Home

Advies van het Comité van de Regio's over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht van de burgers van de Unie en hun familieleden zich op het grondgebied van de lidstaten vrij te verplaatsen en er vrij te verblijven"

Advies van het Comité van de Regio's over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht van de burgers van de Unie en hun familieleden zich op het grondgebied van de lidstaten vrij te verplaatsen en er vrij te verblijven"

Advies van het Comité van de Regio's over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht van de burgers van de Unie en hun familieleden zich op het grondgebied van de lidstaten vrij te verplaatsen en er vrij te verblijven"

Publicatieblad Nr. C 192 van 12/08/2002 blz. 0017 - 0019


Advies van het Comité van de Regio's over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht van de burgers van de Unie en hun familieleden zich op het grondgebied van de lidstaten vrij te verplaatsen en er vrij te verblijven"

(2002/C 192/05)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

gezien het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht van de burgers van de Unie en hun familieleden zich op het grondgebied van de lidstaten vrij te verplaatsen en er vrij te verblijven" [COM(2001) 257 def. - 2001/0111 (COD)];

gezien het besluit van de Raad van 30 augustus 2001 om overeenkomstig art. 265, eerste alinea, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap het CvdR hierover te raadplegen;

gezien het besluit van het bureau van het Comité van de Regio's van 12 juni 2001 om commissie 7 "Onderwijs, beroepsopleiding, cultuur, jongeren, sport, burgerrechten" te belasten met het opstellen van dit advies;

gezien het op 30 november 2001 door commissie 7 met algemene stemmen goedgekeurde ontwerpadvies (CDR 287/2001 rev. 2) (rapporteur: de heer Pella, burgemeester van Valdengo) (IT-EVP),

heeft tijdens zijn 43e zitting van 13 en 14 maart 2002 (vergadering van 13 maart) het volgende advies uitgebracht.

1. Standpunten van het Comité van de Regio's

1.1. Het Comité stemt in met het voorstel van de Commissie voor een richtlijn betreffende het recht van de burgers van de Unie en hun familieleden om zich op het grondgebied van de lidstaten vrij te verplaatsen en er vrij te verblijven.

1.2. Het acht met name de invoering van één enkel rechtsinstrument noodzakelijk, waarmee de huidige communautaire wetgeving op dit gebied, die bestaat uit twee verordeningen en negen richtlijnen, wordt samengevoegd en aangevuld.

1.3. Het juicht met name toe dat met de voorgestelde richtlijn een einde wordt gemaakt aan de verschillen die het gevolg zijn van het feit dat de twee huidige verordeningen en de negen richtlijnen zijn gebaseerd op verschillende rechtsgrondslagen van het EG-Verdrag, en uiteenlopende groepen begunstigden bestrijken.

1.4. Het Comité is van mening dat de voorgestelde vernieuwingen onmisbaar zijn voor een concrete bevestiging van het Europese burgerschap en de integratie van de verschillende nationale identiteiten van de Unie, die met hun culturele verscheidenheid de rijkdom ervan vormen.

1.5. De belangrijkste doelstellingen van de voorgestelde maatregelen zijn:

- versoepeling van de voorwaarden die gelden voor het vrije verkeer van personen;

- uitbreiding van het verblijfsrecht zonder enige formaliteit tot een periode van zes maanden;

- invoering van het duurzame verblijfsrecht na vier jaar verblijf in het gastland;

- vergemakkelijken van de uitoefening van het recht op vrij verkeer of verblijf voor de familieleden van een burger van de Unie, ongeacht hun nationaliteit;

- betere omschrijving van de beperkingen op het verblijfsrecht.

1.6. De voorgestelde richtlijn beschermt op uitputtende wijze het recht op vrij verkeer, aangezien het betrekking heeft op elke burger van de Unie die zich naar een andere lidstaat begeeft of daar verblijft, alsmede op de familieleden, ongeacht hun nationaliteit, welke die burger begeleiden of welke zich bij hem voegen. De redenen van de verplaatsing of het verblijf worden verder niet gespecificeerd.

1.7. Het Comité stemt zonder meer in met de uitbreiding van het verblijfsrecht, waarbij geen formaliteiten hoeven te worden vervuld, tot een periode van zes maanden, in lijn met art. 40 van het EG-Verdrag inzake de afschaffing van administratieve procedures en handelwijzen die het vrij verkeer van werknemers kunnen belemmeren.

