Home

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de interoperabiliteit van het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de interoperabiliteit van het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de interoperabiliteit van het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem /* SEC/2000/2055 def. - COD 99/0252 */


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de interoperabiliteit van het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem

1999/0252 (COD)

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de interoperabiliteit van het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem

1. VERLOOP VAN HET DOSSIER

Op 26 november 1999 heeft de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een mededeling voorgelegd inzake de integratie van conventionele spoorwegsystemen, vergezeld van een voorstel voor een Richtlijn betreffende de interoperabiliteit van het conventionele Trans-Europese spoorwegsysteem (COM(1999)617 def. [1]).

[1] PB ...

Het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's hebben respectievelijk op 24 mei 2000 en 14 juni 2000 een definitief advies uitgebracht; beide adviezen waren gunstig.

Op 17 mei 2000 heeft het Europees Parlement een reeks amendementen aangenomen in eerste lezing. Naar aanleiding daarvan heeft de Commissie, om onderstaande redenen, haar instemming betuigd met het grootste deel van de amendementen, met uitzondering van bepaalde amendementen (amendementen nr. 28, 29, 35, 39 en 40).

Op 22 juni 2000 heeft de Commissie, met het oog op de vervoerszitting van de Raad van 26 juni, haar standpunt ten aanzien van de amendementen van het EP bevestigd door middel van een brief aan de Voorzitter van de Raad.

Tijdens de Raad van 26 juni is het tot een politiek akkoord met het oog op het gemeenschappelijk standpunt gekomen.

Het gemeenschappelijk standpunt is vastgesteld op 10 november 2000.

2. DOEL VAN HET VOORSTEL VAN DE COMMISSIE

In mededeling COM(1999)617 wordt een beleid voor de integratie van de nationale conventionele spoorwegsystemen voorgesteld, met name met het doel de concurrentiepositie van de internationale spoorwegdiensten te verbeteren. De centrale aanbeveling betreft een richtlijn inzake de interoperabiliteit van het conventionele spoorwegvervoer, die geïnspireerd is op de richtlijn die al is aangenomen met betrekking tot het hogesnelheidsspoorwegvervoer; de mededeling gaat overigens vergezeld van een richtlijnvoorstel.

Een uitbreiding van de interoperabiliteit, met andere woorden de mogelijkheid voor treinen om zonder onderbreking de nationale grenzen te overschrijden, zou de prestaties van het spoorwegvervoer sterk verbeteren.

De verschillen tussen de technische normen dragen eveneens bij tot de fragmentering van de markt voor spoorwegmaterieel. De belangrijkste nationale markten blijven grotendeels gesloten. De spoorwegen hebben geen andere keuze dan zich tot de nationale leveranciers te richten, hetgeen het materieel duurder maakt. De technische harmonisatie op communautair niveau zou bijdragen aan de totstandbrenging van een gemeenschappelijke markt.

De Gemeenschap heeft deze problemen wat het hogesnelheidsspoorwegvervoer betreft opgelost en in 1996 een richtlijn aangenomen betreffende de interoperabiliteit van het hogesnelheidsspoorwegsysteem. Het is nu tijd om de technische en operationele verschillen tussen de conventionele spoorwegsystemen uit te weg te ruimen.

Met de voorgestelde richtlijn wordt beoogd communautaire mechanismen voor de opstelling en aanneming van technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI's) alsmede gemeenschappelijke regels voor het toetsen aan deze specificaties in te stellen.

3. OPMERKINGEN BETREFFENDE HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

3.1. Algemene opmerking

De Commissie kan instemmen met de tekst van het gemeenschappelijk standpunt die door de Raad unaniem is aangenomen en ten aanzien waarvan de Commissie geen enkel voorbehoud heeft gemaakt .

Over het algemeen zijn de door het EP in eerste lezing aangenomen amendementen door de Raad in het gemeenschappelijk standpunt overgenomen, met uitzondering van de amendementen van het EP waarmee de Commissie zich niet akkoord had verklaard.

