Home

Gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake ongewenste stoffen en producten in diervoeding (door de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-verdrag ingediend)

Gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake ongewenste stoffen en producten in diervoeding (door de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-verdrag ingediend)

Gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake ongewenste stoffen en producten in diervoeding (door de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-verdrag ingediend) /* COM/2000/0861 def. - COD 99/0259 */

Publicatieblad Nr. 096 E van 27/03/2001 blz. 0346 - 0361


Gewijzigd voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake ongewenste stoffen en producten in diervoeding (door de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-verdrag ingediend)

TOELICHTING

Op 17 december 1999 heeft de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake ongewenste stoffen en producten in diervoeding ingediend (COM(1999) 654 def. -1999/0259 COD).

Het Europees Parlement heeft op 4 oktober 2000 een verslag over het voorstel in eerste lezing goedgekeurd (Verslag A5-0257/2000). Het verslag stelt 36 amendementen op de tekst voor.

De Commissie gaat akkoord met de amendementen 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 19, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 28, 29, 31 en 32 aangezien die haar voorstel verbeteren en verduidelijken. De Commissie neemt deze amendementen om de volgende redenen over:

-het is beter om de term "materialen die bedoeld zijn voor het voederen van dieren" te gebruiken in plaats van steeds "voedermiddelen, diervoeders en toevoegingsmiddelen voor diervoeders" te herhalen, om duidelijk en ondubbelzinnig aan te geven dat alle materialen worden bestreken die voor gebruik in diervoeding zijn bedoeld. Voorts dient deze term gedefinieerd te worden. Deze wijziging wordt voorgesteld in de amendementen 4, 5, 7, 8, 9, 11, 12, 13, 14, 15, 17, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 28, 29, 30, 31 en 32;

-de amendementen 8, 14 en 21 verruimen de werkingssfeer van de richtlijn, zodat ook het gebruik van alle materialen die bedoeld zijn voor het voederen van dieren wordt bestreken en niet alleen het in het verkeer brengen daarvan. De Commissie stemt in met deze uitbreiding van de werkingssfeer. Dit sluit bovendien aan bij de bepalingen van Richtlijn 2000/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 april 2000 tot wijziging van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad betreffende de handel in mengvoeders en Richtlijn 96/25/EG van de Raad betreffende het verkeer van voedermiddelen, waarbij de werkingssfeer van Richtlijn 96/25 in dezelfde zin is uitgebreid;

-de amendementen 1, 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 24, 26, 28 en 29 behelzen redactionele verbeteringen, verduidelijkingen en aanvullende verwijzingen naar de bepalingen van Richtlijn 95/53/EG van de Raad van 25 oktober 1995 tot vaststelling van de beginselen inzake de organisatie van de officiële controles op het gebied van diervoeding;

-amendement 19 stelt voor een definitie van "voormengsel" op te nemen, die al in andere communautaire wetgeving op dit gebied voorkomt.

De Commissie kan de amendementen 3, 4, 20, 30 en 34 in principe aanvaarden, met dien verstande dat volgens haar de tekst nog verder verbeterd kan worden. De Commissie gaat in principe akkoord met deze amendementen om de volgende redenen:

-amendement 3 stelt voor de woorden "door ... kunnen worden verontreinigd" in overweging 4 te vervangen door "... kunnen bevatten" en amendement 4 stelt voor de term "voedermiddelen, diervoeders en toevoegingsmiddelen voor diervoeders" overal in de tekst te vervangen door "alle soorten producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren". Beide amendementen kunnen als zodanig worden overgenomen, met dien verstande dat de term "product" vervangen wordt door "materiaal". Deze amendementen geven ook aan dat de term "ongewenste stoffen en producten" duidelijk gedefinieerd moet worden en daarom stelt de Commissie in artikel 2 hiervoor een definitie voor;

