Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de regels inzake de deelneming van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten en de regels inzake de verspreiding van de onderzoeksresultaten ter uitvoering van het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap 2000-2006
Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de regels inzake de deelneming van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten en de regels inzake de verspreiding van de onderzoeksresultaten ter uitvoering van het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap 2000-2006
Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de regels inzake de deelneming van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten en de regels inzake de verspreiding van de onderzoeksresultaten ter uitvoering van het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap 2000-2006 /* COM/2001/0500 def. - COD 2001/0202 */
Publicatieblad Nr. 332 E van 27/11/2001 blz. 0275 - 0286
Voorstel voor een BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de regels inzake de deelneming van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten en de regels inzake de verspreiding van de onderzoeksresultaten ter uitvoering van het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap 2000-2006
(door de Commissie ingediend)
TOELICHTING
De "regels inzake deelneming en verspreiding", die volgens de medebeslissingsprocedure door de Raad en het Europees Parlement worden vastgesteld, zijn één van de wettelijke instrumenten voor de tenuitvoerlegging van het communautaire kaderprogramma voor onderzoek.
In dat opzicht staan zij op dezelfde voet als de specifieke programma's en, voor het eerst met het kaderprogramma 2002-2006, als het toekomstige besluit over het beroep op artikel 169 van het Verdrag.
Deze regels zijn uitgewerkt met twee bedoelingen:
- de bepalingen die de deelneming aan onderzoeksprogramma's en de verspreiding van de resultaten van projecten regelen aan te passen aan de geest en de kenmerken van het nieuwe kaderprogramma, meer bepaald aan de beginselen van de nieuwe wijzen van steunverlening en ondersteuning die worden voorgesteld;
- deze bepalingen te vereenvoudigen en te bekorten ten opzichte van de huidige, maar leesbaarder en begrijpelijker te maken.
Het zo opgezette systeem is in overeenstemming met de bovenstaande beginselen. Bovendien is het niet de bedoeling de nieuwe "regels inzake deelneming", zoals de huidige regels, vergezeld te laten gaan van een uitvoeringsregeling.
Het kaderprogramma 2002-2006, dat is geconcipieerd om te helpen bij de totstandbrenging van de Europese Onderzoeksruimte, legt de volgende beginselen ten uitvoer, die meer bepaald via topnetwerken en geïntegreerde projecten worden toegepast:
- Principiële openstelling van projecten voor nieuwe deelnemers.
- Intrinsieke flexibiliteit van de werkvoorwaarden, inclusief in de vorm van de start van nieuwe activiteiten.
- Ruime tenuitvoerleggingsautonomie, waarbij de deelnemers hun activiteiten op grotendeels door henzelf vastgestelde voorwaarden tot een goed einde brengen, en onder elkaar de regelingen treffen die het best de goede uitvoering van het project kunnen waarborgen.
Ten aanzien van de "regels inzake deelneming en financiering" vertalen de toepassing van deze beginselen en het in overeenstemming brengen van de regels met de kenmerken en doelstellingen van het nieuwe kaderprogramma zich met name in de volgende vernieuwingen:
- De volledige gelijkheid van rechten en verplichtingen tussen deelnemers uit de lidstaten en uit de geassocieerde kandidaat-lidstaten (artikel 12 en 13).
- Europese organisaties voor wetenschappelijke samenwerking (zoals CERN, ESA, ESO of EMBL) hebben van rechtswege en precies op dezelfde voorwaarden als elke entiteit die in een lidstaat is gevestigd toegang tot het kaderprogramma (dat is nu niet het geval) (artikel 12).
- Organisaties uit derde landen kunnen voor het eerst van rechtswege deelnemen aan activiteiten van het grootste deel van het kaderprogramma. De organisaties uit derde landen die in aanmerking komen voor specifieke activiteiten voor internationale samenwerking van het kaderprogramma (Rusland en GOS-landen, mediterrane derde landen en ontwikkelingslanden) genieten bovendien van rechtswege financiering (artikel 14).
- Er worden, rekening houdend met de specifieke doelstellingen van de nieuwe instrumenten, algemene criteria ingesteld voor de selectie van voorstellen (artikel 18).
- De financiële bijdrage van de Gemeenschap neemt nieuwe vormen aan, de vorm van een "integratiesubsidie" voor wat betreft topnetwerken, de vorm van een "budgetsubsidie" voor wat betreft geïntegreerde projecten, hetgeen een belangrijke flexibiliteit mogelijk maakt en minder omslachtige en doeltreffender vormen van in hoofdzaak controle a posteriori met zich meebrengt (artikel 22).
- Consortia die verantwoordelijk zijn voor netwerken en geïntegreerde projecten krijgen de mogelijkheid het partnerschap te wijzigen, inclusief door aanbestedingen uit te schrijven op welbepaalde voorwaarden (artikel 23) en op basis van de toestemming van de Commissie in vereenvoudigde vorm.
