Home

Advies van de afdeling "Vervoer, energie, infrastructuur, informatiemaatschappij" over het thema "Verwezenlijking van de gestructureerde sociale dialoog bij de pan-Europese vervoerscorridors"

Advies van de afdeling "Vervoer, energie, infrastructuur, informatiemaatschappij" over het thema "Verwezenlijking van de gestructureerde sociale dialoog bij de pan-Europese vervoerscorridors"

Advies van de afdeling "Vervoer, energie, infrastructuur, informatiemaatschappij" over het thema "Verwezenlijking van de gestructureerde sociale dialoog bij de pan-Europese vervoerscorridors"

Publicatieblad Nr. C 117 van 26/04/2000 blz. 0012 - 0018


Advies van de afdeling "Vervoer, energie, infrastructuur, informatiemaatschappij" over het thema "Verwezenlijking van de gestructureerde sociale dialoog bij de pan-Europese vervoerscorridors"

(2000/C 117/03)

Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 28 januari 1999 besloten overeenkomstig art. 23.3 van het reglement van orde een advies op te stellen over het voornoemde thema.

De afdeling "Vervoer, energie, infrastructuur, informatiemaatschappij", die was belast met de voorbereidende werkzaamheden, heeft haar advies op 3 februari 2000 goedgekeurd; rapporteur was de heer von Schwerin.

Het Comité heeft tijdens zijn 370e zitting d.d. 1 en 2 maart 2000 (vergadering van 1 maart) het volgende advies uitgebracht, dat met 113 stemmen vóór, bij 4 onthoudingen is goedgekeurd:

1. Doel van het advies

1.1. Het Economisch en Sociaal Comité (ESC) heeft zich sinds de eerste pan-Europese vervoersconferentie in 1991 te Praag ingespannen om de sociaal-economische groeperingen, met name die uit Midden- en Oost-Europa, bij de politieke samenwerking te betrekken. Dit streven is verwoord in een aantal adviezen(1) en wordt in brede kring gesteund, zowel door de sociaal-economische organisaties zelf als door de politieke instanties. Een belangrijk succes van het ESC-initiatief was de verankering van het tiende beginsel in de Verklaring van Helsinki (1997). Daarin wordt "raadpleging van sociaal-economische groeperingen bij de ontwikkeling van het vervoersbeleid" genoemd als integrerend onderdeel van het gemeenschappelijk beleid om de in de Verklaring beschreven doelstellingen te verwezenlijken.

Hoewel de betrokken regeringen deze verplichting zijn aangegaan, blijken de meeste Midden- en Oost-Europese landen dit beginsel in de praktijk ronduit te negeren. De problemen rond het gebrek aan onderlinge afstemming en aan transparantie op nationaal niveau doen zich ook op internationaal niveau voor, waardoor de sociaal-economische organisaties niet de kans krijgen om een actieve rol in het kader van de Europese integratie te spelen. Door de politici is weinig actie ondernomen om deze misstand tegen te gaan. Sinds de Conferentie van Helsinki is - los van de activiteiten van het ESC - nauwelijk iets gedaan om het raadplegingsbeginsel in praktijk te brengen. Daarom zal het ESC zijn inspanningen op dit punt vergroten.

1.2. Met het onderhavige initiatiefadvies wordt in de eerste plaats beoogd de conclusies van het meeste recente ESC-advies, "De tenuitvoerlegging van de Verklaring van Helsinki - invoering van concrete mechanismen ter raadpleging van de sociaal-economische groeperingen bij het formuleren van een pan-Europees vervoersbeleid"(2), om te zetten in concrete maatregelen. Het ESC heeft herhaaldelijk vastgesteld dat het raadplegingsbeginsel in het kader van het pan-Europees vervoersbeleid nauwelijks wordt geëerbiedigd, terwijl daarmee toch een uitstekende mogelijkheid wordt geboden om binnen het Europese integratieproces een impuls te geven aan een stabiele, democratische ontwikkeling die door de burgers en hun maatschappelijke organisaties wordt gesteund. Het ESC heeft zich tot taak gesteld, beginsel 10 van de Verklaring van Helsinki leven in te blazen en te laten zien welke kansen in dit beginsel besloten liggen. Dit houdt ook in dat een beroep wordt gedaan op een ieder die de Verklaring van Helsinki heeft gesteund en daarmee bepaalde verplichtingen is aangegaan.