1.8. Het Comité is verheugd dat de verplichting om over een verblijfsvergunning te beschikken in het richtlijnvoorstel alleen wordt gehandhaafd voor burgers van derde landen en hun familieleden; zo krijgt de verblijfsvergunning voor burgers van de Unie een zuiver declaratoire waarde betreffende een vooraf bestaand recht, en dus geen constitutieve waarde ten aanzien van hun verblijfsrecht. Het feit dat de afgifte van een verblijfsvergunning voor burgers van de Unie niet langer verplicht is vormt ongetwijfeld een vereenvoudiging van de administratieve procedures.

1.9. Het Comité stemt in met de volledige erkenning van de rechtsgeldigheid van het systeem van "autocertificatie", dat reeds in tal van EU-lidstaten wordt toegepast.

1.10. Het Comité wijst erop dat hiermee een doeltreffend antwoord wordt gegeven op de mobiliteitsbehoefte op de huidige arbeidsmarkt, die steeds meer wordt gekenmerkt door flexibele arbeidsvormen en -contracten, vaak voor bepaalde tijd.

1.11. Het Comité stelt het op prijs dat het door het Hof van Justitie erkende wettelijke recht van de lidstaten om de verplaatsing van personen op hun eigen grondgebied te kennen, blijft behouden. Registratie bij de bevoegde autoriteiten van de plaats van verblijf blijft dan ook verplicht.

1.12. Het Comité van de Regio's heeft in tal van adviezen gewezen op de noodzaak van zo eenvoudig mogelijke administratieve procedures, ook met het oog op het verminderen van de bureaucratische last waaronder de lokale en regionale overheden gebukt gaan.

1.13. Het Comité is van mening dat een periode van vier jaar voor de burgers van de Unie voldoende moet zijn om een acceptabele mate van integratie in het gastland te bereiken. Het stemt dan ook in met de invoering van een duurzaam verblijfsrecht (een nieuw concept dat met deze richtlijn wordt geïntroduceerd), dat na vier jaar onafgebroken verblijf wordt toegekend.

1.14. Het Comité stelt de centrale plaats die in het richtlijnvoorstel wordt toegekend aan de eenheid van het gezin, en met name de nieuwe definitie van het begrip "gezinslid" [in de Richtlijn: "familielid" (noot van de vertaler)], zeer op prijs. Dit begrip omvat zowel de echtgenoot als de ongehuwde partner (die in de huidige wetgeving niet expliciet wordt erkend). In de tweede plaats omvat dit begrip de bloedverwanten in neergaande lijn van de echtgenoten, zonder dat daarbij rekening wordt gehouden met het feit dat zij minderjarig zijn of ten laste komen, en daarnaast de bloedverwanten in opgaande lijn van de echtgenoten, ongeacht of zij ten laste komen of niet (in de huidige wetgeving worden alleen bloedverwanten die ten laste komen in aanmerking genomen). Op deze manier ligt het richtlijnvoorstel in de lijn van de verruiming van het begrip "gezinslid" die in sommige lidstaten van de Unie reeds is erkend, terwijl de wetgeving van lidstaten die nog niet zo ver zijn wordt gerespecteerd.

1.15. Het is een goede zaak dat er in het voorstel naar wordt gestreefd alle mogelijke negatieve gevolgen op het stuk van gezinshereniging uit te sluiten. Momenteel kan het verblijfsrecht worden ontzegd aan de gescheiden echtgenoot en de meerderjarige kinderen die niet meer ten laste van de burger van de Unie komen, zulks ongeacht hun nationaliteit. Deze situatie brengt vaak ernstige gevolgen met zich mee voor burgers uit derde landen die familielid zijn van een burger uit de Unie.

1.16. De centrale plaats van het gezin wordt tevens erkend om de mogelijkheden van een lidstaat om het recht van vrij verkeer en verblijf te weigeren uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid, beter te omschrijven.

1.17. Bovendien versterkt het richtlijnvoorstel het recht van familieleden van de burger van de Unie om, ongeacht hun nationaliteit, in het gastland een al dan niet in loondienst verrichte economische activiteit uit te oefenen.

1.18. Ook wordt het verblijfsrecht van studenten en niet-werkende personen geregeld, die echter wel moeten beschikken over voldoende bestaansmiddelen en een ziekteverzekering. Zo behoudt het gastland het recht de lasten van sociale bijstand en gezondheidszorg niet op zich te nemen.

