Home

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over:de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende het welzijn van varkens in intensieve houderijsystemen, waarbij met name wordt ingegaan op het welzijn van zeugen (mate van beperking van de bewegingsvrijheid, groepshuisvesting), enhet Voorstel voor een richtlijn van de Raad houdende wijziging van Richtlijn 91/630/EEG tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over:de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende het welzijn van varkens in intensieve houderijsystemen, waarbij met name wordt ingegaan op het welzijn van zeugen (mate van beperking van de bewegingsvrijheid, groepshuisvesting), enhet Voorstel voor een richtlijn van de Raad houdende wijziging van Richtlijn 91/630/EEG tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over:de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende het welzijn van varkens in intensieve houderijsystemen, waarbij met name wordt ingegaan op het welzijn van zeugen (mate van beperking van de bewegingsvrijheid, groepshuisvesting), enhet Voorstel voor een richtlijn van de Raad houdende wijziging van Richtlijn 91/630/EEG tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens

Publicatieblad Nr. C 221 van 07/08/2001 blz. 0074 - 0079


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over:

- de "Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende het welzijn van varkens in intensieve houderijsystemen, waarbij met name wordt ingegaan op het welzijn van zeugen (mate van beperking van de bewegingsvrijheid, groepshuisvesting)", en

- het "Voorstel voor een richtlijn van de Raad houdende wijziging van Richtlijn 91/630/EEG tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens"

(2001/C 221/11)

Op 29 januari 2001 heeft de Raad besloten om, overeenkomstig artikel 37 van het EG-Verdrag, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over de voornoemde mededeling en het voornoemde voorstel.

De afdeling "Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu", die belast was met de voorbereidende werkzaamheden, heeft haar advies goedgekeurd op 1 mei 2001. Rapporteur was de heer Nilsson.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 382e zitting van 30 en 31 mei 2001 (vergadering van 31 mei 2001) het volgende advies uitgebracht, dat met 73 stemmen vóór, bij 2 onthoudingen werd goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. Bescherming van varkens valt onder de bevoegdheden van de EU. Bij Richtlijn 91/630/EEG van de Raad zijn minimumnormen ter bescherming van deze dieren vastgesteld. Krachtens artikel 6 van de Richtlijn diende de Commissie uiterlijk 1 oktober 1997 een verslag voor te leggen aan de Raad, waarin het welzijn van zeugen op de eerste plaats komt. Dit verslag, dat is opgesteld door het Wetenschappelijk Veterinair Comité, vormt de basis voor onderhavige mededeling en voor de nieuwe regels die de Commissie hierin en in het voorstel voor een richtlijn(1) aanbeveelt.

1.2. Krachtens artikel 5 van Richtlijn 91/630/EEG kan de hieraan toegevoegde Bijlage worden gewijzigd via een procedure waarbij de Commissie voorstellen indient zonder formele raadpleging van de andere Europese instellingen. De bedoeling daarvan is dat zo sneller kan worden ingespeeld op de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen. De Bijlage bevat een aantal minimumnormen voor de bescherming van varkens.

1.2.1. Een en ander heeft ertoe geleid dat de Commissie nu komt met een voorstel houdende wijziging van Richtlijn 91/630/EEG. Tegelijkertijd is men bezig met voorstellen voor wijzigingen in genoemde Bijlage, waarover het Permanent Veterinair Comité om advies wordt gevraagd. Over dit laatste kan de Commissie dan onmiddellijk een besluit nemen, mits de voorstellen in hoofdlijnen overeenstemmen met het advies van het Permanent Veterinair Comité.

1.2.2. De afgelopen jaren is de discussie over het welzijn van dieren binnen de EU aangewakkerd. Het ESC is dan ook ingenomen met de mededeling van de Commissie en het voorstel houdende wijziging van de huidige Richtlijn. Daarentegen is het Comité er niet gelukkig mee dat de voorgestelde wijzigingen in de Bijlage niet worden voorgelegd aan de andere Europese instellingen Deze kunnen zich hier dan niet over uitspreken, hoewel dat toch gebruikelijk is in het Europese wetgevingsproces.

