Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van richtlijn 1999/29/EG van de Raad inzake ongewenste stoffen en producten in diervoeding
Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van richtlijn 1999/29/EG van de Raad inzake ongewenste stoffen en producten in diervoeding
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 1999/29/EG van de Raad inzake ongewenste stoffen en producten in diervoeding
(door de Commissie ingediend)
TOELICHTING
Dit richtlijnvoorstel maakt deel uit van een algehele strategie om de aanwezigheid van dioxinen, furanen en PCB's in het milieu en in levensmiddelen en diervoeder terug te dringen. Het beoogt maximumgehalten voor dioxinen en furanen in een aantal voedermiddelen en diervoeders vast te stellen.
De verontreiniging van diervoeder en levenmiddelen door dioxinen, furanen en polychloorbifenylen (PCB's) is een risico voor de volksgezondheid. Daarom moeten maatregelen worden genomen om die verontreiniging te beperken. De Commissie heeft in het witboek over voedselveiligheid (COM(1999)719 van 12 januari 2000) al aangegeven dat er maximumgehalten voor dioxinen in de hele voeder- en voedselketen moeten worden vastgesteld. Ook de Europese Raad heeft op zijn bijeenkomst in Feira in juni 2000 de Commissie verzocht geharmoniseerde voorschriften voor verontreinigingen, in het bijzonder dioxinen, voor te stellen. Het Europees Parlement heeft op zijn plenaire vergadering van 4 oktober 2000 de Commissie gevraagd om maximumgehalten voor dioxinen en PCB's in alle diervoeders vast te stellen.
De wetenschappelijke basis om die grenswaarden te kunnen vaststellen is met voorrang onderzocht. De Commissie heeft het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding (SCF) en het Wetenschappelijk Comité voor de diervoeding (SCAN) verzocht de risico's voor de volksgezondheid als gevolg van de aanwezigheid van dioxinen en PCB's in levensmiddelen en diervoeders te evalueren. Hierbij moest worden onderzocht hoeveel dioxinen en PCB's de bevolking van de EU via de voeding binnenkrijgt en waardoor deze inname vooral wordt veroorzaakt. Het SCF heeft op 22 november 2000 advies uitgebracht, het SCAN op 6 november 2000. Het SCF heeft zijn advies op 30 mei 2001 geactualiseerd op grond van nieuwe wetenschappelijke informatie die sinds de goedkeuring van zijn eerste advies beschikbaar gekomen was.
Volgens het SCF is de toelaatbare wekelijkse inname (TWI) 14 picogram per kilogram lichaamsgewicht per week. Dit stemt overeen met de voorlopige toelaatbare maandelijkse inname van 70 pg/kg lichaamsgewicht/maand die het Gemengd Comité van deskundigen voor levensmiddelenadditieven van de FAO/WHO (JECFA) op zijn vergadering begin juni 2001 heeft vastgesteld. Het SCF concludeerde dat de gemiddelde inname van dioxinen en dioxineachtige PCB's door mensen in Europa zo'n 1,2 tot 3,0 pg/kg lichaamsgewicht/dag bedraagt. Dat betekent dat een groot deel van de Europese bevolking nog altijd meer van deze stoffen binnenkrijgt dan wat uit toxicologisch oogpunt toelaatbaar wordt geacht. Volgens het SCF hoeft dat niet te betekenen dat de gezondheid van mensen in gevaar komt, aangezien in de toelaatbare wekelijkse inname een veiligheidsfactor is verwerkt. Maar door het overschrijden van deze toelaatbare inname wordt de door de veiligheidsfactor geboden bescherming wel ondermijnd.