-wat amendement 20 betreft kan de Commissie zich verenigen met het principe om een definitie van "partij" in artikel 2 op te nemen, maar niet met de in dat amendement voorgestelde definitie. Verder is de Commissie van mening dat ook voor "ongewenste stoffen en producten" en voor "alle soorten producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren" een definitie moet worden opgenomen (zie boven);

-met de in amendement 30 voorgestelde vereenvoudiging en verduidelijking kan de Commissie instemmen, afgezien van het schrappen van het woord "ernstig". Het handhaven van de kwalificatie "ernstig" met betrekking tot risico's sluit aan bij het algemene beleid van de Gemeenschap zoals vastgelegd in de Richtlijn algemene productveiligheid;

-amendement 34 stelt voor de inwerkingtreding te laten afhangen van de publicatie van de richtlijn in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. De Commissie is het ermee eens dat dit beter is, maar denkt dat een langere termijn wenselijk is gezien de ingrijpende aard van de voorgestelde maatregelen.

De amendementen 18, 27, 33, 35, 36 en 37 kan de Commissie niet accepteren, en wel om de volgende redenen:

-amendement 18, dat voorstelt water uitdrukkelijk in de definitie van diervoeder op te nemen, is niet aanvaardbaar aangezien uit de communautaire wetgeving duidelijk blijkt dat water tot op heden niet als diervoeder is aangemerkt. Dit kan worden afgeleid uit het feit dat Richtlijn 96/25/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verkeer van voedermiddelen een niet-exclusieve lijst van de belangrijkste voedermiddelen bevat en water daar niet opstaat. Deze kwestie moet worden besproken in het kader van een toekomstige wijziging van die richtlijn;

-amendement 27 stelt voor de bepaling met betrekking tot de vaststelling van criteria voor de aanvaardbaarheid van voedermiddelen die bepaalde zuiveringsprocédés hebben ondergaan, te schrappen. De Commissie is van oordeel dat voor deze zuiveringsprocédés op communautair niveau strenge kwaliteitscriteria vastgelegd moeten kunnen worden;

-amendement 33, dat de mogelijkheid wegneemt om partijen diervoeder die niet aan de richtlijn voldoen naar het land van oorsprong terug te zenden, is voor de Commissie onaanvaardbaar, aangezien dit mogelijk moet blijven om het land van invoer de soms zware belasting van vernietiging te besparen. Wel gaat de Commissie ermee akkoord dat er een verdere bepaling wordt toegevoegd dat terugzending naar het land van uitvoer mogelijk is nadat de bevoegde autoriteit van dat land op de hoogte gesteld is en waarborgen zijn ontvangen dat de verontreinigde partij op veilige wijze wordt verwijderd;

-de amendementen 35, 36 en 37, die voorstellen de maximumgehalten voor cadmium, lood, dioxine en PCB's in bepaalde diervoeders te wijzigen, kan de Commissie niet aanvaarden aangezien wijzigingen in de bijlagen gebaseerd moeten zijn op een wetenschappelijke risico-evaluatie en door de Commissie volgens de comitéprocedure moeten worden gewijzigd. De Commissie zal de huidige bepalingen betreffende cadmium en kwik met voorrang herzien en zal het Wetenschappelijk Comité voor de diervoeding verzoeken een wetenschappelijke risico-evaluatie voor cadmium en kwik te verrichten. Voor dioxinen en PCB's is dit al gebeurd en deze risico-evaluatie is in oktober 2000 beschikbaar gekomen. Op basis van deze wetenschappelijke risico-evaluaties zal de Commissie passende maatregelen voorstellen om de aanwezigheid van deze stoffen in diervoeders te beperken en zij zal het Europees Parlement hierover volledig op de hoogte houden.

Aangezien de Commissie zich met een aantal amendementen kan verenigen, dient zij haar voorstel met inachtneming van de hierboven uiteengezette standpunten te wijzigen.

De wijzigingen ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie zijn als volgt aangegeven: toegevoegde en/of gewijzigde tekst is onderstreept en geschrapte tekst doorgestreept.

