt dat de consument nauwelijks aandacht schenkt aan de prijzen in euro's [19]. Deze onzekerheid geeft aanleiding tot een bezinning op middelen om de burger door de etikettering beter te leren met de euro om te gaan. Sommige lidstaten, zoals Frankrijk, denken erover in het laatste halfjaar van 2001 de dubbele aanduiding om te draaien, dus eerst de prijs in euro's en dan in de nationale valuta. De Commissie zal dit vraagstuk aan de orde stellen in de aanbeveling die zij in het najaar van dit jaar zal indienen.
[19] Volgens Eurobarometer nr. 52 letten de meeste consumenten niet op de prijzen in euro's.
De acties ten behoeve van personen die gevaar lopen van de informatiestromen te worden uitgesloten, dienen in 2001 te worden uitgebreid om in de specifieke behoeften van dit deel van de bevolking te voorzien.
De overheden wensen wellicht voortdurend te onderzoeken of hun keuzes met betrekking tot hun eigen omschakeling en hun voorbereidingen nog adequaat zijn. Zij moeten de voorlichting aan het midden- en kleinbedrijf uitbreiden om de voorbereiding van deze ondernemingen op de euro te bespoedigen en hen zekerheid te verschaffen over hun wettelijke verplichtingen aan het einde van de overgangsperiode. Zij moeten blijven profiteren van de onderlinge uitwisseling van informatie en ervaringen.
De lidstaten zouden er goed aan doen de voorlichtingsacties van de lagere overheden, die een zeer belangrijke schakel in de voorbereiding van de burgers vormen, te ondersteunen.
Voortdurend toezicht op het tempo van de productie van euromuntstukken is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de vereiste voorraden tijdig beschikbaar zijn met het oog op het in circulatie brengen van de muntstukken. De lidstaten moeten blijven voldoen aan hoge kwaliteitsnormen voor de euromuntstukken, vooral met het oog op het gebruik in verkoopautomaten.
Aan de technische regeling voor de behandeling van valse euromunten moet worden gewerkt om haar tijdig vóór de invoering van de eurobankbiljetten en -muntstukken operationeel te maken. De vereiste wettelijke regeling betreffende de bestrijding van de vervalsing van eurobankbiljetten en -muntstukken, waarvoor de Commissie voorstellen zal doen, moet ruim vóór 2002 van kracht zijn.
Voor een probleemloze invoering van de eurobankbiljetten en -muntstukken is het nodig dat de actoren hun omschakeling met een hoge mate van zekerheid kunnen plannen. Daarom is het noodzakelijk dat alle deelnemende lidstaten hun omschakelingsplannen bekendmaken en dat de resterende vraagstukken tijdig worden verduidelijkt.
Nuttige websites
België // www.euro.fgov.be
Duitsland // www.bundesbank.de
Griekenland // www.euro-hellas.gr
Spanje // www.euro.meh.es
Frankrijk // www.finances.gouv.fr
Ierland // www.irlgov.ie/ecbi-euro
Italië // www.tesoro.it/Euro
Luxemburg // www.etat.lu/FI
Nederland // www.euro.nl
Oostenrijk // www.euro.gv.at
Portugal // www.min-economia.pt
Finland // www.euro.fi
Plannen van de overheden; stand per 4 juli 2000
ELEMENTEN VAN DE NATIONALE OMSCHAKELINGSPLANNEN
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Gegevens tussen haakjes duiden op voorlopige voornemens van de overheid. *Voor cliënten ** Bij de centrale banken