Home

Voorstel voor een Verordening van de Raad tot vaststelling van overgangsmaatregelen met het oog op de overgang op Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën, en tot wijziging van de bijlagen VII en XI bij die verordening

Voorstel voor een Verordening van de Raad tot vaststelling van overgangsmaatregelen met het oog op de overgang op Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën, en tot wijziging van de bijlagen VII en XI bij die verordening

Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot vaststelling van overgangsmaatregelen met het oog op de overgang op Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën, en tot wijziging van de bijlagen VII en XI bij die verordening

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (de "TSE-verordening") is op 22 mei goedgekeurd en op 31 mei 2001 gepubliceerd. Zij is in werking getreden op de dag na de bekendmaking ervan en is van toepassing met ingang van 1 juli 2001.

De TSE-verordening bundelt in één tekst de bepalingen inzake alle risico's voor de diergezondheid en de volksgezondheid als gevolg van TSE's bij dieren en bestrijkt de hele keten van de productie en het in de handel brengen van levende dieren en producten van dierlijke oorsprong. Zij consolideert een groot deel van de bestaande wetgeving inzake BSE of TSE's, waaronder de verbodsbepalingen in verband met diervoeder, en voert nieuwe wetgeving in voor gebieden waarvoor nog de Europese Unie nog geen voorschriften had vastgesteld, zoals de uitroeiing van TSE's en TSE-gerelateerde voorschriften voor het in de handel brengen, die de binnenlandse markt, het intracommunautaire handelsverkeer en de in- en uitvoer bestrijken. Ook zijn in de verordening de procedure, criteria en categorieën voor de indeling van landen naar BSE-status vastgelegd. Voor een periode van maximaal twee jaar kunnen overgangsmaatregelen worden vastgesteld.

De bepalingen met betrekking tot het voederverbod, gespecificeerd risicomateriaal (SRM), verdere beschermende maatregelen voor het gebruik van van herkauwers afkomstig materiaal (met name gelatine en talg), het in de handel brengen, de invoer en de uitvoer, zijn gebaseerd op de indeling naar BSE-status. Artikel 5 van de verordening bevat de procedure en criteria voor het bepalen van de BSE-status en bepaalt dat een besluit (volgens de comitéprocedure) wordt genomen om elke aanvrager in een categorie in te delen nadat de nodige beoordeling heeft plaatsgevonden. Tot op heden zijn er nog geen besluiten in die zin genomen. Daarom moeten er overgangsmaatregelen worden vastgesteld voor de toepassing van de desbetreffende bepalingen.

De Raad en het Parlement hebben al overgangsmaatregelen voor SRM vastgesteld, die zijn opgenomen in artikel 22 en bijlage XI van de verordening. Duidelijkheidshalve moet voor de overgang van de huidige op de nieuwe regeling eenzelfde aanpak gevolgd worden voor de overige op de indeling gebaseerde bepalingen. Volgens deze overgangsmaatregelen blijft de bestaande communautaire wetgeving van kracht totdat een officieel besluit is genomen waarbij het betrokken land in een bepaalde categorie wordt ingedeeld. Vanaf dat moment worden de in de verordening vastgestelde bepalingen inzake gespecificeerd risicomateriaal van kracht.

Ook zijn overgangsmaatregelen voor het voederverbod nodig ingevolge de conclusies van de Landbouwraad van 24 april 2001, waarin wordt gesteld dat het verbod van verwerkte dierlijke eiwitten in diervoeder moet worden verlengd. In aansluiting op de vorderingen die zijn geboekt met het verwante voorstel voor een verordening inzake dierlijke bijproducten dient dit verbod van kracht te blijven zolang het verbod op het vervoederen van van zoogdieren afkomstige eiwitten aan herkauwers nog niet daadwerkelijk wordt toegepast.

Verder moeten een aantal bepalingen van de verordening gewijzigd worden naar aanleiding van de ontwikkelingen die zich sinds de vaststelling van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad in februari 2001 hebben voorgedaan. Het betreft hier een bijwerking van de overgangsmaatregelen voor SRM en de maatregelen voor de uitroeiing van BSE.

Ten slotte wordt voorgesteld de beschikkingen die nu door de verordening zijn overgenomen in te trekken.

Gezien de urgentie van de materie dient de verordening op de dag na haar bekendmaking in werking te treden en met ingang van 1 juli van toepassing te zijn. Teneinde echter te voldoen aan onze internationale verplichtingen uit hoofde van de SPS-overeenkomst van de WTO, in het bijzonder de kennisgevingsprocedures, dienen de bepalingen met betrekking tot invoer niet vóór 1 oktober 2001 in werking te treden.

Het voorstel is op 13 juni 2001 voor advies aan het Permanent Veterinair Comité voorgelegd. De uitslag van de stemming was:

Voor: B, DK, EL, IRL, I, L, NL, P, FIN en S

Tegen D, E, F en A

Onthouding VK

Aangezien het Permanent Veterinair Comité geen positief advies heeft uitgebracht, moet de Commissie overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EG) nr. 999/2001 onverwijld een voorstel bij de Raad indienen.

Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot vaststelling van overgangsmaatregelen met het oog op de overgang op Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën, en tot wijziging van de bijlagen VII en XI bij die verordening

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën [1], en met name op artikel 23,

[1] PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1.

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) De artikelen 7, 9 en 15 tot en met 18 van Verordening (EG) nr. 999/2001 behelzen voorschriften betreffende diervoeding en leggen verdere beperkingen op aan producten afkomstig van herkauwers en het in de handel brengen van levende dieren en producten van dierlijke oorsprong. Deze voorschriften hangen af van de indeling naar BSE-status van de betrokken lidstaten of derde landen. De BSE-status dient te worden bepaald aan de hand van de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 999/2001 vastgestelde criteria. Tot op heden zijn nog geen besluiten genomen ten aanzien van de indeling van een lidstaat of een derde land in een categorie volgens de nieuwe bepalingen van artikel 5. Alle bepalingen van de verordening zijn met ingang van 1 juli 2001 van toepassing, tenzij op grond van artikel 23 overgangsmaatregelen zijn vastgesteld. Zolang geen besluiten inzake de indeling zijn genomen, kunnen de artikelen 7, 9 en 15 tot en met 18 niet worden toegepast. Daarom zijn overgangsmaatregelen nodig.

(2) Voor sommige voorschriften die op de indeling gebaseerd zijn, namelijk de voorschriften betreffende gespecificeerd risicomateriaal, voorziet artikel 22 al in overgangsmaatregelen. Dit artikel bepaalt dat bedoelde maatregelen ten minste tot 1 januari 2002 van toepassing zijn en eindigen op de datum van vaststelling van een besluit overeenkomstig artikel 5, op welke datum ook artikel 8, dat betrekking heeft op gespecificeerd risicomateriaal, van toepassing wordt. Duidelijkheidshalve dienen op de overige op de indeling gebaseerde artikelen dezelfde regels voor de overgang van de overgangsregeling op de bepalingen van de Verordening van toepassing te zijn.

(3) De communautaire voorschriften op het gebied van overdraagbare spongiforme encefalopathieën met betrekking tot verbodsbepalingen in verband met diervoeding, die onmiddellijk voorafgaande aan de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 999/2001 van toepassing zijn, zijn vastgesteld bij Beschikking 2000/766/EG van de Raad betreffende bepaalde beschermingsmaatregelen ten aanzien van overdraagbare spongiforme encefalopathieën en het vervoederen van dierlijke eiwitten [2] en Beschikking 2001/9/EG van de Commissie van betreffende controlemaatregelen voor de tenuitvoerlegging van Beschikking 2000/766/EG van de Raad [3]. Beschikking 2000/766 verbiedt, op enige uitzonderingen na, het vervoederen van verwerkte dierlijke eiwitten aan alle landbouwhuisdieren tot en met 30 juni 2001. De Raad heeft op 24 april 2001 geconcludeerd dat de geldigheidsduur van die beschikking verlengd dient te worden. Derhalve moet die beschikking als overgangsmaatregel dienovereenkomstig worden gewijzigd. Eventuele verdere wijzigingen hangen af van een besluit inzake de indeling van lidstaten en van de doeltreffendheid van de door elke lidstaat getroffen controlemaatregelen.

[2] PB L 306 van 7.12.2000, blz. 32.

[3] PB L 2 van 5.1.2001, blz. 32.

(4) De communautaire voorschriften op het gebied van overdraagbare spongiforme encefalopathieën met betrekking tot het in de handel brengen en de uitvoer van levende runderen en van bepaalde producten afkomstig van runderen, die onmiddellijk voorafgaande aan de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 999/2001 van toepassing zijn, zijn vastgesteld bij of krachtens Beschikking 92/290/EEG van de Commissie van 14 mei 1992 inzake bepaalde beschermende maatregelen ten aanzien van runderembryo's in verband met boviene spongiforme encefalopathie (BSE) in het Verenigd Koninkrijk [4], Beschikking 98/256/EG van de Raad van 16 maart 1998 inzake spoedmaatregelen ter bescherming tegen boviene spongiforme encefalopathie, tot wijziging van Beschikking 94/474/EG en tot intrekking van Beschikking 96/239/EG [5], Beschikking 98/351/EG van de Commissie van 29 mei 1998 houdende vaststelling van de datum waarop mag worden begonnen met de verzending, in het kader van de "Export Certified Herds Scheme" van van runderen verkregen producten uit Noord-Ierland, op grond van artikel 6, lid 5, van Beschikking 98/256/EG van de Raad [6], Beschikking 1999/514/EG van de Commissie van 23 juli 1999 houdende vaststelling van de datum waarop mag worden begonnen met de verzending, in het kader van de "Date-Based Export Scheme", van van runderen verkregen producten uit het Verenigd Koninkrijk, op grond van artikel 6, lid 5, van Beschikking 98/256/EG van de Raad [7], Beschikking 2000/345/EG van de Commissie van 22 mei 2000 tot vaststelling van de datum waarop overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, lid 6, van Beschikking 98/653/EG mag worden begonnen met de verzending van bepaalde producten van Portugal naar Duitsland voor verbranding [8], Beschikking 2000/371/EG van de Commissie van 6 juni 2000 tot vaststelling van de datum waarop overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, lid 7, van Beschikking 98/653/EG mag worden begonnen met de verzending van vechtstieren van Portugal naar Frankrijk [9], Beschikking 2000/372/EG van de Commissie van 6 juni 2000 tot vaststelling van de datum waarop overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, lid 7, van Beschikking 98/653/EG mag worden begonnen met de verzending van vechtstieren van Portugal naar Spanje [10] en Beschikking 2001/376/EG van de Commissie van 18 april 2001 inzake maatregelen die noodzakelijk zijn geworden wegens het voorkomen van boviene spongiforme encefalopathie in Portugal, en tot uitvoering van een aan een datum gerelateerde uitvoerregeling [11]. Deze beschikkingen dienen daarom tijdens de overgangsperiode van toepassing te blijven.