De nummering van de onderstaande artikelen en amendementen verwijst naar de teksten van de Raad en het Europees Parlement die teruggaan op de resolutie van het Europees Parlement van 17 mei 2000. In werkelijkheid zijn in de tekst van het gemeenschappelijk standpunt de overwegingen en artikelen opnieuw genummerd teneinde rekening te houden met bepaalde verbeteringen die door de Raad zijn aangebracht en nader worden gepreciseerd in de toelichting erbij.

3.2. Aan de amendementen van het Europees Parlement in eerste lezing gegeven gevolg

3.2.1 Verworpen amendementen

Amendement 39 (artikel 18, lid 3) en amendement 40 (bijlage VII)

Conform artikel 14, lid 2 beslist de lidstaat hoe de naleving van de TSI's tijdens de exploitatie dient te worden geverifieerd. Het voorstel voor een richtlijn voorziet in het optreden van derde instanties voor de fasen van het in de handel brengen van de interoperabiliteitsonderdelen en de ingebruikneming van de subsystemen, maar niet voor de daaropvolgende exploitatiefase.

Hoewel het idee interessant is, lijkt het in dit stadium niet verantwoord een lidstaat te verplichten op dergelijke instanties een beroep te doen na de ingebruikneming van de subsystemen. Een dergelijke verplichting zou de uitbreiding van het dispositief van de richtlijn impliceren en lijkt voorbarig in dit stadium. Dit concept zou opnieuw kunnen worden onderzocht binnen een termijn van vijf à tien jaar, na aanneming en effectieve uitvoering van de TSI's.

3.2.2 Gedeeltelijk in het gemeenschappelijk standpunt overgenomen amendementen

Amendement 3 (overweging 6bis)

De verwijzing naar het advies van het EP van 10 maart 1999 is aanvaardbaar, maar de Raad heeft er de voorkeur aan gegeven te verwijzen naar een ander verzoek van het EP, dat een betere motivering voor de onderhavige richtlijn vormt.

Amendement 35 (artikel 7, lid 1, geval f)

Geval f) is niet aanvaardbaar, want het algemene uitgangspunt van de richtlijn is dat zij op al het rijdende rollend materieel van toepassing dient te zijn teneinde het veiligheidsniveau te waarborgen dat voor het Trans-Europese spoorwegnet is voorgeschreven. Wagons uit derde landen moeten als specifiek geval worden behandeld in de TSI's, zoals bovendien bepaald in de definitie in artikel 2, onder k, die door amendement 41 (aanvaard) is ingevoegd, en in het nieuwe artikel 5, lid 5, dat door amendement 42 (in een licht gewijzigde vorm aanvaard) is ingevoegd.

Wel is dit amendement gedeeltelijk overgenomen aangezien het gemeenschappelijk standpunt in artikel 7, lid 1, in een afwijking voorziet "f): voor wagens met een plaats van vertrek of bestemming in een derde land met een andere spoorwijdte dan die van het hoofdspoorwegnet van de Gemeenschap"; de afwijking is evenwel onderworpen aan een besluit van de Commissie volgens de procedure van artikel 21, lid 2, dat wil zeggen na advies van het comité.

Amendement 37 (artikel 7, lid 2)

Het opnemen van het begrip register is interessant. De registers voor de infrastructuur en het rollend materieel moeten echter voor de volledige subsystemen, en niet alleen in gevallen dat de TSI niet wordt toegepast worden opgesteld. Zelfs wanneer de TSI's worden toegepast blijven specifieke gevallen en keuzen immers mogelijk en dienen alle werkelijk geïnstalleerde kenmerken in de registers te worden opgenomen.

Dit amendement is dus gedeeltelijk overgenomen.

Amendement 25 (artikel 21, lid 2)

De tekst van artikel 21 van het gemeenschappelijk standpunt is een afspiegeling van het interinstitutionele akkoord inzake comitologie.

