Home

Advies van het Comité van de Regio's over de Mededeling van de Commissie "Groenboek over de toekomst van het gemeenschappelijk visserijbeleid"

Advies van het Comité van de Regio's over de Mededeling van de Commissie "Groenboek over de toekomst van het gemeenschappelijk visserijbeleid"

Advies van het Comité van de Regio's over de Mededeling van de Commissie "Groenboek over de toekomst van het gemeenschappelijk visserijbeleid"

Publicatieblad Nr. C 107 van 03/05/2002 blz. 0044 - 0050


Advies van het Comité van de Regio's over de Mededeling van de Commissie "Groenboek over de toekomst van het gemeenschappelijk visserijbeleid"

(2002/C 107/15)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

gezien de Mededeling van de Commissie "Groenboek over de toekomst van het gemeenschappelijk visserijbeleid" (COM(2001) 135 def.);

gezien het besluit van de Commissie van 22 maart 2001 om het Comité overeenkomstig artikel 265, lid 2, van het EG-Verdrag over dit onderwerp te raadplegen;

gezien het besluit van zijn voorzitter van 10 mei 2001 om commissie 2 "Landbouw, plattelandsontwikkeling, visserij" te belasten met het opstellen van het advies terzake;

gezien de verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en dan met name de artikelen 33, 34, 153 en 174;

gezien het door commissie 2 op 3 juli 2001 goedgekeurde ontwerpadvies (CDR153/2001 rev. - Rapporteurs: de heer Von Plüskow, Staatssecretaris bij het departement Plattelandsgebieden, Landbouw, Voedsel-voorziening en Toerisme van de deelstaat Sleeswijk-Holstein (D/PSE), en de heer Van Gelder, Commissaris van de Koningin in de Provincie Zeeland (NL/EVP),

heeft tijdens zijn 41e zitting van 14 en 15 november 2001 (vergadering van 14 november) het volgende advies uitgebracht.

Overwegende het volgende

1. Zowel de visserij als de toeleverende en afnemende sectoren zijn met name voor de kustgebieden van grote betekenis. Dit geldt in de eerste plaats voor de inkomensvorming en de werkgelegenheid, die in uiteenlopende mate een stempel drukken op vaak perifere regio's. In de tweede plaats vormt de visserij een belangrijk onderdeel van de culturele identiteit van deze gebieden. Met uitzondering van het toerisme in de meeste gebieden is de wisselwerking met andere bedrijfstakken weliswaar vaak gering, maar is de sociaal-economische betekenis van de visserij in een aantal kustregio's veel groter dan het aandeel in het bruto nationaal product doet vermoeden.

2. Het Comité van de Regio's is bezorgd over de economische situatie waarin bepaalde delen van de communautaire visserij zich bevinden. Deze situatie is in voornoemde regio's bijzonder onzeker als gevolg van het falende instandhoudingsbeleid, (met bijgevolg het risico van uitputting van bestanden), de overcapaciteit van de vloot in bepaalde segmenten van de visserijsector en de snelle stijging van de kosten t.g.v. de gestegen olieprijzen. Ook een onvoldoende aanpassing van de visserijsector aan veranderende omstandigheden speelt een rol. Dit leidt er in bepaalde segmenten van de visserijsector toe dat veel bedrijven in die regio's onvoldoende rendabel zijn, zodat de vissers en hun gezinnen in het algemeen onvoldoende inkomsten hebben en de werkgelegenheid er afneemt. De steun voor kapitaalinvesteringen kan het probleem van de overcapaciteit, lage winstgevendheid en vervanging van arbeid door kapitaal bij de visvangst hebben versterkt, terwijl andere bedrijfstakken stabielere en betere betaalde banen bieden.

3. Het Comité stelt vast het gemeenschappelijk visserijbeleid er op essentiële punten niet in is geslaagd de doelstellingen te realiseren. Zo is het met name niet gelukt om te komen tot een duurzame exploitatie van de visbestanden en tot verbetering van de levensomstandigheden van de vissers. Het Comité is dan ook van mening dat een fundamentele herziening van het gemeenschappelijk visserijbeleid thans na 20 jaar dringend noodzakelijk is.

4. Een fundamentele herijking van het Europese visserijbeleid is echter ook noodzakelijk vanwege nieuwe uitdagingen. Het gaat hierbij met name om de komende uitbreiding van de Unie, de toenemende mondialisering en de noodzaak om de gerechtvaardigde belangen van ontwikkelingslanden voldoende te laten meewegen.