[4] PB L 152 van 4.6.1992, blz. 37.

[5] PB L 113 van 15.4.1998, blz. 32.

[6] PB L 157 van 30.5.1998, blz. 110.

[7] PB L 195 van 28.7.1999, blz. 42.

[8] PB L 121 van 23.5.2000, blz. 9.

[9] PB L 134 van 7.6.2000, blz. 34.

[10] PB L 134 van 7.6.2000, blz. 35.

[11] PB L 132 van 15.5.2001, blz. 17.

(5) De communautaire voorschriften op het gebied van overdraagbare spongiforme encefalopathieën met betrekking tot gespecificeerd risicomateriaal, die onmiddellijk voorafgaande aan de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 999/2001 van toepassing zijn, zijn vastgesteld bij of krachtens Beschikking 2000/418/EG van de Commissie van 29 juni 2000 houdende vaststelling van voorschriften inzake het gebruik van materiaal dat risico's inhoudt ten aanzien van overdraagbare spongiforme encefalopathieën en tot wijziging van Beschikking 94/474/EG [12]. Deze beschikking is gewijzigd wat de wervelkolom van runderen, separatorvlees en de invoer uit derde landen betreft, nadat de Raad op 12 februari 2001 zijn Gemeenschappelijk Standpunt nr. 8/2001 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën [13] had vastgesteld. Bijlage XI van die verordening bevat de voorschriften inzake gespecificeerd risicomateriaal die tijdens de overgangsperiode van toepassing zijn. Daarom dient deel A van die bijlage te worden aangepast zodat ook de bepalingen inzake gespecificeerd risicomateriaal die sinds de vaststelling van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad zijn goedgekeurd, erin worden opgenomen.

[12] PB L 158 van 30.6.2000, blz. 76.

[13] PB C 88 van 19.3.2001, blz. 1.

(6) Zolang nog geen besluiten over de indeling van derde landen genomen zijn, dient uit voorzorg te worden bepaald dat de minimale beschermende maatregelen van Verordening (EG) nr. 999/2001 voor de invoer uit alle derde landen die niet als BSE-vrij worden beschouwd, van toepassing zijn op alle invoer van levende runderen en embryo's en eicellen van runderen. Voorts is de verwijdering van gespecificeerd risicomateriaal uit producten die voor de menselijke voeding of de diervoeding bestemd zijn, de belangrijkste maatregel ter bescherming van de volksgezondheid. Daarom dient bij wijze van overgangsmaatregel de lijst van producten waarvoor krachtens Beschikking 2000/418/EG beperkingen inzake invoer gelden, alle producten te omvatten die materiaal van runderen, schapen of geiten bevatten waarop communautaire gezondheidscertificaten van toepassing zijn. De derde landen waarvoor een uitzondering van Beschikking 2000/418/EG is toegestaan, moeten echter ook van deze overgangsmaatregelen kunnen afwijken. Teneinde te voldoen aan de internationale verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen van de Wereldhandelsorganisatie, in het bijzonder de kennisgevingsprocedures, dienen de bepalingen met betrekking tot invoer niet vóór 1 oktober 2001 van toepassing te zijn.

(7) Bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 999/2001 bevat nadere voorschriften voor de maatregelen die moeten worden genomen na bevestiging van de aanwezigheid van een TSE. Deze voorschriften dienen te worden bijgewerkt in het licht van de uitvoerige technische bepalingen inzake uitroeiing die door de lidstaten worden toegepast, met inachtneming van het advies van de Wetenschappelijke Stuurgroep inzake het ruimen van runderen in verband met BSE van 15 september 2000. De Wetenschappelijke Stuurgroep concludeerde in dit advies dat het ruimen van het (hele) beslag al enig effect heeft, doordat een aantal anders niet geconstateerde gevallen worden geëlimineerd en verdere gevallen worden voorkomen. Vrijwel hetzelfde effect kan echter worden bereikt door het ruimen van alle dieren die in de periode van ongeveer 12 maanden voor tot 12 maanden na de geboorte van het indexgeval in dezelfde beslagen als het bevestigde geval zijn geboren en/of gehouden (ruimen van de geboortecohort). De Wetenschappelijke Stuurgroep adviseerde om wanneer zich een inheems BSE-geval voordoet ten minste de geboortecohort te ruimen, ongeacht de heersende epizoötiologische situatie. Daarom moeten de nadere bepalingen inzake uitroeiing in die zin worden gewijzigd dat het ruimen van het hele beslag facultatief wordt, al naar de heersende situatie ter plaatse.

