Home

Mededeling van de Commissie aan het Europese Parlement overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad over het voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad betreffende minimumcriteria voor milieu-inspecties in de lidstaten

Mededeling van de Commissie aan het Europese Parlement overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad over het voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad betreffende minimumcriteria voor milieu-inspecties in de lidstaten

Mededeling van de Commissie aan het Europese Parlement overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad over het voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad betreffende minimumcriteria voor milieu-inspecties in de lidstaten /* SEC/2000/0576 def. - COD 98/0358 */


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad over het voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad betreffende minimumcriteria voor milieu-inspecties in de lidstaten

1998/0358 (COD)

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad over het voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad betreffende minimumcriteria voor milieu-inspecties in de lidstaten

1. Procedure

Het voorstel (COM(1998)772 definitief - 1998/0358(COD) van 16 december 1998) is overeenkomstig artikel 175, lid 1 (destijds artikel 130 S, lid 1) van het EG-Verdrag op 17 december 1998 bij de Raad ingediend.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 28 april 1999 advies uitgebracht (PB C 169 van 16.6.1999, blz. 12).

Het Comité van de regio's heeft op 16 september 1999 advies uitgebracht (PB C 374 van 23.12.1999, blz. 48).

Het Europees Parlement heeft in het kader van de medebeslissingsprocedure tijdens de plenaire vergadering op 16 september 1999 in eerste lezing advies uitgebracht.

Naar aanleiding van het advies van het Europees Parlement heeft de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag op 3 december 1999 een gewijzigd voorstel vastgesteld (COM(1999)652 definitief).

Het gemeenschappelijk standpunt van de Raad is vastgesteld op 30.3.2000.

2. Doel van de aanbeveling

De voorgestelde aanbeveling zal bijdragen tot het behoud, de bescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu en de bescherming van de gezondheid van de mens, zoals vereist krachtens artikel 174 van het EG-Verdrag.

Het voorstel is bedoeld om richtsnoeren vast te stellen voor minimumcriteria bij milieu-inspecties van industriële installaties en andere bedrijven en inrichtingen ("gecontroleerde installaties") waarvan de emissies in de lucht, de lozingen in het water of de activiteiten inzake afvalverwijdering krachtens het communautair recht onderworpen zijn aan toestemming of vergunningen. De richtsnoeren hebben betrekking op de organisatie en de uitvoering van dergelijke inspecties alsmede de follow-up en de bekendmaking van de resultaten van die inspecties. Hiermee wordt getracht in alle lidstaten de naleving van de communautaire milieuwetgeving kracht bij te zetten en bij te dragen tot een meer consequente uitvoering en handhaving daarvan.

Het voorstel voorziet in milieu-inspecties om de naleving door de gecontroleerde installaties van de communautaire wetgeving, zoals omgezet of toegepast in de lidstaten, te controleren en te bevorderen. Met het oog hierop wordt bepaald dat:

- de inspecties, die routinematig of incidenteel kunnen plaatsvinden, bezoeken ter plaatse, verificatie van eigen controlemaatregelen door de exploitanten van de gecontroleerde installaties, controle van de gebouwen, de uitrusting en de toereikendheid van de milieuzorg ter plaatse alsmede de door de exploitanten bijgehouden registratie omvatten;

- de lidstaten vooraf plannen voor milieu-inspecties dienen op te stellen, die hun hele grondgebied en de daar gevestigde installaties omvatten;

- de bezoeken ter plaatse zo spoedig mogelijk worden gevolgd door verslagen met resultaten, evaluaties en conclusies.

Om de doorzichtigheid en de betrokkenheid van de bevolking te bevorderen wordt bepaald dat de vooraf gemaakte plannen en de verslagen van de bezoeken ter plaatse overeenkomstig Richtlijn 90/313/EEG inzake de vrije toegang tot milieu-informatie voor het publiek beschikbaar dienen te zijn.

De Commissie wordt verzocht de praktische toepassing en de doeltreffendheid van de aanbeveling zo spoedig mogelijk na ontvangst van de verslagen van de lidstaten over hun ervaringen met de praktische toepassing te evalueren.