De aanwezigheid van dioxinen, furanen en dioxineachtige PCB's overal in het milieu veroorzaakt achtergrondverontreiniging van alle planten die dieren rechtstreeks bij het grazen of via voedermiddelen voor diervoeder binnenkrijgen, en van de voedselketen van in het water levende organismen. Hetzelfde geldt voor de grond, die voedermiddelen kan verontreinigen of die dieren rechtstreeks kunnen binnenkrijgen. Naast de achtergrondverontreiniging kunnen voedermiddelen onbedoeld ook rechtstreeks worden verontreinigd door een plaatselijke dioxinelozing van een fabriek, verontreiniging van voedermiddelen tijdens de productie, de verwerking of het vervoer, en illegale praktijken of managementfouten in de voederproductie.
Door het SCAN werden vismeel en -olie aangemerkt als de meest verontreinigde voedingsmiddelen, met name de Europese producten. Dierlijke vetten kwamen op de tweede plaats. Alle andere voedermiddelen van dierlijke of plantaardige herkomst bevatten relatief weinig dioxinen. De dioxineverontreiniging van ruwvoer liep sterk uiteen, afhankelijk van de locatie, de mate van verontreiniging met grond en de blootstelling aan luchtverontreiniging. Het SCAN beval maatregelen aan om de aanwezigheid en het vrijkomen van dioxinen tegen te gaan, zodat de invloed van milieuvervuiling op de verontreiniging van voedermiddelen wordt beperkt. Een verdere aanbeveling van het SCAN was de nadruk te leggen op het reduceren van de gevolgen van de meest verontreinigde voedermiddelen voor de dagelijkse voeding.
Mensen worden hoofdzakelijk (> 90%) via de voeding blootgesteld. Met de gemiddelde voedingsgewoonten draagt voedsel van dierlijke oorsprong tot zo'n 90% van de inname via de voeding bij (d.w.z. ongeveer 80% van de totale blootstelling van mensen aan dioxinen. Dioxinen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong zijn afkomstig uit het diervoeder. De verontreiniging van diervoeder en levensmiddelen kan door milieuverontreiniging worden veroorzaakt. Daarom is er een integrale strategie nodig om de aanwezigheid van dioxinen in het milieu en in diervoeder en levensmiddelen terug te dringen.
Om de totale verontreiniging door dioxinen terug te dringen is het van groot belang bronmaatregelen te nemen waarmee de emissie van dioxinen in het milieu kan worden beperkt of geheel tegengehouden. Deze maatregelen zullen uiteengezet worden in een mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité over een communautaire strategie voor dioxinen, furanen en PCB's. De Commissie zal die mededeling waarschijnlijk in het najaar van 2001 het licht doen zien.
Deze strategie zal zich op twee aspecten richten:
* vanuit milieuoogpunt wordt ingegaan op huidige en toekomstige maatregelen om het vrijkomen van dioxinen in het milieu te beperken;
* op het gebied van de voeder- en voedselveiligheid wordt vooral aandacht besteed aan manieren om de aanwezigheid van dioxinen in diervoeder, en daardoor in levensmiddelen, te reduceren om zo de streefwaarden te bereiken en de dioxineblootstelling van mensen tot onder de door het SCF vastgestelde toelaatbare wekelijkse inname te doen dalen.
Er zijn echter nu al maatregelen voor de voedsel- en voederketen nodig om de aanwezigheid van dioxinen in levensmiddelen en diervoeder te beperken.
De voorgestelde maatregelen voor diervoeder bestaan uit drie onderdelen:
- ten eerste het vaststellen van strikte maar haalbare maximumgehalten, rekening houdend met de huidige achtergrondverontreiniging;
- ten tweede het vaststellen van actiedrempels met het oog op "vroegtijdige waarschuwing", zodat de bevoegde autoriteiten en de bedrijven proactief kunnen handelen door de bronnen en routes van verontreiniging op te sporen en maatregelen te treffen om die weg te nemen;
- ten derde het vaststellen van streefwaarden waarmee de blootstelling van het grootste deel van de EU-bevolking onder de door het SCF vastgestelde toelaatbare wekelijkse inname komt te liggen.