Aanbevelingen

1. Het Comité van de Regio's verwelkomt met nadruk het initiatief van de Commissie om in haar Groenboek de huidige situatie zonder enige terughoudendheid in kaart te brengen en op grond hiervan voorstellen voor fundamentele herziening te doen.

Daar het beheerssysteem van het huidige gemeenschappelijk visserijbeleid faalt, vindt het Comité dat alternatieve beheerssystemen die aansluiten bij het Europese integratieproces, op wetenschappelijke wijze moeten worden geanalyseerd. Een dergelijke analyse ontbreekt in het Groenboek.

In dit verband verlangt het Comité van de Commissie de toezegging dat in het definitieve document, op basis waarvan de Raad zal besluiten, op zijn minst een beoordeling wordt gemaakt - door het Wetenschappelijk Technisch en Economisch Comité voor de Visserij (STECF) - van de in het Groenboek genoemde communautaire medebeheerssystemen en met name van het voorstel voor een systeem van communautaire individuele vangstrechten.

Het Comité dringt aan op een geïntegreerde verdieping van het onderzoek, gericht op biologie, techniek, ecologie en sociaal-economie, voor een fundamentele basis voor het te voeren beleid. Daaraan moet worden toegevoegd een verbeterde registratie van gegevens over de visserij.

2. Daarbij steunt het Comité de grondbeginselen voor een gemeenschappelijk visserijbeleid die de Commissie in het Groenboek uiteenzet, alsook het voornemen om in het kader van deze doelstellingen duidelijkere prioriteiten te stellen. Deze prioriteiten dienen te zijn gebaseerd op het genoemde geïntegreerde onderzoek.

Om de hoofdlijnen van het beheersmodel van het toekomstige GVB te kunnen schetsen, is het absoluut noodzakelijk een prioritair doel vast te stellen. Als de huidige onduidelijkheid terzake blijft bestaan, als doelstellingen niet op elkaar worden afgestemd en als er in plaats van concrete maatregelen slechts intentieverklaringen komen, is het huidige hervormingsproces gedoemd te mislukken.

3. Het Comité kan zich tevens vinden in het door de Commissie in haar analyse van de huidige situatie geschetste scenario dat zich voordoet wanneer het huidige gemeenschappelijk visserijbeleid ongewijzigd wordt voortgezet.

4. Ten aanzien van de door de Commissie ontwikkelde opties en preferenties voor het toekomstige visserijbeleid doet het Comité de hiernavolgende aanbevelingen. Daarbij beperkt het Comité zich op dit moment tot aanbevelingen van fundamentele aard.

Aanscherping en verbetering van het instandhoudingsbeleid

5. Het Comité steunt de Commissie in haar streven naar een meerjarenaanpak, een multispeciesaanpak en een ecosysteemaanpak, op basis van geïntegreerd onderzoek, maar wijst erop dat de regelingen vanwege de grote complexiteit van de materie zo eenvoudig mogelijk moeten zijn. Hierdoor wordt een effectief beheer vergemakkelijkt en worden de betreffende regelingen aanvaardbaarder voor de vissers. Het Comité juicht met name het voornemen van de Commissie toe om in perifere gebieden terdege rekening te houden met de specifieke situatie per gebied.

6. Het Comité is het met de Commissie eens dat de technische maatregelen efficiënter moeten worden. Het gaat hierbij met name om efficiënte regelgeving inzake bijvangsten. Het Comité schaart zich tevens achter de eis van de Commissie om te komen tot meerjarenplannen voor herstel van de visbestanden.

Bij de versterking van het instandhoudingsbeleid is het volgens het Comité van groot belang dat de industriële visserij, waarmee wordt bedoeld de visserij voor producten als vismeel en visolie aan banden wordt gelegd. Zolang de visbestanden blijven afnemen en de vraag wereldwijd stijgt, moet worden nagedacht over de vraag in hoeverre industriële visvangst nog toelaatbaar is. Het Comité verwacht van de Commissie dat zij - na zorgvuldig beraad op basis van wetenschappelijk advies - concrete voorstellen doet om de industriële visvangst te beperken.

Het Comité stelt vast dat bepaalde soorten drijfnetten die worden toegepast bij de tonijnvangst en bij andere vormen van sleepnetvisserij waarbij gebruik wordt gemaakt van klossen, schadelijk zijn voor het mariene ecosysteem. Er bestaan echter alternatieve vistechnieken voor de vangst van deze soorten die volledig selectief en milieuvriendelijk zijn.

