Home

Resolutie van het Comité van de Regio's over "Het resultaat van de Intergouvernementele Conferentie 2000 en de discussie over de toekomst van de Europese Unie"

Resolutie van het Comité van de Regio's over "Het resultaat van de Intergouvernementele Conferentie 2000 en de discussie over de toekomst van de Europese Unie"

Resolutie van het Comité van de Regio's over "Het resultaat van de Intergouvernementele Conferentie 2000 en de discussie over de toekomst van de Europese Unie"

Publicatieblad Nr. C 253 van 12/09/2001 blz. 0025 - 0028


Resolutie van het Comité van de Regio's over "Het resultaat van de Intergouvernementele Conferentie 2000 en de discussie over de toekomst van de Europese Unie"

(2001/C 253/08)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

gezien het Verdrag van Nice, waarover de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten overeenstemming hebben bereikt tijdens de conferentie die zij gedurende de bijeenkomst van de Europese Raad van 7 t/m 11 december 2000 hebben gehouden, het "Protocol betreffende de uitbreiding van de Europese Unie", de "Verklaring betreffende de uitbreiding van de Europese Unie", en de "Verklaring betreffende de toekomst van de Unie", die bij het Verdrag van Nice zijn gevoegd;

gezien de resolutie van het Europees Parlement van 14 december 2000 over de resultaten van de bijeenkomst van de Europese Raad (7-11 december 2000 - Nice) (B5-0938, 0939 en 0942/2000);

gezien zijn advies van 15 september 1999 over "De institutionele aspecten van de uitbreiding: lokaal en regionaal bestuur in het hart van Europa" (CDR 52/1999 fin)(1);

gezien zijn resolutie van 3 juni 1999 over de "Volgende Intergouvernementele Conferentie" (CDR 54/99 fin)(2) en zijn advies van 17 februari 2000 over "de Intergouvernementele Conferentie 2000" (CDR 53/1999 fin)(3);

gezien zijn resolutie van 20 september 2000 over "Een grondwet voor Europa" (CDR 144/2000 fin)(4);

gezien zijn advies van 16 februari 2000 over "Het opstellen van een handvest van grondrechten van de Europese Unie" (CDR 327/1999 fin)(5), en zijn resoluties van 20 september 2000 over "Het handvest van de grondrechten van de Europese Unie" (CDR 140/2000 fin)(6) en van 13 december 2000 over "De goedkeuring van het handvest van grondrechten van de Europese Unie" (CDR 381/2000 fin)(7);

gezien het besluit van zijn bureau van 12 december 2000 om, overeenkomstig artikel 265, vijfde alinea, van het EG-Verdrag en artikel 42, lid 2, van het reglement van orde een resolutie op te stellen over "Het resultaat van de Intergouvernementele Conferentie 2000 en de discussie over de toekomst van de Europese Unie", en de commissie "Institutionele aangelegenheden" met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden te belasten;

gezien de op 23 februari 2001 met eenparigheid van stemmen door de commissie "Institutionele aangelegenheden" goedgekeurde ontwerpresolutie (CDR 430/2000 rev.) [rapporteur: de heer Dammeyer (D/PSE)],

overwegende het volgende:

De Europese Raad van Nice op 11 december 2000 heeft na tien maanden intensief onderhandelen de regeringsconferentie afgesloten en een nieuw verdrag goedgekeurd over de vier hoofdonderwerpen van deze conferentie, te weten omvang en samenstelling van de Commissie, stemmenweging binnen de Raad, vervanging van unanimiteit door gekwalificeerde meerderheid in het besluitvormingsproces en versterkte samenwerking.

Artikel 263 van het EG-Verdrag, dat betrekking heeft op het Comité van de Regio's wordt gewijzigd: de leden moeten in de toekomst "in een regionaal of lokaal lichaam gekozen zijn of (...) politieke verantwoording schuldig zijn aan een gekozen vergadering". Voorts zullen leden en plaatsvervangers in de toekomst met gekwalificeerde meerderheid door de Raad worden benoemd en zal de mandaatsperiode van de leden aflopen "bij het verstrijken van het mandaat uit hoofde waarvan zij zijn voorgedragen".

Voorts is bepaald dat het aantal leden van het Comité ten hoogste 350 bedraagt, waarbij de verdeling over de lidstaten ongewijzigd blijft. Wordt de Unie uitgebreid tot 27 lidstaten, dan is het de bedoeling dat het ledental van het Comité van de Regio's, evenals dat van het Economisch en Sociaal Comité, 344 zal bedragen.