1.3. Nu het institutionele bestel met de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam is gewijzigd en er met de Economische en Monetaire Unie en de volgende fase van het uitbreidingsproces nieuwe voorwaarden zijn ontstaan, versterkt het ESC zijn institutionele rol 1) als forum van en brug tussen Europese maatschappelijke organisaties, en 2) in verband met zijn nieuwe adviesfunctie jegens het Europees Parlement. Dit is met name van belang tegenover sommige landen buiten de Gemeenschap, bijv. in Midden- en Oost-Europa. Het ESC wil een representatievere functie vervullen en meer invloed uitoefenen en een actieve rol in het uitbreidings- en democratiseringsproces van de EU spelen.

2. Kern van het raadplegingsconcept

2.1. Het ESC heeft besloten een impuls te geven aan overleg met de sociaal-economische groeperingen bij de samenwerking in het kader van de tien prioritaire corridors en de vier pan-Europese vervoersgebieden (PETrAS) die in 1997 in Helsinki zijn vastgesteld. Daartoe is het concept van een gestructureerde sociale dialoog ontwikkeld. De belangrijkste aspecten van deze benadering komen hier nogmaals aan de orde. Om misverstanden te voorkomen, zal hierna steeds de term "gestructureerde dialoog" worden gebruikt. De sociale dialoog in strikte zin is een zaak van de sociale partners en vormt niet het onderwerp van dit advies.

2.2. Per corridor en vervoersgebied moeten vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersfederaties en van andere belangenorganisaties bijeenkomen om van gedachten te wisselen over problemen, over mogelijke oplossingen en over eisen aan de politieke autoriteiten, maar ook om een forum te vormen waarop de verwachtingen die de politiek van hen heeft, besproken kunnen worden. Dergelijke bijeenkomsten zouden nauw moeten samenhangen met de werkzaamheden van de stuurgroepen van de betrokken regeringen, en kunnen zich ook richten op de werkgroepen die door de betrokken spoorwegmaatschappijen zijn opgericht. Met de dialoog wordt beoogd de uitbreiding van de infrastructuur samen te laten gaan met de ontwikkeling van efficiënte vervoersdiensten. Alleen dan kunnen met de beperkte financiële middelen voor investeringen in de infrastructuur optimale resultaten worden behaald. Tegelijkertijd krijgen gemeenschappelijke projecten meer kans van slagen: doordat economische, sociale en ecologische doelstellingen in een vroeg stadium worden verenigd, worden de projecten gemakkelijker door de burgers aanvaard. Daarnaast zou een gestructureerde dialoog de belangrijke maatschappelijke functie van de werkgevers- en werknemersfederaties en andere belangenorganisaties in de landen van Midden- en Oost-Europa (LMOE) versterken.

2.3. De samenwerking in de corridors en vervoersgebieden zou een continu en bindend karakter moeten dragen, zonder dat van buitenaf starre structuren worden opgelegd. Uit de enquête die het ESC in 1998 onder de potentiële deelnemers uit Midden- en Oost-Europa heeft gehouden, is gebleken dat het verstandig lijkt om coördinatoren uit eigen gelederen aan te wijzen. Het is niet de bedoeling dat deze vorm van samenwerking de concurrentie met de samenwerking in de relevante internationale organisaties van de desbetreffende federaties aangaat of zich op politiek niveau richt; het streven is een evenwichtige, constructieve en pragmatische communicatie tussen de verschillende belangenorganisaties in de betrokken landen en vervoersectoren tot stand te brengen.

2.4. Deze belangenorganisaties zullen zich buigen over alle kwesties die moeten worden opgelost om het vervoersnet naar behoren te laten functioneren. Uitgaande van de vereisten van het gemeenschappelijk Europees vervoerbeleid wordt daarbij concreet gekeken naar de maatregelen die per corridor en vervoersgebied nodig zijn. De basis hiervan wordt gevormd door alle doelstellingen en maatregelen op het vlak van het vervoerbeleid waarover in Helsinki overeenstemming is bereikt.

2.5. Het uiteindelijke doel is een impuls te geven aan de ontwikkeling van een sociale markteconomie en aan de sociale samenhang in de EU na de uitbreiding, door de maatschappelijke krachten die naar een open, milieuvriendelijke en sociaal rechtvaardige economie streven, te steunen. Het is daarbij nadrukkelijk de bedoeling, de banden tussen de EU-lidstaten, de kandidaatlidstaten en de andere Europese landen aan te halen.