Ook de bepalingen op het gebied van intellectuele eigendom zijn sterk vereenvoudigd. Ze zijn zo nu identiek voor alle deelnemers en concentreren zich op de beginselen en bepalingen die, zoals de ervaring heeft geleerd, het doeltreffendst zijn voor de deelnemers.
De op dit gebied vastgestelde regels zijn uitgewerkt om een goed verloop te garanderen van projecten waarbij een groot aantal deelnemers betrokken kunnen zijn en die uitgevoerd worden door partnerschappen die kunnen veranderen.
Hiertoe houden zij voor de deelnemers de mogelijkheid in onder elkaar de meest aangewezen regelingen te treffen, binnen een stabiel en duidelijk kader van algemene beginselen. Dit zou de deelname moeten vergemakkelijken van kleine onderzoeksentiteiten, met name KMO's.
Vernieuwingen zijn onder meer:
- De versoepeling van de verplichting voor deelnemers met een eigendomsbewijs alle kennis in verband met het project te beschermen aangezien zij er in sommige gevallen veeleer belang bij hebben deze kennis vrij te geven (artikel 29).
- De mogelijkheid voor deelnemers aan een project een deel van hun bestaande knowhow uit te sluiten van de verplichting om er aan andere deelnemers toegang toe te geven (artikel 32).
- De beperking van de rechten van toegang van een deelnemer tot door andere deelnemers geproduceerde kennis tot de kennis die nodig is voor de gebruik van de kennis die hijzelf heeft geproduceerd (artikel 34).
Deze regels zijn vastgesteld in overleg met de gebruikers van de programma's, de wetenschappelijke wereld en de industrie.
Hetzelfde geldt voor de technische toepassingsbepalingen op een gedetailleerder niveau van de tenuitvoerlegging van het kaderprogramma, meer bepaald de bepalingen in het standaardcontract en de werkprogramma's. Over deze bepalingen zal overleg worden gepleegd met de gebruikers en nationale functionarissen.
Het standaardcontract en de werkprogramma's zullen, overeenkomstig één van de grote beginselen van het kaderprogramma 2000-2006, worden opgesteld in dezelfde geest van vereenvoudiging en bekorting die aan het opstellen van de onderhavige regels ten grondslag heeft gelegen. Zo zullen de huidige financiële bepalingen vereenvoudigd worden in het standaardcontract en de formulieren voor het aanvragen van subsidie.
2001/0202 (COD)
Voorstel voor een
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de regels inzake de deelneming van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten en de regels inzake de verspreiding van de onderzoeksresultaten ter uitvoering van het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap 2000-2006
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 167 en op artikel 172, tweede alinea,
Gezien het voorstel van de Commissie [1],
[1] PB C ...
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité [2],
[2] PB C ...
Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag [3],
[3] PB C ...
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Het meerjarenkaderprogramma 2001-2006 van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, ter bevordering van de totstandbrenging van de Europese Onderzoeksruimte, hierna "kaderprogramma 2002-2006" genoemd, is vastgesteld bij [Besluit nr. .../200./EG van het Europees Parlement en de Raad] [4]. De regels voor de financiële deelneming van de Gemeenschap in bijlage III bij het genoemde besluit dienen met andere bepalingen te worden aangevuld.
[4] PB L ...
(2) Deze bepalingen moeten passen in een coherent en doorzichtig kader, waarbij ten volle rekening wordt gehouden met de doelstellingen en de specificiteit van de instrumenten die zijn bepaald in bijlage III bij het kaderprogramma 2002-2006 teneinde er de optimale tenuitvoerlegging van te waarborgen.
(3) De regels inzake deelneming van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten moeten rekening houden met de aard van de activiteiten voor onderzoek en technologische ontwikkeling, waaronder begrepen demonstratieactiviteiten. Zij kunnen bovendien variëren naargelang de deelnemer behoort tot een lidstaat, een geassocieerde staat al dan niet een kandidaat-lidstaat, of een derde land, of naar gelang van de juridische structuur ervan, dat wil zeggen een nationale organisatie, een internationale organisatie al dan niet van Europees belang, een kleine of middelgrote onderneming, een Europees economisch samenwerkingsverband of een vereniging van deelnemers.
(4) Overeenkomstig het kaderprogramma 2002-2006 moet de deelneming van juridische entiteiten uit derde landen worden overwogen, gelet op de doelstellingen inzake internationale samenwerking in met name de artikelen 164 en 170 van het Verdrag.
(5) Internationale organisaties die als opdracht hebben de samenwerking op het gebied van onderzoek in Europa te ontwikkelen en in meerderheid uit lidstaten of geassocieerde staten bestaan, dragen tot de totstandbrenging van de Europese Onderzoeksruimte bij. Hun deelname aan het kaderprogramma 2002-2006 moet dus worden aangemoedigd.
(6) Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek, hierna "GCO" genoemd, neemt op dezelfde grondslag als in een lidstaat gevestigde juridische entiteiten deel aan indirecte werkzaamheden op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling.
