Home

Advies van het Comité van de Regio's over een "Jongerenplan voor de Europese landbouw"

Advies van het Comité van de Regio's over een "Jongerenplan voor de Europese landbouw"

Advies van het Comité van de Regio's over een "Jongerenplan voor de Europese landbouw"

Publicatieblad Nr. C 357 van 14/12/2001 blz. 0029 - 0032


Advies van het Comité van de Regio's over een "Jongerenplan voor de Europese landbouw"

(2001/C 357/08)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

gezien het besluit van het bureau van 10 november 2000 om overeenkomstig artikel 265, vijfde alinea, van het EG-Verdrag een advies op te stellen over een "Jongerenplan voor de Europese landbouw" en commissie 2 (Landbouw, plattelandsontwikkeling, visserij) met de voorbereiding hiervan te belasten;

gezien Verordening (EG) nr. 1257/1999(1) van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), waarmee een communautair kader is vastgesteld voor duurzame plattelandsontwikkeling vanaf januari 2000;

gezien Verordening (EG) nr. 1750/1999(2) van de Commissie tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor bovengenoemde Verordening (EG) nr. 1257/1999;

gezien het verslag van de Commissie "De jonge landbouwers en de bedrijfsovername in de Europese landbouw" (COM(96) 398 def.) en het advies dat het Comité van de Regio's hierover heeft uitgebracht (CDR 457/96 fin)(3);

gezien het door commissie 2 op 20 april 2001 goedgekeurde ontwerpadvies (CDR 417/2000 rev. 2 - rapporteur: de heer Gonzi, gemeenteraadslid van Albareto, I/EVP),

heeft tijdens zijn op 13 en 14 juni 2001 gehouden 39e zitting (vergadering van 13 juni) het volgende advies uitgebracht, dat met meerderheid van stemmen is goedgekeurd.

Het Comité van de Regio's

1. maakt zich zorgen over de vergrijzing van de Europese landbouwers, een ernstig probleem dat grote gevolgen kan hebben. Steeds minder jonge boeren nemen bestaande landbouwbedrijven over of starten nieuwe bedrijven.

Hierdoor komt een adequate ontwikkeling van de landbouwsector in tal van regio's in gevaar en komen de instandhouding van plattelandsgebieden en de bescherming van milieu en landschap op de tocht te staan. Zo wordt het vooral in bergstreken en probleemgebieden twijfelachtig of het nieuwe plattelandsontwikkelingsbeleid wel daadwerkelijk ten uitvoer gelegd kan worden. Het platteland dreigt echt in verval te geraken;

2. acht het - gezien de voortdurende verslechtering van de situatie - absoluut noodzakelijk om over verschillende instrumenten te beschikken waarmee de diverse elementen die in dezen een rol spelen vanuit meerdere invalshoeken kunnen worden geanalyseerd, zodat oorzaken op een rij gezet en oplossingen bedacht kunnen worden.

De Commissie moet derhalve de beschikking krijgen over:

- statistieken waarmee permanent kan worden gevolgd hoeveel oudere boeren stoppen met werken en hoeveel jonge landbouwers (uitgesplitst naar geslacht) de bedrijven overnemen, en waarmee de situatie van jaar tot jaar kan worden vergeleken;

- middelen om het EU-beleid op landbouwgebied en andere terreinen te evalueren en na te gaan welke gevolgen dit heeft voor de vestigingsmogelijkheden van jonge landbouwers;

- een zich met dit probleem bezig houdende Task Force (binnen DG Landbouw) die passende oplossingen moet kunnen aandragen;

3. acht het dringend noodzakelijk gegevens te verzamelen over jonge landbouwers in de LMOE en met de overheden van deze landen overeen te komen dat EG-steun prioritair of zelfs in hoofdzaak gebruikt wordt om ervoor te zorgen dat jonge boeren zich zelfstandig kunnen vestigen en de nodige scholing en technische bijstand krijgen en dat bedrijven geherstructureerd worden;

4. meent dat zowel de EG als de afzonderlijke lidstaten de ernst van het probleem onderschatten en niet goed beseffen hoe moeilijk het is hiervoor oplossingen te vinden.

