Home

Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 33/2001 van 23 juli 2001, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap

Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 33/2001 van 23 juli 2001, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap

Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 33/2001 van 23 juli 2001, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap

Publicatieblad Nr. C 307 van 31/10/2001 blz. 0016 - 0026


Gemeenschappelijk standpunt (EG) nr. 33/2001

vastgesteld door de Raad op 23 juli 2001

met het oog op de aanneming van Richtlijn 2001/.../EG van het Europees Parlement en de Raad van tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap

(2001/C 307/03)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 137, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(3),

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(4),

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Luidens artikel 136 van het Verdrag stellen de Gemeenschap en de lidstaten zich met name de bevordering van de sociale dialoog ten doel.

(2) In punt 17 van het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werknemers is onder meer bepaald dat "de voorlichting, de raadpleging en de inspraak van de werknemers op gepaste wijze moeten worden ontwikkeld, rekening houdende met de in de verschillende lidstaten geldende gebruiken".

(3) De Commissie heeft de sociale partners op communautair niveau geraadpleegd over de mogelijke richting van een communautair optreden op het gebied van informatie en raadpleging van de werknemers in ondernemingen in de Gemeenschap.

(4) Na deze raadpleging achtte de Commissie een communautair optreden raadzaam en heeft zij de sociale partners andermaal geraadpleegd, nu over de inhoud van het voorgenomen voorstel; dezen hebben de Commissie hun advies doen toekomen.

(5) Na afloop van deze tweede raadplegingsfase hebben de sociale partners niet aangegeven het proces dat tot een overeenkomst zou kunnen leiden, op gang te willen brengen.

(6) De op communautair en nationaal niveau bestaande wettelijke kaders die de betrokkenheid van de werknemers bij de sturing van de onderneming en bij beslissingen die hen aangaan moeten verzekeren, hebben niet altijd kunnen verhinderen dat er toch beslissingen met ingrijpende gevolgen voor werknemers werden genomen en bekendgemaakt, zonder dat vooraf passende informatie- en raadplegingsprocedures waren gevolgd.

(7) De sociale dialoog en het wederzijds vertrouwen binnen de ondernemingen dienen verbeterd te worden teneinde het anticiperen op risico's te bevorderen, de flexibiliteit van de organisatie van het werk te bevorderen en de toegang van de werknemers tot opleidingsmogelijkheden binnen de onderneming te handhaven in een kader van zekerheid, de bewustmaking van werknemers ten aanzien van de noodzaak van aanpassingen te stimuleren, de bereidheid van de werknemers om deel te nemen aan maatregelen en acties ter verbetering van hun inzetbaarheid te vergroten, de betrokkenheid van de werknemers bij de plannen voor de toekomst van de onderneming te bevorderen, en het concurrentievermogen daarvan te versterken.

(8) Van bijzonder belang is het bevorderen en intensiveren van informatie en raadpleging over de situatie en de vermoedelijke evolutie van de werkgelegenheid in de onderneming, alsmede, wanneer de evaluatie van de werkgever wijst op een mogelijke bedreiging van de werkgelegenheid in de onderneming over voorgenomen anticiperende maatregelen, met name inzake opleiding en ontwikkeling van de vaardigheden van de werknemers, teneinde de negatieve effecten af te wenden of te verzachten, en de inzetbaarheid en het aanpassingsvermogen van de bedreigde werknemers te verbeteren.

(9) Tijdige informatie en raadpleging is een noodzakelijke voorwaarde voor het welslagen van de herstructurering en aanpassing van de ondernemingen aan de nieuwe omstandigheden die het gevolg zijn van de mondialisering van de economie, met name door de ontwikkeling van nieuwe vormen van arbeidsorganisatie.

(10) De Gemeenschap heeft een werkgelegenheidsstrategie uitgestippeld en geïmplementeerd die berust op de begrippen "anticipatie", "preventie" en "inzetbaarheid"; deze begrippen moeten een centrale rol krijgen in alle beleidsmaatregelen die de werkgelegenheid ten goede kunnen komen - met inbegrip van maatregelen van ondernemingen - door de sociale dialoog op te voeren om veranderingen te vergemakkelijken zonder af te doen aan de prioritaire doelstelling van de werkgelegenheid.