(7) De tenuitvoerlegging van de activiteiten van het kaderprogramma moet in overeenstemming zijn met de financiële belangen van de Gemeenschap en de bescherming ervan waarborgen.
(8) De regels die van toepassing zijn op de verspreiding van onderzoeksresultaten moeten de bescherming van de intellectuele eigendom en het gebruik en de verspreiding van deze resultaten bevorderen. Zij moeten verzekeren dat de deelnemers wederzijdse toegang hebben tot bestaande knowhow en tot kennis die voortvloeit uit de onderzoekswerkzaamheden, voorzover dit nodig is om de onderzoekswerkzaamheden uit te voeren of de daaruit voortvloeiende kennis te gebruiken. Tegelijk moeten zij de bescherming van de intellectuele bezittingen van de deelnemers waarborgen. Zij moeten ook rekening houden met de kenmerken van geïntegreerde projecten en topnetwerken, met name door aan de deelnemers een hoge mate van soepelheid te bieden en hen in staat te stellen onder elkaar overeenstemming te bereiken over de meest geschikte regelingen voor hun samenwerking en voor de exploitatie van de daaruit voortvloeiende kennis.
(9) De activiteiten van het kaderprogramma moeten worden uitgevoerd met inachtneming van de ethische grondbeginselen waaronder begrepen die welke zijn opgenomen in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en er moet naar worden gestreefd de rol van de vrouwen in het onderzoek te vergroten en de informatieverstrekking aan en de dialoog met het publiek te verbeteren,
BESLUITEN:
HOOFDSTUK I
INLEIDENDE BEPALINGEN
Artikel 1
Voorwerp
Dit besluit stelt de regels vast inzake deelneming van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten en de regels inzake verspreiding van de onderzoeksresultaten ter uitvoering van het [meerjarenkaderprogramma 2002-2006 van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, ter bevordering van de totstandbrenging van de Europese Onderzoeksruimte], hierna "kaderprogramma 2002-2006" genoemd, met uitzondering van OTO-activiteiten die door een gemeenschappelijke onderneming of een andere ingevolge artikel 171 van het Verdrag in het leven geroepen structuur ten uitvoer worden gelegd.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
a) OTO-activiteit: de activiteiten voor onderzoek en technologische ontwikkeling, waaronder begrepen demonstratieactiviteiten, beschreven in de bijlagen I en III bij het kaderprogramma 2002-2006;
b) Directe werkzaamheid: een OTO-activiteit die wordt ondernomen door het GCO ter uitvoering van de taken die het door het kaderprogramma 2002-2006 zijn toebedeeld;
c) Indirecte werkzaamheid : een OTO-activiteit die door één of meer deelnemers wordt ondernomen door middel van een instrument van het kaderprogramma 2002-2006;
d) Instrumenten: de indirecte modaliteiten voor steunverlening van de Gemeenschap bepaald bij bijlage III bij het kaderprogramma 2002-2006, met uitzondering van de financiële deelneming van de Gemeenschap uit hoofde van artikel 169 van het Verdrag;
e) Contract: een subsidieovereenkomst waarvan het voorwerp de uitvoering van een indirecte werkzaamheid is en die rechten en verplichtingen doet ontstaan tussen de Gemeenschap en de deelnemers aan de indirecte werkzaamheid;
f) Deelnemer: een juridische entiteit die bijdraagt aan een indirecte werkzaamheid en volgens het onderhavige besluit of het contract rechten en verplichtingen jegens de Gemeenschap heeft;
g) Juridische entiteit: elke natuurlijke persoon of elke rechtspersoon opgericht overeenkomstig het nationale recht dat van toepassing is in zijn vestigingsplaats, het communautaire recht of het internationale recht, die rechtspersoonlijkheid bezit en bevoegd is in eigen naam allerlei soorten rechten en verplichtingen te hebben;
h) Consortium: alle deelnemers aan eenzelfde indirecte werkzaamheid;
i) Internationale organisatie: elke juridische entiteit voortvloeiend uit een vereniging van staten, met uitzondering van de Gemeenschap, opgericht op basis van een verdrag of een soortgelijke handeling, met gemeenschappelijke organen, en met een internationale rechtspersoonlijkheid die verschillend is van die van haar partijen;
j) Internationale organisatie van Europees belang: een internationale organisatie waarvan de meerderheid van de leden lidstaten van de Gemeenschap of geassocieerde staten zijn, en waarvan het hoofddoel is bij te dragen tot de versterking van de Europese wetenschappelijke en technologische samenwerking;
k) Geassocieerde kandidaat-lidstaat: elke geassocieerde staat die door de Gemeenschap wordt erkend als een staat die kandidaat is voor toetreding tot de Europese Unie;
l) Geassocieerde staat: een staat die partij is bij een internationale overeenkomst die met de Gemeenschap is gesloten, naar luid waarvan of op basis waarvan hij financieel bijdraagt aan het geheel of een deel van het kaderprogramma 2002-2006;
m) Derde land: een staat die noch een lidstaat noch een geassocieerde staat is;
n) Europees economisch samenwerkingsverband (EESV) elke juridische entiteit opgericht overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2137/85 van de Raad [5];
[5] PB L 199 van 31.7.1985, blz. 1.