Gewijzigd voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake ongewenste stoffen en producten in diervoeding

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 152, lid 4, onder b),

Gezien het voorstel van de Commissie [1],

[1] PB C 89 van 28.3.2000, blz. 70.

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité [2],

[2] PB C 140 van 18.5.2000, blz. 9.

Gezien het advies van het Comité van de Regio's [3],

[3] PB C [...] van [...], blz. [...].

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag [4],

[4] PB C 340 van 10.11.1997, blz. 73.

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Talrijke wijzigingen moeten worden aangebracht in Richtlijn 1999/29/EG van de Raad van 22 april 1999 inzake ongewenste stoffen en producten in diervoeding [5]. De genoemde richtlijn moet daarom duidelijkheidshalve en met het oog op een rationele ordening opnieuw worden geformuleerd.

[5] PB L 115 van 4.5.1999, blz. 32.

(2) De dierlijke productie neemt een zeer belangrijke plaats in in de landbouw van de Gemeenschap en goede resultaten ten aanzien van de volksgezondheid, de diergezondheid, het welzijn van de dieren en het milieu alsmede de financiële situatie van de veehouder hangen in verregaande mate af van het gebruik van goede en geschikte diervoeders.

(3) Een regeling op het gebied van de diervoeders is een essentiële factor om de productiviteit en duurzaamheid van de landbouw te waarborgen en om de volksgezondheid en diergezondheid en het dierenwelzijn te kunnen verzekeren. Bovendien moet er omvattende regelgeving worden opgesteld inzake voedselhygiëne, om diervoerders van hoge kwaliteit op afzonderlijke boerderijen te waarborgen, ook al is er geen sprake van commerciële productie.

(4) Er is geconstateerd dat toevoegingsmiddelen ongewenste stoffen of producten kunnen bevatten. Toevoegingsmiddelen dienen dan ook in de werkingssfeer van de richtlijn te worden opgenomen.

(5) Materialen die bedoeld zijn voor het voederen van dieren kunnen ongewenste stoffen of producten bevatten die een gevaar kunnen betekenen voor de diergezondheid of, door hun aanwezigheid in dierlijke producten, voor de gezondheid van de mens.

(6) De aanwezigheid van deze stoffen en producten kan niet volledig worden uitgesloten en het is op zijn minst noodzakelijk het gehalte ervan in materialen die bedoeld zijn voor het voederen van dieren zo te beperken, met een gepaste aandacht voor de acute giftigheid, bioaccumuleerbaarheid en afbreekbaarheid van de stoffen, dat ongewenste, schadelijke gevolgen worden vermeden . Het heeft geen zin voor deze gehalten waarden vast te stellen beneden de bepaalbaarheidsgrens van de op communautair vlak vast te stellen analysemethoden.

(6 bis) De procedures om de residuen van ongewenste stoffen vast te stellen worden steeds meer verfijnd, zodat zelfs voor de dierlijke en menselijke gezondheid verwaarloosbare hoeveelheden residuen kunnen worden aangetoond.

(7) Ongewenste stoffen en producten mogen slechts onder de in deze richtlijn vastgestelde voorwaarden in materialen die bedoeld zijn voor het voederen van dieren voorkomen en zij mogen niet op andere wijze in diervoeding worden gebruikt. Derhalve moet deze richtlijn worden toegepast onverminderd de andere communautaire bepalingen inzake diervoeders, en met name de voorschriften voor mengvoeders.

(8) Deze richtlijn is ook van toepassing op materialen die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, die in de Gemeenschap zijn binnengebracht. Bijgevolg moet worden bepaald dat de vastgestelde maximumgehalten aan ongewenste stoffen en producten over het algemeen gelden zodra materialen die bedoeld zijn voor het voederen van dieren in het verkeer - alle handelsstadia daarin begrepen - worden gebracht of worden gebruikt en in het bijzonder vanaf de datum van invoer.