(11) De ontwikkeling van de interne markt dient harmonieus te verlopen; zij mag geen afbreuk doen aan de essentiële waarden waarop onze samenlevingen zijn gebaseerd en moet waarborgen dat alle burgers van de economische ontwikkeling kunnen profiteren.

(12) De derde fase van de economische en monetaire unie heeft geleid tot intensivering en versnelling van de concurrentiedruk op Europees niveau. Dit maakt meer begeleidende sociale maatregelen op nationaal niveau noodzakelijk.

(13) De op communautair en nationaal niveau bestaande wettelijke kaders inzake behandeling a posteriori van informatie en raadpleging van de werknemers voorzien al te vaak in een veranderingsproces; zij bevatten geen bepalingen over de economische aspecten van beslissingen of over het anticiperen op werkgelegenheidsontwikkelingen binnen ondernemingen en risicopreventie.

(14) Vanwege deze politieke, economische, sociale en juridische ontwikkelingen dient het bestaande wettelijke kader te worden aangepast, zodat het voorziet in de praktische en juridische instrumenten die de uitoefening van het recht op informatie en raadpleging mogelijk maken.

(15) Deze richtlijn doet geen afbreuk aan nationale systemen die voorschrijven dat de concrete uitoefening van dit recht gepaard moet gaan met een collectieve wilsuiting.

(16) Deze richtlijn doet evenmin afbreuk aan systemen die voorzien in rechtstreekse betrokkenheid van werknemers, mits zij hun recht op informatie en raadpleging ook via hun vertegenwoordigers kunnen uitoefenen.

(17) Daar de doelstellingen van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt - omdat het gaat om de vaststelling van een algemeen kader voor informatie en raadpleging van werknemers dat is aangepast aan de hierboven beschreven nieuwe Europese context - en derhalve, gezien de omvang en de effecten van de geplande actie, beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(18) Dit algemeen kader heeft als doel minimumvoorschriften vast te stellen die voor de gehele Gemeenschap gelden en belet niet dat de lidstaten voorzien in bepalingen die gunstiger zijn voor de werknemers.

(19) Dit algemeen kader heeft tevens als doel te vermijden dat administratieve, financiële of juridische beperkingen de oprichting en de ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen belemmeren. Daartoe lijkt het dienstig, de werkingssfeer van deze richtlijn, naar keuze van de lidstaten, te beperken tot ondernemingen met ten minste 50 of vestigingen met ten minste 20 werknemers.

(20) Lidstaten waar geen gevestigd wettelijk systeem voor informatie en raadpleging van werknemers- en werkgeversvertegenwoordiging is, dienen echter voorlopig de mogelijkheid te hebben de werkingssfeer van deze richtlijn betreffende het aantal werknemers verder te beperken.

(21) Het communautaire kader voor informatie en raadpleging van werknemers dient de last voor de ondernemingen tot een minimum te beperken, doch zonder de effectieve uitoefening van de toegekende rechten in het gedrang te brengen.

(22) Het doel van deze richtlijn dient te worden bereikt door de vaststelling van een algemeen kader dat de beginselen, definities en regelingen voor informatie en raadpleging omvat, dat de lidstaten in acht dienen te nemen en aan de nationale omstandigheden dienen aan te passen; hierbij kan aan de sociale partners eventueel een centrale rol worden toebedeeld, zodat zij vrijelijk, door middel van akkoorden, regelingen inzake informatie en raadpleging kunnen treffen die beter aansluiten bij hun behoeften en wensen.

(23) Sommige bijzondere regels in bepaalde nationale wetgevingen betreffende de informatie en raadpleging van de werknemers, ten behoeve van ondernemingen of vestigingen die politieke, confessionele, charitatieve, educatieve, wetenschappelijke of kunstzinnige doeleinden nastreven, of doeleinden op het gebied van informatie, voorlichting of opinievorming, of die ten dienste staan van beroepsorganisaties, dienen onverlet te blijven.

(24) De ondernemingen en vestigingen dienen beschermd te worden tegen het openbaar worden van bepaalde bijzonder gevoelige informatie.

(25) De werkgever moet kunnen afzien van informatie en raadpleging wanneer die de onderneming of vestiging ernstig zouden schaden, of wanneer hij onmiddellijk gevolg moet geven aan een bevel van een regelgevende of toezichthoudende instantie.