1.3. De Europese landbouw verkeert op dit moment in een ernstige crisis door het uitbreken van het onder dieren zo besmettelijke mond- en klauwzeer. Eerder is de landbouw al getroffen door de BSE-crises en het schandaal van met dioxine vergiftigde diervoeding, waardoor de consumenten zijn gaan twijfelen aan de veiligheid van de levensmiddelenvoorziening. Het is van cruciaal belang dat het vertrouwen van de consument in de productiemethoden van de Europese landbouw wordt hersteld. Het ESC heeft zich al eerder in diverse adviezen met kracht uitgesproken voor oplossingen dienaangaande. De voorstellen van de Commissie ter verbetering van het welzijn van zeugen zijn een stap in de goede richting.

1.4. De varkensproductie is op de Europese markt aan weinig regels gebonden. De gemeenschappelijke ordening van de markt voor varkensvlees legt maar heel weinig dwingend op en bevat slechts twee soorten maatregelen ter ondersteuning van de markt, namelijk uitvoerrestituties en steun voor particuliere opslag.

1.4.1. Een en ander komt erop neer dat varkenshouders afhankelijk zijn van prijsschommelingen op de markt. In 1998 en 1999 is het prijsniveau abnormaal laag geweest. Een dergelijke daling van de producentenprijzen - 27 % in 1998 en nog eens 6 % in 1999 - is nog niet eerder voorgekomen. Daarmee heeft het prijsniveau een historisch dieptepunt bereikt en is het zelfs lager komen te liggen dan de productiekosten.

1.4.2. In een poging de effecten van prijsschommelingen in de toekomst te verzachten, heeft de Commissie in 1999 voorgesteld dat de lidstaten desgewenst door de varkenshouders zelf gefinancierde reguleringsfondsen kunnen instellen(2).

1.4.3. De varkenshouderij ondervindt snel de gevolgen van veranderende productiekosten. Uitgangspunt dient te zijn dat, als de veehouderij overschakelt op een ethisch verantwoorde en duurzame wijze van produceren, de hogere productiekosten moeten kunnen worden doorberekend in de marktprijzen.

1.5. Consumenten hebben het recht eisen te stellen ten aanzien van de veiligheid van levensmiddelen en een ethisch verantwoorde productiewijze, waardoor dieren de kans krijgen een gezond en natuurlijk leven te leiden.

2. De mededeling en het voorstel van de Commissie

2.1. De Europese Commissie heeft in 1997 een verslag van het Wetenschappelijk Veterinair Comité en het daaronder vallende Comité voor de gezondheid en het welzijn van dieren goedgekeurd, waarin de intensieve varkenshouderij centraal stond en verschillende voorstellen werden gedaan tot wijziging van de Europese regelgeving, waardoor deze dieren beter worden beschermd en hun leefomstandigheden erop vooruitgaan.

2.2. De Commissie wil onder andere verbieden dat zeugen het grootste deel van hun draagtijd moeten doorbrengen in aparte boxen waarin hun bewegingsvrijheid beperkt is. Ook worden nieuwe regels voorgesteld die de algehele leefomstandigheden van varkens en vooral biggen moeten verbeteren. Het voorstel bevat normen voor leefruimte, vloeroppervlakte en adequate voedersystemen alsmede voorschriften voor de opleiding van varkenshouders. Daarnaast stelt de Commissie strengere regels voor inzake geluid en licht, toegang tot voedsel, materiaal om in te wroeten, tijdstippen waarop biggen mogen worden gespeend, en minimale vloeroppervlakten.

2.3. Uit de mededeling van de Commissie blijkt dat er in de lidstaten grote verschillen zijn qua productie.Vijf landen zijn bij elkaar goed voor 72 % van het totale aantal zeugen. De landen met de hoogste productie zijn:

- Duitsland (20,4 % van het totale aantal zeugen)(3)

- Spanje (19,8 %)

- Frankrijk (11,6 %)

- Nederland (10,4 %)

- Denemarken (9,9 %).

2.3.1. Tevens zijn er heel grote verschillen wat de bedrijfsomvang betreft. In Nederland heeft 90 % van de bedrijven meer dan 100 zeugen, terwijl in Duitsland 40 % van de bedrijven minder dan 10 dieren heeft. In Italië heeft 80 % van de bedrijven minder dan 10 zeugen.

2.3.2. In enkele landen is er ook een tendens tot concentratie van de varkensproductie in bepaalde streken, waar de dierdichtheid hoger is dan wat als ecologisch verantwoord wordt beschouwd (1,4 DE/ha).