(9) De materialen die bedoeld zijn voor het voederen van dieren moeten van gezonde handelskwaliteit zijn. Derhalve moet een verbod worden ingesteld op het gebruik of het in het verkeer brengen van materialen die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, die, wegens het te hoge gehalte ervan aan ongewenste stoffen of producten, leiden tot een overschrijding van de in bijlage 1 van deze richtlijn voorgeschreven maximumgehalten.

(10) Het is dan ook noodzakelijk de aanwezigheid van bepaalde ongewenste stoffen of producten in aanvullende diervoeders te beperken door passende maximumgehalten vast te stellen.

(11) In bepaalde gevallen wordt bij de vaststelling van een maximumgehalte zoveel mogelijk met de huidige achtergrondniveaus rekening gehouden, maar het is raadzaam de inspanningen voort te zetten om zoveel mogelijk de aanwezigheid van bepaalde ongewenste stoffen of producten in materialen die bedoeld zijn voor het voederen van dieren te blijven beperken teneinde ook hun aanwezigheid in de voedselketen te verminderen. In deze richtlijn moet dus worden voorzien in de mogelijkheid een actiedrempel vast te stellen, die duidelijk lager ligt dan het vastgestelde maximumgehalte. Bij overschrijding van deze actiedrempel moet onderzoek worden gevoerd naar de oorzaak van de ongewenste stoffen en producten en moeten maatregelen worden genomen om deze oorzaak weg te nemen of te beperken.

(12) De lidstaten moet de mogelijkheid worden gelaten bij gevaar voor de gezondheid van dier of mens de vastgestelde maximumgehalten tijdelijk te verlagen of een maximumgehalte voor andere stoffen of producten vast te stellen, dan wel de aanwezigheid van dergelijke stoffen of producten in materialen die bedoeld zijn voor het voederen van dieren te verbieden. Om te voorkomen dat een lidstaat deze mogelijkheid misbruikt, is het noodzakelijk om over eventuele wijzigingen in bijlage I bij deze richtlijn een beslissing volgens een communautaire spoedprocedure op basis van bewijsmateriaal en met toepassing van het voorzorgsbeginsel te nemen.

(13) Voor materialen die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, die aan de eisen van deze richtlijn voldoen, mogen met betrekking tot het gehalte aan ongewenste stoffen en producten geen andere dan de in deze richtlijn en in Richtlijn 95/53/EG van de Raad tot vaststelling van de beginselen inzake de organisatie van de officiële controles op het gebied van diervoeding [6], laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn XXX/XXX, vastgelegde beperkingen voor het in het verkeer brengen worden toegepast.

[6] PB L 265 van 8.11.1995, blz. 17.

(14) De lidstaten moeten de nodige controlemaatregelen vaststellen om te garanderen dat bij het gebruik en het verkeer van materialen die bedoeld zijn voor het voederen van dieren aan de eisen met betrekking tot ongewenste stoffen en producten wordt voldaan, overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 95/53/EG.

(15) In het kader van het bij deze richtlijn ingevoerde informatiesysteem op het niveau van de officiële controlediensten is het dienstig dat de lidstaten ook door de marktdeelnemers in kennis worden gesteld van de gevallen waarin het bepaalde in deze richtlijn niet in acht is genomen. De lidstaten moeten in die gevallen al het nodige doen om te voorkomen dat die ongewenste stoffen en producten in materialen die bedoeld zijn voor het voederen van dieren worden gebruikt. De lidstaten moeten er zich in voorkomend geval van vergewissen dat deze partij materialen die bedoeld zijn voor het voederen van dieren is vernietigd, als daartoe is besloten door de eigenaar.

(16) Een passende communautaire procedure is nodig om de in bijlage 1 vastgestelde technische bepalingen aan te passen aan de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis.

(17) Om de uitvoering van de overwogen maatregelen te vergemakkelijken, moet een procedure worden ingesteld waarbij een nauwe samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie tot stand wordt gebracht in het bij Besluit 70/372/EEG [7] ingestelde Permanent Comité voor veevoeders .