Voor het eerste punt stelt de Commissie maximumgehalten in diervoeders voor, met inachtneming van de huidige achtergrondverontreiniging. Geharmoniseerde maximumgehalten zijn essentieel als managementinstrument en om een uniforme toepassing in de hele EU te garanderen.
Om ervoor te zorgen dat alle bedrijven die betrokken zijn bij het productieproces van diervoeders en levensmiddelen, alles in het werk blijven stellen om de dioxineniveaus van deze producten te verlagen, is een herzieningsclausule opgenomen met als doel de geldende maximumgehalten in 2006 te verlagen.
Uit toxicologisch oogpunt moeten de maximumgehalten zowel voor dioxinen als voor dioxineachtige PCB's gelden. Aangezien echter de gegevens over de aanwezigheid van dioxineachtige PCB's nog erg schaars zijn, zouden die maximumgehalten onrealistisch kunnen zijn doordat het aandeel van dioxineachtige PCB's in de totale verontreiniging uiteenloopt al naar de beperkte beschikbare gegevens. Dat is echter geen reden om te wachten met het vaststellen van maximumgehalten voor dioxinen en furanen. Daarom worden maatregelen voorgesteld voor dioxinen en furanen - in afwachting van vollediger gegevens voor dioxineachtige PCB's - samen met een actieve aanpak om die gegevens te verkrijgen.
Het tweede onderdeel is het vaststellen van actiedrempels zodat de bevoegde autoriteiten en de bedrijven proactief kunnen handelen door de bronnen en routes van verontreiniging op te sporen en maatregelen te treffen om die weg te nemen. De aanwezigheid van dioxinen en PCB's in diervoeders en levensmiddelen moet namelijk in de hele EU permanent gevolgd worden. In geval van een abnormale stijging van het gehalte aan dioxinen en dioxineachtige PCB's moeten de bronnen en/of routes van de verontreiniging worden opgespoord. Als dat gebeurd is, moeten maatregelen worden vastgesteld en uitgevoerd om verontreiniging door die bronnen in de toekomst te voorkomen of te beperken.
Het derde onderdeel van de maatregelen is het te zijner tijd vaststellen van streefwaarden. Die zijn bedoeld om de blootstelling van vrijwel de hele EU-bevolking onder de door het SCF vastgestelde toelaatbare wekelijkse inname te brengen. Streefwaarden zullen stimuleren tot het nemen van maatregelen die nodig zijn om de emissies in het milieu verder terug te dringen. Als de emissies steeds verder dalen zal de verontreiniging in de verschillende voedermiddelen omlaaggaan en de streefwaarden benaderen. Vooralsnog kan echter niet nauwkeurig worden voorspeld wat het effect van milieumaatregelen op de verontreiniging in de verschillende voedermiddelen zal zijn. Er kunnen dan ook nog geen numerieke streefwaarden met redelijke wetenschappelijke zekerheid worden vastgesteld.
Tegelijk met deze richtlijn zal een aanbeveling van de Commissie aan de lidstaten over actiedrempels en streefwaarden in levensmiddelen en diervoeders worden vastgesteld.
Voor de analysemethoden worden binnenkort maatregelen tot vaststelling van prestatiecriteria ter goedkeuring aan de Commissie voorgelegd.
Overeenkomstig de procedure van artikel 13 van Richtlijn 1999/29/EG van de Raad van 22 april 1999 inzake ongewenste stoffen en producten in diervoeding [1] werden de maatregelen van dit Commissievoorstel op 20 juli 2001 voor advies aan het Permanent Comité voor veevoeders voorgelegd.
[1] PB L 115 van 4.5.1999, blz. 32.
Aangezien de Commissie geen positief advies over de voorgestelde ontwerp-maatregelen heeft ontvangen, moet zij die volgens bovengenoemde richtlijn onverwijld aan de Raad voorleggen.
Dit voorstel heeft geen financiële gevolgen voor de begroting van de Europese Gemeenschappen.