7. Het Comité constateert met de Commissie dat, zolang de economische en sociale situatie binnen de visserijsector niet stabiel is, er in wezen, nog steeds geen reëel alternatief bestaat voor het principe van de relatieve stabiliteit, waarbij de vaststelling van quota volgens een bepaalde verdeelsleutel plaatsvindt. Desalniettemin verdient het aanbeveling om na te gaan of voor het bereiken van een economisch en sociaal gezonde visserij in de Europese Unie heroverweging van het principe van relatieve stabiliteit door de werking van het marktmechanisme op zijn plaats is, indien dit een reële optie is.

De verdeelsleutel is reeds vastgesteld in 1981 - dat wil zeggen vóór toetreding van Griekenland, Spanje, Portugal, Zweden, Finland en Oostenrijk - en dient derhalve zodanig te worden herzien dat rekening wordt gehouden met de levensbehoeften van plaatselijke gemeenschappen die momenteel van de visvangst afhankelijk zijn.

8. Het Comité steunt de Commissie volledig in haar voornemen om de speciale regeling voor de 6 tot 12-mijlszone te handhaven en aldus deze zone te blijven voorbehouden aan kleinschalige kustvisserij. Hetzelfde geldt voor handhaving van de regeling in de uitermate kwetsbare "Shetland-Box" en de Noordzee.

Het Comité neemt kennis van het plan van de Commissie voor marktgerichte procedures voor de toewijzing van quota en de invoering van heffingen om te mogen vissen. Het gevaar bestaat echter dat de visvangst wordt geconcentreerd bij grote visserijbedrijven, ten koste van de kleinschaligere visserij. Zonder beschermende maatregelen zou dit nadelige gevolgen hebben voor de betreffende kustgebieden.

Grotere aandacht in het GVB voor milieuaspecten

9. Het Comité van de Regio's is verheugd dat milieueisen ter bescherming van visserij, ecosystemen en productkwaliteit versterkt in het gemeenschappelijk visserijbeleid moeten worden opgenomen, zoals uiteengezet in de Mededeling van de Commissie inzake "Elementen voor een strategie voor integratie van milieubeschermingseisen in het gemeenschappelijk visserijbeleid". Van belang is dat daarbij rekening wordt gehouden met milieuvervuilende factoren die nadelig zijn voor de visserij, zoals vervoer over zee, olieboringen, baggeractiviteiten, de aanleg van havens, landwinning, aanleg van getijcentrales, windmolens enz. Het Comité waarschuwt echter nadrukkelijk voor te algemene regelingen; het verdient aanbeveling de toepassing van deze beginselen af te stemmen op de omstandigheden van de afzonderlijke regio's en hun systemen. Aldus kan rekening worden gehouden met de grote verscheidenheid van maritieme ecosystemen.

10. Het Comité is verder van mening dat invoering van een ecokeurmerk in de visserijsector een passend instrument is om het maatschappelijk draagvlak voor de visvangst te vergroten. Invoering van een ecokeurmerk zou vissers sterker van de betekenis van milieu en kwaliteit kunnen doordringen.

Certificering van verantwoorde vormen van visserij is een van de meest veelbelovende beheersinstrumenten. Hiervan moet dan ook onverwijld werk worden gemaakt. Het Comité dringt er in dit verband op aan dat de Commissie een publiek certificeringsorgaan in het leven roept dat door de communautaire instellingen wordt gecontroleerd.

Consumentenbescherming

11. Het Comité benadrukt evenals de Commissie de fysiologische voordelen van het eten van vis en visproducten. Evenzeer staat echter vast dat ook deze producten verontreinigd kunnen zijn met stoffen die schadelijk zijn voor de gezondheid. Het is derhalve noodzakelijk de communautaire wetgeving inzake gezondheid ook hierop toe te passen. Dit houdt onder meer in dat normen voor maximaal toegestane verontreinigingen worden vastgesteld.

12. Het Comité beklemtoont de noodzaak van strikte toepassing van deze normen, aangezien het noodzakelijke vertrouwen van de consument in vis en visproducten anders niet kan worden gewaarborgd. De recente BSE-crisis heeft aangetoond dat het verlies van het vertrouwen van de consument rampzalige gevolgen kan hebben voor bepaalde producten (en daarmee vaak voor hele regio's).

13. Het Comité wijst er echter op dat de beginselen die gelden voor producenten binnen de Gemeenschap op dezelfde wijze van toepassing moeten zijn op de invoer van producten uit derde landen, temeer daar de Gemeenschap in sterke mate aangewezen is op import uit derde landen.