[7] PB L 170 van 3.8.1970, blz. 1.

(18) Aangezien de maatregelen ter uitvoering van deze richtlijn maatregelen van algemene strekking zijn in de zin van artikel 2 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden [8], moeten zij worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure van artikel 5 van dat besluit.

[8] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(19) Deze richtlijn laat de bij Richtlijn 1999/29/EG vastgestelde verplichtingen van de lidstaten aangaande de in deel B van bijlage III daarvan vastgestelde termijnen voor de omzetting in nationaal recht onverlet,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Deze richtlijn heeft betrekking op ongewenste stoffen en producten in materialen die bedoeld zijn voor het voederen van dieren .

2. Deze richtlijn geldt onverminderd de voorschriften betreffende:

a) toevoegingsmiddelen in diervoeders;

b) het verkeer in diervoeders;

c) de vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen op en in producten die voor dierlijke voeding zijn bestemd, voorzover deze residuen niet in deel B van bijlage 1 van deze richtlijn zijn vermeld;

d) micro-organismen in diervoeders;

e) bepaalde in diervoeding gebruikte producten;

f) diervoeders met bijzonder voedingsdoel.

Artikel 2

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) diervoeders: producten van plantaardige of dierlijke oorsprong in natuurlijke staat, vers of verduurzaamd, en de afgeleide producten van industriële verwerking ervan, alsmede organische of anorganische stoffen, al dan niet gemengd, met of zonder toevoegingsmiddelen en bestemd voor vervoedering;

b) voedermiddelen: de verschillende producten van plantaardige of dierlijke oorsprong in natuurlijke staat, vers of verduurzaamd, en de afgeleide producten van de industriële verwerking ervan, alsmede organische of anorganische stoffen, met of zonder toevoegingsmiddelen, en bestemd voor vervoedering, hetzij als zodanig, hetzij na verwerking, voor de bereiding van mengvoeders of als drager bij voormengsels;

c) volledige diervoeders: mengsels van diervoeders die door hun samenstelling op zichzelf een totaal dagrantsoen vormen;

d) aanvullende diervoeders: mengsels van diervoeders, die een hoog gehalte aan bepaalde stoffen bevatten en door hun samenstelling slechts samen met andere diervoeders een totaal dagrantsoen vormen;

e) mengvoeders: mengsels van voedermiddelen, al dan niet met toevoegingsmiddelen en bestemd voor vervoedering in de vorm van volledige diervoeders of aanvullende diervoeders;

f) dagrantsoen: de totale hoeveelheid diervoeders, omgerekend op een vochtgehalte van 12%, die een dier van een bepaalde soort, leeftijdsklasse en prestatievermogen gemiddeld dagelijks nodig heeft om volledig in zijn voederbehoefte te voorzien;

g) dieren: dieren behorend tot de soorten die gewoonlijk door de mens worden gevoederd en gehouden of gegeten, alsmede in de vrije natuur levende dieren voorzover hun voeding deels uit diervoeders bestaat;

h) gezelschapsdieren: dieren behorend tot de soorten die in de regel door de mens worden gevoederd en gehouden, maar niet gegeten, met uitzondering van dieren die worden gehouden voor de pelsproductie.

i) toevoegingsmiddelen: toevoegingsmiddelen als omschreven in artikel 2 van Richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 inzake toevoegingsmiddelen in de diervoeding [9];

[9] PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1.