(26) Informatie en raadpleging impliceren rechten en verplichtingen voor de sociale partners op het niveau van de onderneming of van de vestiging.

(27) Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan eventueel specifiekere bepalingen van Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag(5) en van Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan(6).

(28) Andere rechten inzake informatie en raadpleging, met inbegrip van de rechten die voortvloeien uit Richtlijn 94/45/EG van de Raad van 22 september 1994 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers(7), dienen door deze richtlijn onverlet te worden gelaten.

(29) De uitvoering van deze richtlijn mag geen rechtvaardiging vormen voor een verlaging van het algemene beschermingsniveau van de werknemers op de onder deze richtlijn vallende gebieden,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Doel en beginselen

1. Deze richtlijn heeft tot doel een algemeen kader van minimumvoorschriften vast te stellen met betrekking tot het recht van werknemers van ondernemingen of vestigingen in de Gemeenschap op informatie en raadpleging.

2. De nadere regelingen inzake informatie en raadpleging worden vastgesteld en uitgevoerd overeenkomstig de nationale wetgeving en de in de lidstaten gebruikelijke praktijken op het gebied van sociaal overleg, en wel zo dat de nuttige werking ervan gewaarborgd is.

3. De nadere regelingen inzake informatie en raadpleging worden door de werkgever en de werknemersvertegenwoordigers vastgesteld en uitgevoerd in een geest van samenwerking, met inachtneming van hun wederzijdse rechten en verplichtingen en rekening houdende met de belangen van zowel de onderneming of de vestiging als de werknemers.

Artikel 2

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) "onderneming": een openbare of particuliere onderneming die, al dan niet met winstoogmerk, een economische activiteit uitoefent en gevestigd is op het grondgebied van een lidstaat;

b) "vestiging": een bedrijfseenheid in de zin van de nationale wetgeving en praktijk die gevestigd is op het grondgebied van een lidstaat, en waar op duurzame basis een economische activiteit wordt uitgeoefend met menselijke en materiële hulpbronnen;

c) "werkgever": een natuurlijke of rechtspersoon die volgens de nationale wetgeving en praktijk partij is bij arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen met werknemers;

d) "werknemer": een persoon die in de betrokken lidstaat op grond van het nationale arbeidsrecht en volgens de nationale praktijk bescherming geniet als werknemer;

e) "werknemersvertegenwoordiger": een werknemersvertegenwoordiger volgens de nationale wetgeving en/of praktijk;

f) "informatie": het verstrekken van gegevens door de werkgever aan de werknemersvertegenwoordigers, opdat zij kennis kunnen nemen van het onderwerp en het kunnen bestuderen;

g) "raadpleging": de gedachtewisseling en de totstandbrenging van een dialoog tussen de werknemersvertegenwoordigers en de werkgever.

Artikel 3

Werkingssfeer

1. Deze richtlijn is naar keuze van de lidstaten van toepassing op:

a) ondernemingen die in een lidstaat ten minste 50 werknemers in dienst hebben, of

b) vestigingen die in een lidstaat ten minste 20 werknemers in dienst hebben.

De lidstaten bepalen op welke wijze deze minimumaantallen worden berekend.

2. De lidstaten kunnen, met inachtneming van de in deze richtlijn neergelegde beginselen en doelstellingen, voorzien in specifieke bepalingen voor ondernemingen of vestigingen die politieke, confessionele, charitatieve, educatieve, wetenschappelijke of kunstzinnige doeleinden nastreven, of doeleinden op het gebied van informatie of opinievorming, of die ten dienste staan van beroepsorganisaties, op voorwaarde dat dergelijke bijzondere bepalingen in de nationale wetgeving reeds bestaan op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

3. De lidstaten kunnen van deze richtlijn afwijken door middel van specifieke bepalingen voor de bemanningen van schepen die op volle zee varen.

Artikel 4

Nadere regelingen inzake informatie en raadpleging

1. De lidstaten stellen overeenkomstig dit artikel in nadere regelingen vast hoe het recht op informatie en raadpleging op het passende niveau wordt uitgeoefend en houden daarbij rekening met de beginselen van artikel 1 en laten vigerende bepalingen en/of praktijken die gunstiger zijn voor de werknemers, onverlet.