3. Opmerkingen van de Commissie

3.1. Algemene opmerkingen

De Commissie heeft vijf van de vijftien in eerste lezing door het Europees Parlement aangenomen amendementen in beginsel overgenomen, mits het voorstel de vorm van een aanbeveling hield. Deze vijf amendementen zijn met enkele kleine redactionele wijzigingen opgenomen in het gewijzigde voorstel van de Commissie van 3 december 1999 (COM(1999)652 definitief). Twee van deze vijf amendementen zijn in gewijzigde vorm in het gemeenschappelijke standpunt opgenomen.

De Commissie is van mening dat met het gemeenschappelijke standpunt de doelstellingen van het voorstel worden verwezenlijkt en dat er enkele nuttige wijzigingen zijn aangebracht.

3.2. Gedetailleerde opmerkingen

3.2.1 Amendementen van het Parlement die door de Commissie zijn overgenomen en volledig of in gewijzigde vorm in het gemeenschappelijke standpunt zijn opgenomen

Amendement 16 introduceerde een nieuw punt VIII bis. De eerste paragraaf daarvan spoort de Commissie ertoe aan, in samenwerking met IMPEL, het Europees Milieuagentschap (EMA) en andere belanghebbenden minimumcriteria te ontwikkelen voor de kwalificaties en de accreditatie van milieu-inspecteurs. Deze eerste paragraaf is in het gewijzigde voorstel van de Commissie opgenomen, maar de verwijzing naar het EMA is geschrapt, omdat dit type activiteit niet tot de taken van het agentschap behoort. Deze bepaling is in punt IX.2 van het gemeenschappelijke standpunt opgenomen als een verzoek aan IMPEL om, in samenwerking met de Commissie en andere belanghebbenden, een werkdocument op te stellen over de beste praktijk op het gebied van de kwalificatie van milieu-inspecteurs. De Commissie stemt ermee in dat het gelet op de status van IMPEL ten opzichte van de Raad en het Parlement beter is de bepaling als een verzoek te formuleren en dat het werkdocument met het oog op de subsidiariteit alleen betrekking heeft op de beste praktijk voor de kwalificaties.

De tweede paragraaf van amendement 16, die betrekking heeft op opleidingsprogramma's voor inspecteurs, is in punt VIII bis van het gewijzigde voorstel van de Commissie opgenomen. Deze bepaling is als punt IX.3 in het gemeenschappelijke standpunt opgenomen en zodanig gewijzigd dat deze verwijst naar de beste praktijk voor opleidingsprogramma's. De Commissie is van mening dat de strekking van het amendement behouden is gebleven en dat de wijziging door de Raad in overeenstemming is met de inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel.

Amendement 24 bepaalde dat de rapporten van bezoeken ter plaatse uiterlijk twee maanden na de inspectie openbaar moeten worden gemaakt. De Commissie heeft in punt VI.2 van haar gewijzigde voorstel bepaald dat de rapporten uiterlijk twee maanden na het bezoek ter plaatse moeten worden voltooid (waarbij ervan uit wordt gegaan dat de beschikbaarheid voor het publiek wordt geregeld door Richtlijn 90/313/EEG). Dit amendement is in punt VI.1 van het gemeenschappelijke standpunt nog verder gewijzigd en hier wordt nu bepaald dat de rapporten zo spoedig mogelijk moeten worden voltooid. Aangezien de omstandigheden bij bezoeken ter plaatse en het aan de opstelling van de rapporten verbonden werk waarschijnlijk sterk uiteen zullen lopen, erkent de Commissie dat een specifieke termijn willekeurig zou zijn. De bepaling in het gemeenschappelijke standpunt is nuttig als permanente herinnering aan de noodzaak de rapporten zo spoedig mogelijk te voltooien en is derhalve voor de Commissie aanvaardbaar.

3.2.2 Amendementen van het Parlement die door de Commissie zijn overgenomen maar niet in het gemeenschappelijke standpunt zijn opgenomen

In het gewijzigde voorstel van de Commissie is amendement 10 opgenomen door aan punt III een nieuwe paragraaf 2 bis toe te voegen die de lidstaten ertoe aanspoort in samenwerking met IMPEL en de Commissie de coördinatie van inspecties en inspectiediensten te bevorderen teneinde illegale grensoverschrijdende praktijken op milieugebied te voorkomen. In het gemeenschappelijke standpunt is deze paragraaf niet opgenomen maar vervangen door een later beschreven paragraaf van punt III. De Commissie is blij met deze vervanging, die zij als een verbetering van het amendement van het Europees Parlement beschouwt.