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 1999/29/EG van de Raad inzake ongewenste stoffen en producten in diervoeding
(Voor de EER relevante tekst)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 1999/29/EG van de Raad van 22 april 1999 inzake ongewenste stoffen en producten in diervoeding [2], en met name op artikel 10, punt a),
[2] PB L 115 van 4.5.1999, blz. 32.
Gezien het voorstel van de Commissie [3],
[3] PB C ...
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Richtlijn 1999/29/EG bepaalt dat voedermiddelen slechts in de Gemeenschap in het verkeer mogen worden gebracht, wanneer zij van gezonde handelskwaliteit zijn.
(2) De term "dioxinen" heeft betrekking op een groep van 75 polychloordibenzo-p-dioxinecongeneren ("PCDD's") en 135 polychloordibenzofuraancongeneren ("PCDF's"), waarvan er 17 uit toxicologisch oogpunt van belang zijn. De giftigste congeneer is 2,3,7,8-tetrachloordibenzo-p-dioxine (TCDD), die door het Internationaal Instituut voor Kankeronderzoek en andere gerenommeerde internationale organisaties als een bekend carcinogeen voor de mens is geclassificeerd. Conform het oordeel van de Wereldgezondheidsorganisatie ("WHO") concludeerde het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding ("SCF") dat dioxinen niet kankerverwekkend zijn onder bepaalde drempelniveaus. Andere negatieve gevolgen, zoals endometriose en neurobehaviorale en immunosuppressieve effecten, treden bij veel lagere niveaus op en worden daarom als relevant beschouwd voor de bepaling van de toegestane inname.
(3) Polychloorbifenylen ("PCB's") zijn een groep van 209 verschillende congeneren, die op basis van hun toxicologische eigenschappen in twee groepen kunnen worden verdeeld: 12 congeneren hebben toxicologische eigenschappen die lijken op die van dioxinen en worden daarom vaak "dioxineachtige PCB's" genoemd. De andere PCB's vertonen geen dioxineachtige toxiciteit maar hebben een ander toxicologisch profiel.
(4) Elke congeneer van dioxinen of dioxineachtige PCB's vertoont een verschillende toxiciteit. Bij het beschrijven van de toxiciteit van deze verschillende congeneren is het begrip toxische-equivalentiefactoren ("TEF's") geïntroduceerd om de risicobeoordeling en wettelijke controle te vergemakkelijken. Dit betekent dat de analyseresultaten voor elk van de 17 dioxinecongeneren en de 12 dioxineachtige PCB-congeneren in één kwantificeerbare eenheid worden uitgedrukt: "TCDD toxische-equivalentconcentratie" ("TEQ").
(5) Dioxinen en PCB's zijn zeer resistent tegen chemische en biologische afbraak, blijven dus lang in het milieu en accumuleren zich zo in de voedselketen van mens en dier.
(6) De aanwezigheid van dioxinen, PCB's en dioxineachtige PCB's overal in het milieu veroorzaakt achtergrondverontreiniging van alle planten die dieren rechtstreeks bij het grazen of via voedermiddelen voor diervoeder binnenkrijgen, en van de voedselketen van in het water levende organismen. Hetzelfde geldt voor de grond, die voedermiddelen kan verontreinigen of die dieren rechtstreeks kunnen binnenkrijgen. Naast de achtergrondverontreiniging kunnen voedermiddelen onbedoeld ook rechtstreeks worden verontreinigd door een plaatselijke dioxinelozing van een fabriek, verontreiniging van voedermiddelen tijdens de productie, de verwerking of het vervoer, en illegale praktijken of managementfouten in de voederproductie.
(7) Ruim 90% van de blootstelling van de mens aan dioxinen is afkomstig van levensmiddelen. Levensmiddelen van dierlijke oorsprong veroorzaken circa 80% van alle blootstelling. Het dioxinegehalte van dieren is voornamelijk afkomstig uit diervoeder. Daarom zijn diervoeder, en in sommige gevallen grond, een bron van zorg als potentiële bronnen van dioxineverontreiniging.