2. Informatie en raadpleging behelzen:

a) informatie over de recente en de waarschijnlijke ontwikkeling van de activiteiten en de economische situatie van de onderneming of vestiging;

b) informatie en raadpleging over de situatie, de structuur en de waarschijnlijke ontwikkeling van de werkgelegenheid binnen de onderneming of vestiging, alsmede over eventuele geplande anticiperende maatregelen, met name in geval van bedreiging van de werkgelegenheid;

c) informatie en raadpleging over beslissingen die ingrijpende veranderingen voor de arbeidsorganisatie of de arbeidsovereenkomsten kunnen meebrengen, met inbegrip van die welke vallen onder de in artikel 9, lid 1, genoemde bepalingen van het Gemeenschapsrecht.

3. Het tijdstip, de wijze en de inhoud van de informatie laten met name toe dat de werknemersvertegenwoordigers de informatie adequaat kunnen bestuderen en zo nodig de raadpleging kunnen voorbereiden.

4. Raadpleging geschiedt:

a) op een tijdstip, met middelen en met een inhoud die passend zijn;

b) op het relevante niveau van directie en vertegenwoordiging, afhankelijk van het te bespreken onderwerp;

c) op basis van de door de werkgever te verstrekken informatie en van het advies dat de werknemersvertegenwoordigers kunnen uitbrengen;

d) op zodanige wijze, dat de werknemersvertegenwoordigers met de werkgever kunnen samenkomen en een met redenen omkleed antwoord op hun advies kunnen krijgen;

e) met het doel een akkoord te bereiken over de in lid 2, onder c), bedoelde beslissingen, die onder de bevoegdheden van de werkgever vallen.

Artikel 5

Informatie en raadpleging op basis van akkoorden

De lidstaten kunnen het overlaten aan de sociale partners op het passende niveau, met inbegrip van het niveau van onderneming of vestiging, om vrijelijk en te allen tijde via onderhandelingen de nadere regelingen voor informatie en raadpleging van de werknemers in een akkoord vast te leggen. Deze akkoorden, alsmede akkoorden die voorhanden zijn op de datum van artikel 11 en de verlengingen van dergelijke akkoorden, kunnen bepalingen bevatten die afwijken van artikel 4, op voorwaarde dat niet wordt afgedaan aan de beginselen van artikel 1 en aan de door de lidstaten vastgestelde voorwaarden en beperkingen.

Artikel 6

Vertrouwelijke informatie

1. De lidstaten bepalen met inachtneming van de voorwaarden en beperkingen van de nationale wetgeving, dat de werknemersvertegenwoordigers en deskundigen die hen bijstaan, informatie die hun in het legitieme belang van de onderneming of de vestiging uitdrukkelijk als vertrouwelijk is verstrekt, niet aan werknemers noch aan derden bekend mogen maken. Deze geheimhoudingsplicht blijft ook gelden na het verstrijken van hun mandaat, ongeacht waar zij zich bevinden. Een lidstaat kan werknemersvertegenwoordigers en eenieder die hen bijstaat wel toestaan vertrouwelijke informatie door te geven aan werknemers en derden mits dezen aan de geheimhoudingsplicht gebonden zijn.

2. De lidstaten bepalen dat de werkgever in specifieke gevallen en met inachtneming van voorwaarden en beperkingen van de nationale wetgeving niet tot informatie of raadpleging gehouden is, wanneer die informatie of raadpleging volgens objectieve criteria de onderneming of vestiging ernstig in haar functioneren zou belemmeren, dan wel zou schaden.

3. Onverminderd de bestaande nationale procedures voorzien de lidstaten in administratieve of gerechtelijke beroepsprocedures voor het geval de werkgever geheimhouding verlangt of informatie weigert te verstrekken, overeenkomstig de leden 1 en 2. Zij kunnen tevens voorzien in procedures om de vertrouwelijkheid van de betrokken informatie veilig te stellen.

Artikel 7

Bescherming van de werknemersvertegenwoordigers

De lidstaten zien erop toe dat de werknemersvertegenwoordigers bij de uitoefening van hun functie voldoende bescherming en waarborgen genieten om de taken die hun zijn toevertrouwd naar behoren te kunnen vervullen.