(8) Duidelijkheidshalve moeten Beschikking 94/474/EG van de Commissie van 27 juli 1994 betreffende bepaalde beschermende maatregelen ten aanzien van boviene spongiforme encefalopathie en tot intrekking van de Beschikkingen 89/469/EEG en 90/200/EEG [14], Beschikking 94/381/EG van de Commissie van 27 juni 1994 betreffende bepaalde beschermende maatregelen ten aanzien van boviene spongiforme encefalopathie en het vervoederen van van zoogdieren afkomstig eiwit [15] en Beschikking 2000/418/EG van de Commissie van 29 juni 2000 houdende vaststelling van voorschriften inzake het gebruik van materiaal dat risico's inhoudt ten aanzien van overdraagbare spongiforme encefalopathieën en tot wijziging van Beschikking 94/474/EG worden ingetrokken.

[14] PB L 194 van 29.7.1994, blz. 96.

[15] PB L 172 van 7.7.1994, blz. 23.

(9) Het Permanent Veterinair Comité heeft geen positief advies uitgebracht over de in deze verordening vervatte maatregelen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bij wijze van overgangsmaatregel in afwijking van Verordening (EG) nr. 999/2001:

1. zijn de in bijlage I bij deze verordening genoemde bepalingen van Verordening (EG) nr. 999/2001 op een lidstaat of een derde land pas van toepassing na de inwerkingtreding van een overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 999/2001 vastgesteld besluit ter bepaling van de BSE-status van die lidstaat, respectievelijk dat derde land. Tot dat tijdstip is bijlage XI, deel D, op die lidstaat of dat derde land van toepassing. Bedoelde besluiten treden niet vóór 1 januari 2002 in werking;

2. is het bepaalde in artikel 7, leden 2, 3 en 4, pas op een lidstaat van toepassing wanneer het besluit ter bepaling van de BSE-status van die lidstaat in werking getreden is en de communautaire bepalingen inzake diervoeding die betrekking hebben op overdraagbare spongiforme encefalopathieën in die lidstaat daadwerkelijk worden toegepast. Totdat het bepaalde in artikel 7, leden 2, 3 en 4, op die lidstaat van toepassing is, is bijlage XI, deel C, daarop van toepassing.

Artikel 2

1. In artikel 4 van Beschikking 2000/766/EG worden de tweede en derde alinea geschrapt.

2. De Beschikkingen 94/381/EG, 94/474/EG en 2000/418/EG worden ingetrokken.

Artikel 3

Verordening (EG) nr. 999/2001 wordt als volgt gewijzigd:

1. De tekst van bijlage VII wordt vervangen door de tekst van bijlage II bij deze verordening.

2. De tekst van bijlage XI, deel A, wordt vervangen door de tekst van bijlage III bij deze verordening.

3. De tekst van bijlage XI wordt aangevuld met de tekst van bijlage IV bij deze verordening.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2001.

De bepalingen van bijlage XI, deel A, punt 5, vierde tot en met zevende, negende en tiende streepje, en deel D, punten 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 999/2001, zoals gewijzigd bij deze verordening, zijn echter van toepassing met ingang van 1 oktober 2001.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, op

Voor de Raad

De voorzitter

BIJLAGE I

- artikel 9 betreffende bepaalde producten van herkauwers;

- artikel 15, lid 1, betreffende het in de handel brengen van levende dieren en sperma, embryo's en eicellen van die dieren;

- artikel 16, leden 2, 3, 4 en 6, betreffende het in de handel brengen van producten van dierlijke oorsprong;

- artikel 17 betreffende de gezondheidscertificaten of handelsdocumenten voor het handelsverkeer;

- artikel 18 betreffende de gezondheidscertificaten voor de invoer;

- bijlage VIII, hoofdstuk A, deel II, betreffende het in de handel brengen van levende runderen in de Gemeenschap;

- bijlage VIII, hoofdstuk C, betreffende het in de handel brengen van producten afkomstig van runderen in de Gemeenschap;

- bijlage IX, hoofdstukken A, B, C, D, F en G, betreffende de invoer uit derde landen van levende runderen, van runderen afkomstige producten, embryo's en eicellen van runderen en andere producten afkomstig van herkauwers.