j) voormengsels: mengsels van toevoegingsmiddelen onderling of mengsels van een of meer toevoegingsmiddelen met stoffen die dragers vormen, die bestemd zijn voor de bereiding van diervoeders;

k) materialen die bedoeld zijn voor het voederen van dieren: voedermiddelen, voormengsels, toevoegingsmiddelen voor diervoeders, diervoeders en alle andere producten die bedoeld zijn voor of gebruikt worden in diervoeding;

l) ongewenste stoffen en producten: alle stoffen en producten, met uitzondering van pathogene micro-organismen, die aanwezig zijn in en/of op het product dat is bedoeld voor het voederen van dieren en die een potentieel gevaar vormen voor de gezondheid van dieren of mensen of voor het milieu of die de dierlijke productie ongunstig kunnen beïnvloeden;

m) partij: een identificeerbare hoeveelheid van een product dat bedoeld is voor het voederen van dieren, op hetzelfde tijdstip afgeleverd en met uniforme kenmerken, zoals oorsprong, soort, verpakkingstype, verpakker, afzender, productieplaats en oogsttijd.

Artikel 3

1. Materialen die bedoeld zijn voor het voederen van dieren mogen in de Gemeenschap alleen in het verkeer worden gebracht en worden gebruikt als ze van gezonde handelskwaliteit zijn.

2. Materialen die bedoeld zijn voor het voederen van dieren worden met name geacht niet van gezonde handelskwaliteit te zijn, als het gehalte aan ongewenste stoffen of producten zo hoog is dat het onmogelijk wordt de in bijlage 1 bij deze richtlijn voor materialen die bedoeld zijn voor het voederen van dieren vastgestelde maximumgehalten in acht te nemen.

Artikel 4

1. De lidstaten schrijven voor dat de in bijlage 1 bij deze richtlijn vermelde stoffen en producten slechts onder de in deze bijlage vastgestelde voorwaarden in materialen die bedoeld zijn voor het voederen van dieren mogen worden gebruikt.

2. Om de aanwezigheid van bepaalde onvermijdelijke stoffen en producten in materialen die bedoeld zijn voor het voederen van dieren zo veel mogelijk te beperken, schrijven de lidstaten voor dat onderzoek wordt verricht naar de oorzaken van de verontreiniging en naar methodes om deze weg te nemen of te beperken, niet alleen bij overschrijding van de vastgestelde maximumgehalten, maar ook wanneer een verhoogd gehalte aan bepaalde onvermijdelijke stoffen en producten is geconstateerd. Daartoe wordt eventueel in bijlage 1 bij deze richtlijn een actiedrempel vastgesteld.

Artikel 5

De lidstaten schrijven voor dat een partij materialen die bedoeld zijn voor het voederen van dieren , waarin het gehalte aan een ongewenste stof of product het in kolom 3 van de tabel in bijlage 1 bij deze richtlijn vastgestelde maximumgehalte overschrijdt, niet mag worden vermengd met andere partijen dergelijke materialen die bedoeld zijn voor het voederen van dieren .

Artikel 6

De lidstaten schrijven voor dat in aanvullende diervoeders, voorzover daarvoor geen bijzondere bepalingen bestaan, het gehalte aan de in bijlage 1 genoemde stoffen en producten, rekening houdende met van de voor het gebruik ervan vastgestelde verdunning, niet hoger mag zijn dan het voor volledige diervoeders bepaalde gehalte.

Artikel 7

1. Als een lidstaat, op basis van nieuwe gegevens die na de vaststelling van de desbetreffende bepalingen beschikbaar zijn gekomen, of van een nieuwe beoordeling van de bestaande gegevens die na die vaststelling is uitgevoerd, redenen heeft om te concluderen dat een in bijlage 1 bij deze richtlijn vastgesteld maximumgehalte of een niet in die bijlage genoemde stof of product een gevaar oplevert voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu, kan deze lidstaat dit gehalte voorlopig verlagen, een maximumgehalte vaststellen of de aanwezigheid van deze stof of dit product in materialen die bedoeld zijn voor het voederen van dieren verbieden. Hij stelt de overige lidstaten, de Commissie en, in voorkomende gevallen, ook de betrokken economische sectoren, hiervan onmiddellijk op de hoogte en geeft daarbij de redenen van zijn beslissing op.