o) Kleine en middelgrote ondernemingen, hierna "KMO's" genoemd,: ondernemingen die beantwoorden aan de criteria vermeld in Aanbeveling 96/280/EG van de Commissie [6];
[6] PB L 107 van 30.4.1996, blz. 4.
p) Samenwerkingsverband van ondernemingen: elke juridische entiteit die in meerderheid uit KMO's is samengesteld en de belangen ervan vertegenwoordigt;
q) Budget: een voorlopig plan van alle middelen en lasten die nodig zijn om de indirecte werkzaamheid uit te voeren;
r) Onregelmatigheid : elke schending van een bepaling van het Gemeenschapsrecht of elke niet-nakoming van een contractuele verplichting wegens een handelen of nalaten van een juridische entiteit waarvan het gevolg is of zou zijn dat inbreuk wordt gemaakt op de algemene begroting van de Gemeenschappen of door de Gemeenschappen beheerde budgetten door een niet-verschuldigde uitgave;
s) Bestaande knowhow: de informatie waarover de deelnemers vóór het sluiten van een contract beschikken of die zij parallel aan het contract hebben verkregen, alsmede de auteursrechten of de aan de genoemde informatie verbonden rechten ten gevolge van de aanvraag voor of de toekenning van octrooien, tekeningen en modellen, kwekersrechten, aanvullende certificaten of andere soortgelijke beschermingsvormen;
t) Kennis: de resultaten, waaronder begrepen de informatie, al dan niet beschermbaar, die voortvloeien uit directe werkzaamheden en indirecte werkzaamheden, alsmede de auteursrechten of aan de genoemde resultaten verbonden rechten ten gevolge van de aanvraag voor of eventuele toekenning van octrooien, tekeningen en modellen, kwekersrechten, aanvullende certificaten of andere soortgelijke beschermingsvormen;
u) Verspreiding: de openbaarmaking van kennis langs elke nodige weg, met uitzondering van publicatie voortvloeiend uit formaliteiten ter bescherming van kennis;
v) Gebruik: direct of indirect gebruik van kennis bij onderzoeksactiviteiten of voor het scheppen en op de markt brengen van een product of procédé of voor het scheppen en aanbieden van een dienst.
Artikel 3
Onafhankelijkheid
1. Twee juridische entiteiten zijn onafhankelijk van elkaar in de zin van dit besluit voorzover er geen zeggenschapsverhouding tussen beide bestaat. Een zeggenschapsrelatie bestaat voorzover de ene juridische entiteit direct of indirect zeggenschap heeft over de andere of de ene juridische entiteit onder dezelfde directe of indirecte zeggenschap staat als de andere. Deze zeggenschap kan met name voorvloeien uit:
a) het direct of indirect bezitten van meer dan 50% van de nominale waarde van het uitgegeven aandelenkapitaal in een juridische entiteit of een meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van die entiteit;
b) het direct of indirect rechtens of feitelijk bezitten van beslissingsbevoegdheden in een juridische entiteit.
2. Het direct of indirect bezitten van meer dan 50% van de nominale waarde van het uitgegeven aandelenkapitaal in een juridische entiteit of een meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van een dergelijke entiteit door openbare participatiemaatschappijen, institutionele beleggers of risicobeleggingsmaatschappijen en -fondsen schept als zodanig geen zeggenschapsverhouding.
3. De eigendom van of het toezicht op juridische entiteiten door dezelfde overheidsinstantie doet op zichzelf geen zeggenschapsverhouding tussen deze entiteiten ontstaan.
HOOFDSTUK II
INSTRUMENTEN
Artikel 4
Topnetwerken
1. Topnetwerken beogen de versterking van de wetenschappelijke en technologische topkwaliteit van de Gemeenschap door een geleidelijke en duurzame integratie van bestaande of opkomende onderzoekscapaciteiten, zowel op nationaal als op regionaal vlak. Elk netwerk heeft tot doel de kennis op een bepaald gebied te bevorderen door op dat gebied een kritische massa aan competenties te verzamelen. De betrokken activiteiten zijn over het algemeen gericht op langetermijn- en multidisciplinaire doelstellingen en beogen geen in termen van producten, procédés of diensten vooraf bepaalde, precieze resultaten.
2. Met het doel een virtueel topcentrum te scheppen, leggen de deelnemers een gemeenschappelijk activiteitenprogramma ten uitvoer waarin een belangrijk deel, of zelfs het geheel, van hun capaciteiten en activiteiten voor onderzoek op het betrokken gebied wordt geïntegreerd. In voorkomend geval kent de juridische entiteit waaronder een bij het netwerk aangesloten instituut, afdeling, laboratorium of team ressorteert, deze daartoe voldoende zelfstandigheid toe.