In het gewijzigde voorstel van de Commissie is amendement 17 opgenomen door de toevoeging van een specifieke verwijzing naar het EMA als belanghebbende met wiens bijdragen rekening moet worden gehouden bij de evaluatie door de Commissie van het functioneren van de aanbeveling. De verwijzing naar het EMA is niet in het gemeenschappelijke standpunt opgenomen. Voor de Commissie was het geen enkel probleem de expliciete verwijzing naar het EMA toe te voegen om aan te geven dat het Agentschap een rol kan spelen bij bepaalde aspecten van de evaluatie. Uiteindelijk bepaalt de Commissie echter wie in de context van de evaluatie tot de belanghebbenden behoort en zij kan, ongeacht of het EMA al dan niet specifiek wordt genoemd, rekening houden met de bijdragen van het EMA als dat haar nuttig lijkt. De Commissie kan derhalve akkoord gaan met de schrapping van de verwijzing naar het EMA in het gemeenschappelijke standpunt.

Amendement 1 (een overweging over de rol die het EMA kan spelen bij het adviseren en ondersteunen van de lidstaten) is als derde overweging bis in het gewijzigde voorstel van de Commissie opgenomen. Doordat in het gemeenschappelijke standpunt de verwijzing naar het EMA in de gewijzigde versie van amendement 16 is geschrapt en amendement 17 niet is opgenomen, is deze overweging niet meer terug te vinden in de genummerde punten van het voorstel. De overweging is derhalve niet in het gemeenschappelijke standpunt opgenomen.

3.2.3 Door de Raad in het gewijzigde voorstel aangebrachte veranderingen

Overwegingen

De overwegingen in het gewijzigde voorstel van de Commissie zijn aangepast aan het feit dat voor het voorstel de medebeslissingsprocedure wordt gevolgd en dat er wijzigingen zijn aangebracht in sommige bepalingen, met name punt II.1 onder a), punt III.3 en punt IX. De Commissie beseft dat deze veranderingen nodig waren. Daarnaast is de formulering van de overwegingen op sommige punten enigszins aangepast zonder dat dit echter gevolgen heeft voor de strekking.

De overwegingen 17 en 21 zijn specifiek met het oog op de wensen van het Europees Parlement opgenomen. In overweging 17 erkent het gemeenschappelijke standpunt dat het belangrijk is het Europees Parlement geregeld op de hoogte te stellen van de ervaring die met functioneren van het voorstel is opgedaan en in overweging 21 wordt erkend dat de Commissie ten aanzien van toekomstige voorstellen altijd een recht van initiatief houdt, ook wanneer het gaat om de vraag of het een goede zaak zou zijn een voorstel voor een richtlijn in te dienen. Naar het oordeel van de Commissie zal de toevoeging van overweging 21 de lidstaten ertoe aanzetten de gedetailleerde bepalingen van de aanbeveling op adequate wijze in de praktijk te brengen.

Punt I (Doel)

De verwijzing naar een "uniforme tenuitvoerlegging" in het gewijzigde voorstel is, met het oog op de duidelijkheid en om te helpen bij een betere vertaling, in het gewijzigde standpunt veranderd in een "meer consequente uitvoering".

Punt II (Werkingssfeer)

Paragraaf 1, onder a), van dit punt is gewijzigd om te verduidelijken op welke milieu-inspecties het voorstel betrekking heeft. In de eerste plaats is een specifiekere beschrijving van de industriële installaties gegeven door te verwijzen naar de soorten emissies, lozingen en activiteiten die krachtens het EG-recht onder milieuvoorschriften vallen. De Commissie heeft deze wijziging als een verbetering van de tekst voorgesteld.

In de tweede plaats zijn in het gemeenschappelijke standpunt alle verwijzingen naar inspecties van kerninstallaties uit de werkingssfeer van het voorstel geschrapt. De Commissie erkende dat de bepaling inzake nucleaire inspecties in het gewijzigde voorstel te ruim geformuleerd was en moest worden verduidelijkt, maar was toch van mening dat de kerninstallaties die onder de Euratom-richtlijn inzake basis-veiligheidsnormen van 1996 vallen, in de werkingssfeer moesten worden opgenomen. In het licht van de verklaring van de Raad waarin de Commissie wordt verzocht een apart voorstel voor het milieutoezicht op kerninstallaties in te dienen en de verklaring van de Commissie omtrent de wijze waarop zij dit verzoek opvat, kan de Commissie echter akkoord gaan met de schrapping van kerninstallaties uit de werkingssfeer van het voorstel. De Commissie zal in een apart voorstel aanbevelingen kunnen doen voor richtsnoeren die beter zijn afgestemd op de inspectie van kerninstallaties.