Artikel 8

Bescherming van rechten

1. De lidstaten treffen passende maatregelen voor het geval deze richtlijn door werkgevers of de werknemersvertegenwoordigers niet wordt nageleefd. In het bijzonder zorgen zij ervoor dat er administratieve of gerechtelijke procedures voorhanden zijn om de in deze richtlijn opgenomen verplichtingen te doen naleven.

2. De lidstaten voorzien in passende sancties op overtredingen van deze richtlijn door werkgevers of werknemersvertegenwoordigers; de sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

Artikel 9

Samenhang tussen deze richtlijn en andere communautaire en nationale bepalingen

1. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de specifieke procedures voor informatie en raadpleging bedoeld in artikel 2 van Richtlijn 98/59/EG en in artikel 7 van Richtlijn 2001/23/EG.

2. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan maatregelen die zijn genomen overeenkomstig Richtlijn 94/45/EG en Richtlijn 97/74/EG.

3. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan in de nationale wetgevingen voorziene rechten inzake informatie, raadpleging en participatie.

4. De omzetting van deze richtlijn kan niet worden aangevoerd om een teruggang te rechtvaardigen ten opzichte van de bestaande situatie in de lidstaten of onder het algemene niveau van bescherming van de werknemers op de onder deze richtlijn vallende gebieden.

Artikel 10

Overgangsbepalingen

Niettegenstaande artikel 3, kan een lidstaat waar bij de inwerkingtreding van deze richtlijn geen algemeen, permanent en wettelijk systeem van informatie en raadpleging van werknemers bestaat, noch een algemeen, permanent en wettelijk systeem van vertegenwoordiging met dat doel van de werknemers op de arbeidsplaats, de toepassing van de nationale bepalingen ter uitvoering van deze richtlijn beperken tot:

a) ondernemingen met ten minste 150 werknemers of vestigingen met ten minste 100 werknemers tot uiterlijk ...(8), en

b) ondernemingen met ten minste 100 werknemers of vestigingen met ten minste 50 werknemers gedurende de twee jaar volgende op de onder a) vermelde datum.

Artikel 11

Omzetting

1. De lidstaten stellen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om uiterlijk ...(9) aan deze richtlijn te voldoen, of dragen er zorg voor dat uiterlijk op diezelfde datum de sociale partners via akkoorden de nodige bepalingen in werking doen treden, waarbij de lidstaten alle nodige maatregelen moeten treffen om te allen tijde in staat te zijn de bij deze richtlijn opgelegde resultaten te garanderen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2. Wanneer de lidstaten deze bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 12

Toetsing door de Commissie

Uiterlijk ...(10) toetst de Commissie, in overleg met de lidstaten en de sociale partners op communautair niveau, de toepassing van deze richtlijn, teneinde de Raad in voorkomend geval de nodige wijzigingen voor te stellen.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de datum van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 14

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te ...

Voor het Europees Parlement

De voorzitster

Voor de Raad

De voorzitter

(1) PB C 2 van 5.1.1999, blz. 3.

(2) PB C 258 van 10.9.1999, blz. 24.

(3) PB C 144 van 16.5.2001, blz. 58.

(4) Advies van het Europees Parlement van 14 april 1999 (PB C 219 van 30.7.1999, blz. 223), bevestigd op 16 september 1999 (PB C 54 van 25.2.2000, blz. 55), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 23 juli 2001 (nog niet verschenen in het Publicatieblad) en besluit van het Europees Parlement van ... (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(5) PB L 225 van 12.8.1998, blz. 16.

(6) PB L 82 van 22.3.2001, blz. 16.

(7) PB L 254 van 30.9.1994, blz. 64. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 97/74/EG (PB L 10 van 16.1.1998, blz. 22).

(8) Vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

(9) Drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

(10) Vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

MOTIVERING VAN DE RAAD

I. INLEIDING

Het Commissievoorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap is op 17 november 1998 bij de Raad ingediend. Het voorstel was gebaseerd op artikel 137, lid 2, van het Verdrag.

Het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's hebben hun adviezen respectievelijk op 14 april 1999, 7 juli 1999, en 13 en 14 december 2000 uitgebracht.

Op 23 mei 2001 heeft de Commissie een gewijzigd voorstel ingediend.