In de "Verklaring betreffende de toekomst van de Unie" wordt opgemerkt dat de afsluiting van de regeringconferentie "de wegen opent voor de uitbreiding van de Europese Unie" en "dat wanneer het Verdrag zal zijn bekrachtigd het de institutionele veranderingen tot stand zal hebben gebracht die noodzakelijk zijn voor de toetreding van nieuwe lidstaten". Met deze verklaring wordt een "breder en tegelijk dieper debat over de toekomst van de Europese Unie (...) ingezet", waarbij het de bedoeling is dat alle instellingen, belanghebbende kringen en ook de toetredingslanden eraan deelnemen. Dit proces moet uitmonden in een slotverklaring van de Europese Raad van Brussel (Laken) in december 2001.

Tijdens dat proces moeten onder meer de volgende kwesties worden behandeld: 1) een nauwkeurigere, met het subsidiariteitsbeginsel strokende bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en de lidstaten; 2) de status van het handvest van grondrechten van de Europese Unie; 3) vereenvoudiging van de Verdragen; en 4) de "rol van de nationale parlementen in de Europese architectuur". Het is de bedoeling om aan de hand van deze "punten van overweging (...) de democratische legitimiteit en de transparantie van de Unie en haar instellingen (te verbeteren), teneinde de Unie dichter bij de burgers van de lidstaten te brengen". Dit proces vormt de aanloop tot een volgende, voor 2004 geplande, regeringsconferentie;

heeft tijdens zijn zitting van 4 en 5 april 2001 (vergadering van 4 april) de volgende resolutie uitgebracht, die met algemene stemmen werd goedgekeurd.

Het Comité van de Regio's

I. 1. constateert met genoegen dat door de goedkeuring van het Verdrag van Nice besloten is tot institutionele veranderingen die nodig zijn voor de opname van nieuwe lidstaten en die de weg voor de uitbreiding van de Unie met de nieuwe democratieën in Midden- en Oost-Europa en met Cyprus en Malta vrij moeten maken;

2. stelt echter vast dat dit Verdrag duidelijk achterblijft bij hetgeen het Comité in zijn adviezen en resoluties noodzakelijk heeft genoemd om het vermogen van de Unie tot uitbreiding te versterken, haar democratische legitimatie, transparantie en nabijheid tot de burger te verhogen en de efficiëntie van haar besluitvormingsproces duurzaam te verbeteren;

3. constateert met genoegen dat de regeringsconferentie eindelijk is tegemoetgekomen aan datgene waarop het al jaren aandringt: de leden van het Comité moeten in een regionaal of lokaal lichaam gekozen zijn of politieke verantwoording schuldig zijn aan een gekozen vergadering in hun regio of gemeente. Dit vormt een voorwaarde om lid van het Comité te worden en te blijven. Het Comité stelt vast dat de nieuwe verdragstekst in dit verband met zijn voorstellen strookt;

4. stemt ermee in dat zijn leden en hun plaatsvervangers in de toekomst met gekwalificeerde meerderheid van stemmen door de Raad zullen worden benoemd, en hoopt dat op die manier de benoemingsprocedure, met name in geval van vervanging van leden in de loop van een mandaatsperiode, heel wat vlotter zal verlopen;

5. neemt er met voldoening nota van dat het ledental, overeenkomstig zijn voorstellen, maximaal 350 bedraagt, maar betreurt dat bij de verdeling van de zetels over de lidstaten in verband met de uitbreiding geen rekening is gehouden met zijn specifieke politieke rol. Het vindt het verder ongelukkig dat voor zijn ledental en de verdeling daarvan over de lidstaten dezelfde voorwaarden worden gehanteerd als voor het Economisch en Sociaal Comité;

6. betreurt voorts dat de duur van de mandaatsperiode van zijn leden verschilt van die van de leden van het Europees Parlement (vijf jaar). Een periode van vijf jaar is namelijk belangrijk in verband met de specifieke politieke rol van het Comité en de effectiviteit van zijn werkzaamheden;

7. begrijpt wel dat de regeringsconferentie, die zich met leftovers van Amsterdam en andere, met de uitbreiding verband houdende kwesties bezighield, geen rekening met de verdere verlangens van het Comité kon houden. Het benadrukt echter andermaal zijn overige desiderata in verband met een sterkere participatie in het EG-besluitvormingsproces en wijst daarbij vooral op zijn verlangen om de mogelijkheid te krijgen, zich ter bescherming van zijn rechten tot het Hof van Justitie te wenden, alsook de status van volwaardige EU-instelling te krijgen;