Het gemeenschappelijke activiteitenprogramma is gericht op onderzoeksactiviteiten en omvat noodzakelijkerwijs integratieactiviteiten alsook activiteiten voor de verspreiding van topkwaliteit buiten het netwerk, zoals beschreven in bijlage III bij Besluit / / van de Raad [betreffende het specifieke programma Integreren en versterken van de Europese Onderzoeksruimte] [7]. De jaarlijkse bijwerking, in overeenstemming met de Commissie, van het gemeenschappelijke activiteitenprogramma kan de heroriëntatie van sommige activiteiten of het begin van nieuwe activiteiten omvatten.
[7] PB L...
Artikel 5
Geïntegreerde projecten
1. Het doel van geïntegreerde projecten is de concurrentiepositie van de Gemeenschap te versterken of te helpen bij de oplossing van belangrijke maatschappelijke problemen door het mobiliseren van een kritische massa aan middelen en competenties op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling. Vanuit dit perspectief worden voor elk geïntegreerd project in termen van wetenschappelijke en technologische kennis welomschreven doelstellingen vastgesteld en wordt elk project uitgevoerd met het doel precieze resultaten te verkrijgen die toepasselijk zijn in termen van producten, procédés of diensten.
2. De geïntegreerde projecten nemen in beginsel de vorm aan van een geheel van specifieke componenten, met een omvang en structuur die kunnen variëren volgens de uit te voeren taak, die betrekking hebben op de verschillende delen van het onderzoek dat nodig is voor het bereiken van de gemeenschappelijke algemene doelstellingen, die tot een coherent geheel worden geïntegreerd en die nauw gecoördineerd ten uitvoer worden gelegd.
De activiteiten in het kader van een geïntegreerd project omvatten activiteiten voor onderzoek en technologische ontwikkeling en zelfs demonstratieactiviteiten, activiteiten voor het beheer en het gebruik van kennis ter bevordering van innovatie, en elk ander type activiteiten die rechtstreeks verband houden met de doelstellingen ervan, zoals beschreven in bijlage III bij Besluit ../../.. van de Raad [betreffende het specifieke programma Integreren en versterken van de Europese Onderzoeksruimte]. Al deze activiteiten passen in een, jaarlijks in overeenstemming met de Commissie bijgewerkt uitvoeringsplan. De bijwerking kan de heroriëntatie van bepaalde activiteiten en het beginnen van nieuwe activiteiten omvatten.
Artikel 6
Gerichte specifieke projecten op het gebied van onderzoek of innovatie
1. De gerichte specifieke projecten op het gebied van onderzoek kunnen één van beide volgende vormen of de twee vormen gecombineerd aannemen:
a) projecten voor onderzoek en technologische ontwikkeling, gericht op de verwerving van nieuwe kennis, ofwel om nieuwe producten, procédés of diensten sterk te verbeteren of te ontwikkelen, ofwel om in andere behoeften van de maatschappij en het communautaire beleid te voorzien.
b) demonstratieprojecten, gericht op het aantonen van de uitvoerbaarheid van nieuwe technologieën die een potentieel economisch voordeel bieden, maar niet onmiddellijk commercialiseerbaar zijn.
2. De gerichte specifieke projecten op het gebied van innovatie beogen op Europese schaal nieuwe concepten en methoden op het gebied van innovatie te beproeven, te valideren en te verspreiden.
Artikel 7
Projecten voor specifiek onderzoek ten behoeve van KMO's
De projecten voor specifiek onderzoek ten behoeve van KMO's kunnen één van de volgende vormen aannemen:
a) projecten voor coöperatief onderzoek, die KMO's in staat stellen zich te wenden tot juridische entiteiten die over de nodige onderzoekscapaciteiten beschikken om specifieke onderzoeksactiviteiten uit te voeren;
b) projecten voor collectief onderzoek, die worden uitgevoerd door juridische entiteiten die over de nodige onderzoekscapaciteiten beschikken om onderzoeksactiviteiten uit te voeren, ten bate van samenwerkingsverbanden van ondernemingen, op gebieden en over onderwerpen die van belang zijn voor een groot aantaal KMO's die met gemeenschappelijke problemen worden geconfronteerd.
Artikel 8
Geïntegreerde infrastructuurinitiatieven
De geïntegreerde infrastructuurinitiatieven integreren een combinatie van activiteiten die essentieel zijn voor de versterking en de ontwikkeling van onderzoeksinfrastructuren voor het aanbieden van diensten op Europese schaal. Hiertoe combineren zij netwerkactiviteiten met een ondersteuningsactiviteit of onderzoeksactiviteiten die nodig zijn ter verbetering van de prestaties van infrastructuren. Zij omvatten ook een onderdeel verspreiding van kennis bij potentiële gebruikers, waaronder bij de industrie, en met name KMO's.