1.19. Het voorstel is gebaseerd op de door het Hof van Justitie gegeven interpretatie van de notie "openbare orde". Daarnaast worden nieuwe bepalingen ingevoerd waarbij wordt uitgegaan van de problematiek van de grondrechten, ten einde de burgers van de Unie meer garanties en betere bescherming te bieden, en wel op administratief én gerechtelijk vlak, zulks ter bescherming tegen besluiten waardoor hun grondrecht inzake verkeer en verblijf wordt beperkt.

1.20. Bovengenoemde bescherming is in het bijzonder van betekenis voor minderjarigen die familiebanden in het gastland hebben.

2. Aanbevelingen van het Comité van de Regio's

Het Comité van de Regio's:

2.1. prijst de Commissie voor de voorgestelde richtlijn, waarmee niet alleen één enkele referentietekst wordt geboden, maar tevens fundamentele innovaties worden ingevoerd voor de bescherming van de rechten van de burgers van de Unie, met name inzake de eenheid van het gezin en het recht om zich vrij te verplaatsen of te verblijven in om het even welke lidstaat;

2.2. waardeert met name de extra waarborgen die in het richtlijnvoorstel worden geboden voor het vrij verkeer van categorieën personen die door de huidige wetgeving onvoldoende worden beschermd, zoals onderzoekers, kunstenaars en personen die in de culturele sector werkzaam zijn;

2.3. hoopt dat de helderheid en volledigheid van de voorgestelde tekst deze toegankelijker maakt voor de Europese burgers, die aanzienlijke moeite hebben de bepalingen van de huidige verordeningen en richtlijnen te interpreteren;

2.4. dringt er bij de Commissie op aan samen te werken met de lokale en regionale overheden, om de kennis over de eventuele nieuwe Europese wetstekst te helpen bevorderen; en om de Europese burger meer bij de bescherming van zijn rechten te betrekken;

2.5. is van mening dat de actieve betrokkenheid van de lokale en regionale overheden bovendien kan helpen onoorbare administratieve praktijken - waarbij vaak meer documenten worden gevraagd dan die welke op grond van de Europese regelgeving vereist zijn - op effectieve wijze te bestrijden;

2.6. onderstreept dat het wenselijk is om voor verklaringen m.b.t. de persoonlijke situatie van de Europese burger gebruik te maken van het in veel lidstaten bestaande systeem van "autocertificatie", dat de administratieve formaliteiten aanzienlijk versnelt;

2.7. hoopt dat op korte termijn alle lidstaten het systeem van autocertificatie in hun nationale wetgeving opnemen;

2.8. beveelt de Commissie aan om, in overleg met de betrokken partijen, alle middelen in te schakelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de lidstaten de nieuwe communautaire richtlijn overnemen; in het verleden zijn sommige lidstaten op dit gebied namelijk ernstig tekort geschoten;

2.9. hoopt dat ook in de toekomst, bij het bijstellen van de huidige regelgeving, bijzondere aandacht wordt geschonken aan de rechten van onderdanen van derde landen die behoren tot het gezin van een burger van de Unie; de eenheid van het gezin is een beginsel dat niet mag worden geschonden;

2.10. beveelt aan dat ook met betrekking tot instrumenten van secundaire wetgeving wordt voortgegaan op de ingeslagen weg, door eenvoudigere, uniforme teksten op te stellen, zodat de Europese burger een beter zicht krijgt op het rechtskader;

2.11. dringt er bij de Commissie op aan dat zij, om problemen als gevolg van de toepassing van het beginsel van het vrije verkeer van werknemers uit de wereld te helpen, meer vaart zet achter de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen op het gebied van onderwijs en opleiding, en met name de nodige initiatieven neemt op het vlak van de erkenning van diploma's en getuigschriften en van de coördinatie van onderwijsprogramma's (zodat een in het land van herkomst begonnen studie of opleiding in het gastland kan worden voortgezet en dus niet onderbroken moet worden), met als uiteindelijk doel de onderwijsstelsels van de diverse lidstaten steeds beter op elkaar te laten aansluiten.

2.12. Een ander probleem dat bijzondere aandacht verdient zijn de aanvullende pensioenen; om het vrij verkeer van werkenden concreet mogelijk te maken, dienen de pensioenstelsels van de lidstaten effectief op één lijn te worden gebracht.

Brussel, 13 maart 2002.

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Albert Bore