BIJLAGE II

"BIJLAGE VII

UITROEIING VAN OVERDRAAGBARE SPONGIFORME ENCEFALOPATHIE

1. In het kader van het in artikel 13, lid 1, onder b), bedoelde onderzoek moeten worden geïdentificeerd:

a) voor runderen:

- alle andere herkauwers op het bedrijf van het dier waarbij de ziekte is bevestigd;

- ingeval de ziekte bij een vrouwelijk dier bevestigd is, alle embryo's en eicellen die zijn verzameld en nakomelingen die zijn geboren in de laatste twee jaar voordat of in de periode nadat de eerste klinische verschijnselen van de ziekte zich hebben voorgedaan;

- alle dieren van de cohort van het dier waarbij de ziekte is bevestigd;

- de mogelijke oorsprong van de ziekte;

- alle andere dieren, embryo's en eicellen op het bedrijf van het dier waarbij de ziekte is bevestigd of op andere bedrijven, die met het TSE-agens kunnen zijn besmet of met hetzelfde voeder of dezelfde verontreinigingsbron in contact kunnen zijn geweest;

- de verplaatsing van potentieel verontreinigde diervoeders of van ander materiaal, of andere vectoren, waardoor het TSE-agens van of naar het betrokken bedrijf kan zijn overgebracht;

b) voor schapen en geiten:

- alle andere herkauwers dan schapen en geiten op het bedrijf van het dier waarbij de ziekte is bevestigd;

- voorzover nagetrokken kan worden, de ouderdieren, alle embryo's, eicellen en de laatste nakomelingen van het dier waarbij de ziekte is bevestigd;

- alle dieren van de volgens de procedure van artikel 24, lid 2, te definiëren cohort van het dier waarbij de ziekte is bevestigd;

- alle andere schapen en geiten op het bedrijf van het dier waarbij de ziekte is bevestigd, naast de in het tweede en het derde streepje bedoelde dieren;

- de mogelijke oorsprong van de ziekte en andere bedrijven waar zich dieren, embryo's of eicellen bevinden die met het TSE-agens kunnen zijn besmet of met hetzelfde voeder of dezelfde verontreinigingsbron in contact kunnen zijn geweest;

- de verplaatsing van potentieel verontreinigde diervoeders of van ander materiaal, of andere vectoren, waardoor het TSE-agens van of naar het betrokken bedrijf kan zijn overgebracht.

2. De maatregelen bedoeld in artikel 13, lid 1, onder c), omvatten ten minste:

a) in geval van bevestiging van BSE bij een rund, het doden en volledig vernietigen van alle runderen, embryo's en eicellen van runderen die in het kader van het in punt 1, onder a), eerste, tweede en derde streepje, bedoelde onderzoek zijn geïdentificeerd. Afhankelijk van de epizoötiologische situatie en de traceerbaarheid van de dieren op het bedrijf van het dier waarbij de ziekte is bevestigd, zoals bedoeld in punt 1, onder a), eerste streepje, kan de lidstaat beslissen niet alle andere runderen op dat bedrijf te doden en te vernietigen;

b) in geval van bevestiging van BSE bij een schaap of een geit, het doden en volledig vernietigen van alle dieren, embryo's en eicellen die in het kader van het in punt 1, onder b), tweede tot en met zesde streepje, bedoelde onderzoek zijn geïdentificeerd.".

BIJLAGE III

"BIJLAGE XI

A. Betreffende de verwijdering van gespecificeerd risicomateriaal

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat het hieronder vermelde gespecificeerde risicomateriaal verwijderd en vernietigd wordt overeenkomstig de punten 7 tot en met 11.

a) De onderstaande weefsels worden aangewezen als gespecificeerd risicomateriaal:

i) de schedel, inclusief de hersenen en de ogen, de amandelen, de wervelkolom, exclusief de staartwervels en de dwarsuitsteeksels van de lendewervels, maar inclusief de achterwortelganglia en het ruggenmerg van runderen van meer dan twaalf maanden, alsmede de ingewanden vanaf de twaalfvingerige darm tot en met het rectum van runderen ongeacht de leeftijd;

ii) de schedel, inclusief de hersenen en de ogen, de amandelen en het ruggenmerg van schapen en geiten van meer dan twaalf maanden of waarbij een van de blijvende snijtanden door het tandvlees is gebroken, en de milt van schapen en geiten ongeacht de leeftijd.

Volgens de procedure van artikel 24, lid 2, kan met name de leeftijd voor het verwijderen van de wervelkolom van runderen worden aangepast in het licht van de statistische kans dat zich in de bestrokken leeftijdsgroepen van de communautaire runderpopulatie een geval van BSE voordoet, op basis van de resultaten van het toezicht op BSE, met bijzondere aandacht voor het testen van runderen, zoals vastgesteld in bijlage III.

b) Behalve het in punt 1, onder a), vermelde gespecificeerde risicomateriaal, moeten in het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, alsmede in Portugal, met uitzondering van de Autonome Regio van de Azoren, de onderstaande weefsels als gespecificeerd risicomateriaal worden aangewezen:

- de gehele kop, exclusief de tong, maar inclusief de hersenen, de ogen, de ganglia semilunaria en de amandelen; de zwezerik, de milt en het ruggenmerg van runderen van meer dan zes maanden.

2. Gespecificeerd risicomateriaal of daarvan afkomstig verwerkt materiaal mag niet vervoerd worden, tenzij voor eventuele verbranding, overeenkomstig punt 11, of in voorkomend geval, punt 7, onder b).

3. De lidstaten dragen er zorg voor dat de beenderen van runderen, schapen en geiten niet gebruikt worden voor de productie van separatorvlees.

4. De lidstaten zorgen ervoor dat het na bedwelming beschadigen van weefsel van het centrale zenuwstelsel met een lang, staafvormig instrument dat in de schedelholte wordt ingebracht, op hun grondgebied niet wordt toegepast bij runderen, schapen en geiten waarvan het vlees voor menselijke of dierlijke consumptie bestemd is.