Artikel 9
Activiteiten inzake menselijk potentieel en mobiliteit
Activiteiten inzake menselijk potentieel en mobiliteit worden uitgevoerd met het oog op opleiding, competentieontwikkeling of kennisoverdracht. Zij bestaan uit ondersteuning van activiteiten die door natuurlijke personen, gaststructuren, waaronder begrepen opleidingsnetwerken, alsook door topteams worden uitgevoerd.
Artikel 10
Coördinatieactiviteiten
De coördinatieactiviteiten beogen gecoördineerde initiatieven van verschillende onderzoeks- en innovatieactoren te stimuleren en te ondersteunen. Zij omvatten een geheel van activiteiten zoals de organisatie van lezingen en van vergaderingen, de uitvoering van studies, personeelsuitwisselingen, de uitwisselingen en verspreiding van goede praktijken, het opzetten van informatiesystemen en deskundigengroepen, en kunnen, voorzover nodig, ondersteuning bij de vaststelling, organisatie en het beheer van gezamenlijke of gemeenschappelijke initiatieven omvatten.
Artikel 11
Specifieke-ondersteuningsactiviteiten
De specifieke-ondersteuningsactiviteiten leggen vastgestelde doelstellingen van het kaderprogramma 2002-2006 ten uitvoer of kunnen bijdragen tot het voorbereiden van toekomstige activiteiten van het communautaire beleid inzake onderzoek en technologische ontwikkeling, of toezicht - en beoordelingsactiviteiten omvatten. Zij bestaan met name uit en combineren afhankelijk van het geval lezingen, studiebijeenkomsten, studies en analyses, prijzen en wetenschappelijke wedstrijden op hoog niveau, werkgroepen en deskundigengroepen, operationele ondersteuning en verspreidings-, informatie- en communicatieactiviteiten.
HOOFDSTUK III
deelneming AAN DE INDIRECTE WERKZAAMHEDEN en financiering
Artikel 12
Algemene beginselen
1. Elke juridische entiteit die deelneemt aan een indirecte werkzaamheid komt voor een financiële bijdrage van de Gemeenschap in aanmerking, onder voorbehoud van de artikelen 14 en 15.
2. Elke in een geassocieerde staat gevestigde juridische entiteit kan op dezelfde wijze aan indirecte werkzaamheden deelnemen en heeft dezelfde rechten en verplichtingen als een in een lidstaat gevestigde juridische entiteit, zulks onder voorbehoud van artikel 13.
3. Het GCO kan op dezelfde wijze aan indirecte werkzaamheden deelnemen en heeft dezelfde rechten en verplichtingen als een in een lidstaat gevestigde juridische entiteit.
4. Elke internationale organisatie van Europees belang kan aan indirecte werkzaamheden deelnemen op dezelfde wijze als een in een lidstaat gevestigde juridische entiteit en oefent overeenkomstig haar oprichtingsakte dezelfde rechten uit en komt dezelfde verplichtingen na als een dergelijke entiteit.
5. Naar gelang van de aard van de ten uitvoer gelegde instrumenten of de doelstellingen van de OTO-activiteit kunnen de werkprogramma's van de specifieke programma's in voorkomend geval de deelneming aan een indirecte werkzaamheid beperken tot juridische entiteiten overeenkomstig de activiteiten of het type ervan.
Artikel 13
Minimale aantal deelnemers en vestigingsplaats van de deelnemers
1. De werkprogramma's bepalen het minimale aantal deelnemers aan een indirecte werkzaamheid alsook hun vestigingsplaats, overeenkomstig de aard van het instrument en de doelstellingen van de OTO-activiteit.
2. Wat topnetwerken en geïntegreerde projecten betreft, mag het minimale aantal deelnemers niet kleiner zijn dan drie onafhankelijke juridische entiteiten gevestigd in drie verschillende lidstaten of geassocieerde staten, waarvan ten minste twee lidstaten of geassocieerde kandidaat-lidstaten.
3. De specifieke ondersteuningsactiviteiten en activiteiten op het gebied van menselijk potentieel en mobiliteit, met uitzondering van netwerken voor opleiding door onderzoek, kunnen door één juridische entiteit ten uitvoer worden gelegd.
Wanneer het werkprogramma een minimaal aantal vaststelt groter dan of gelijk aan twee juridische entiteiten gevestigd in evenveel lidstaten of geassocieerde staten, wordt dit aantal vastgesteld op de in lid 4 bepaalde voorwaarden.
4. Ten aanzien van andere instrumenten dan die bedoeld in de leden 2 en 3, mag het minimale aantal deelnemers niet kleiner zijn dan twee onafhankelijke juridische entiteiten gevestigd in twee verschillende lidstaten of geassocieerde staten, waarvan ten minste één lidstaat of één geassocieerde kandidaat-lidstaat.