In paragraaf 2, onder a) b) en c), en paragraaf 4, onder a), zijn wijzigingen aangebracht die de Commissie beschouwt als verbeteringen die meer duidelijkheid verschaffen.

Punt III (Organisatie en uitvoering van de milieu-inspecties)

In punt III.3 van het gemeenschappelijke standpunt wordt amendement 10 van het Europees Parlement, dat in het gewijzigde voorstel van de Commissie was opgenomen, vervangen door een nieuwe bepaling. De Commissie is van mening dat deze nieuwe bepaling qua doelstelling duidelijker is dan amendement 10, beter bijdraagt tot de verwezenlijking van de in punt I geformuleerde doelstelling van het voorstel en voorziet in een adequate en nuttige rol voor IMPEL.

Punt IV (Milieu-inspectieplannen)

In punt IV.3, onder d), punt IV.4, onder b), en punt IV.5, onder b) en e), van het gemeenschappelijke standpunt is de formulering licht gewijzigd. Punt IV.5, onder g), is toegevoegd. Naar het oordeel van de Commissie zijn al deze wijzigingen bevorderlijk voor de duidelijkheid.

Punt V (Bezoeken ter plaatse)

De formulering in punt V.1, onder a), punt V.2, onder a), en punt V.3, onder c), van het gemeenschappelijke standpunt is licht gewijzigd. Naar het oordeel van de Commissie wordt de strekking van deze bepalingen niet gewijzigd en is de toevoeging aan punt V.3, onder c), een verbetering.

Punt VI (Rapporten en conclusies na bezoeken ter plaatse)

In punt VI.2 van het gemeenschappelijke standpunt wordt bepaald dat de conclusies van de rapporten van de bezoeken ter plaatse aan de exploitant van de betrokken gecontroleerde installatie moeten worden meegedeeld wanneer mededeling van het volledige rapport niet haalbaar is. Dit is een wijziging ten opzichte van het voorstel van de Commissie, waarin werd bepaald dat de rapporten zonder uitzondering aan de exploitant moesten worden meegedeeld. De Commissie geeft er de voorkeur aan dat de rapporten altijd aan de betrokken exploitanten worden toegezonden, maar gaat ervan uit dat een overheidsinstantie een objectieve motivering moet geven van de redenen die mededeling van het volledige rapport onhaalbaar maken. Zij merkt tevens op dat het volledige rapport krachtens Richtlijn 90/313/EEG voor de exploitant op dezelfde basis beschikbaar zal zijn als voor het publiek.

Punt VII (Onderzoek naar ernstige ongevallen, incidenten en gevallen van niet-naleving van de voorschriften)

In het gemeenschappelijke standpunt is punt VII.2 van het voorstel van de Commissie geschrapt, maar is de strekking daarvan opgenomen in een nieuwe bepaling in punt VII.1, onder e). De Commissie kan zich met deze aanpak verenigen.

Punt VIII (Rapportage van milieu-inspectieactiviteiten in het algemeen)

De redactie van punt VIII.1 is gewijzigd in verband met een wijziging in punt X die bekendmaking in het Publicatieblad verplicht stelt. De strekking van de bepaling verandert daardoor niet.

Punt VIII.2 van het gemeenschappelijke standpunt is qua formulering en anderszins licht gewijzigd. Naar het oordeel van de Commissie hebben deze wijzigingen geen gevolgen voor de strekking van de richtsnoeren of het nut van de verslagen van de lidstaten en ze zijn derhalve voor de Commissie aanvaardbaar.

Punt X (Uitvoering)

Dit punt is in het gemeenschappelijke standpunt aan de standaardformulering voor dergelijke bepalingen aangepast. De Commissie kan zich hiermee verenigen.

4. CONCLUSIE

De door de Raad aangebrachte wijzigingen hebben in het algemeen geen gevolgen voor de strekking van het voorstel en maken de bepalingen vaak duidelijker. De uitsluiting van kerninstallaties van de werkingssfeer van het voorstel is een significante wijziging, maar de verklaringen van de Raad en de Commissie volstaan om het mogelijk te maken dat nieuwe en specifiekere richtsnoeren voor kerninstallaties worden voorgesteld. Het geheel overziend steunt de Commissie het gemeenschappelijke standpunt.