5. Het in punt 1, onder a), genoemde risicomateriaal wordt na 31 maart 2001 niet in de Gemeenschap ingevoerd.

Op de onderstaande producten van dierlijke oorsprong zijn beperkingen op de invoer in de Gemeenschap van toepassing:

- "vers vlees": vlees zoals omschreven in Richtlijn 64/433/EEG;

- "gehakt vlees en vleesbereidingen": gehakt vlees en vleesbereidingen zoals omschreven in Richtlijn 94/65/EG [16];

[16] Richtlijn 94/65/EG van de Raad van 14 december 1994 tot vaststelling van voorschriften voor de productie en het in de handel brengen van gehakt vlees en vleesbereidingen (PB L 368 van 31.12.1994, blz. 10).

- "vleesproducten": vleesproducten zoals omschreven in Richtlijn 77/99/EEG [17];

[17] Richtlijn 77/99/EEG van de Raad van 21 december 1976 inzake gezondheidsvraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in vleesproducten (PB L 26 van 31.1.1977, blz. 85). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/76/EG van de Raad (PB L 10 van 16.1.1998, blz. 25).

- "andere producten van dierlijke oorsprong": andere producten van dierlijke oorsprong zoals omschreven in Richtlijn 77/99/EEG;

- "gesmolten vet" zoals bedoeld in Richtlijn 92/118/EEG;

- "gelatine" zoals bedoeld in Richtlijn 92/118/EEG;

- "voeder voor gezelschapsdieren" zoals bedoeld in Richtlijn 92/118/EEG;

- "verwerkte dierlijke eiwitten" zoals bedoeld in Richtlijn 92/118/EEG;

- "beenderen en producten uit beenderen" zoals bedoeld in Richtlijn 92/118/EEG;

- "grondstoffen voor de vervaardiging van voeder voor dieren" zoals bedoeld in Richtlijn 92/118/EEG;

- "ingewanden van runderen" zoals bedoeld in artikel 2, onder b), punt v), van Richtlijn 77/99/EEG.

a) Wanneer bovenstaande producten van dierlijke oorsprong die van runderen, schapen of geiten afkomstig materiaal bevatten uit derde landen of gebieden daarvan in de Gemeenschap worden ingevoerd, dient het voorgeschreven gezondheidscertificaat vergezeld te gaan van de onderstaande, door de bevoegde autoriteit van het land van productie ondertekende verklaring:

"Het product van dierlijke oorsprong bevat geen na 31 maart 2001 geproduceerd gespecificeerd risicomateriaal zoals omschreven in bijlage XI, deel A, van Verordening (EG) nr. 999/2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën, noch na 31 maart 2001 geproduceerd separatorvlees van beenderen van runderen, schapen of geiten, en is daar niet van afkomstig. Ingeval het gaat om dieren die na 31 maart 2001 zijn geslacht, zijn zij daarvoor niet bedwelmd door een gasinjectie in de schedelholte of onmiddellijk gedood met dezelfde methode, of geslacht volgens de methode waarbij na bedwelming van het dier weefsel van het centrale zenuwstelsel met een lang, staafvormig, in de schedelholte ingebracht instrument wordt beschadigd.

Karkassen, halve karkassen en voor- en achtervoeten kunnen bij de invoer (delen van) de wervelkolom bevatten.";

b) De verwijzingen in dit artikel naar "producten van dierlijke oorsprong" gelden alleen de in dit punt opgesomde producten van dierlijke oorsprong, en hebben geen betrekking op andere producten van dierlijke oorsprong die dergelijke producten van dierlijke oorsprong bevatten of daarvan afkomstig zijn.

6. Het bepaalde in punt 5 is niet van toepassing op de invoer uit:

Australië

Argentinië

Botswana

Brazilië

Chili

Costa Rica

Namibië

Nieuw-Zeeland

Nicaragua

Paraguay

Uruguay

Singapore

Swaziland.

7. De lidstaten verrichten frequent officiële controles om na te gaan of dit deel correct wordt uitgevoerd en zien erop toe dat er maatregelen worden getroffen om verontreiniging te vermijden, met name in de slachthuizen, uitsnijderijen, inrichtingen voor de verwerking van dierlijk afval, verwerkingsbedrijven van hoogrisicomateriaal en overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn 90/667/EEG door de lidstaten erkende inrichtingen, punten van verkoop aan de consument, stortplaatsen en andere opslag- of verbrandingsinstallaties. De lidstaten voeren met name een regeling in om te waarborgen en te controleren dat:

a) gespecificeerd risicomateriaal dat wordt gebruikt voor de productie van de in artikel 1, lid 2, genoemde producten uitsluitend voor het toegestane doel gebruikt wordt;

b) gespecificeerd risicomateriaal, vooral als het in een andere inrichting of ruimte dan een slachthuis uitgenomen wordt, volledig gescheiden blijft van ander afval dat niet verbrand wordt, gescheiden verzameld wordt en overeenkomstig de punten 1 en 8 tot en met 11 wordt vernietigd. De lidstaten kunnen toestaan dat er koppen of karkassen met gespecificeerd risicomateriaal naar een andere lidstaat worden vervoerd als deze daarmee en met de specifieke voorwaarden waaronder dit vervoer moet plaatsvinden, heeft ingestemd.