5. Een EESV, of elke juridische entiteit die gevestigd is in een lidstaat of een geassocieerde staat en uit onafhankelijke juridische entiteiten bestaat welke beantwoorden aan de voorwaarden van het onderhavige besluit, kan afzonderlijk aan een indirecte werkzaamheid deelnemen, zodra de samenstelling ervan aan de overeenkomstig de leden 1 tot 4 vastgestelde voorwaarden voldoet.
Artikel 14
Deelneming van juridische entiteiten uit derde landen
1. Elke in een derde land gevestigde juridische entiteit kan boven het overeenkomstig artikel 13 vastgestelde minimale aantal deelnemers deelnemen aan de OTO-activiteiten van de doelstelling "Integratie van het onderzoek" van Besluit [../../.. betreffende het specifieke programma "Integreren en versterken van de Europese Onderzoeksruimte"].
Elke juridische entiteit gevestigd in een derde land op hetwelk de specifieke activiteiten voor internationale samenwerking van het specifieke programma "Integreren en versterken van de Europese Onderzoeksruimte" betrekking hebben, en die deelneemt aan de in de eerste alinea bedoelde OTO-activiteiten, komt voor een financiële bijdrage van de Gemeenschap in aanmerking binnen de grenzen van het budget dat in bijlage II bij het kaderprogramma 2002-2006 aan de in artikel 164, onder b), van het Verdrag bedoelde activiteit wordt toegewezen.
Elke juridische entiteit gevestigd in een ander derde land dan dat bedoeld in de tweede alinea, die deelneemt aan de in de eerste alinea bedoelde OTO-activiteiten, komt voor een financiële bijdrage van de Gemeenschap in aanmerking indien in die mogelijkheid is voorzien uit hoofde van een OTO-activiteit of indien deze essentieel is voor het uitvoeren van de indirecte werkzaamheid.
2. Elke juridische entiteit gevestigd in een derde land dat een akkoord inzake wetenschappelijke en technische samenwerking met de Gemeenschap heeft gesloten kan deelnemen aan andere dan de in lid 1 bedoelde OTO-activiteiten boven het overeenkomstig artikel 13 vastgestelde minimale aantal deelnemers en op de in het genoemde akkoord bepaalde voorwaarden.
Zij komt voor een financiële bijdrage van de Gemeenschap in aanmerking indien in die mogelijkheid uit hoofde van een OTO-activiteit is voorzien of indien de bijdrage essentieel is voor de uitvoering van de indirecte werkzaamheid.
3. Elke juridische entiteit gevestigd in een ander derde land dan die bedoeld in lid 2, kan deelnemen aan andere dan de in lid 1 bedoelde OTO-activiteiten boven het overeenkomstig artikel 13 vastgestelde minimale aantal deelnemers indien in deze deelneming uit hoofde van een OTO-activiteit is voorzien of indien deze deelneming essentieel is voor de uitvoering van de indirecte werkzaamheid.
Zij komt voor een financiële bijdrage van de Gemeenschap in aanmerking indien in die mogelijkheid uit hoofde van een OTO-activiteit is voorzien of indien de bijdrage essentieel is voor de uitvoering van de indirecte werkzaamheid.
Artikel 15
Deelneming van internationale organisaties
Elke andere internationale organisatie dan een internationale organisatie van Europees belang kan deelnemen aan de OTO-activiteiten van de doelstelling "Integratie van het Europees onderzoek" van [Besluit../../.. betreffende het specifieke programma "Integreren en versterken van de Onderzoeksruimte"] op de in artikel 14, lid 1, eerste en derde alinea, bedoelde voorwaarden en aan de andere OTO-activiteiten op de in artikel 14, lid 3, bedoelde voorwaarden.
Artikel 16
Voorwaarden inzake technische competenties en middelen
1. De deelnemers beschikken over de kennis en de technische competenties die nodig zijn voor de uitvoering van de indirecte werkzaamheid.
2. Bij de indiening van het voorstel moeten de deelnemers ten minste potentieel over de middelen beschikken die nodig zijn voor de uitvoering van de indirecte werkzaamheid en er de oorsprong van verduidelijken.
Gaandeweg de werkzaamheden moeten de deelnemers, in de gewenste vorm en te gelegener tijd, over de middelen beschikken die nodig zijn voor de uitvoering van de indirecte werkzaamheid.
Onder middelen die nodig zijn voor de uitvoering van de indirecte werkzaamheid dient te worden verstaan personele middelen, infrastructuur, financiële middelen en in voorkomend geval onlichamelijke goederen alsook andere middelen die door een derde op grond van een voorafgaande verbintenis te hunner beschikking zijn gesteld.
Artikel 17
Indiening van voorstellen voor indirecte werkzaamheden
1. Voorstellen voor indirecte werkzaamheden worden ingediend in het kader van uitnodigingen tot het indienen van voorstellen die in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen worden bekendgemaakt en voorzover mogelijk op andere manieren ruim worden verspreid.