2.6. De corridors zijn als schakel in en als basis van de grensoverschrijdende samenwerking van bijzonder belang: zij vormen de verbinding tussen de landen van Europa, over de uitbreidingsgrenzen van de EU heen. Daarom is het beslist noodzakelijk dat het corridorconcept ook betrekking heeft op Oost-Europa; de activiteiten mogen zich niet beperken tot het grondgebied van de kandidaat-lidstaten. Het pan-Europese perspectief moet behouden blijven, overeenkomstig de geest en de letter van de Verklaring van Helsinki, waarin wordt verwezen naar grensoverschijdende corridors tot in het Verre en het Nabije Oosten en naar vervoersgebieden die de uitbreidingsgrenzen ver overschrijden.

2.7. Het ESC ziet het als zijn taak, te fungeren als initiatiefnemer, als gesprekspartner en zo nodig als coördinatiepunt van de activiteiten ter plaatse. Tegelijkertijd voelt het ESC zich geroepen om de belangen van de sociaal-economische organisaties in het kader van het monitoringproces ter uitvoering van de Verklaring van Helsinki tegenover de andere betrokken EU-instellingen en Europese organisaties actief te behartigen. Deze activiteiten moeten voortdurend worden afgestemd op de vast te stellen behoeften en dienen regelmatig te worden beoordeeld in het licht van de politieke ontwikkelingen.

3. Overzicht van de lopende werkzaamheden

3.1. Op 20 en 21 januari 1999 vond in Brussel de vergadering plaats van de transportgroep van de G24, een gemeenschappelijk initiatief van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling in Europa (OESO) en de Europese Commissie inzake de samenwerking in Midden- en Oost-Europa op het gebied van het vervoerbeleid.

3.1.1. Op uitnodiging van de Commissie besprak een honderdtal vertegenwoordigers van regeringen, bestuurlijke instanties, financiële instellingen en bedrijfsleven de vorderingen met betrekking tot de ontwikkeling van een pan-Europees vervoersnet. Ook het ESC was vertegenwoordigd. Centraal stonden de werkzaamheden in de in Helsinki vastgestelde corridors en gebieden.

3.1.2. Er werd onder meer overeengekomen, naast de noodzakelijke ontwikkeling van de infrastructuur, in de toekomst ook de logistieke en operationele voorwaarden verder te verbeteren, om zo grensoverschrijdende en intermodale diensten efficiënter te maken. Verder bleek behoefte te bestaan aan maatregelen op het vlak van milieubescherming en de registratie van vervoersgegevens. Als concept voor de uitbreiding van het infrastructuurnet richting Azië werd het Traceca-project voorgesteld, dat voorvloeit uit een initiatief van de Commissie in 1993 en betrekking heeft op de aansluiting van Midden-Azië op het pan-Europese vervoersnet via de Zwarte Zee.

3.1.3. De transportgroep van de G24 moet jaarlijks bijeen blijven komen. Deze groep dient volgens de Commissie zorg te dragen voor coördinatie van de activiteiten ter uitvoering van de Verklaring van Helsinki en voor de nodige transparantie tussen de deelnemende instanties en organisaties. Het is de bedoeling dat het ESC tijdens de volgende vergadering, naar verwachting in het voorjaar van 2000, verslag uitbrengt over zijn activiteiten. Het ESC meent dat de invulling van de rol van de transportgroep verduidelijkt moet worden. Het gaat daarbij zowel om de werkwijze en de opvattingen van de deelnemers over hun politieke rol als om de communicatie tussen de betrokkenen. Het ESC zal ernaar streven deze kwesties tijdens de volgende vergadering van de groep aan de orde te laten komen.

3.2. Op 10 december 1998 vond op initiatief van het Europees Parlement een conferentie plaats over het thema "Pan-Europees vervoerbeleid: perspectieven en prioriteiten bij de samenwerking tussen Oost en West". Deze conferentie was bedoeld als follow-up van de Conferentie van Helsinki, om van gedachten te wisselen over de doelstellingen en middelen in het kader van de samenwerking tussen Oost en West, de ontwikkeling van geïntegreerde vervoerssystemen en de financieringsmogelijkheden voor de trans-Europese netwerken. Het ESC werd verzocht tijdens de conferentie over zijn werkzaamheden te vertellen.

3.2.1. Inmiddels heeft de commissie "Vervoer" van het Europees Parlement een rapport getiteld "Maatregelen in aansluiting op de Conferentie van Helsinki over een pan-Europees vervoerbeleid" uitgebracht. Rapporteur is de heer Lüttge. Het rapport richt zich op de vraag hoe de in de Verklaring van Helsinki beoogde maatregelen moeten worden uitgevoerd en pleit onder andere voor meer coördinatie. De Vervoerscommissie spreekt zich opnieuw uit voor een brede maatschappelijke dialoog, zoals ook kenmerkend was voor de drie pan-Europese vervoersconferenties, en voor het daarbij betrekken van sociale partners en niet-gouvernementele organisaties. De voorstellen van het ESC inzake deelname van en een gestructureerde dialoog tussen de sociaal-economische organisaties in het kader van het pan-Europees vervoerbeleid worden expliciet gesteund.