Karkassen, halve karkassen en voor- en achtervoeten, die geen ander gespecificeerd risicomateriaal dan wervelkolom, inclusief achterwortelganglia, bevatten, kunnen evenwel in een lidstaat worden ingevoerd of zonder voorafgaande toestemming van een lidstaat naar een andere lidstaat worden verzonden.

8. De lidstaten zien erop toe dat gespecificeerd risicomateriaal wordt verwijderd in:

a) slachthuizen;

b) uitsnijderijen, verwerkingsbedrijven voor hoogrisicomateriaal of inrichtingen als bedoeld in de artikelen 3 en 7 van Richtlijn 90/667/EEG, onder toezicht van een door de bevoegde autoriteit aangewezen ambtenaar. Die inrichtingen moeten daartoe door de bevoegde autoriteit zijn erkend.

De lidstaten kunnen evenwel bepalen dat de wervelkolom op het punt van verkoop aan de consument wordt verwijderd.

Wanneer van dode dieren die niet voor de menselijke consumptie geslacht zijn, het gespecificeerde risicomateriaal niet verwijderd is, moeten de delen van het kadaver die gespecificeerd risicomateriaal bevatten dan wel het gehele kadaver als gespecificeerd risicomateriaal behandeld worden.

9. De lidstaten zien erop toe dat al het gespecificeerde risicomateriaal bij verwijdering onmiddellijk met een kleurstof wordt gemerkt en zo nodig van een stempel wordt voorzien, en volledig wordt vernietigd:

a) hetzij door verbranding zonder voorbehandeling;

b) hetzij, als de kleurstof of het stempel na de voorbehandeling nog waarneembaar is:

i) overeenkomstig de regelingen van de hoofdstukken I tot en met IV, VI en VII van de bijlage bij Beschikking 92/562/EEG:

- door verbranding;

- door medeverbranding;

ii) ten minste overeenkomstig de normen van bijlage I bij Beschikking 1999/534/EG van de Raad door het materiaal op een erkende stortplaats te begraven.

10. De lidstaten mogen toestaan dat van de punten 8 en 9 wordt afgeweken met het oog op verbranding of begraving van gespecificeerd risicomateriaal of van hele kadavers zonder voorafgaande kleuring, of, in voorkomend geval, zonder verwijdering van het gespecificeerde risicomateriaal onder de in artikel 3, lid 2, van Richtlijn 90/667/EEG omschreven omstandigheden en met behulp van een methode die elk gevaar voor overdracht van een TSE uitsluit en door de bevoegde autoriteit toegestaan is en gecontroleerd wordt, met name wanneer de dieren gestorven zijn of in het kader van ziektebestrijdingsmaatregelen gedood zijn.

11. De lidstaten kunnen in voorkomend geval gespecificeerd risicomateriaal of het daarvan afgeleide materiaal voor verbranding naar een andere lidstaat vervoeren volgens de voorwaarden van artikel 4, lid 2, van Beschikking 97/735/EG.

Dit punt kan op verzoek van een lidstaat gewijzigd worden om het vervoer van gespecificeerd risicomateriaal of daarvan afgeleid materiaal voor verbranding naar een derde land toe te staan en de voorwaarden voor die uitvoer vast te stellen.

12. In afwijking van de bepalingen van punt 1, onder a) i), kan overeenkomstig de procedure van artikel 24, lid 2, het gebruik worden toegestaan van de wervelkolom en achterwortelganglia van runderen:

a) die geboren, ononderbroken gehouden en geslacht zijn in lidstaten waarvoor blijkens wetenschappelijk onderzoek vaststaat dat het uitbreken van BSE er bij inheemse runderen hoogst onwaarschijnlijk, of onwaarschijnlijk hoewel niet uitgesloten is, of

b) die geboren zijn na het daadwerkelijk van kracht worden van het verbod op het vervoederen van van zoogdieren afkomstige eiwitten aan herkauwers, afkomstig uit lidstaten waar BSE bij inheemse dieren is vastgesteld of waarvoor blijkens wetenschappelijk onderzoek vaststaat dat het uitbreken van BSE er bij inheemse runderen waarschijnlijk is.

Het Verenigd Koninkrijk, Portugal, Finland, Zweden en Oostenrijk kunnen van deze uitzondering gebruikmaken op grond van eerder ingediende en geëvalueerde bewijsstukken. Andere lidstaten kunnen een aanvraag tot deze uitzondering indienen door de Commissie terzake overtuigende bewijsstukken betreffende punt a) of b), als toepasselijk, voor te leggen.