Op 23 juli 2001 heeft de Raad volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag een gemeenschappelijk standpunt vastgesteld.

II. DOEL VAN HET VOORSTEL

Het Commissievoorstel beoogt de vaststelling van een algemeen, op nationaal niveau op de ondernemingen in de lidstaten toepasselijk kader van minimumvereisten ten aanzien van het recht van werknemers om te worden geïnformeerd en geraadpleegd. De tekst is ook bedoeld als een aanvulling op de bestaande richtlijnen betreffende collectief ontslag en de overgang van ondernemingen alsmede op de richtlijn betreffende de Europese ondernemingsraad voor ondernemingen die zijn gevestigd in twee of meer lidstaten.

III. ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

1. ALGEMENE OPMERKINGEN

Artikel 136 van het Verdrag bepaalt dat de Gemeenschap en de lidstaten "zich (...) ten doel (stellen) (...) de (...) verbetering van de levensomstandigheden en de arbeidsvoorwaarden (...), de sociale dialoog (...)", enz. In artikel 137, lid 2, van het Verdrag is in dit verband het volgende bepaald: "te dien einde kan de Raad door middel van richtlijnen minimumvoorschriften vaststellen die geleidelijk van toepassing zullen worden, met inachtneming van de in elk van de lidstaten bestaande omstandigheden en technische voorschriften".

Het gemeenschappelijk standpunt van de Raad is in overeenstemming met de doelstellingen van artikel 137, lid 2, van het Verdrag op het betrokken gebied, aangezien het de vaststelling beoogt van minimumvoorschriften voor de informatie en de raadpleging van werknemers in ondernemingen of vestigingen in de Europese Unie. Bovendien wordt in het gemeenschappelijk standpunt tot op grote hoogte recht gedaan aan de doelstellingen van de Commissie, die gesteund worden door het Parlement.

De richtlijn zou moeten gelden voor ondernemingen met ten minste 50 werknemers en vestigingen met ten minste 20 werknemers binnen een lidstaat, zulks naar keuze van de lidstaat.

Lidstaten echter die momenteel niet beschikken over een algemeen, permanent en wettelijk vastgelegd systeem voor de informatie en de raadpleging van werknemers noch voor de vertegenwoordiging van werknemers op de werkplek, kunnen verzoeken om een aanvullende overgangsperiode. Gedurende de eerste vijf jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn kunnen zij de toepassing van de nationale bepalingen ter uitvoering van de richtlijn beperken tot ondernemingen die ten minste 150 werknemers in dienst hebben en tot vestigingen die ten minste 100 werknemers in dienst hebben, en in de daaropvolgende twee jaar tot ondernemingen die ten minste 100 werknemers en vestigingen die ten minste 50 werknemers in dienst hebben. Deze afwijking is in de tekst van de richtlijn opgenomen omdat kleine en middelgrote ondernemingen voldoende tijd moeten krijgen om zich aan te passen aan de vereisten van de richtlijn; momenteel bestaan er voor deze ondernemingen namelijk in het geheel geen formele verplichtingen terzake van informatie en raadpleging.

De lidstaten dienen de praktische regelingen voor informatie en raadpleging op passend niveau vast te stellen en ten uitvoer te leggen in overeenstemming met de nationale wetgeving en de praktijken inzake arbeidsverhoudingen.

Dit houdt ook in dat de sociale partners op het passend nationaal niveau kan worden opgedragen om op ieder gewenst moment naar eigen goeddunken de voorwaarden betreffende de informatie en raadpleging van de werknemers in een akkoord vast te leggen. Deze akkoorden kunnen bepalingen bevatten die afwijken van die welke bedoeld zijn in artikel 4 van de richtlijn.

Centraal staat het recht van de werknemers om geïnformeerd te worden over recente en te verwachten ontwikkelingen van essentiële elementen van de activiteiten en over de economische en de werkgelegenheidssituatie van de onderneming, en om zowel hierover als over anticiperende maatregelen ten aanzien van de werkgelegenheidssituatie te worden geraadpleegd, alsook over besluiten die belangrijke veranderingen met zich mee kunnen brengen voor de wijze waarop het werk georganiseerd is of voor de contractuele betrekkingen. De raadpleging omvat een gedachtewisseling en een dialoog tussen de werkgever- en de werknemersvertegenwoordigers, waarin de laatstgenoemden hun opvattingen aan de werkgever kenbaar kunnen maken en een met redenen omkleed antwoord kunnen krijgen, opdat aldus overeenstemming wordt bereikt over de door de werkgever te nemen beslissingen.