3.3. Op 18 en 19 maart 1999 vond een hoorzitting over het TINA-rapport plaats (Transport Infrastructure Needs Assessment). In opdracht van de Commissie diende TINA na te gaan wat de belangrijkste behoeften van de kandidaat-lidstaten op infrastructuurgebied zijn.

3.3.1. De hoorzitting, die door ESC en D.-G. VII van de Commissie werd georganiseerd en door het speciaal daarvoor in Wenen gevestigde TINA-secretariaat werd ondersteund, bood de gelegenheid de standpunten en ervaringen van de sociaal-economische organisaties uit de betrokken landen te vernemen en de voorstellen en conclusies in het rapport te bespreken alvorens dit definitief aangenomen zou worden. Ongeveer 40 mensen namen deel aan de hoorzitting.

3.3.2. Los van de uitvoerigere conclusies die uit de toespraken en de discussies kunnen worden getrokken en die in een afzonderlijk rapport zijn opgenomen, is de hoorzitting zelf vooral van belang omdat zij een eerste concrete stap vormt richting uitvoering van de Verklaring van Helsinki, waarbij het engagement van het ESC en de werkzaamheden van de Commissie elkaar op nuttige wijze konden aanvullen. De hoorzitting bracht twee belangrijke punten aan het licht: 1) de behoefte aan informatie en het uitwisselen van gedachten - zowel tussen de organisaties zelf als met de verantwoordelijke politici in de Europese Unie - is nog steeds enorm groot; 2) de expertise en praktische ervaring van de organisaties ter plaatse zijn een belangrijk en onontbeerlijk element van de ontwikkeling van een gemeenschappelijk pan-Europees vervoersbeleid, dat tot op heden nog te weinig ruimte heeft gekregen.

Deze dialoog is met name belangrijk omdat de in het TINA-rapport opgesomde noodzakelijke infrastructuurvoorzieningen door veel deelnemers aan de hoorzitting eerder als een verlanglijst dan als een realistische planningsbasis werden beschouwd. Ook werden ernstige twijfels ten aanzien van de financieringsvoorwaarden geuit.

3.3.3. Na afronding van de werkzaamheden met betrekking tot het TINA-rapport zal nóg een hoorzitting worden georganiseerd. Het definitieve rapport is in het najaar van 1999 uitgebracht. Het TINA-secretariaat zal zijn werkzaamheden voortzetten, om de uitvoering van de infrastructuurplannen in de kandidaat-lidstaten en de werkzaamheden in de corridors te ondersteunen.

4. Pilotproject corridor IV

4.1. Corridor IV is een multimodale verkeersader, die het noordwesten met het zuidoosten van Europa verbindt. Hij loopt van Dresden en Neurenberg via Praag, Wenen, Bratislava en Boedapest naar Roemenië, waar hij zich splitst in een noordelijke tak naar Constantsa en een zuidelijke tak van Arad naar Sofia, waar hij zich opnieuw vertakt in een verbinding naar Thessaloniki en een naar Istanboel (uitvoerige gegevens over de corridor zijn te vinden in het voortgangsverslag van de G24)(3).

4.1.1. Corridor IV omvat 4440 km spoorlijn, 3740 km weg, 14 luchthavens en 10 zee- en binnenhavens. Alleen al op het grondgebied van de kandidaat-lidstaten zal tot het jaar 2015 voor een bedrag van 16620 miljoen euro worden geïnvesteerd; daarbij zijn de investeringen in Duitsland, Oostenrijk, Griekenland en Turkije dus nog niet meegerekend.

4.1.2. Begin 1998 is een stuurgroep opgericht en inmiddels is er een memorandum van overeenstemming getekend. De betrokken spoorwegmaatschappijen hebben hun samenwerking steeds verder uitgebouwd en zijn naast een memorandum van overeenstemming begin 1997 ook een gemeenschappelijk werkprogramma overeengekomen.

4.2. De derde vergadering van de stuurgroep vond plaats op 30 juni en 1 juli 1999 in Praag. De rapporteur voor dit advies nam deel aan deze vergadering en kreeg daar de gelegenheid om de wensen van het ESC kenbaar te maken.