2.4. Uit bovengenoemd verslag dat aan de basis van de mededeling ligt, blijkt ook dat 65 % van alle drachtige zeugen afgezonderd wordt gehouden en dat 60 % geen toegang heeft tot materiaal om in te wroeten.

2.5. Bestaande bedrijven krijgen een overgangstijd van tien jaar (tot 2012) om de bepalingen uit het voorstel in praktijk te brengen. Een aantal essentiële maatregelen zullen echter al met inbegrip van 1 januari 2002 van kracht worden voor nieuw gebouwde of verbouwde bedrijven. Voor varkenshouderijen met minder dan tien droogstaande zeugen zijn er uitzonderingsclausules (behalve op het punt van voer).

2.6. Voor investeringen in gebouwen en technieken voor het verbeteren van het welzijn van dieren komen varkenshouders in aanmerking voor financiële steun via het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw.

3. Algemene opmerkingen

3.1. Het ESC is ingenomen met de mededeling en het voorstel van de Commissie en kan zich vinden in de algehele strekking en de aanbevelingen. Wel valt het te betreuren dat de Commissie er zo lang over heeft gedaan om het voorstel in te dienen, gelet op het feit dat het verslag van het Wetenschappelijk Veterinair Comité reeds in 1997 is uitgebracht. Verder heeft het ESC er bezwaar tegen dat het voorstel zich beperkt tot droogstaande zeugen en dat werpende resp. zogende zeugen er niet onder vallen. Ten slotte is het jammer dat alleen het Permanent Veterinair Comité om advies wordt gevraagd en dat het voorstel tot wijziging van de Bijlage niet wordt voorgelegd aan de andere Europese instellingen.

3.2. De varkensproductie in de EU is een dynamische en concurrerende sector. De EU is de grootste exporteur van varkensvlees ter wereld; in 1999 werd 1,5 miljoen ton naar derde landen uitgevoerd, voor het merendeel tegen de gangbare marktprijs. De invoer is beperkter van omvang (slechts 65000 ton). De sector is economisch uiterst belangrijk en goed voor ongeveer 11 % van de totale agrarische productie in de EU.

3.3. Daarentegen zijn varkenshouders direct afhankelijk van prijsontwikkelingen op de wereldmarkt. Hier is de sector de afgelopen twee jaar zwaar onder gebukt gegaan.

3.4. Varkens zijn sociale dieren. In het verslag van het Wetenschappelijk Veterinair Comité wordt een algeheel overzicht gegeven van resultaten van wetenschappelijk onderzoek en kennis omtrent het welzijn van varkens. Hieruit blijkt wat de gevolgen zijn als geen rekening wordt gehouden met de fysiologische en ethologische behoeften van varkens. Er kan sprake zijn van conflicterende doelstellingen als eisen op het gebied van dierlijk gedrag, gezondheid en milieu en economische belangen tegen elkaar worden gezet. Tegelijkertijd zijn er een snelle rationalisering van de productiestructuur en technologische ontwikkeling gaande. Dit alles, gekoppeld aan de eis om de veehouderij op ethisch aanvaardbare grondslag te stoelen, vraagt om minimumnormen op EU-niveau.

3.5. Bij de eisen die aan de varkenshouderij worden gesteld, moet worden gekeken naar de levensfase waarin het dier zich bevindt. Men spreekt van een "zeug" als het gaat om een dier dat biggen heeft geworpen. Een "droogstaande zeug" is een zeug waarvan eerder geworpen biggen zijn gespeend en die opnieuw drachtig is en voor een nieuwe worp staat. Een "gelte" is een jong drachtig wijfjesvarken dat voor het eerst gaat werpen. De meeste varkens zijn bestemd als slachtvee. Van al deze verschillende levensfasen van varkens dient men zich uit een oogpunt van dierenwelzijn terdege rekenschap te geven.

3.6. Ook de mate waarin de wet- en regelgeving ter bescherming van varkens ontwikkeld is, verschilt per lidstaat. In de ene lidstaat bestaan veel strengere voorschriften dan in de andere. Daarnaast hanteert ook de detailhandel zijn eigen eisen en regels voor de inkoop van varkensvlees; deze zijn rechtstreeks van invloed op de markt en hebben gevolgen voor het voedersysteem en de vleesproductie.

3.7. Uit het verslag dat als uitgangspunt heeft gediend voor de voorstellen van de Commissie, blijkt ook dat er nog altijd veel aan te merken is op de veehouderij en dat de eisen op het gebied van dierenbescherming moeten worden aangescherpt. In het verslag worden liefst 88 verschillende aanbevelingen gedaan, waarvan de meeste door de Commissie zijn overgenomen.