De richtlijn omvat bepalingen die de werkgever de mogelijkheid bieden bepaalde informatie vertrouwelijk ter beschikking te stellen aan de werknemersvertegenwoordigers wanneer zulks in het gewettigd belang van de werkgever is. Ook kan de werkgever besluiten af te zien van de doorgifte van informatie of van raadpleging indien het functioneren van de onderneming of vestiging daardoor ernstig zou worden geschaad.

De richtlijn voorziet in doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties bij overtreding van de bepalingen van de richtlijn door de werkgever- of de werknemersvertegenwoordigers.

2. AMENDEMENTEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT BIJ DE EERSTE LEZING

2.1. Door de Raad overgenomen amendementen van het Europees Parlement

2.1.1. De volgende tien amendementen zijn zowel in het gewijzigde Commissievoorstel als in het gemeenschappelijk standpunt van de Raad integraal overgenomen, hetzij woordelijk hetzij ten minste qua strekking en substantie: nrs. 2, 3, 6, 7, 9, 10, 13 (inleidende zin), 16, 25 en 32.

2.1.2. De volgende 24 amendementen, die niet verwerkt zijn in het gewijzigd Commissievoorstel, zijn om de hieronder vermelde redenen evenmin overgenomen in het gemeenschappelijk standpunt van de Raad:

- nr. 1: dit amendement sluit naar het oordeel van de Raad weliswaar aan bij de overwegingen 7 en 8, doch het bevat tevens overbodige details;

- nrs. 4 en 15: de overweging en het artikel betreffende de zogeheten "Tendenzschutz" werden nodig geacht, in aansluiting op de richtlijn betreffende de Europese ondernemingsraden;

- nr. 37: dit amendement werd te stringent geacht voor wat betreft het recht van de werkgever om bijzonder gevoelige informatie achter te houden (zie ook het standpunt van de Raad betreffende amendement nr. 27); voorts mogen overwegingen geen formuleringen bevatten die het karakter van een bindende bepaling hebben;

- nrs. 5 en 31: deze amendementen werden overbodig geacht, aangezien een en ander reeds gedekt wordt door artikel 9, lid 3;

- nr. 8: hoewel dit amendement in overeenstemming is met de strekking van artikel 1, lid 3, was men van oordeel dat hier aan de lidstaten eisen gesteld worden waaraan deze niet zouden kunnen voldoen;

- nr. 11: dit amendement werd te restrictief geacht voor aangelegenheden die overgelaten moeten worden aan de nationale wetgeving en praktijk, en aan de sociale partners;

- nr. 41: dit amendement werd te gedetailleerd en overbodig geacht en was naar het oordeel van de Raad niet verenigbaar met de situatie in een aantal lidstaten;

- nr. 13 (eerste en derde streepje): dit amendement werd als te gedetailleerd beschouwd, aangezien raadpleging hoe dan ook alleen kan plaatsvinden op basis van de verstrekte informatie;

- nr. 17: dit amendement zou voor kleine en middelgrote ondernemingen te zware lasten met zich mee kunnen brengen en is als juridische bepaling niet geheel passend;

- nr. 43: hoewel dit een amendement is dat overeenkomt met de strekking van artikel 5, werd het beschouwd als een overbodige beperking van de onderhandelingsvrijheid van de sociale partners;

- nr. 20: dit amendement werd beschouwd als een te grote beperking van de vrijheid van de sociale partners om akkoorden te sluiten;

- nr. 21: dit amendement was te gedetailleerd en betreft terreinen die zich niet voor raadpleging lenen;

- nrs. 22 en 23: deze amendementen zijn weliswaar in overeenstemming met de strekking van de richtlijn, maar zij zijn te gedetailleerd;

- nr. 24: dit amendement werd als te vergaand beschouwd, aangezien de nationale wetgeving van de meeste lidstaten niet voorziet in een opschortend vetorecht voor werknemersvertegenwoordigers;