4.2.1. Het werd duidelijk dat een gestructureerde dialoog met betrokken vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersfederaties en andere belangenorganisaties een zinvolle ondersteuning van de werkzaamheden van de stuurgroep kan betekenen. Daarbij staat het ontwikkelen van kwalitatief hoogwaardige vervoersdiensten en het creëren van een gunstig klimaat voor investeringen en werkgelegenheid voorop. Een van de belangrijkste taken van de gestructureerde dialoog is echter ook om voor transparantie te zorgen en ervaringen uit de praktijk zo veel mogelijk te verspreiden, zodat belemmeringen die een vlot functioneren in de weg staan, naar ieders tevredenheid uit de weg geruimd kunnen worden. De desbetreffende verklaringen van het ESC zijn opgenomen in de notulen van de vergadering (zie bijlage I).

4.2.2. Een dergelijke verbinding werpt per definitie de meest uiteenlopende kwesties op, maar in dit geval doen zich daarnaast ook specifieke problemen voor. Twee grootschalige projecten beheersen namelijk de besprekingen: 1) de geplande Bosporustunnel, waarmee in een weg- en een spoorwegverbinding met Azië wordt voorzien, en 2) de tweede brug over de Donau, tussen Vidin (Bulgarije) en Calafat (Roemenië). Dit tweede punt is al geruime tijd een groot twistpunt. Een beslissende factor voor corridor IV is dat deze sinds de Balkanoorlog nieuwe verkeersstromen te verwerken krijgt. Hoe dit gebeurt, is bepalend voor de toekomst van de spoorwegen. Aangezien de Donau nauwelijks bevaarbaar is - en gezien de politieke toestand wordt op korte termijn geen verbetering in deze situatie verwacht - moeten er goede alternatieven voor massatransport worden gevonden. Daarnaast vormen ook in deze corridor de vertragingen aan de grensovergangen een probleem.

4.2.3. De leden van de stuurgroep stonden welwillend tegenover het aanbod van het ESC om samen te werken. Er werd overeengekomen dat de activiteiten van het ESC met betrekking tot de corridor gesteund zouden worden en dat de resultaten daarvan uiterlijk tijdens de volgende jaarvergadering van de stuurgroep bekeken zouden worden. Daarbij zou nauw moeten worden samengewerkt met het nieuwe secretariaat voor corridor IV, dat in Dresden is gevestigd.

4.3. Op initiatief van het ESC vond op 26 en 27 oktober 1999 in Boedapest in het kader van een gestructureerde dialoog in corridor IV een eerste bijeenkomst plaats. De organisatie van deze bijeenkomst was voor een belangrijk deel in handen van het Hongaarse ministerie van verkeer en waterstaat en de Hongaarse spoorwegmaatschappij MÁV.

4.3.1. De uitnodiging van het ESC werd aangenomen door ongeveer 40 vertegenwoordigers van de sociaal-economische organisaties uit de betrokken corridorlanden, door vertegenwoordigers van de stuurgroep van corridor IV en van het TINA-secretariaat en door geïnteresseerde waarnemers uit EU-landen. De discussie besloeg een breed scala aan thema's. Allereerst stond algemene informatie over de corridor centraal, waarna ook aandacht werd besteed aan:

- de samenhang tussen infrastructuurontwikkeling en private financiering in het licht van de economische ontwikkeling en de belangen van de openbare dienstverlening;

- technisch-organistorische vraagstukken met betrekking tot het realiseren van een optimaal dienstenaanbod in de corridor, gekoppeld aan de bespreking van sociale aspecten en verwachtingen van een mogelijke samenwerking;

- inachtneming van aspecten op het gebied van regionale ontwikkeling en milieukwesties.

4.3.2. Tijdens de vergadering bleken de meningen behoorlijk uiteen te lopen, al konden vele punten van overeenstemming worden onderscheiden, die in de richting van samenwerking in de corridor wezen. Uiteindelijk werd een resolutie aangenomen, waarin het belang van een gestructureerde dialoog wordt onderstreept, praktische maatregelen worden aangedragen om deze dialoog vorm te geven en concrete thema's voor de dialoog worden genoemd. De resolutie is in bijlage 2 van dit advies opgenomen.

4.3.3. Naar aanleiding van de bespreking in Boedapest werd besloten een ontmoeting tussen Bulgaarse en Roemeense vertegenwoordigers van bedrijfsleven en vakbonden te organiseren, waarbij een nieuwe verbinding tussen beide landen via de Donau centraal zal staan. Het ESC is op uitdrukkelijk verzoek van de deelnemers uitgenodigd voor deze ontmoeting, die in februari 2000 in Vidin (Bulgarije) of Calafat (Roemenië) zal worden gehouden.