(8) Het SCF keurde op 30 mei 2001 een advies goed over de risicobeoordeling van dioxinen en dioxineachtige PCB's in voedsel; dit is een update op basis van nieuwe wetenschappelijke informatie die sinds de goedkeuring van het SCF-advies op 22 november 2000 over dit onderwerp bekend is. Het SCF heeft voor dioxinen en dioxineachtige PCB's een toelaatbare wekelijkse inname (tolerable weekly intake - "TWI") vastgesteld van 14 pg WHO-TEQ/kg lichaamsgewicht. Uit blootstellingsschattingen blijkt dat een aanzienlijk deel van de bevolking van de Gemeenschap een voedingsinname heeft die boven de toelaatbare grens ligt.
(9) In het belang van de consumentenbescherming moet er daarom voor worden gezorgd dat de bevolking via levensmiddelen minder aan dioxinen wordt blootgesteld. Aangezien de verontreiniging van levensmiddelen rechtstreeks samenhangt met de verontreiniging van diervoeder, is er een geïntegreerde aanpak nodig om de incidentie van dioxinen in de hele voedselketen te reduceren, d.w.z. van diervoeder via voedselproducerende dieren tot mensen. Maatregelen voor voedermiddelen en diervoeder zijn dan ook essentieel om de dioxine-inname van mensen te verminderen.
(10) Het Wetenschappelijk Comité voor de diervoeding ("SCAN") is verzocht advies uit te brengen over de bronnen van de verontreiniging van voedingsmiddelen met dioxinen, inclusief dioxineachtige PCB's, de blootstelling van voedselproducerende dieren aan dioxinen en PCB's, de mate waarin deze verbindingen in levensmiddelen van dierlijke herkomst terechtkomen en de eventuele gevolgen van dioxinen en PCB's in diervoeder voor de diergezondheid. Het SCAN keurde op 6 november 2000 een advies goed. Hierin werden vismeel en -olie aangemerkt als de meest verontreinigde voedingsmiddelen, met name de Europese producten. Dierlijke vetten kwamen op de tweede plaats. Alle andere voedermiddelen van dierlijke of plantaardige herkomst bevatten relatief weinig dioxinen. De dioxineverontreiniging van ruwvoer liep sterk uiteen, afhankelijk van de locatie, de mate van verontreiniging met grond en de blootstelling aan luchtverontreiniging.
(11) Er zijn maatregelen nodig om de aanwezigheid en het vrijkomen van dioxinen tegen te gaan, zodat de invloed van milieuvervuiling op de verontreiniging van voedermiddelen wordt beperkt. Een van de aanbevelingen van het SCAN was de nadruk te leggen op het reduceren van de gevolgen van de meest verontreinigde voedermiddelen voor de dagelijkse voeding.
(12) Maximumgehalten voor dioxinen en dioxineachtige PCB's zijn een nuttig hulpmiddel om een onaanvaardbaar hoge blootstelling van dieren te voorkomen en de distributie van diervoeder met een onaanvaardbaar verontreinigingsniveau tegen te gaan, bijvoorbeeld in geval van contaminatie en blootstelling bij ongeval. Maximumgehalten zijn tevens nodig om een wettelijk controlesysteem te kunnen uitvoeren en een uniforme toepassing te garanderen.
