Home

Voorstel voor een Richtlijn van de Raad houdende wijziging van Richtlijn 91/630/EEG tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens

Voorstel voor een Richtlijn van de Raad houdende wijziging van Richtlijn 91/630/EEG tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens

/* COM/2001/0020 def. - CNS 2001/0021 */ Voorstel voor een Richtlijn van de Raad houdende wijziging van Richtlijn 91/630/EEG tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens

Publicatieblad Nr. 154 E van 29/05/2001 blz. 0114 - 0116


Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD houdende wijziging van Richtlijn 91/630/EEG tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

De bescherming van varkens valt onder de bevoegdheid van de Gemeenschap; bij Richtlijn 91/630/EEG van de Raad zijn minimumnormen ter bescherming van varkens vastgesteld.

Krachtens artikel 6 van die richtlijn dient de Commissie uiterlijk op 1 oktober 1997 aan de Raad een op basis van een advies van het Wetenschappelijk Veterinair Comité opgesteld verslag voor te leggen over welke intensieve houderijsystemen voldoen aan de vereisten ten aanzien van het welzijn van varkens in pathologisch, zoötechnisch, fysiologisch en gedragswetenschappelijk opzicht, alsmede over de sociaal-economische implicaties van de verschillende systemen. In dat verslag dient met name te worden ingegaan op het welzijn van zeugen waarvan de bewegingsvrijheid in verschillende mate wordt beperkt en van zeugen die in groepen worden gehouden; het verslag gaat vergezeld van passende voorstellen die gebaseerd zijn op de conclusies van het verslag.

Het Wetenschappelijk Comité voor de gezondheid en het welzijn van dieren van het directoraat-generaal Gezondheid en consumentenbescherming heeft op 30 september 1997 een advies goedgekeurd betreffende het welzijn van varkens in intensieve houderijsystemen.

Uit dat advies blijkt dat maatregelen moeten worden getroffen om het welzijn van varkens te verbeteren en in het bijzonder om het gebruik van individuele boxen voor drachtige zeugen in de toekomst te vermijden.

De Commissie beschikt over gegevens waaruit blijkt dat de afgelopen jaren vijf lidstaten wetgeving voor de bescherming van varkens hebben goedgekeurd die verder gaat dan Richtlijn 91/630/EEG van de Raad, met name door de vaststelling van een verbod op individuele boxen voor drachtige zeugen en van voorschriften inzake betere vloeroppervlakten en afzonderlijke ruimten voor de verschillende gedragingen van de dieren.

Op basis van de bovengenoemde elementen heeft de Commissie een verslag opgesteld dat, vergezeld van passende voorstellen, zal worden voorgelegd aan de Raad (zie artikel 6 van de richtlijn).

Het doel van het voorstel van de Commissie is de bestaande wetgeving aan te passen aan de nieuwe wetenschappelijke informatie en aan de door de lidstaten op dit gebied opgedane ervaring.

Met het op artikel 6 gebaseerde voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 91/630/EEG wordt beoogd:

* het gebruik van individuele boxen voor drachtige zeugen en gelten en het aanbinden van dieren te verbieden;

* de leefruimte voor zeugen en gelten te vergroten;

* zeugen en gelten permanent de beschikking te geven over materiaal om te wroeten;

* het opleidings- en bekwaamheidsniveau inzake welzijnsvraagstukken van varkenshouders en personeel dat voor de dieren verantwoordelijk is, te verhogen, en

* nieuw wetenschappelijk advies in te winnen over bepaalde aspecten van de varkenshouderij.

Deze voorstellen voorzien in een Europees kader van aanvaardbare welzijnsnormen voor varkens. Om de industrie de tijd te geven zich naar deze hogere normen te schikken, is voorzien in een getrapte invoering van de maatregelen. Zodra de maatregelen volledig zijn ingevoerd, kan de varkensvleessector ervoor zorgen dat de bij de productie en de afzet toegepaste methoden acceptabel zijn voor de meerderheid van het publiek, wat het imago ten goede moet komen. Zodra alle maatregelen volledig operationeel zijn kan ten gepasten tijde worden overwogen om een en ander onder de aandacht te brengen via nieuwe etiketteringsvoorschriften, die met name ook moeten voorzien in afdoende consumenteninformatie.