5. Praktische consequenties voor de toekomstige werkzaamheden

5.1. De eerste corridorbijeenkomst in het kader van een gestructureerde sociale dialoog is een succes gebleken en heeft de uitgangspunten van het ESC bevestigd. Het is nu van doorslaggevend belang hoe de organisatie, begeleiding en coördinatie van de gestructureerde dialoog in de corridors en vervoersgebieden in de praktijk wordt opgezet, tenminste voor een afzienbare periode. Er moeten maatregelen worden getroffen op drie niveaus:

a) consolidatie van de coördinerende rol van het ESC (zie ook de gemengde adviescomités);

b) praktische uitvoering en financiering van de corridorbijeenkomsten;

c) opbouw van contacten en teamstructuren ter plaatse in de betrokken landen.

5.2. De eerste stap naar consolidatie van de coördinerende rol van het ESC is oprichting van een vaste studiegroep. Na afronding van de werkzaamheden van studiegroep TEN/016 zullen stappen worden ondernomen om tot een besluit daarover te komen. Hoofdstuk 6 bevat concrete overwegingen die als basis voor het werk van deze vaste studiegroep het komende jaar zouden moeten dienen.

5.3. De praktische uitvoering en het zorgen voor voldoende financiële middelen om de corridorbijeenkomsten te kunnen houden, vergen een professionele organisatie. Zo nodig zou in een tegemoetkoming in de reiskosten moeten worden voorzien om een evenwichtige deelname te waarborgen. De inhoud van de bijeenkomsten moet worden voorbereid en de resultaten ervan moeten worden vastgelegd. Ook tussen de bijeenkomsten dient de communicatie tussen de betrokkenen via een centrale contactpersoon te worden verzekerd. Het ESC kan deze praktische werkzaamheden echter niet op langere termijn als onderdeel van zijn gebruikelijke activiteiten op zich nemen.

Om toch de nodige praktische ondersteuning daarvoor op te bouwen, zou via een onafhankelijke opdrachtgever voor een project gelden uit EU-programma's kunnen worden aangevraagd. Probleem hierbij is wel dat Phare en Tacis qua indeling van de landen niet als multilaterale programma's zijn opgezet.

Een belangrijke impuls, niet alleen in financieel opzicht, maar ook met betrekking tot het politieke gewicht dat een dergelijk initiatief zou krijgen, kan in dit verband uitgaan van het opbouwen van ondersteunende contacten. Oriënterende gesprekken met diverse personen hebben over het algemeen positieve reacties op dit idee opgeleverd.

5.4. De opbouw van samenwerkingsstructuren onder de sociaal-economische organisaties die bij de corridors en vervoersgebieden zijn betrokken, hangt grotendeels af van de belangen van de deelnemers. Ze zijn wel een voorwaarde voor een doelmatige regeling van de werkzaamheden en velen hebben er expliciet op aangedrongen. Bij de ESC-enquête in 1998 bleek een duidelijke meerderheid voor aanwijzing van coördinatoren uit eigen midden te bestaan. Sommige vervoersvakbonden zijn al begonnen met het samenstellen van op corridors gerichte teams. Praktische benaderingen en ideeën zouden verspreid moeten worden.

6. Vooruitzichten

6.1. Het overleg in de pan-Europese corridors en vervoergebieden moet de sociaal-economische ontwikkeling stimuleren en de samenhang binnen Europa versterken. De ervaring heeft geleerd dat het initiatief van het ESC een belangrijke leemte opvult en van doorslaggevend belang kan zijn voor de deelname van de sociaal-economische organisaties. Zo gezien zou moeten worden voortgebouwd op de ervaringen met Boedapest en corridor IV. Het ESC zou in staat moeten worden gesteld om ook volgend jaar corridorbijeenkomsten te organiseren en het netwerk tussen de sociaal-economische actoren verder uit te bouwen. Het is overigens nog steeds mogelijk om samen met de Commissie een hoorzitting over het eindrapport van TINA te organiseren. Onderstaande overwegingen zouden bij deze werkzaamheden in aanmerking moeten worden genomen.

6.2. Er is meermalen gewezen op de problemen rond de ontwikkeling aan de andere zijde van de EU-uitbreidingsgrenzen. Naast de taakbeschrijving van het TINA-secretariaat meent het ESC dat ook behoefte bestaat aan technische en politieke ondersteuning van de corridorplannen, met name op het gebied van het GOS (Gemenebest van Onafhankelijke Staten). Er dient op te worden toegezien dat het GOS wordt betrokken bij het verdere overleg met de sociaal-economische groeperingen in een andere corridor of een ander vervoersgebied.