II. 8. is ingenomen met de "Verklaring betreffende de toekomst van de Unie" en schaart zich zonder meer achter het voornemen van het staatshoofd en de regeringsleiders om onmiddellijk een brede, openbare discussie op te starten over de toekomstige ontwikkeling van de Europese Unie en met name over meer democratische legitimatie, transparantie en nabijheid tot de burger. Voorts kan het zich vinden in de aankondiging in 2004 een nieuwe regeringsconferentie bijeen te roepen;

9. constateert met genoegen dat de Europese Raad onder Belgisch voorzitterschap tijdens zijn bijeenkomst van Laken met een verklaring over voorbereiding en inhoud van de IGC 2004 komen. Het verwacht dat het formeel en op adequate wijze bij de brede discussie dienaangaande betrokken zal worden;

10. deelt de opvatting dat een betere bevoegdheidsverdeling tussen Unie en lidstaten, rekening houdend met de interne verdeling van de bevoegdheden in de verschillende lidstaten, vereenvoudiging van de verdragen en de status van het handvest van de grondrechten in deze discussie speciale aandacht verdienen. Het acht het echter tevens hoogst noodzakelijk dat deze discussie ook fundamentele hervormingen binnen de Raad, de herziening van de procedure voor verdragswijziging, een beter functioneren en een grotere verantwoordelijkheid van de Commissie en vooral de politieke rol van het Comité zelf en zijn omvorming tot instelling omvat;

11. stelt voor om in het kader van een betere bevoegdheidsverdeling de politieke taakverdeling tussen de Unie enerzijds en de nationale, regionale en lokale overheden anderzijds op de belangrijkste beleidsterreinen te onderzoeken, mede in het licht van de resultaten van de lopende discussie over Europese "governance"; het vestigt de aandacht in dit verband in het bijzonder op het regionaal beleid, waarbij het subsidiariteitsbeginsel beter in acht dient te worden genomen en de eigen verantwoordelijkheid van de regio's nog dient te worden versterkt;

12. wijst erop dat in het kader van (de voorbereiding van) de IGC 2004 vooral moet worden nagegaan welke taken een veel grotere en heterogenere Unie moet en kan uitvoeren, welke Verdragswijzigingen daartoe moeten worden doorgevoerd en hoe de geconcentreerde en herschikte taken van de Unie duidelijk in het Verdrag kunnen worden geformuleerd;

13. verwacht dat bij de attributie van bevoegdheden aan de Europese Unie absolute prioriteit wordt verleend aan het subsidiariteitsbeginsel, dat sinds het Verdrag van Maastricht een essentieel onderdeel van de Verdragen vormt en voor alle Europese instellingen bindend is;

14. herinnert eraan dat in dat verband dient te worden vastgehouden aan de principes die in de afzonderlijke lidstaten gelden voor de verdeling van taken en bevoegdheden tussen de staat en de regionale en lokale overheden;

15. wijst er in dit verband op dat de bevoegdheden van de toekomstige EU voor tal van beleidsterreinen gedeeld moeten blijven, niet alleen tussen de EU en nationale regeringen, maar ook - overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel - met regionale en lokale bestuurslagen; stelt verder vast dat "bevoegdheid" niet beperkt is tot het vermogen om wetgeving uit te vaardigen, maar ook andere wettelijke mogelijkheden tot optreden binnen het bevoegdheidsterrein van elk bestuursniveau omvat;

16. acht het noodzakelijk dat ook het juridische instrumentarium voor de bevoegdheidsverdeling wordt verbeterd, en stelt voor om mogelijkheden voor een systematischere en meer hiërarchische indeling van de EU-bevoegdheden te onderzoeken;

17. verwacht dat de rol die de regionale en lokale overheden in Europa spelen, krachtens het subsidiariteitsbeginsel in het Europese "institutionele landschap" zal worden opgewaardeerd overeenkomstig hun belang voor het Europese integratieproces en het dicht bij de burger tenuitvoerleggen van het Europees beleid; het meent bijgevolg dat het Comité van de Regio's de status van instelling moet krijgen en zo moet worden samengesteld dat het zijn taken naar behoren kan vervullen. Ook dienen hem bevoegdheden te worden toegekend die verdergaan dan de eigenlijke adviesfunctie. Aldus zou het als instelling zeggenschap in de Europese besluitvorming krijgen, waarin alle bestuurslagen van de lidstaten - van gemeenten tot regio's met wetgevende bevoegdheden - hun plaats hebben en medeverantwoordelijkheid dragen;