3.8. Op een enkel belangrijk punt wijkt het standpunt van de Commissie af van de aanbevelingen in het verslag (bijv. meer ruimte voor mestvarkens om zich te bewegen). In het verslag wordt voorgesteld om de beschikbare vloeroppervlakte voor mestvarkens per dier uit te breiden. Toch wil de Commissie eerst nog een volgend verslag afwachten, dat over acht jaar klaar zou moeten zijn. Het gaat hier echter om een belangrijke kwestie, zowel vanuit een oogpunt van dierenbescherming als vanuit een oogpunt van consumentenvertrouwen. Als dieren te weinig ruimte hebben, gaan ze elkaar in de staart bijten, wat men probeert te verhinderen door het couperen ervan. Een grotere minimumoppervlakte kan daarom een goed middel zijn om de behoefte aan couperen terug te dringen. Voorwaarde is wel dat de varkenshouders voldoende tijd krijgen om de veranderingen door te voeren, zoals ook voorzien is in het voorstel houdende wijziging van de huidige Richtlijn. Vooral ten aanzien van de bouw van nieuwe stalruimte zou serieus moeten worden overwogen om mestvarkens meer oppervlakte te geven.

3.9. Het ESC staat volledig achter het voorstel om het aanbinden van zeugen en gelten en het immobiliseren van droogstaande zeugen definitief te verbieden. Er kan tijdelijk een uitzondering worden gemaakt in het geval van bijvoorbeeld een medische indicatie, waarmee het belang van het dier gediend is, maar ook dan dient een zekere bewegingsvrijheid te zijn gewaarborgd.

3.10. De Commissie gaat nader in op de in het verslag geraamde kosten die uitvoering van de voorgestelde bepalingen met zich meebrengen. Dat is een goede zaak. Een en ander is bijzonder belangrijk omdat varkenshouders afhankelijk zijn van prijs- en vraagschommelingen en elke verandering van productiekosten ingrijpende gevolgen voor hen heeft. Niettemin dringt het ESC aan op nog betere en brouwbaardere analyses van de kosten die de voorgestelde maatregelen voor de veehouders met zich mee zullen brengen.

3.10.1. Toch wekken bepaalde vooronderstellingen waarop de kostenramingen zijn gebaseerd, bevreemding. Zo wordt gespeculeerd op een situatie waarin de consument niet bereid zal zijn meer te betalen voor een beter dierenwelzijn als de invoer uit derde landen waar minder hoge eisen worden gesteld aan het welzijn van dieren, niet wordt beperkt.

3.10.2. Voor elke productie geldt dat de uitgaven gedekt moeten worden door de opbrengsten. Als maatregelen worden opgelegd die extra kosten met zich meebrengen, dient dit dus te worden gecompenseerd via de opbrengsten, dit wil zeggen door hogere prijzen. Anders kan er geen sprake zijn van een duurzame productie of van productie überhaupt. Het getuigt van inconsistentie en een gebrek aan logica als de Europese varkenshouders wordt voorgeschreven onder welke voorwaarden en binnen welke normen zij hun bedrijf mogen uitoefenen, als er tegelijkertijd van wordt uitgegaan dat de consument toch niet bereid zal zijn om een hogere prijs te betalen voor diervriendelijk geproduceerd vlees. Overigens moeten voor invoervlees dezelfde normen worden gehanteerd als voor vlees dat binnen de EU wordt geproduceerd.

3.10.3. Verder dient de kwestie van dierenwelzijn naar de mening van het ESC tijdens de WTO-onderhandelingen met klem aan de orde te worden gesteld. In het verslag komt dit helaas niet aan de orde omdat hier zoveel haken en ogen aan zitten. Het valt inderdaad te vrezen dat de Europese verlangens op het gebied van dierenbescherming bij de WTO-onderhandelingen geen welwillend gehoor zullen vinden.

3.10.4. Tegelijkertijd is het zo dat een beter dierenwelzijn ook economisch loont, omdat dieren die het beter naar hun zin hebben, sneller en beter groeien. Niettemin leiden de voorstellen van de Commissie ertoe dat varkenshouders te maken krijgen met hogere investerings- en exploitatiekosten.