Vlootbeleid

14.1. Het Comité van de Regio's is het met de Commissie eens dat met het tot dusver gevoerde gemeenschappelijk vlootbeleid de doelstellingen bij lange na niet zijn gerealiseerd. Dit geldt met name voor de visstand. Het Comité steunt dan ook in beginsel het streven van de Commissie naar een efficiënter vlootbeleid waarin een evenwicht wordt gezocht tussen vangstcapaciteit en bevissingsniveaus. Onderzoek naar de vangstcapaciteit van vissersschepen moet daarvoor de criteria aandragen, waarbij ook rekening wordt gehouden met de technische vooruitgang. De toekomstige regeling moet bovendien gelden voor een langere periode. Het Comité steunt de Commissie tevens in haar voornemen om de toekomstige regelingen transparanter en eenvoudiger te maken, waardoor het draagvlak onder de vissers wordt vergroot. Verder moet de nieuwe regeling voorzien in verscherping van de controles en de rechtshandhaving door de lidstaten en in sancties bij overtredingen.

14.2. Het Comité is zich ervan bewust dat de problematiek van het nieuwe vlootbeleid tot het meest precaire onderdeel van de hele hervorming behoort. De te nemen besluiten dienen dan ook zorgvuldig te worden afgewogen, met raadpleging van wetenschappers en de betreffende bedrijfstakken. Een ontoereikende voorbereiding leidt tot verkeerde beslissingen die voor de betreffende regio's ernstige economische gevolgen kunnen hebben. Het Comité roept de Commissie dan ook op, alles in het werk te stellen om tijdig verantwoorde besluiten te nemen. Daarbij zullen te algemene regelingen moeten worden vermeden en zullen er meer specifieke, op situatie, vlootsegment of regio afgestemde maatregelen moeten worden genomen om de noodzakelijke flexibiliteit te handhaven.

Om te kunnen anticiperen op de gevolgen van de diverse door de Europese Unie goedgekeurde maatregelen voor de regio's en de gemeenschappen die van de visserij afhankelijk zijn, acht het Comité het noodzakelijk dat de sector in de betreffende regio's grondig wordt onderzocht. Dit onderzoek moet zich richten op zowel de operationele vloot als op de industriële, dienstverlenende, demografische, sociale en handelsaspecten. Aldus kan worden nagegaan op welke wijze deze worden beïnvloed en kunnen vroegtijdig de vereiste sociaal-economische maatregelen worden genomen.

Een goed voorbeeld van een uitstekend werkende maatregel voor noodzakelijk inperking van de visvangst is in dit verband de zeedagenregeling gecombineerd met het co-managementsysteem zoals die in de lidstaat Nederland voor de visserijsector is ontwikkeld.

14.3. Ongeacht het resultaat van deze analyse is het Comité gekant tegen een al te grote inkrimping van het aantal recentelijk aan de vloot toegevoegde vissersvaartuigen. In de meeste visserijen zijn de vaartuigen van de vissers afgestemd op de visserijtak. Deze vaartuigen kunnen niet worden vervangen door kleinere vaartuigen of vaartuigen met een geringer motorvermogen aangezien de continuïteit en de veiligheid van de vissersbedrijven anders in gevaar komen (in vangsttechnisch, economisch, vaartechnisch of arbeidstechnisch opzicht). Om dezelfde redenen is het niet aanvaardbaar om capaciteitskortingen op te leggen telkens wanneer een visvergunning wordt verhandeld. Automatische inkrimping van de vlootcapaciteit zonder de situatie per geval te bekijken, is eveneens onaanvaardbaar. Aangezien vele vaartuigen zeer oud zijn, met name in de Middellandse Zee (gemiddeld zijn trawlers daar meer dan 25 jaar oud), dient de overheidssteun verder te worden verleend om de vloot te kunnen vernieuwen met behoud van de capaciteit.

14.4. Het Comité beklemtoont dat de noodzakelijke aanpassing van de vlootstructuren in de Europese Unie en de hieruit onvermijdelijk voortvloeiende inkrimping van de vloot tot doel moeten hebben een moderne basisvloot over te houden. Wordt deze doelstelling niet gerealiseerd, dan worden vernieuwing en technologische aanpassing van de vissersvloten onmogelijk. Het Comité roept de Commissie dan ook op om een aanpak te ontwikkelen die niet alleen mag bestaan uit handhaving van de maatregelen van het oude MOP. Dit pijnlijke aanpassingsproces dient volgens het Comité hand in hand te gaan met ondersteunende maatregelen, zoals gezamenlijk te financieren stillegging van vissersvaartuigen en financiële vergoedingen. Deze vergoedingen mogen er echter niet toe leiden dat overcapaciteit blijft bestaan in sectoren waar de ongunstige situatie van structurele aard is. De vergoedingen mogen dan ook slechts tijdelijk worden verstrekt.