Het vindt daarom dat de Commissie zo spoedig mogelijk een conferentie over plattelandsjongeren moet organiseren. Zoals tijdens de Conferentie van Cork het thema "duurzame plattelandsontwikkeling" op de Europese agenda is gezet en beleidsmaatregelen terzake zijn uitgewerkt, zo zou tijdens een plattelandsjongerenconferentie de aandacht van het Europese publiek en van de overheden op alle niveaus op dit onderwerp moeten worden gevestigd, zodat hiervoor belangstelling wordt gekweekt en adequate voorstellen voor beleid kunnen worden geformuleerd. Het CvdR zou bij de voorbereiding en follow-up van zo'n conferentie een belangrijke rol moeten spelen, mede omdat de regionale en lokale overheden de diverse aspecten van de problematiek rond jongeren in de landbouw en de verschillen die er in dezen tussen de regio's bestaan van nabij kennen;

5. beveelt aan dat tijdens bedoelde conferentie de hoofdlijnen worden uitgezet van een "jongerenplan" voor de Europese landbouw, dat zou moeten voorzien in:

- het vastleggen van doelstellingen voor de verjonging van landbouwbedrijven;

- maatregelen om de voor de landbouwsector geldende regelgeving en het plattelandsontwikkelingsbeleid aan te passen en aan te vullen;

- het vastleggen van compatibiliteitscriteria aan de hand waarvan richtsnoeren kunnen worden opgesteld voor maatregelen van resp. de nationale, de regionale en de lokale overheden op de gebieden waarvoor ze bevoegd zijn, teneinde de overeengekomen doelstellingen in de gehele Unie te kunnen verwezenlijken;

- richtsnoeren en maatregelen om soortgelijke acties in de LMOE te bevorderen;

- in het Europese beleid in te passen maatregelen op het gebied van opleiding, cultuur, onderwijs, onderzoek, welzijn, voorlichting/public relations en toerisme die op dit specifieke probleem zijn toegespitst;

6. wil de Commissie en de lidstaten erop attenderen dat al van diverse kanten is gewezen op de oorzaken van de problemen die jonge landbouwers ondervinden:

- gebrek aan duidelijke economische perspectieven; in de praktijk blijkt niet dat in de EU de politieke bereidheid bestaat om prioriteit te verlenen aan de ontwikkeling van het platteland;

- de weinig rationeel verlopende verstedelijking van voor landbouwdoeleinden bestemde gebieden;

- verslechtering van de dienstverlening aan individuele personen, gezinnen en bedrijven in landelijke gebieden, waardoor de kwaliteit van het bestaan er in algemene zin op achteruitgaat. Voor jonge mensen en vooral ook voor jonge vrouwen is het tegen deze achtergrond weinig aanlokkelijk om zich op het platteland te vestigen en er een gezin te stichten;

- de sociale omstandigheden in de landbouw worden als onaantrekkelijk ervaren vergeleken met andere bedrijfstakken en andere werk- en leefomgevingen;

- in het licht van de opbrengstmogelijkheden liggen de huur- en koopprijzen van landbouwgrond op een te hoog niveau;

- hoge aanloop-, machine- en verbouwingskosten;

- administratieve rompslomp, wettelijke en fiscale barrières om een bedrijf te starten, en een woud aan voorschriften dat zonder goede begeleiding vrijwel ondoordringbaar is;

- de opleiding schiet te kort wanneer het erom gaat jongeren voor te bereiden op het in de praktijk runnen van een modern landbouwbedrijf; zij moeten technisch goed onderricht zijn, zich bewust zijn van productie- en afzetmoeilijkheden, en het begrip "multifunctionele landbouw" concrete invulling kunnen geven door nevenactiviteiten te ontplooien en zo voor aanvullende inkomsten te zorgen;

- door het ontbreken van een marktpositie en door de hoge kosten is het moeilijk, zoniet onmogelijk, om productiequota te verwerven; dit geldt vooral voor bergstreken en probleemgebieden, daar de markt in belangrijke mate bepaald wordt door de vraag uit sterkere landbouwgebieden;

7. dringt erop aan dat de Europese, nationale, regionale en lokale overheden de handen ineenslaan om het vraagstuk van de jonge landbouwers op geïntegreerde wijze aan te pakken. Over bepaalde zaken, bv. het verlenen van starterssteun aan jonge landbouwers, zouden alle lidstaten het eens moeten worden;

8. verzoekt de Commissie om met de lidstaten dringend een beleid ten behoeve van jonge landbouwers overeen te komen in het kader waarvan:

- een successieregeling wordt getroffen die erop gericht is het bedrijf als eenheid in stand te houden;