6.3. Ter ondersteuning van de samenwerking in de corridors zouden secretariaten opgezet moeten worden, zoals bij corridor IV op persoonlijk initiatief is gebeurd. Daar zouden algemene regels voor moeten komen.

6.4. In wezen gaat het in de corridors en vervoergebieden om een multimodale benadering. In de praktijk spelen echter niet alle vervoerswijzen een even belangrijke rol. Luchthavens, binnenvaart, havens en het openbare stadsvervoer in de betrokken agglomeraties zouden voortaan meer bij het overleg moeten worden betrokken.

6.5. Het principe van samenwerking op het gebied van het regionaal en het vervoerbeleid met betrekking tot een corridor krijgt ook belangstelling van sociaal-economische organisaties in de EU. Een dergelijk initiatief bestaat bijvoorbeeld voor corridor V en de TEN-verlenging ervan tot Spanje. Waar wenselijk zouden dit soort activiteiten opgezet kunnen worden.

6.6. In zijn vorige advies (zie voetnoot 2, blz. 12) legde het ESC extra nadruk op ondersteuning van de samenwerking in corridor VII (Donau) en corridor X (voormalig Joegoslavië). De betrokken sociaal-economische organisaties hebben duidelijk hun belangstelling hiervoor getoond. Het ESC beklemtoont nogmaals dat deze belangstelling in concrete samenwerking omgezet moet worden zodra de politieke situatie het toelaat.

6.7. Ten slotte zij erop gewezen dat nauwelijks iets bekend is over de werkzaamheden in de vervoergebieden. Gezien de ontwikkelingen in de corridors lijkt hier enige achterstand te bestaan.

6.8. Het ESC dient de Commissie en het Europees Parlement voortdurend op de hoogte te houden van zijn opvattingen en activiteiten, met name door gebruik te maken van de politieke contacten tussen het Europees Parlement en de parlementen van de betrokken landen en regio's, zodat het zijn rol bij de opbouw van een pan-Europees vervoersysteem, namelijk het dienen als forum van en brug tussen Europese maatschappelijke organisaties in het kader van het zgn. monitoringproces bij de uitvoering van de Verklaring van Helsinki, kan vervullen.

Brussel, 6 maart 2000.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

B. Rangoni Machiavelli

(1) "De pan-Europese vervoersconferentie en de sociale dialoog: van Kreta naar Helsinki", PB C 204 van 15.7.1996, blz. 96.

"Verbinding van het vervoersinfrastructuurnetwerk van de Unie met de buurlanden - Op weg naar een samenwerkingsbeleid inzake het pan-Europees vervoersnetwerk", PB C 129 van 27.4.1998.

(2) PB C 407 van 28.12.1998, blz. 100.

(3) "Status of the pan-European Transport Corridors and Transport Areas", Tina-Office, Wenen, december 1998.

BIJLAGE I

bij het advies van het Economisch en Sociaal Comité

Bijlage bij de notulen van de stuurgroep van corridor IV

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (ESC) is een adviesorgaan dat werkgevers, werknemers en diverse belangenorganisaties op EU-niveau vertegenwoordigt. Het ESC heeft zich heel veel moeite getroost om de sociaal-economische belangenorganisaties van de kandidaat-lidstaten bij het uitbreidingsproces te betrekken. Het is de bedoeling een dynamische, stabiele ontwikkeling tot stand te brengen om de sociaal-economische vooruitgang te stimuleren. In het kader van bestaande Europese overeenkomsten zijn gemengde adviescomités, bijv. met Bulgarije en Turkije, opgericht.

Sinds de eerste pan-Europese vervoersconferentie in 1991 te Praag heeft het ESC een actieve rol in het pan-Europees vervoerbeleid gespeeld. Daarbij streeft het er met name naar, concrete invulling te geven aan het beginsel van raadpleging van de sociaal-economische belangenorganisaties, één van de in de Verklaring van Helsinki verankerde tien beginselen voor de opzet van het toekomstige pan-Europees vervoersysteem.