3.11. Het ESC wil ook meer duidelijkheid omtrent het welzijn van varkens op wat in de mededeling "intensieve houderijsystemen" wordt genoemd. Over het algemeen worden daarmee grote bedrijven bedoeld. Toch is dit niet helemaal logisch, want intensieve veehouderij gaat niet per se samen met grootschaligheid. Op grote bedrijven kunnen best heel goed opgeleide varkenshouders werkzaam zijn die goed voor de dieren zorgen, al is dit ook weer geen wet van meden en perzen. Het zou logisch zijn als in de mededeling en het voorstel geen onderscheid werd gemaakt op grond van houderijsysteem.

3.12. In het verslag van het Wetenschappelijk Veterinair Comité wordt verder gesteld dat de gezondheid van dieren nauw samenhangt met een goede verzorging en een hoog niveau van welzijn van de dieren. Vastgesteld wordt dat infectieziekten een groot probleem zijn voor de bescherming van de dieren. Tal van ziekten hebben meer dan één oorzaak. Het ESC vindt dan ook dat de preventieve gezondheidszorg meer aandacht verdient: immers een goede verzorging en een goede leefomgeving kunnen de gezondheid van dieren bevorderen en aldus ziektes en epidemieën helpen voorkomen. Het ontbreken van ziektes is niet alleen belangrijk uit een oogpunt van dierenbescherming maar komt ook de productie ten goede.

3.13. Zoals hierboven reeds aangestipt, zal de Commissie later nog komen met voorstellen tot wijziging van de Bijlage bij de huidige Richtlijn 91/630/EEG, zonder dat daarbij de normale consultatieprocedures worden gevolgd. In de Bijlage worden regels gegeven voor bepaalde soorten ingrepen die bij varkens worden toegepast, zoals het knippen van tanden en castratie. Neusringen zijn nog altijd toegestaan. Wroeten is een van de diepste behoeftes die varkens hebben. In het verslag van het Wetenschappelijk Veterinair Comité wordt overduidelijk aangetoond dat het aanbrengen van neusringen het welzijn van de dieren negatief beïnvloedt, zeker als zij worden omgeven met prikkels die hun wroetzucht stimuleren. In Richtlijn 98/58/EG inzake dierenbescherming heeft de Commissie vijf beginselen voor een vrije ontwikkeling van dieren geformuleerd, die er onder andere op neerkomen dat de vrijheid van beweging niet zodanig mag worden beperkt dat hierdoor onnodig lijden wordt veroorzaakt. Op grond van het bovenstaande is het ESC van oordeel dat het aanbrengen van neusringen bij varkens volledig verboden dient te worden, aangezien deze praktijk in strijd is met de strekking van voornoemde Richtlijn. Het gaat om een ingreep waardoor de dieren voor lange tijd direct in hun natuurlijke gedrag worden belemmerd.

4. Bijzondere opmerkingen

4.1. Artikel 1, wijziging van Richtlijn 91/630/EEG en vervanging van artikel 3, punt 2

4.1.1. Het ESC staat volledig achter het voorstel om vanaf 1 januari 2002 het aanbinden van zeugen en gelten te verbieden. Het stelt tegelijkertijd vast dat werpende en zogende zeugen niet onder het voorstel vallen.

4.1.2. Artikel 1 voorziet ook in een overgangstijd - tot 2012 - voor bestaande stalruimten die moeten worden aangepast (grotere hokken voor zeugen die in groepen worden gehouden, en een zodanig voedersysteem dat elk dier voldoende voedsel kan bemachtigen). Al lijkt de overgangsperiode nogal lang, toch heeft het ESC er begrip voor omdat de benodigde verbouwingen in veel gevallen hoge kosten en praktische problemen voor de individuele varkenshouder met zich mee brengen. Het ESC is het ook met de Commissie eens dat bedrijven die na 1 januari 2002 nieuw worden gebouwd of na verbouwing in gebruik worden genomen, de nieuwe voorschriften dienen na te leven.