(13) Om de blootstelling van de mens aan dioxinen te verminderen is het niet genoeg alleen maatregelen te nemen gebaseerd op het instellen van maximumgehalten voor dioxinen en dioxineachtige PCB's in diervoeder, tenzij de gehalten zo laag zouden zijn dat een groot deel van de diervoedervoorraad ongeschikt voor consumptie zou moeten worden verklaard. Het wordt algemeen erkend dat er, om de aanwezigheid van dioxinen in diervoeder actief terug te dringen, behalve aan maximumgehalten ook behoefte is aan maatregelen die een proactieve aanpak stimuleren, zoals actiedrempels en streefwaarden voor diervoeder, in combinatie met maatregelen om de emissies te reduceren. Streefwaarden zijn de gehalten die moeten worden bereikt om de blootstelling van het grootste deel van de bevolking uiteindelijk terug te brengen tot de door het SCF vastgestelde TWI. Actiedrempels zijn een middel voor de bevoegde autoriteiten en de betrokken bedrijven om te bepalen in welke gevallen het wenselijk is een verontreinigingsbron op te sporen en maatregelen te nemen om deze te verminderen of te elimineren, niet alleen als de richtlijn niet wordt nageleefd maar ook als er hoge dioxineniveaus boven de normale achtergrondniveaus worden aangetroffen. Zo zullen de dioxinegehalten in voedingsmiddelen geleidelijk afnemen en uiteindelijk de streefwaarden bereiken. De Commissie is daarom bezig een aanbeveling aan de lidstaten over dit onderwerp op te stellen.
(14) Hoewel de maximumgehalten uit toxicologisch oogpunt voor zowel dioxinen, furanen als dioxineachtige PCB's zouden moeten gelden, zijn ze voorlopig alleen van toepassing op dioxinen en furanen en niet op dioxineachtige PCB's, omdat er nog te weinig bekend is over de prevalentie van dioxineachtige PCB's. In de tussentijd moet regelmatig op dioxineachtige PCB's gecontroleerd blijven worden, zodat ze in de maximumgehalten kunnen worden opgenomen.
(15) Onaanvaardbare dioxineniveaus in diervoeder moeten worden beoordeeld aan de hand van de huidige achtergrondverontreinigingsniveaus, die per voedermiddel kunnen verschillen. De drempel moet strikt maar haalbaar zijn, rekening houdend met de achtergrondverontreiniging.
(16) Om ervoor te zorgen dat alle bedrijven die betrokken zijn bij het productieproces van diervoeder en levensmiddelen, alles in het werk stellen om de dioxineniveaus van deze producten te verlagen, moeten de geldende maximumgehalten na een bepaalde periode opnieuw worden onderzocht, met het oog op een verlaging ervan. In 2006 moet de algehele blootstelling van de mens aan dioxinen met ten minste 25% zijn gereduceerd.
(17) Mengvoeders en voedermiddelen van plantaardige herkomst bevatten normaliter geen hoog dioxinegehalte. Aangezien voedermiddelen op plantaardige basis voor veel diersoorten verreweg het grootste deel van hun voeding uitmaken, moet ook voor deze voedermiddelen een maximumgehalte worden vastgesteld. Hoe gevoeliger de analysemethode, hoe duurder en tijdrovender de dioxineanalyse. Omdat het van belang is zo veel mogelijk monsters te analyseren, liggen de voorgestelde maximumgehalten iets hoger dan de normale achtergrondniveaus; het zijn immers bovengrensconcentraties.
(18) Bij bepaalde kleisoorten die als bindmiddel, antiklontermiddel of coagulant worden gebruikt, is dioxineverontreiniging vastgesteld of kon verontreiniging niet worden uitgesloten. Ook bleken spoorelementen zoals zink- en koperoxide dioxinen te bevatten. Voor deze toevoegingsmiddelen moet hetzelfde maximumgehalte gelden als voor mineralen. Aangezien de maximumgehalten voor ongewenste stoffen in toevoegingsmiddelen echter niet onder Richtlijn 1999/29/EG vallen, moet een maximumgehalte worden bepaald in het kader van Richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de diervoeding [4].
[4] PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1.
(19) Het is van het grootste belang dat het algehele niveau van dioxineverontreiniging in diervoeder omlaag gaat. Daarom is het essentieel dat er een verbod komt op het mengen van voedermiddelen c.q. diervoeders waarvan de verontreiniging onder het toegestane maximum ligt, met voedermiddelen c.q. diervoeders die deze maximumniveaus overschrijden.