In dit verband zijn de werkzaamheden in de corridors van cruciaal belang, omdat zij bijdragen tot ontwikkeling van een efficiënte vervoersinfrastructuur, de basis voor economische groei en sociale ontwikkeling. Het Economisch en Sociaal Comité wil de stuurgroep helpen door zijn ervaringen en contacten beschikbaar te stellen, zodat de leden zich in verbinding kunnen stellen met vertegenwoordigers van bedrijven en sociaal-economische organisaties binnen de vervoersector, om praktische problemen op te lossen of actuele kwesties te bespreken. Het Economisch en Sociaal Comité is er vast van overtuigd dat de enorme investeringen in de vervoersinfrastructuur gepaard moeten gaan met inspanningen om de kwaliteit van de dienstverlening te verbeteren. Dit lukt alleen indien de betrokkenen al in een vroeg stadium samenwerken.

Het Economisch en Sociaal Comité zou graag - in nauw contact met het secretariaat in Dresden - de werkzaamheden van de stuurgroep inzake de prioriteiten van het werkprogramma, bijv. grenspassages, brug over of dijk in de Donau, ondersteunen. Daarnaast stellen we voor, de informatie en ervaringen die de studiegroep in het kader van haar samenwerking met de sociaal-economische organisaties in de corridor verzamelt c.q. opdoet, te delen.

Het Economisch en Sociaal Comité zou graag zien dat deze activiteiten de komende maanden van start gaan en dat daarover tijdens de volgende vergadering van de stuurgroep verslag wordt uitgebracht. Al naar gelang de agenda zouden ook deskundigen die bij de werkzaamheden zijn betrokken, voor de vergadering kunnen worden uitgenodigd om met de leden van de stuurgroep te discussiëren.

BIJLAGE II

bij het advies van het Economisch en Sociaal Comité

Resolutie

De vertegenwoordigers van de sociaal-economische organisaties in corridor IV, die op uitnodiging van het Europees Economisch en Sociaal Comité en met steun van het Hongaarse ministerie van verkeer en waterstaat en de Hongaarse spoorwegen (MÁV) op 26 en 27 oktober 1999 in Boedapest zijn bijeengekomen,

A. overeenkomstig de beginselen en doelstellingen van de Verklaring van Helsinki, die een duurzame mobiliteit van personen en goederen onder de best mogelijke sociale voorwaarden en veiligheidsvoorschriften, eerlijke concurrentievoorwaarden en milieubescherming beoogt te waarborgen;

B. met speciale nadruk op beginsel 10 van de Verklaring van Helsinki, dat voorziet in raadpleging van de sociaal-economische groeperingen in het kader van een pan-Europees vervoersbeleid;

C. hun waardering uitsprekend voor de werkzaamheden die door de deelnemende partijen zijn verricht, met name de Europese Commissie, de ministeries van verkeer en waterstaat, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité, de Europese Conferentie van ministers van verkeer (ECMV), de economische commissie voor Europa van de VN (VN-ECE) en de stuurgroep voor spoorwegcorridors;

1. verklaren zich voorstander van nauwere samenwerking binnen corridor IV, opdat de pan-Europese corridors de sociaal-economische samenhang in heel Europa ten goede komen;

2. dringen erop aan dat raadpleging van de sociaal-economische organisaties integrerend deel van de corridorsamenwerking uitmaakt en dat daartoe financiële middelen beschikbaar worden gesteld;

3. onderstrepen de behoefte aan meer transparantie en betere informatie, ook met betrekking tot de institutionele structuren;

4. pleiten voor regelmatige bijeenkomsten in nauwe samenwerking met de corridorstuurgroepen, waarbij de belangrijkste zaken die praktische oplossingen vergen, centraal staan;

5. verzoeken om bijstand van de andere bij de corridors betrokken partijen en om hulp bij de financiering van deze activiteiten; een coördinerende rol van het Europees Economisch en Sociaal Comité zou wenselijk zijn;

6. wijzen in het bijzonder op de noodzaak van de volgende activiteiten met betrekking tot corridor IV:

- oplossing van de kwestie van de nieuwe brug over de Donau door het Pretoetredingsinstrument voor structuurbeleid (ISPA) toe te passen om de sociaal-economische gevolgen van dit project te beoordelen, rekening houdend met de belangen van Roemenië inzake de noordelijke as van corridor IV, eventueel met deelname van alle belanghebbende partijen; indien nodig is het Economisch en Sociaal Comité bereid de leiding bij dit overleg op zich te nemen;

- een hoorzitting over het TINA-rapport (Transport Infrastructure Needs Assessment);

- een corridorverslag over milieu en vervoer, o.m. over aspecten op het vlak van maatschappelijke kosten en efficiency;

- gemeenschappelijke inspanningen ter verbetering van de interoperabiliteit en de grensovergangen.

Boedapest, oktober 1999.