Amendement 28 (artikel 22, lid 3)

De vaststelling van fundamentele parameters geldt als eerste fase bij de uitwerking van elke TSI. Aangezien met betrekking tot elke TSI een individuele opdracht wordt vastgesteld, is het laatste deel van de toegevoegde tekst (...De Commissie heeft in voorkomend geval de taak ... een uniforme norm ... vast te stellen...) niet aanvaardbaar. Bovendien is de voorgestelde maatregel onverenigbaar met de prioriteitsvolgorde die in de leden 1 en 2 van hetzelfde artikel is bepaald.

Amendementen 29 en 54 (artikel 24, lid 1), en mondeling amendement

De bepalingen van de richtlijn betreffende de toepassing van de TSI's mogen worden omgezet zelfs indien de TSI's nog niet zijn vastgesteld. De formulering van het amendement is in die zin herzien. De door de Raad voorgestelde omzettingstermijn is enigszins langer (24 maanden in plaats van 18).

3.2.3 Als zodanig in het gemeenschappelijk standpunt overgenomen amendementen

De volgende amendementen zijn als zodanig overgenomen: 5 (overweging 15 bis), 6 (overweging 15 ter), 47 (overweging 27), 41 (artikel 2, sub k), 10 (artikel 2, sub m bis), 13 (artikel 5, lid 4 ter), 49 (artikel 6, lid 1), 14 (artikel 6, lid 2), 16 (artikel 6, lid 5), 18 (artikel 6, lid 7), 19 (artikel 6, lid 7bis), 50 (artikel 6, lid 7ter), 51 (artikel 7, lid 1), 21 (artikel 10, lid 2), 52 (artikel 10, lid 6), 53/23 (artikel 14), 27 (artikel 22, lid 2), 55 (artikel 24 bis), 43 (bijlage I), mondeling amendement (bijlage II punt 1), 33 (bijlage II), 56 (bijlage III), 57 (bijlage III), 34 (bijlage VIII).

3.2.4 Aanvaarde maar wat de vorm betreft licht gewijzigde amendementen

De volgende amendementen zijn met het oog op een meer harmonische integratie enigszins gewijzigd: 1 (overweging 5), 44 (overweging 5 bis), 36 (overweging 8), 48 (artikel 1), 11 (artikel 5, lid 3), 42 (artikel 5, lid 4), 15 (artikel 6, lid 4), 17 (artikel 6, lid 6), 24 (artikel 18, lid 2), 45 (artikel 22, lid 1), 46 (artikel 25).

3.3. Nieuwe elementen

Naast het aan de amendementen van het EP gegeven gevolg heeft de Raad de volgende nieuwe elementen opgenomen, waarmee de Commissie kan instemmen:

- nieuwe overweging 1bis: verwijzing naar Kyoto;

- nieuwe overweging 1ter: verwijzing naar de strategie van de Raad;

- overweging 9: door de Raad gevraagde wijziging;

- nieuwe overweging 16: voorafgaand aan amendement 19 van het EP;

- artikel 7, lid 1: er diende te worden gepreciseerd dat het besluit van de Commissie geen afbreuk doet aan de parameters "profiel" en "spoorwijdte" bij verzoeken om afwijking betreffende een project voor de vernieuwing of herinrichting van een bestaande lijn, wanneer het profiel, de spoorwijdte of de spoorafstand, of de elektrische spanning van de TSI's niet verenigbaar zijn met die van de bestaande lijn. Het gaat immers om belangrijke structurele verschillen, waarop overweging 15 in het bijzonder van toepassing is.

- artikel 10, lid 5: analogie met artikel 16, lid 3;

- bijlage II punten 2.1-2.5-2.6: nuttige preciseringen;

- bijlage III punten 1.1.5-2.3.1-2.5.1-2.7.1-2.7.4: nuttige preciseringen.

4. CONCLUSIE

De Commissie kan instemmen met de tekst van het gemeenschappelijk standpunt.