4.1.3. Verder wordt in artikel 1 op een aantal punten (bijvoorbeeld grotere vloeroppervlakten) een uitzondering gemaakt voor bedrijven met minder dan tien droogstaande zeugen. Volgens het ESC kan een uitzondering voor kleinere bedrijven op haar plaats zijn. In het voorstel wordt gesproken van "guste drachtige zeugen", maar het is niet duidelijk hoe dit in de praktijk per bedrijf uitpakt. De statistieken over de aantallen varkens per landbouwbedrijf lopen ver achter bij de actuele situatie, die wordt gekenmerkt door een behoorlijk snelle ontwikkeling in de richting van steeds grotere houderijen. Als men echter uitgaat van de gegevens in het verslag, dan zou in de vijftien lidstaten in totaal 73 % van de bedrijven tussen de 1 en 9 varkens hebben. Als hetzelfde opgaat voor droogstaande zeugen, wat voor de hand lijkt te liggen, zouden de aangescherpte regels voor de bescherming van varkens slechts op een beperkt aantal bedrijven van toepassing zijn. Dit valt te betreuren: er is namelijk geen rechtstreeks verband tussen slechte behandeling resp. bescherming van dieren en de omvang van bedrijven. Het ESC verzoekt de Commissie dan ook, de voorgestelde uitzondering nader te preciseren. Een mogelijkheid is om de uitzondering te laten gelden. Voor bedrijven met maximaal 10 zeugen, bestemd voor de productie. Een andere mogelijkheid is, de regels te laten gelden voor alle bedrijven, ongeacht hun omvang.

4.1.4. Het ESC is verheugd over de bepaling dat alle zeugen de beschikking moeten hebben over los materiaal en voer dat voorziet in hun kauwbehoefte.

4.2. Artikel 1, invoeging van nieuw artikel 5 bis in Richtlijn 91/630/EEG

4.2.1. De Commissie komt met nieuwe voorschriften inzake instructies en richtsnoeren alsmede een passende opleiding voor alle personen die dieren verzorgen. Het ESC kan zich hierin vinden. De lidstaten dienen echter wel te beseffen dat er ook nu al goed opgeleide verzorgers beschikbaar zijn. Nieuwe opleidingen moeten alleen worden voorgeschreven als het echt nodig is, en er moet worden voortgebouwd op het reeds voorhanden vakmanschap van dierverzorgers.

4.2.2. Werknemers in de branche zijn gebaat bij een goede kennis van zaken en opleiding en hebben recht op bijscholing op het gebied van dierverzorging en dierenwelzijn. Ook veiligheidsaspecten zijn van belang, omdat veel ernstige ongelukken in de landbouw juist te maken hebben met zaken als de verzorging en het transport van dieren.

4.2.3. Er moet ook aandacht zijn voor verschillende certificatiesystemen en datgene wat op dit gebied reeds bereikt is. Bij het opstellen van regels moeten de lidstaten rekening houden met de adequate opleidingen die op dit moment al worden geboden.

4.3. Artikel 1, vervanging van artikel 6 in Richtlijn 91/630/EEG

4.3.1. De Commissie wil dat het Wetenschappelijk Comité voor de gezondheid en het welzijn van dieren uiterlijk 1 januari 2008 een nieuw verslag aan haar voorlegt. Hierin dient aandacht te zijn voor:

- de invloed van de bezettingsgraad op het welzijn van varkens;

- de ontwikkeling van groepshuisvestingssystemen voor drachtige zeugen;

- de minimaal vereiste oppervlakte voor individueel gehuisveste volwassen beren;

- huisvestingssystemen voor zeugen in dekafdelingen en voor zeugen in de perinatale periode;

- ontwikkeling van technieken die castratie minder noodzakelijk maken, en

- de houding en het gedrag van de consument t.a.v. varkensvlees in het geval het welzijn van de dieren er niet beter op wordt.

4.3.2. Gelet op de overgangsperiode die tot 2012 geldt, is de hier voorgestelde termijn van 2008 redelijk. Op het eerste gezicht lijkt een en ander nogal lang te duren, maar het ESC wijst erop dat het om een zeer groot aantal bedrijven gaat dat o.g.v. de nieuwe regels veranderingen moet doorvoeren. Er is hier sprake van investeringen in een branche met uiterst smalle winstmarges. Zoals hierboven reeds aangestipt, heeft de sector de laatste jaren zwaar onder druk gestaan.

4.3.3. Men dient echter rekening te houden met de mogelijkheid dat de eisen die de consumenten en niet te vergeten de groot- en kleinhandel stellen, een nog sneller proces van veranderingen in gang zullen zetten, waarbij een betere bescherming van dieren de toegang tot de markt gaat bepalen.