14.5. Het Comité is verheugd dat de Commissie bereid is om in de bepalingen uitzonderingen voor de kleinschalige visserij op te nemen, teneinde het voortbestaan van deze visserijtak te waarborgen.

14.6. Het Comité is van mening dat het behoud van het financieringsinstrument FIOV essentieel is voor de verwezenlijking van het nieuwe structuurbeleid, wil men erin slagen de Europese vloot rendabel en concurrerend te maken en af te stemmen op de productiviteit van de visbestanden waartoe men toegang heeft. De pogingen die in het recente verleden door elke regio zijn ondernomen om de vloot in te krimpen en aan te passen, alsook het regeneratievermogen van de bestanden van elk segment, moeten de sleutelcriteria zijn aan de hand waarvan de koers naar dit doel wordt uitgezet.

Beter bestuur

15.1. Het Comité is ingenomen met het voornemen van de Commissie om met de hervorming regelingen te creëren die zorgen voor transparantie, kostenefficiëntie en flexibiliteit, en die het mogelijk maken adequaat op te treden in urgente situaties. Het is daarbij van belang de belanghebbenden nauwer bij de besluitvorming en de uitvoering te betrekken. Daartoe kan gebruik worden gemaakt van de in het marktordeningsbeleid beschreven positie van Producenten Organisaties, die bij uitstek geschikt zouden zijn om een vorm van co-management te voeren. De belanghebbenden kunnen dan een integrerend deel van het beleid uitmaken en medeverantwoordelijkheid daarvoor dragen.

15.2. Het Comité is verheugd over het plan van de Commissie om de bevoegdheid voor het nemen van plaatselijke instandhoudingsmaatregelen op bepaalde voorwaarden te delegeren naar de lidstaten. Met deze decentrale bevoegdheid zou enerzijds worden tegemoetgekomen aan het subsidiariteitsbeginsel en zou anderzijds een snelle en op de situatie afgestemde aanpak mogelijk worden.

Door toepassing in elke lidstaat van het subsidiariteitsbeginsel, dat regio's inspraak geeft bij de besluitvorming, krijgen regio's meer bestuurlijke bevoegdheden en een grotere medeverantwoordelijkheid bij het formuleren en tenuitvoerleggen van het instandhoudingsbeleid, onder omstandigheden die vergelijkbaar zijn met het beheer van de structuurfondsen.

15.3. Het Comité is evenzeer ingenomen met het voorstel van de Commissie om door de lidstaten vastgestelde instandhoudingsmaatregelen die strenger zijn dan op grond van de communautaire wetgeving is vereist, niet alleen voor vissers van de betreffende lidstaten maar voor alle vissers te laten gelden. De Commissie zou in beginsel moeten nagaan in hoeverre deze maatregelen zowel geografisch als temporeel kunnen worden uitgebreid zonder dat afbreuk wordt gedaan aan het beginsel van non-discriminatie. Het lijkt daarbij vanzelfsprekend dat bij de besluitvorming op efficiënte wijze gebruik wordt gemaakt van wetenschappelijke expertise en dat rekening wordt gehouden met de planning en het beheer van kustgebieden in het kader van het Geïntegreerd Beheer van het Kustgebied.

Monitoring, controle en rechtshandhaving

16.1. Het Comité steunt de Commissie in haar mening dat het nationaal beleid beter moet worden gecoördineerd en dat de sancties bij overtredingen moeten worden aangescherpt en geharmoniseerd. De serieuze inspanningen van de lidstaten en de Gemeenschap om de visbestanden op het vereiste peil te houden, moeten tot uitdrukking komen in een zo uniform mogelijk sanctiemechanisme. Zoals de Commissie stelt, moeten rigoureuze sancties - zoals het herroepen van vangstquota en het intrekken van vergunningen - daarbij niet worden uitgesloten.

De Europese Commissie moet in ieder geval de noodzakelijke inspectie- en controlemechanismen ontwikkelen om een uniforme naleving van de visserijwetgeving in alle regio's te waarborgen. Deze harmonisatie zou ook betrekking moeten hebben op afschrikkings- en sanctiemaatregelen zoals die voor de verschillende lidstaten gelden.