- voor landbouwers een algemeen belastingstelsel wordt uitgewerkt waardoor zij op een billijke behandeling kunnen rekenen en andere bedrijfstakken niet worden bevoordeeld. De Commissie zou via een onderzoek op een rij moeten zetten welke fiscale regelingen voor landbouwers er in de lidstaten van toepassing zijn;

- jonge vrouwen op voldoende sociale bescherming kunnen rekenen bij zwangerschap en moederschap;

9. onderschrijft dat de ontwikkeling van het platteland een multifunctionele landbouw vergt, en acht het in dit verband dringend noodzakelijk dat EU, lidstaten en regio's - elk binnen de grenzen van de eigen bevoegdheden - voor een klimaat zorgen waarin zelfstandige ondernemers en anderen die in de landbouw werkzaam zijn meerdere beroepsbezigheden kunnen hebben, zodat het inkomen per hoofd stijgt; met name in bergstreken en kansarme gebieden moeten zij nevenactiviteiten kunnen ontplooien op het gebied van bosbouw, bewaking en beheer van beschermde natuurgebieden en parken, onderhoud van landschap en infrastructuur, bescherming van cultureel erfgoed, dienstverlening, seizoensgebonden toerisme, enz.

- er moeten gunstiger voorwaarden worden geschapen om meer één lijn te kunnen trekken waar het gaat om sociale voorzieningen, bijstand, belastingheffing en regelgeving betreffende landbouwers die aanvullende activiteiten ontplooien;

- daarnaast moet voor plattelandsbedrijven met gediversifieerde activiteiten een nieuw statuut worden uitgewerkt: nevenactiviteiten moeten worden toegestaan voorzover zij logischerwijs passen binnen de landbouwwerkzaamheden, die op de eerste plaats moeten blijven komen;

10. vindt dat bij de uitwerking van een "jongerenplan voor de Europese landbouw" nagedacht moet worden over de volgende elementen:

- verlening van rechtstreekse steun aan jonge landbouwers, ter financiering van globale vestigings- en bedrijfsontwikkelingsplannen; daarnaast moet ten minste tijdens de eerste vier jaar na het opstarten van een activiteit vanuit het Europees Sociaal Fonds rechtstreekse steun worden verleend voor het scheppen van banen voor werknemers en/of zelfstandigen;

- specifieke steunmaatregelen om jonge vrouwen op arbeidsgebied onafhankelijker te maken en gelijke kansen te bieden, zodat zij gestimuleerd worden zich op het platteland te vestigen en er te blijven;

- startershulp gedurende acht jaar, zoals het Europees Parlement heeft voorgesteld;

- aanvullende leningen voor investeringen; in bergstreken en probleemgebieden dienen deze leningen extra voordelig te zijn;

- stimulering van vervroegde uittreding, met adequate financiële ondersteuning indien het bedrijf tegelijkertijd door een jonge landbouwer wordt overgenomen; bij generatie-opvolging moet een echt pakket aan pensioneringsmaatregelen worden voorgesteld, waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de vakkennis en rechtstreekse ervaring die uittredende landbouwers hebben opgedaan, hetgeen tevens kan helpen bij hun terugkeer in de samenleving;

- het verstrekken van garanties voor landbouwkrediet;

- bevordering - via specifieke kredieten - van bedrijfsherstructureringsprogramma's;

- bestrijding van het speculeren met productiequota en bevordering van bezit en overdracht daarvan. In bergstreken en kansarme gebieden - die relatief weinig gewicht in de schaal leggen - moeten productiequota door de staat gratis worden toegekend bovenop de nationale quota;

- onderwijs en voorlichting aan jonge mensen uit de EU en de kandidaat-lidstaten die belangstelling hebben voor een loopbaan in de landbouw, en maatregelen om jonge landbouwers ertoe aan te zetten om tijdens een stage praktijkervaring op een landbouwbedrijf in een ander land op te doen;

- verbetering van de infrastructuur op het platteland en van de voorzieningen, met name op het gebied van onderwijs en gezondheidszorg;

- bevordering van aaneengesloten bebouwing, teneinde het platteland nieuw leven in te blazen;

11. acht het absoluut noodzakelijk dat de maatregelen die in de loop der tijd ten behoeve van jonge landbouwers worden getroffen, door de kandidaat-lidstaten beschouwd worden als integrerend onderdeel van het acquis communautaire;

12. stelt voor dat de Commissie in overleg met de lidstaten en de lokale en regionale instanties regels opstelt voor de selectie van lokale ontwikkelingsagentschappen die zich moeten gaan bezighouden met:

- activiteiten om jongeren warm te maken voor werk in de landbouw; er kan b.v. geprobeerd worden er in de sector zelf voor te zorgen dat reeds gevestigde landbouwers hun beroep positief blijven benaderen, terwijl buiten de sector een imagocampagne gevoerd kan worden die zich op jongeren met en zonder landbouwachtergrond richt;

- opleiding en na- en bijscholing van landbouwers en hun personeel, technici en lokale ambtenaren;

- hulpverlening aan ondernemers door hun informatie te verstrekken over prijzen, kosten, afzetmogelijkheden, mogelijkheden om ter aanvulling ook andere, innovatieve producten voort te brengen, moderne technologie, toegang tot Europese, nationale en regionale steun;

- hulp op technisch en managementgebied;

- het gebruik van informaticatechnologie;

- voorlichting over juridische en fiscale kwesties;

- het opzetten en onderhouden van een databank met gedetailleerde gegevens over landbouwers die met pensioen willen en landbouwers die een bedrijf willen opstarten; zo kan worden bevorderd beide partijen nader tot elkaar te brengen.

Er zij op gewezen dat openbare of particuliere agentschappen en instellingen die bovengenoemde taken op basis van een specifiek mandaat van nationale of regionale overheden zouden kunnen verrichten, in vele gevallen al bestaan. Zij moeten alleen nog specifieke instructies krijgen.

De mogelijkheden van dergelijke agentschappen moeten goed worden nagegaan alvorens hun de opdracht te geven om gedurende een aantal jaren nauwkeurig toezicht te houden op bedrijven van jonge landbouwers. Dit moet gebeuren aan de hand van een contract tussen het agentschap, de jonge ondernemer en de overheid, die de jonge landbouwer voor een periode van minstens drie jaar "financieel adopteert". Deze adoptie zou ook betrekking moeten hebben op het plannen van de opzet en ontwikkeling van het bedrijf en op cofinanciering door de overheid van de bedrijfsvoeringskosten;

13. acht het gewenst om in eerste instantie rekening te houden met jonge landbouwers en hun organisaties wanneer er nagedacht wordt over de verdere ontwikkeling van initiatieven op het gebied van milieumaatregelen voor de landbouw, biologische landbouw, landbouw- en plattelandstoerisme, het promoten en de afzetbevordering van typische streekproducten van hoge kwaliteit, alsmede de opwaardering, verwerking en afzet van bosbouw- en ondergroeiproducten;

merkt op dat de samenleving de laatste tijd andere eisen aan de landbouw is gaan stellen en dat de boer een belangrijke rol toekomt wanneer het erom gaat de consument over de herkomst van ons voedsel te informeren. Boeren zouden cursussen moeten kunnen volgen om het publiek goed te kunnen uitleggen waar zij precies mee bezig zijn;

vindt dat de Europese Commissie en de nationale, regionale en lokale overheden in samenwerking met jonge landbouwers een algemene informatiecampagne over het platteland moeten opzetten die de verdere uitbouw van maatregelen op het gebied van plattelandstoerisme, open-boerderijdagen, educatieve boerderijen en landbouwmethoden moet bevorderen;

14. verzoekt de stedelijke overheden de betrekkingen met de aangrenzende landelijke gebieden op nieuwe leest te schoeien, teneinde de sociale, culturele en economische ontwikkeling van het platteland te stimuleren en ertoe bij te dragen dat het belang en de specifieke eigenschappen van het platteland door het grote publiek op hun juiste waarde worden geschat. Stedelijke overheden dienen tevens in te zien dat het platteland een maatschappelijke rol vervult, in die zin dat het geregeld bezocht wordt door stadsmensen, die er dingen vinden die zij in steden ontberen;

15. vindt dat de Europese Investeringsbank bij het "jongerenplan voor de Europese landbouw" moet worden betrokken, omdat deze instelling een zeer strategische rol vervult;

16. verzoekt alle overheden die bij de tenuitvoerlegging van Leader+ zijn betrokken, de financiële middelen bij voorkeur te gebruiken voor projecten betreffende jonge landbouwers. Erkend moet worden dat deze projecten in een bottom-up-benadering van de landelijke gebieden een centrale rol spelen.

Brussel, 13 juni 2001.

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Jos Chabert

(1) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80.

(2) PB L 214 van 13.8.1999, blz. 31.

(3) PB C 215 van 16.7.1997, blz. 31.