2. Volgens de procedure van artikel 12 wordt onverwijld besloten of bijlage 1 dient te worden gewijzigd.

Zolang door de Raad of door de Commissie geen besluit is genomen, kan de lidstaat de door hem ingevoerde maatregelen handhaven.

Artikel 8

Volgens de procedure van artikel 11 en rekening houdend met de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis:

a) worden de in bijlage 1 aan te brengen wijzigingen vastgesteld;

b) wordt op gezette tijden een gecodificeerde versie van bijlage 1 opgesteld om er de opeenvolgende wijzigingen in op te nemen die krachtens het bepaalde onder a) zijn aangebracht;

c) kunnen de criteria worden vastgesteld voor de aanvaardbaarheid van voedermiddelen die bepaalde zuiveringsprocédés hebben ondergaan.

Artikel 9

De lidstaten zien erop toe dat aan het in het verkeer brengen van materialen die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, die aan deze richtlijn voldoen, geen andere beperkingen worden opgelegd ten aanzien van de aanwezigheid van ongewenste stoffen en producten dan hetgeen volgt uit onderhavige richtlijn en uit Richtlijn 95/53/EG.

Artikel 10

1. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om materialen die bedoeld zijn voor het voederen van dieren officieel, ten minste steekproefsgewijs, op de naleving van de in deze richtlijn opgenomen voorwaarden te controleren, overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 95/53/EG.

2. De lidstaten delen aan de overige lidstaten en aan de Commissie de naam van de door hen voor de uitvoering van deze controles aangewezen diensten mede.

3. De lidstaten schrijven voor dat, wanneer een marktdeelnemer (importeur, producent enz.) of een persoon die uit hoofde van zijn beroepsactiviteiten in het bezit is of is geweest van, dan wel rechtstreeks in aanraking is geweest met een partij materialen die bedoeld zijn voor het voederen van dieren over gegevens beschikt waaruit blijkt dat de partij ongeschikt is voor gebruik in diervoeding hetzij vanwege de aanwezigheid van een ongewenste stof die of een ongewenst product dat is opgenomen in bijlage 1, met als gevolg dat zij daardoor niet aan artikel 3, lid 1, voldoet en derhalve een ernstig gevaar voor de gezondheid van mens of dier vormt, hetzij vanwege de aanwezigheid van een ongewenste stof die of een ongewenst product dat niet in bijlage 1 is genoemd, maar een gevaar kan vormen voor de gezondheid van mens of dier,

deze persoon of marktdeelnemer de officiële autoriteiten hiervan onverwijld op de hoogte brengt, zelfs wanneer vernietiging van de partij wordt overwogen.

Na verificatie van de ontvangen informatie ziet de lidstaat erop toe dat, de nodige maatregelen worden getroffen om ervoor te zorgen dat dergelijke partij niet voor diervoeding wordt gebruikt.

De lidstaten zorgen ervoor dat de uiteindelijke bestemming van de partij, met inbegrip van de eventuele vernietiging ervan, geen schadelijke gevolgen kan hebben voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu.

4. Als de mogelijkheid bestaat dat een partij materialen die bedoeld zijn voor het voederen van dieren naar een lidstaat zal worden verstuurd, terwijl deze partij in een andere lidstaat niet in overeenstemming met de bepalingen van deze richtlijn is bevonden wegens een te hoog gehalte aan ongewenste stoffen of producten, deelt deze lidstaat onverwijld alle dienstige inlichtingen betreffende deze partij mee aan de andere lidstaten en aan de Commissie.

Artikel 11

1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 1 van Besluit 70/372/EEG van de Raad van 20 juli 1970 [10] ingestelde Permanent Comité voor veevoeders .

[10] PB L 170 van 3.8.1970, blz. 1.

2. Bij verwijzing naar dit lid is de in artikel 5 van Besluit 1999/468/EG vastgestelde regelgevingsprocedure van toepassing overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, lid 3, en artikel 8 van dat besluit.

3. De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn bedraagt drie maanden.

Artikel 12

1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 1 van Besluit 70/372/EEG van de Raad ingestelde Permanent Comité voor veevoeders .