4.4. Artikel 2

Dit artikel verplicht de lidstaten ertoe de Richtlijn om te zetten in nationale bepalingen. Bij verschillende gelegenheden heeft het ESC reeds gewezen op de gebrekkige implementatie van communautaire wetgeving, o.a. in het initiatiefadvies over het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw(4).

4.5. Het ESC roept de Commissie op Richtlijn 92/102/EEG inzake de identificatie van dieren te herzien, met name t.a.v. varkens. Implementatie van deze Richtlijn is uiterst gebrekkig en o.g.v. de nieuwe martksituatie is wijziging ervan dringend gewenst.

4.6. Het ESC heeft ook zijn twijfels over de door de lidstaten uitgeoefende controle op de implementatie van de bepalingen van Richtlijn 91/630/EEG van de Raad. Tot dusverre zijn slechts acht inspecties gerapporteerd en hebben een aantal lidstaten zelfs helemaal niets gedaan. Daardoor wordt het hele systeem van controle in de EU ondermijnd.

4.7. Artikel 6

Uiterlijk op 1 januari 2008 dient de Commissie de Raad een verslag voor te leggen op basis van een advies van het Wetenschappelijk Comité voor de gezondheid en het welzijn van dieren. Volgens het ESC dient dit verslag de door de Commissie voorgestelde elementen te bevatten, maar tevens in te gaan op de technische en economische gevolgen van de toepassing van de nieuwe aanbevelingen van het Wetenschappelijk Comité voor de gezondheid en het welzijn van dieren. Voorts moet via een marktstudie worden nagegaan in hoeverre de markt de bijkomende kosten die voortvloeien uit de nieuwe maatregelen inzake het welzijn van de dieren, zal kunnen opvangen.

5. Conclusies

5.1. Het ESC kan zich vinden in de voorstellen van de Commissie, maar plaatst wel enkele vraagtekens: waarom heeft het voorstel zo lang op zich laten wachten en waarom mogen de andere instellingen zich niet uitspreken over de wijzigingen in de Bijlage bij de Richtlijn? Aangezien voorstellen tot wijziging van Richtlijn 91/630/EEG kunnen leiden tot een aantasting van het Europese concurrentievermogen waar het de productie van varkensvlees betreft, dienen Raad, Parlement en ESC hierover te allen tijde te worden geraadpleegd.

5.2. Het ESC betreurt het dat minimumoppervlaktes voor mestvarkens in het voorstel niet aan bod komen.

5.3. Het ESC staat achter het voorstel om het aanbinden van zeugen en gelten en het immobiliseren van droogstaande zeugen te verbieden.

5.4. Het ESC dringt aan op betrouwbaardere en betere ramingen van de kosten die uitvoering van de voorgestelde bepalingen met zich mee zal brengen. Voorwaarde voor succes is de bereidheid van de consument een hogere prijs te betalen voor vlees dat diervriendelijker wordt geproduceerd; verder dienen bij de invoer uit derde landen dezelfde maatstaven inzake de bescherming van dieren te worden gehanteerd.

5.5. De omstandigheden waaronder productie en houderij in de wereld plaatsvinden, verschillen sterk van regio tot regio. Daarom moeten de bepalingen op het gebied van productie en invoer op elkaar worden afgestemd en dient men zich hierom op internationaal niveau, binnen het kader van de WTO, te bekommeren.

5.6. Het ESC is van mening dat het voorstel van toepassing moet zijn op alle dieren, ongeacht het productiesysteem.

5.7. Het ESC staat achter de bepaling inzake instructies en richtsnoeren alsmede een passende opleiding voor personen die dieren verzorgen, maar vindt wel dat voortgebouwd moet worden op het reeds voorhanden vakmanschap van dierverzorgers. Ook veiligheidsaspecten en het risico van ongelukken verdienen aandacht.

5.8. Het ESC wijst op de gebrekkige controle en implementatie van de Richtlijn.

5.9. Het ESC wijst erop dat het vóór 2008 uit te brengen verslag ook financiële analyses en marktonderzoek dient te bevatten aan de hand waarvan onderzocht wordt wat de gevolgen van de nieuwe regels voor de markt zullen zijn.

Brussel, 31 mei 2001.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

G. Frerichs

(1) COM(2001) 20 def.

(2) COM(2000) 193 def. en CES 1009/2000 (PB C 367 van 20.12.2000, blz. 40).

(3) Eurostat 1999.

(4) CES 1199/2000 - PB C 14 van 16.1.2001, blz. 141.