18. acht evenwel oprichting van een nieuwe EU-instelling, bijv. een tweede kamer van het Europees Parlement of een nieuwe vertegenwoordigende instelling die uit vertegenwoordigers van nationale parlementen bestaat, niet zinvol en dus onnodig;

19. wijst in dit verband uitdrukkelijk op zijn ervaringen en bijdragen en dringt erop aan dat de regionale en lokale overheden vertegenwoordigd zijn in een eventuele nieuwe instelling, die naast Europees Parlement en Raad zou functioneren en vanuit het Comité van de Regio's gestalte zou moeten krijgen;

20. dringt erop aan om ten behoeve van transparantie en subsidiariteit doelbewust vaart te zetten achter de toch al veel te laat opgestarte politieke discussie over fundamentele hervormingen van de Raad, en van zijn taken en functioneren;

21. betuigt andermaal zijn steun aan het voorstel van het Europees Parlement om de Verdragen tot één enkele tekst samen te voegen, die bestaat uit een basisgedeelte (preambule, doelstellingen, grondrechten, institutionele bepalingen, besluitvormingsprocedures en bevoegdheden) en een bijzonder gedeelte (de beleidsterreinen van de EU);

22. dringt er nogmaals op aan dat het handvest van grondrechten als juridisch bindend onderdeel in de Verdragen moet worden geïntegreerd; wijst erop dat tijdens de geplande intergouvernementele conferentie ook de handelingsbevoegdheden van de EU duidelijk dienen te worden afgebakend;

23. stemt ermee in dat het staatshoofd en de regeringsleiders te Nice hebben opgeroepen tot een brede discussie, met deelname van alle betrokkenen, over de toekomst van de Unie. De instellingen van de Unie, alle regeringen en alle parlementen van de lidstaten en vertegenwoordigers van de toetredingslanden mogen daarbij niet ontbreken. Voorts neemt het met grote belangstelling kennis van de van verschillende kanten afkomstige suggestie om de "toekomstige Europese Agenda" door een conventie te laten voorbereiden, en dringt het erop aan het Comité formeel bij de desbetreffende werkzaamheden te betrekken;

III. 24. zal de vertegenwoordigers van de regionale en lokale overheden van de Unie bijeenroepen voor een medio oktober 2001 te houden algemene vergadering om over de toekomst van de Unie te beraadslagen en de verlangens voor de "Slotverklaring van Laken" te formuleren. Verder verzoekt het deze overheden om een actieve en stimulerende rol te spelen en in het kader van hun respectieve verantwoordelijkheden zo snel mogelijk ten behoeve van meer democratie, transparantie en subsidiariteit een openbare discussie over de toekomst van Europa op te starten;

25. verzoekt de regionale en lokale overheden verder om met nadruk de in deze resolutie gedane voorstellen bij hun nationale en regionale regeringen en parlementen te bepleiten. Het richt dit verzoek met name tot de regio's die een flinke stem in het kapittel hebben in verband met het Europese beleid van hun lidstaat en de ratificering van verdragswijzigingen. Verder verzoekt het deze z.g. "constitutionele" regio's vooral om nauw met het Comité, de enige vertegenwoordiger van zowel regionale als lokale overheden, samen te werken;

26. vraagt de Europese politieke partijen en hun vertegenwoordigers in Europese en nationale politieke organen de in deze resolutie vervatte voorstellen te steunen en uit te dragen;

27. belast ten slotte zijn voorzitter ermee deze resolutie ter kennis te brengen van de Raad, het Europees Parlement, de Commissie en alle regeringen, parlementen en regio's van de lidstaten, alsook zich sterk te maken voor het formeel betrekken van het Comité bij de discussie over de toekomst van Europa en de voorbereiding van de komende IGC, en de voor oktober 2001 geplande algemene vergadering van de regionale en lokale overheden voor te bereiden.

Brussel, 4 april 2001.

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Jos Chabert

(1) PB C 374 van 23.12.1999, blz. 15.

(2) PB C 293 van 23.10.1999, blz. 74.

(3) PB C 156 van 6.6.2000, blz. 6.

(4) PB C 22 van 24.1.2001, blz. 4.

(5) PB C 156 van 6.6.2000, blz. 1.

(6) PB C 22 van 24.1.2000, blz. 1.

(7) PB C 144 van 16.5.2001, blz. 42.