Dierbescherming is een centraal punt met betrekking tot de ontwikkeling van het toekomstige landbouwbeleid in de EU, dat erop gericht moet zijn een aanvaardbaar imago te verzoenen met efficiënte houderijsystemen. Aanpassingen op het gebied van bedrijfsgrootte, productiemiddelen en communicatiebeleid, alsmede de sterke impact van een hoge participatie op de voordelen van productieplannen, moeten dat proces stimuleren.

2001/0021 (CNS)

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD houdende wijziging van Richtlijn 91/630/EEG tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie [1],

[1] PB L , , blz. .

Gezien het advies van het Europees Parlement [2],

[2] PB L , , blz. .

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité [3],

[3] PB L , , blz. .

Gezien het advies van het Comité van de Regio's [4],

[4] PB L , , blz. .

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Krachtens het Protocol betreffende de bescherming en het welzijn van dieren dat aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht, moeten de Gemeenschap en de lidstaten bij het formuleren en uitvoeren van het beleid van de Gemeenschap op het gebied van landbouw, vervoer, interne markt en onderzoek ten volle rekening houden met hetgeen vereist is voor het welzijn van dieren, onder eerbiediging van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en gebruiken van de lidstaten met betrekking tot met name godsdienstige riten, culturele tradities en regionaal erfgoed.

(2) Krachtens artikel 6 van Richtlijn 91/630/EEG van de Raad van 19 november 1991 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens [5] moet de Commissie een verslag voorleggen betreffende het welzijn van varkens in intensieve houderijsystemen, waarbij met name wordt ingegaan op het welzijn van zeugen (mate van beperking van de bewegingsvrijheid, groepshuisvesting), vergezeld van eventuele wijzigingsvoorstellen.

[5] PB L 340 van 11.12.1991, blz. 33.

(3) Aangezien varkens levende dieren zijn, zijn zij opgenomen in de lijst van producten van bijlage II bij het Verdrag.

(4) In zijn advies van 30 september 1997 komt het Wetenschappelijk Veterinair Comité tot de conclusie dat varkens moeten kunnen beschikken over een omgeving die beantwoordt aan hun behoeften inzake lichaamsbeweging en exploratief gedrag, en dat het welzijn van de varkens nadelig lijkt te worden beïnvloed door een stringente beperking van hun bewegingsvrijheid.

(5) Zeugen hebben vooral sociaal contact met andere varkens als zij zich vrij kunnen bewegen en een afwisselende leefomgeving hebben. De huidige praktijk van het permanent opsluiten van zeugen moet bijgevolg worden verboden. De producenten moeten evenwel voldoende tijd krijgen om hun productie-infrastructuur aan te passen.

(6) Er moet een evenwicht worden gevonden tussen de verschillende aspecten waarmee rekening moet worden gehouden, namelijk het welzijn en de gezondheid, economische en sociale overwegingen en het milieu-effect.

(7) Het is dienstig dat de Commissie een nieuw verslag indient waarin rekening wordt gehouden met aanvullend onderzoek en praktische ervaringen om het welzijn van varkens verder te verbeteren, met name ten aanzien van aspecten die in Richtlijn 91/630/EEG niet aan de orde komen.

(8) Aangezien de voor de tenuitvoerlegging van Richtlijn 91/630/EEG noodzakelijke maatregelen maatregelen van algemene strekking zijn in de zin van artikel 2 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden [6], moeten deze volgens de regelgevingsprocedure worden vastgesteld,

[6] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 91/630/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 3, punt 2, wordt vervangen door:

"2. Vloeren moeten aan de volgende eisen voldoen:

Gespeende biggen en opfokvarkens: ten minste een derde van de minimaal vereiste vloeroppervlakte per dier moet bestaan uit een dichte vloer, waarvan maximaal 10% bestaat uit afvoer. Bij betonnen roostervloeren gelden een minimale balkbreedte van 75 mm en een maximale spleetbreedte van 25 mm.

Guste drachtige zeugen en gelten: de minimaal vereiste oppervlakte aan dichte vloer, waarvan maximaal 10% bestaat uit afvoer, bedraagt:

- 1,3 m2 per guste drachtige zeug;

- 0,95 m2 per gelte.

Bij betonnen roostervloeren gelden een minimale balkbreedte van 80 mm en een maximale spleetbreedte van 30 mm.

3. Het bouwen van of verbouwen tot voorzieningen waar zeugen en gelten worden aangebonden, is verboden. Met ingang van 1 januari 2006 is het aanbinden van zeugen en gelten verboden.