De lidstaten die van deze uitzondering gebruikmaken, moeten naast de in bijlage III, hoofdstuk A, deel I, vastgestelde vereisten tevens garanderen dat alle runderen van meer dan 30 maanden onderzocht worden met een van de goedgekeurde snelle tests zoals opgesomd in bijlage X, hoofdstuk C, punt 4, voorzover deze runderen:

a) op het landbouwbedrijf of tijdens het transport zijn gestorven, doch niet voor menselijke consumptie zijn geslacht, met uitzondering van dode dieren in afgelegen gebieden waar de veedichtheid gering is, en in lidstaten waar het uitbreken van BSE onwaarschijnlijk is;

b) normaal geslacht zijn met het oog op menselijke consumptie.

Deze uitzondering mag niet worden verleend om het gebruik toe te staan van de wervelkolom en achterwortelganglia van runderen boven 30 maanden uit het Verenigd Koninkrijk en Portugal, met uitzondering van de Autonome Regio van de Azoren.

Deskundigen van de Commissie kunnen overeenkomstig artikel 21 controles ter plaatse uitvoeren om de ingediende bewijsstukken verder te verifiëren.".

BIJLAGE IV

"C. Betreffende verbodsbepalingen in verband met diervoeding

Beschikking 2000/766/EG van de Raad betreffende bepaalde beschermingsmaatregelen ten aanzien van overdraagbare spongiforme encefalopathieën en het vervoederen van dierlijke eiwitten en Beschikking 2001/9/EG van de Commissie betreffende controlemaatregelen voor de tenuitvoerlegging van Beschikking 2000/766/EG van de Raad blijven van kracht.

Beschikking 2000/766/EG kan volgens de procedure van artikel 24, lid 2, aan de situatie van individuele lidstaten worden aangepast in het licht van de resultaten van inspecties door de Commissie en de incidentie van BSE, op basis van de resultaten van het toezicht op BSE, met bijzondere aandacht voor het testen van runderen, zoals vastgesteld in bijlage III.

D. Betreffende het in de handel brengen en de uitvoer

1. De volgende bepalingen blijven als overgangsmaatregel van kracht:

Beschikking 92/290/EEG van de Commissie van 14 mei 1992 inzake bepaalde beschermende maatregelen ten aanzien van runderembryo's in verband met boviene spongiforme encefalopathie (BSE) in het Verenigd Koninkrijk.

Beschikking 98/256/EG van de Raad van 16 maart 1998 inzake spoedmaatregelen ter bescherming tegen boviene spongiforme encefalopathie, tot wijziging van Beschikking 94/474/EG en tot intrekking van Beschikking 96/239/EG.

Beschikking 98/351/EG van de Commissie van 29 mei 1998 houdende vaststelling van de datum waarop mag worden begonnen met de verzending, in het kader van de "Export Certified Herds Scheme" van van runderen verkregen producten uit Noord-Ierland, op grond van artikel 6, lid 5, van Beschikking 98/256/EG van de Raad.

Beschikking 1999/514/EG van de Commissie van 23 juli 1999 houdende vaststelling van de datum waarop mag worden begonnen met de verzending, in het kader van de "Date-Based Export Scheme", van van runderen verkregen producten uit het Verenigd Koninkrijk, op grond van artikel 6, lid 5, van Beschikking 98/256/EG van de Raad

Beschikking 2000/345/EG van de Commissie van 22 mei 2000 tot vaststelling van de datum waarop overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, lid 6, van Beschikking 98/653/EG mag worden begonnen met de verzending van bepaalde producten van Portugal naar Duitsland voor verbranding.

Beschikking 2000/371/EG van de Commissie van 6 juni 2000 tot vaststelling van de datum waarop overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, lid 7, van Beschikking 98/653/EG mag worden begonnen met de verzending van vechtstieren van Portugal naar Frankrijk.

Beschikking 2000/372/EG van de Commissie van 6 juni 2000 tot vaststelling van de datum waarop overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, lid 7, van Beschikking 98/653/EG mag worden begonnen met de verzending van vechtstieren van Portugal naar Spanje.

Beschikking 2001/376/EG van de Commissie van 18 april 2001 inzake maatregelen die noodzakelijk zijn geworden wegens het voorkomen van boviene spongiforme encefalopathie in Portugal, en tot uitvoering van een aan een datum gerelateerde uitvoerregeling.

2. De invoer van runderen moet vergezeld gaan van een internationaal diergezondheidscertificaat waaruit blijkt dat:

a) het vervoederen aan herkauwers van van zoogdieren afgeleide eiwitten, verboden is en het verbod daadwerkelijk is toegepast;

b) de voor uitvoer naar de Gemeenschap bestemde runderen geïdentificeerd zijn met een permanent identificatiesysteem waarmee het moederdier en het beslag van oorsprong opgespoord kunnen worden, en geen nakomelingen zijn van koeien die van BSE verdacht zijn.

3. De invoer van embryo's en eicellen moet vergezeld gaan van een internationaal diergezondheidscertificaat waaruit blijkt dat het vervoederen aan herkauwers van van zoogdieren afgeleide eiwitten verboden is en het verbod daadwerkelijk is toegepast.

4. Het bepaalde in de punten 2 en 3 is niet van toepassing op de invoer uit:

Australië

Argentinië

Botswana

Brazilië

Chili

Costa Rica

Namibië

Nieuw-Zeeland

Nicaragua

Paraguay

Uruguay

Singapore

Swaziland.".