16.2. Het Comité is van mening dat na een harmonisatie van het controle- en sanctiebeleid van de lidstaten de weg naar een Europese toezichthoudende instantie openligt. Ongeacht de onmiskenbare capaciteit van de lidstaten om dit beleid nationaal in te vullen, zal een dergelijke instantie bijdragen aan een gelijke behandeling van alle betrokkenen en aan het wegnemen van wantrouwen bij de vissers. Dit zou wel eens de beste manier kunnen zijn om belanghebbenden te overtuigen van de noodzaak van te treffen nieuwe maatregelen.

Intussen dient de Commissie volgens het Comité er in sterkere mate naar te streven, de controleerbaarheid van de voorschriften te optimaliseren en te vereenvoudigen.

Versterking van de sociale en economische maatregelen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid

17.1. Volgens het Comité is de inhoud van dit hoofdstuk bepalend voor de koers van het nieuwe gemeenschappelijk visserijbeleid en verdient het derhalve nadere analyse. Daarbij wordt duidelijk dat het voorgestelde maatregelenpakket onlosmakelijk verbonden is met de opmerkingen over het nieuwe vloot- en instandhoudingsbeleid. In wezen gaat het hier om de vraag in hoeverre de EU ook in de toekomst bereid is financiële steun te verlenen ter bevordering van de visserij. De Commissie is blijkbaar voornemens de communautaire steun aanzienlijk te verminderen, de steunverlening voor het moderniseren van de vloot geheel stop te zetten en zich toe te leggen op maatregelen zoals sloop en stillegging van vissersvaartuigen. Daarbij zouden meer marktconforme elementen in het visserijbeleid moeten worden opgenomen.

17.2. Het Comité van de Regio's heeft begrip voor het plan van de Commissie om de huidige, weinig doelmatige steunregeling voor de vlootstructuur efficiënter te maken. Dit door het Comité gesteunde streven mag echter niet leiden tot een fundamentele toename van de visserijcapaciteit van de EU.

Daarenboven moet de Commissie de lidstaten ertoe aanzetten optimaal gebruik te maken van alle sociaal-economische instrumenten uit de communautaire structuurfondsen (het financieringsinstrument voor de oriëntatie van de visserij en de instrumenten voor gebieden van doelstelling 1, 2 en 3). Voor een maximale impact van de steun op de visserijgemeenschappen in ALLE lidstaten moeten deze in het kader van de co-financiering gedurende de hele looptijd van het programma voldoende middelen ter beschikking stellen. Het CvdR is ervan overtuigd dat gerichte meerjarenprogramma's - die met middelen uit de structuurfondsen worden bekostigd - de lokale en regionale overheden, alsmede de ontwikkelingsagentschappen kunnen helpen bij de toepassing van strategieën die een meerwaarde creëren, economische ontwikkeling stimuleren banen scheppen en zo op lange termijn de levenskwaliteit van de visserijgemeenschappen verbeteren.

17.3. Vanwege de grote complexiteit van de regelgeving moet ook dit uiterst belangrijke element van het nieuwe hervormingsbeleid uitgebreid inhoudelijk en wetenschappelijk worden geanalyseerd. Overhaaste politieke besluiten kunnen contraproductief werken ten aanzien van de gemeenschappelijke doelstelling om met deze hervorming een langdurige en meer solide basis te leggen voor de instandhouding van de visbestanden en een gegarandeerd inkomen voor de betrokken bevolking. Het Comité roept de Commissie dan ook nadrukkelijk op om haar maatregelen te toetsen aan haar eigen doelstellingen en aan de doelstellingen van de communautaire verdragen, en op basis hiervan met passende voorstellen te komen.

17.4. Met betrekking tot dit hoofdstuk neemt het Comité de volgende standpunten in:

- het verwelkomt de doelstelling van de Commissie om te komen tot een gezonde en rendabele visserijsector;

- het verwelkomt het voornemen van de Commissie om speciale steun te verlenen aan achtergebleven gebieden waar geen andere economische activiteiten mogelijk zijn;

- het dringt aan op financiële steun aan onderzoek en projecten die tot doel hebben de visserij efficiënter te maken door kostenbesparingen, wijziging visserijtechniek, enz.;

- het dringt aan op bijdragen aan de verbetering van zowel de levens- en arbeidsomstandigheden aan boord als van de productkwaliteit;

- het is tegen wijziging van de tot 2006 lopende programmering van de structuurfondsen van de EU - waaronder het FIOV - die tot doel heeft de steun voor modernisering en nieuwbouw van vissersvaartuigen drastisch terug te brengen;

- het is het tevens oneens met het idee om in beginsel nog uitsluitend steun te verlenen voor het financieren van de inkrimping van de vloot.