- nr. 26: in het licht van artikel 6, lid 1, waarin reeds sprake is van "deskundigen die" de werknemersvertegenwoordigers "bijstaan", werd dit amendement als overbodig beschouwd, en bovendien als te vaag voor wat betreft de rechten en de rol van deze deskundigen;

- nr. 27: het recht van de werkgever om af te zien van de doorgifte van informatie en van raadpleging indien dit de onderneming ernstig zou schaden, werd noodzakelijk geacht;

- nr. 28: dit amendement werd beschouwd als te gedetailleerd en te ver afstaand van de bestaande situatie in een groot aantal lidstaten;

- nr. 29: men was van mening dat dit amendement problemen met zich mee zou brengen op het gebied van de wetshandhaving, aangezien het erg moeilijk zou zijn om het oogmerk van de werkgever vast te stellen; de Raad heeft het gehele lid waarop het amendement betrekking heeft, verworpen;

- nr. 33: dit amendement, waarmee beoogd wordt de werkingssfeer van de richtlijn uit te breiden tot de gehele overheidssector, werd niet passend geacht, aangezien overheidsondernemingen in elk geval onder de richtlijn zullen vallen; de richtlijn is evenwel niet aangepast aan de aard en activiteiten van andere instanties uit de overheidssector, noch aan het soort besluiten dat daar wordt genomen;

- nr. 34: dit amendement leidt tot ongewenste bemoeienis met het wetgevingsproces in de lidstaten, dat gewoonlijk toch al voorziet in raadpleging van de sociale partners;

- nr. 35: dit amendement werd overbodig geacht omdat hierin de nadruk wordt gelegd op een bijzonder aspect van de richtlijn, dat waarschijnlijk in het kader van het heronderzoek toch wel aan de orde zal komen.

3. HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT EN HET GEWIJZIGDE COMMISSIEVOORSTEL

3.1. Artikel 3, lid 3, dat de lidstaten in de gelegenheid stelt af te wijken van de richtlijn voor bemanningen van schepen die op volle zee varen, is niet opgenomen in het gewijzigde Commissievoorstel, doch werd door de Raad noodzakelijk geacht in verband met de praktische problemen bij het raadplegen van zeelieden die lange tijd afwezig zijn; het is inmiddels door de Commissie aanvaard.

3.2. Het gewijzigde Commissievoorstel (en ook het oorspronkelijke voorstel van de Commissie) bevatten een bepaling (artikel 8, lid 3) betreffende specifieke sancties bij een ernstige inbreuk door de werkgever op zijn/haar verplichtingen ten aanzien van informatie en raadpleging. Hoewel de Raad de noodzaak van sancties in dergelijke gevallen erkent, was hij van mening dat artikel 8, lid 2, een voldoende basis biedt voor doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties in de nationale wetgeving. De Raad kon derhalve niet akkoord gaan met lid 3; verschillende lidstaten voerden voorts nog de volgende specifieke redenen aan:

- in de bepaling is sprake van bepaalde beslissingen van de werkgever "die geen juridische gevolgen hebben"; dit begrip ontbreekt in het merendeel van de nationale rechtsstelsels;

- de bepaling kan leiden tot rechtsonzekerheid als gevolg van langdurige gerechtelijke procedures met ernstige financiële gevolgen voor de onderneming en voor haar vermogen om de bestaande werkgelegenheid in stand te houden, terwijl zij tevens gevolgen heeft voor de betrekkingen met haar zakelijke partners; en

- de bepaling kan rechtsonzekerheid scheppen ten aanzien van informatie en raadpleging in situaties die vallen onder de bestaande richtlijnen betreffende collectief ontslag en overgang van ondernemingen.

3.3. Artikel 10, dat voorziet in overgangsperiodes voor de in artikel 3 vastgelegde drempels voor de toepassing van de richtlijn, stond niet in het gewijzigde Commissievoorstel; het artikel is door de Commissie voorgesteld tijdens de Raadszitting van 11 juni 2001 en is door de Raad aanvaard.

IV. CONCLUSIE

De Raad is van mening dat het gemeenschappelijk standpunt als geheel goed aansluit op de doelstellingen van het gewijzigde Commissievoorstel. Ook is hij van mening dat de Raad terdege rekening gehouden heeft met de belangrijkste doelstellingen van de door het Europees Parlement voorgestelde amendementen.