2. Bij verwijzing naar dit lid is de in artikel 5 van Besluit 1999/468/EG vastgestelde regelgevingsprocedure van toepassing overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, lid 3, en artikel 8 van dat besluit.

3. De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn bedraagt 15 dagen.

Artikel 13

1. Voor materialen die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, die bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen, passen de lidstaten ten minste de bepalingen van deze richtlijn toe.

2. Lid 1 laat het recht van de lidstaten onverlet om toe te staan dat partijen materialen die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, die niet aan deze richtlijn voldoen, naar het derde land van uitvoer worden teruggezonden. Een partij mag aldus alleen worden teruggezonden indien de bevoegde autoriteit van het derde land van uitvoer hiermee uitdrukkelijk instemt, na volledig te zijn ingelicht over de redenen waarom en de omstandigheden waaronder de betrokken partij in de Gemeenschap niet in het verkeer kon worden gebracht.

Artikel 14

1. Richtlijn 1999/29/EG wordt ingetrokken, onverminderd de voor de lidstaten geldende verplichting met betrekking tot de in deel B van bijlage III bij de genoemde richtlijn vermelde termijnen voor de omzetting van de in deel A van die bijlage vermelde richtlijnen in nationaal recht.

2. Verwijzingen naar Richtlijn 1999/29/EG gelden als verwijzingen naar deze richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 15

De lidstaten stellen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om aan deze richtlijn te voldoen en publiceren deze binnen twaalf maanden na de bekendmaking van deze richtlijn in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen . Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

De vastgestelde bepalingen zijn van toepassing vanaf twaalf maanden na de bekendmaking van deze richtlijn in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hierna verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 16

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 17

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

BIJLAGE I

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(1) De lidstaten kunnen ook een maximumgehalte aan fluor voorschrijven gelijk aan 1,25% van het fosforgehalte.

(2) Gehalte aan fluor per 1% fosfor in het diervoeder.

(3) De lidstaten kunnen ook een maximumgehalte aan cadmium voorschrijven gelijk aan 0,5 mg per 1% fosfor in het diervoeder.

(4) De lidstaten kunnen ook een maximumgehalte aan cadmium voorschrijven gelijk aan 0,75 mg per 1% fosfor in het diervoeder.

(5) Bij de berekening van bovengrensconcentraties wordt aangenomen dat de onder de detectiegrens liggende waarden van de verschillende congenerische elementen aan de detectiegrens gelijk zijn.

BIJLAGE II

CONCORDANTIETABEL

Richtlijn 1999/29 // Onderhavige Richtlijn

Artikel 1 // Artikel 1

Artikel 2 a) // Artikel 2 a)

Artikel 2 b) // Artikel 2 b)

Artikel 2 c) // Artikel 2 c)

Artikel 2 d) // Artikel 2 d)

Artikel 2 e) // Artikel 2 e)

Artikel 2 f) // Artikel 2 f)

Artikel 2 g) // Artikel 2 g)

Artikel 2 h) // Artikel 2 h)

--- // Artikel 2 i)

Artikel 3 // Artikel 3

Artikel 4 1) // Artikel 4 1)

Artikel 4 2) // ---

---- // Artikel 4 2)

Artikel 5 // ---

Artikel 6 // ---

Artikel 7 // Artikel 5

Artikel 8 // Artikel 6

Artikel 9 // Artikel 7

Artikel 10 // Artikel 8

Artikel 11 // Artikel 9

Artikel 12 // Artikel 10

Artikel 13 // Artikel 11

Artikel 14 // Artikel 12

Artikel 15 // Artikel 13

Artikel 16 // ---

--- // Artikel 14

--- // Artikel 15

Artikel 17 // Artikel 16

Artikel 18 // Artikel 17

Bijlage I // Bijlage I

Bijlage II // ---

Bijlage III // ---

Bijlage IV // Bijlage II