Het Comité benadrukt andermaal de noodzaak om een moderne basisvloot over te houden.

17.5. Het Comité verzoekt de Commissie een studie voor te leggen waarin de alternatieve voorstellen inzake beheersinstrumenten zoals marktgerichte procedures en regelingen voor gezamenlijk beheer, en de mogelijke sociale en economische gevolgen daarvan voor het beheer van de communautaire visserij onder de loep worden genomen; deze studie zou moeten worden opgenomen in het voorstel van de Commissie aan de Raad m.b.t. de herziening van het GVB.

Steun aan de aquacultuur

18.1. Het Comité deelt de opvatting van de Commissie dat het van groot belang is milieumaatregelen te nemen ter bescherming van de aquacultuur. Het is het echter niet met de Commissie eens dat in de toekomst alleen de markt de drijvende kracht dient te zijn achter de ontwikkeling van aquacultuur. Aangezien vraag en aanbod in de visserijsector elkaar steeds minder in evenwicht houden en de EU als gevolg hiervan steeds meer aangewezen is op invoer uit derde landen, is dit plan van de Commissie niet realistisch. Bovendien vormt de aquacultuur een serieus te nemen alternatief voor de inkomensmogelijkheden en de arbeidsplaatsen die zullen verdwijnen als gevolg van een sanering van de visserij.

18.2. Het Comité van de regio's is derhalve voorstander van het ondersteunen van de aquacultuur, zowel met investeringen als met subsidies voor zogenoemde schone technieken waarmee de onloochenbare milieuvervuiling kan worden tegengegaan. In het bijzonder wordt de aandacht gevestigd op onderzoek naar mogelijkheden waar aquacultuur en visserij hand in hand kunnen gaan, zoals bij sea-ranching.

Visverwerkende industrie

19.1. De Commissie concludeert terecht dat de visverwerkende industrie evenals de handel een belangrijke rol speelt in de plaatselijke economische activiteit en in de visserijsector voor veel werk zorgt. In beginsel schaart het Comité zich bovendien achter het voornemen van de Commissie om de steun vooral toe te spitsen op het midden- en kleinbedrijf in gebieden die het sterkst afhankelijk zijn van de visserij. Dit betekent echter niet dat alle andere bedrijven automatisch van steun moeten worden uitgesloten.

19.2. Het Comité is van mening dat het opbouwen van een vitale en concurrerende visserijsector vrij eenzijdig vanuit het perspectief van de visserij en de overcapaciteit van de vissersvloten wordt benaderd. Om een duurzame gedifferentieerde visserij in stand te kunnen houden moeten eveneens de visverwerkende industrie en de vishandel daadkrachtiger hun aandeel van de verantwoordelijkheid op zich nemen om de voor visbestanden en maritieme ecosystemen geldende milieubeschermingsdoelstellingen te verwezenlijken. Met betrekking tot het in het kader van het GVB te ontwikkelen marktbeleid moet dan ook worden opgemerkt dat maatregelen voor een invoering van eventuele milieukeurmerken gericht dienen te zijn op de gehele keten van visserij tot vishandel.

Buitenlandse betrekkingen op visserijgebied

20.1. Evenals de Commissie is het Comité zich bewust van de algehele verantwoordelijkheid van de Gemeenschap bij het beheer van de visbestanden in alle wereldzeeën. Daarbij is het inderdaad raadzaam een afweging te maken tussen de behoeften van de communautaire vloot en de situatie van visbestanden en daarop vissende vissersvloten in wateren van derde landen. Hierbij dienen de gemeenschappelijke beginselen van duurzaamheid, voorzorg en milieubescherming in acht te worden genomen.

Het Comité beveelt aan om de belanghebbenden uit de lidstaten bij de onderhandelingen met derde landen te betrekken.

20.2. Onafhankelijk hiervan moet de Commissie ernaar streven om vanwege de ontoereikende visbestanden in de communautaire wateren en vanwege de noodzaak van inkrimping van de eigen vloten visserijovereenkomsten te sluiten met derde landen. Op deze wijze wordt ook de toekomst van de communautaire visserij veilig gesteld. Van nu af aan moet in visserijovereenkomsten tegemoetgekomen kunnen worden aan de eisen en de legitieme aspiraties van de ontwikkelingslanden voor ontwikkeling van hun eigen visserij.