(20) Richtlijn 1999/29/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.
(21) Het Permanent Comité voor veevoeders heeft geen positief advies uitgebracht. Daardoor kon de Commissie de beoogde bepalingen niet vaststellen volgens de procedure van artikel 13 van Richtlijn 1999/29/EG van de Raad van 22 april 1999,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage I en bijlage II bij Richtlijn 1999/29/EG worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.
Aan de hand van nieuwe gegevens over de aanwezigheid van dioxinen en dioxineachtige PCB's zullen deze bepalingen uiterlijk op 31 december 2004 voor het eerst worden herzien zodanig dat de vast te stellen niveaus ook voor dioxineachtige PCB's zullen gelden.
Deze bepalingen zullen uiterlijk op 31 december 2006 nogmaals worden herzien met als doel de maximumgehalten fors te verlagen.
Artikel 2
1. De lidstaten stellen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om aan deze richtlijn te voldoen en publiceren deze uiterlijk op 1 januari 2002. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. Zij passen deze bepalingen toe vanaf 1 januari 2002.
2. Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van de bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden door de lidstaten vastgesteld.
3. De lidstaten delen de Commissie de tekst mede van de bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied aannemen.
Artikel 3
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Artikel 4
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel,
Voor de Raad
De Voorzitter
BIJLAGE
Bijlage I en bijlage II bij Richtlijn 1999/29/EG worden als volgt gewijzigd:
1) In bijlage I, onder "B. Producten", wordt punt 21 vervangen door:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
(5) Bovengrensconcentraties; bij de berekening van bovengrensconcentraties moet worden aangenomen dat de onder de bepaalbaarheidsgrens liggende waarden van de verschillende congeneren gelijk zijn aan de bepaalbaarheidsgrens. (6) Deze maximumgehalten moeten uiterlijk op 31 december 2004 voor het eerst worden herzien aan de hand van nieuwe gegevens over de aanwezigheid van dioxinen en dioxineachtige PCB's, met name wat betreft de toepassing van de vast te stellen niveaus op dioxineachtige PCB's, en zullen uiterlijk 31 december 2006 opnieuw worden herzien met als doel de maximumgehalten fors te verlagen. (7) Verse vis die direct wordt geleverd en zonder verdere verwerking voor de productie van voedermiddelen voor pelsdieren wordt gebruikt, is van het maximumgehalte vrijgesteld. De producten, verwerkte dierlijke eiwitten afkomstig van deze pelsdieren, mogen niet in de voedselketen komen en het vervoederen ervan aan landbouwhuisdieren die voor de productie van voedingsmiddelen gehouden, vetgemest of gefokt worden, is verboden."
2) In bijlage II wordt punt 4 van deel A vervangen door:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
(2) Bovengrensconcentraties; bij de berekening van bovengrensconcentraties moet worden aangenomen dat de onder de bepaalbaarheidsgrens liggende waarden van de verschillende congeneren gelijk zijn aan de bepaalbaarheidsgrens. (3) Deze maximumgehalten moeten uiterlijk op 31 december 2004 voor het eerst worden herzien aan de hand van nieuwe gegevens over de aanwezigheid van dioxinen en dioxineachtige PCB's, met name wat betreft de toepassing van de vast te stellen niveaus op dioxineachtige PCB's, en zullen uiterlijk 31 december 2006 opnieuw worden herzien met als doel de maximumgehalten fors te verlagen. (4) Verse vis die direct wordt geleverd en zonder verdere verwerking voor de productie van voedermiddelen voor pelsdieren wordt gebruikt, is van het maximumgehalte vrijgesteld. De producten, verwerkte dierlijke eiwitten afkomstig van deze pelsdieren, mogen niet in de voedselketen komen en het vervoederen ervan aan landbouwhuisdieren die voor de productie van voedingsmiddelen gehouden, vetgemest of gefokt worden, is verboden.."