4. Zeugen en gelten mogen niet worden opgesloten in individuele boxen vanaf vier weken na het dekken tot zeven dagen vóór de uitgerekende werpdatum. Bij wijze van uitzondering mogen dieren die buitengewoon agressief zijn, die zijn aangevallen door andere zeugen, of die ziek of gewond zijn, tijdelijk worden opgesloten in een individuele box. Individuele boxen waarin het dier zich niet gemakkelijk kan omdraaien, mogen niet worden gebruikt voor guste drachtige zeugen.

5. De volgende voorschriften zijn van toepassing:

- de huisvesting van guste drachtige zeugen en gelten moet, naast de mestruimte en eventuele voederstallen of -boxen, een gemeenschappelijke ligruimte omvatten met een vrije vloeroppervlakte van ten minste 1,3 m per zeug (0,95 m per gelte);

- wanneer zeugen in groepen worden gehouden, moet de kortste zijde van een hok minstens 2,8 m lang zijn;

- alle zeugen moeten permanent kunnen beschikken over grond om in te wroeten of over los materiaal dat voldoet aan de desbetreffende eisen van de bijlage;

- het voedersysteem voor zeugen in groepshuisvesting moet waarborgen dat ieder dier voldoende voedsel tot zich kan nemen zonder te worden aangevallen, zelfs in aanwezigheid van concurrenten;

- alle zeugen moeten naast energierijk voer ook vezelrijk voer krijgen om hun honger te stillen en in hun kauwbehoefte te voorzien. Het energierijk voer kan eenmaal daags worden verstrekt maar vezelrijk voer moet gedurende een langere periode beschikbaar zijn.

6. Met ingang van 1 januari 2002 zijn de bepalingen van de punten 2 en 4 van toepassing op alle nieuw gebouwde, verbouwde of na die datum voor het eerst in gebruik genomen bedrijven. Met ingang van 1 januari 2012 zijn die bepalingen van toepassing op alle bedrijven.

De bepalingen van punt 5, het eerste tot en met het vierde streepje, zijn niet van toepassing op bedrijven met minder dan tien guste drachtige zeugen."

2. Het volgende artikel 5 bis wordt ingevoegd:

"Artikel 5 bis

1. Eenieder die dieren verzorgt, heeft instructies en richtsnoeren gekregen inzake de bepalingen van de artikelen 1 tot en met 3 van en de bijlage bij deze richtlijn en begrijpt deze bepalingen.

2. De lidstaten zien erop toe dat passende opleiding beschikbaar is. Bij dergelijke opleiding moet bijzondere aandacht worden besteed aan welzijnsaspecten."

3. Artikel 6 wordt vervangen door:

"Artikel 6

Uiterlijk op 1 januari 2008 legt de Commissie aan de Raad een verslag voor op basis van een advies van het Wetenschappelijk Comité voor de gezondheid en het welzijn van dieren.

Het verslag betreft met name:

1. de invloed van de bezettingsgraad bij verschillende houderijsystemen op het welzijn en de gezondheid van varkens,

2. de verdere ontwikkeling van groepshuisvestingssystemen voor drachtige zeugen,

3. de minimaal vereiste oppervlakte voor individueel gehuisveste volwassen fokberen,

4. de verdere ontwikkeling van op de behoeften van de zeugen afgestemde huisvestingssystemen voor zeugen in dekafdelingen en voor zeugen in de perinatale periode waarbij de dieren vrij kunnen rondlopen, zonder dat dit resulteert in extra uitval van biggen,

5. de ontwikkeling van technieken die chirurgische castratie minder noodzakelijk maken,

6. de houding en het gedrag van de consument ten aanzien van varkensvlees indien het welzijn van de dieren niet of niet veel zou verbeteren.

Dit verslag kan in voorkomend geval vergezeld gaan van passende wetgevingsvoorstellen."

4. Artikel 10 wordt vervangen door:

"1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij Besluit 68/361/EEG van de Raad* ingestelde Permanent Veterinair Comité, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en onder voorzitterschap staat van een vertegenwoordiger van de Commissie.

2. In de gevallen waarin wordt verwezen naar dit lid, is de in artikel 5 van Besluit 1999/468/EG van de Raad** vastgestelde regelgevingsprocedure van toepassing, met inachtneming van artikel 7, lid 3, van dat besluit.

3. De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

- - -

* PB L 255 van 18.10.1968, blz. 23.

** PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23."

Artikel 2

De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 januari 2002 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, op

Voor de Raad

De Voorzitter