Visserij in de Middellandse Zee

21.1. Het Comité is verheugd dat de Commissie veel aandacht schenkt aan de visserij in de Middellandse Zee en een speciaal maatregelenpakket voor deze regio's voorstelt. Het Comité legt er daarbij de nadruk op dat met de gebruikelijke, in eerdere hoofdstukken over de hervorming genoemde speciale regelingen voor regio's die vooral met problemen in de visserijsector te kampen hebben, niet kan worden volstaan om de in het Middellandse-Zeegebied voorkomende problemen op te lossen, gezien de specifieke situatie aldaar. Het Comité is het ook met de Commissie eens dat de vereiste maatregelen in eerste instantie gericht moeten zijn op regio's waar de concurrentie tussen visserijmogendheden het sterkst is en gemakkelijk conflicten kunnen ontstaan. Vanwege de grote druk die als gevolg van bijvoorbeeld het toerisme op de kustgebieden in het Middellandse-Zeegebied wordt uitgeoefend, lijkt het bovendien van belang dat door onder meer een geïntegreerd beheer van kustgebieden een oplossing voor deze problematiek wordt gevonden.

21.2. Voorwaarde voor een effectieve toename van de op een aantal plaatsen drastisch teruggelopen visstand is dat het toepassingsgebied van de gemeenschappelijke regelgeving wordt uitgebreid tot het Middellandse-Zeegebied. Daarbij hoort een efficiënt systeem voor monitoring en controle.

De lancering van het regionaal proefproject FAO-AdriaMed (tussen Albanië, Kroatië, Italië en Slovenië) dat vanuit Termoli (I) wordt beheerd en dat is gericht op versterking van de wetenschappelijke samenwerking op het gebied van evaluatie en beheer van visbestanden in de Adriatische Zee, is een positieve stap in de richting van internationale multilaterale samenwerking.

Een logisch en wenselijk vervolg van AdriaMed is het internationale ontwerpakkoord voor de visserij in de Adriatische Zee tussen de EU en derde landen in het gebied, waartoe het Italiaanse parlement en de regering onlangs het initiatief hebben genomen. Dit project, dat is gebaseerd op het verdrag van Montego Bay, houdt in dat een internationale autoriteit voor de visserij in de Adriatische Zee wordt opgericht, die in overeenstemming met de beginselen en normen van het GVB en de gedragscode van de FAO voor een verantwoorde vorm van visserij, zorg draagt voor de instandhouding, verbetering en gezonde exploitatie van de visbestanden d.m.v. een homogene en geïntegreerde regelgeving voor visserijactiviteiten.

21.3. Vanwege de specifieke kenmerken van de visserij in de Middellandse Zee, de aanzienlijke tekortkomingen bij het beheer van de visbestanden en de hieruit voortvloeiende noodzaak om een groot aantal nieuwe regelingen voor de visserij in te voeren, schaart het Comité zich achter het voornemen van de Commissie om speciale procedurele regels in te stellen, zoals het opzetten van een uit alle verantwoordelijke ministers van de Middellandse-Zeelanden bestaand forum. Doel hiervan is in de eerste plaats om controle uit te oefenen op de visserij in de internationale wateren van de Middellandse Zee of te komen tot een betere en transparante subregionale samenwerking in dit gebied.

Samenvatting

22.1. Samenvattend constateert het Comité dat het door de Commissie ingediende Groenboek een goede basis vormt voor een discussie over de noodzakelijke hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Het juicht het initiatief van de Commissie dan ook toe.Tegelijkertijd benadrukt het Comité echter dat besluiten over cruciale kwesties als de instandhoudingsmaatregelen, de vlootstructuur en communautaire steun om bij te dragen aan een betere toekomst voor de Europese visserij dienen te worden gegrondvest op een verdieping van het geïntegreerd onderzoek. Eerst dan heeft de Raad een solide basis voor zijn politieke besluitvorming. Het Comité roept de Raad derhalve op om zich bij zijn politieke besluitvorming meer te baseren op gedegen wetenschappelijke adviezen. Een substantiële participatie van de belanghebbenden zal er in belangrijke mate toe bijdragen dat er voldoende draagvlak voor de vereiste hervormingen ontstaat.

22.2. Ten slotte beklemtoont het Comité de noodzaak van speciale regelingen voor regio's die in sterke mate afhankelijk zijn van de visserij, en voor de kleinschalige visserij. Daarbij moet een gedegen afweging worden gemaakt van de belangen van die visserij en met name voor kleine ambachtelijke kustvissers die actief zijn in het Middellandse-Zeegebied.

Brussel, 14 november 2001.

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Jos Chabert