2. Lid 1 is niet van toepassing op:
a) bepaalde specifieke-ondersteuningsactiviteiten voor activiteiten van juridische entiteiten die in de werkprogramma's zijn aangewezen;
b) bepaalde specifieke-ondersteuningsactiviteiten die bestaan uit een aankoop of een dienst overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op het gebied van overheidsopdrachten;
c) specifieke-ondersteuningsactiviteiten die, gezien de geschiktheid en het nut ervan in verhouding tot de doelstellingen en de wetenschappelijke en technologische inhoud van de specifieke programma's, het voorwerp kunnen zijn van tot de Commissie gerichte aanvragen voor subsidie, voorzover het werkprogramma van het betrokken specifieke programma daarin voorziet en een dergelijke aanvraag niet binnen de werkingssfeer van een open uitnodiging tot het indienen van voorstellen valt.
d) de in artikel 19 bedoelde specifieke-ondersteuningsactiviteiten.
3. De uitnodigingen tot het indienen van voorstellen kunnen worden voorafgegaan door uitnodigingen tot het indienen van blijken van belangstelling, ten einde de Commissie in staat te stellen de doelstellingen en behoeften nauwkeurig vast te stellen en te beoordelen, onverminderd de beslissingen die zij later neemt.
Artikel 18
Beoordeling en selectie van voorstellen voor indirecte werkzaamheden
1. De in artikel 17, lid 1, en artikel 17, lid 2, onder c), bedoelde voorstellen voor indirecte werkzaamheden worden beoordeeld op de grondslag van de volgende criteria:
a) de relevantie ervan in verband met de doelstellingen van het specifieke programma;
b) de wetenschappelijke en technologische topkwaliteit ervan;
c) de communautaire toegevoegde waarde ervan, waaronder de kritische massa aan gemobiliseerde middelen, het verwachte effect op of de bijdrage ervan tot het communautaire beleid;
d) de kwaliteit van het plan voor gebruik of verspreiding van kennis, de potentiële effecten op het gebied van innovatie en de competenties op het gebied van het beheer van de intellectuele eigendom;
e) de capaciteit de indirecte werkzaamheid tot een goed einde te brengen, beoordeeld in termen van middelen, competenties en organisatie.
2. Bij de uitvoering van lid 1, onder c), worden de volgende criteria eveneens in aanmerking genomen:
a) ten aanzien van topnetwerken, de omvang en intensiteit van de integratie-inspanningen die zullen worden ondernomen en de capaciteit van het netwerk om topkwaliteit te bevorderen buiten de kring van netwerkleden, alsook de vooruitzichten op blijvende integratie van de onderzoekscapaciteiten en middelen ervan na het aflopen van de financiële bijdrage van de Gemeenschap;
b) ten aanzien van geïntegreerde projecten, het streven waarop de doelstellingen gericht zijn en de omvang van de ingezette middelen die het mogelijk maken aanmerkelijk bij te dragen tot de versterking van de concurrentiepositie of de oplossing van maatschappelijke problemen;
c) ten aanzien van geïntegreerde initiatieven, de vooruitzichten op het voortbestaan van het initiatief na het aflopen van de financiële bijdrage van de Gemeenschap.
3. De werkprogramma's van de specifieke programma's bepalen, overeenkomstig de aard van de ten uitvoer gelegde instrumenten of de doelstellingen van de OTO-activiteit, welke in lid 1 bedoelde criteria de Commissie toepast. Zij verduidelijken of vullen deze criteria aan alsook de in lid 2 bedoelde criteria, teneinde met name rekening te houden met de bijdrage van de voorstellen voor indirecte werkzaamheden tot de verbetering van de informatieverstrekking aan en de dialoog met het publiek en de vergroting van de rol van vrouwen in het onderzoek.
4. Elk voorstel voor een indirecte werkzaamheid dat indruist tegen de ethische grondbeginselen, en met name de beginselen in het Handvest van grondrechten van de Europese Unie, of niet voldoet aan de in het werkprogramma of de uitnodiging tot het indienen van voorstellen vastgestelde voorwaarden kan op elk moment van de beoordelings- en selectieprocedure worden uitgesloten.
Elke deelnemer die een onregelmatigheid heeft begaan naar aanleiding van de tenuitvoerlegging van een indirecte werkzaamheid kan op elk moment van de beoordelings- en selectieprocedure worden uitgesloten.
5. De Commissie beoordeelt en selecteert de voorstellen voor indirecte werkzaamheden overeenkomstig doorzichtige, billijke en onpartijdige procedures die zij vaststelt in een beoordelingshandboek, voor publicatie waarvan zij zorg draagt.
6. De Commissie beoordeelt de voorstellen met bijstand van onafhankelijke deskundigen die zij overeenkomstig artikel 19 aanwijst. Bij sommige specifieke-ondersteuningsactiviteiten, met name die bedoeld in artikel 17, lid 2, maakt zij van die mogelijkheid enkel gebruik indien zij dit nodig acht.
Artikel 19
Benoeming van onafhankelijke deskundigen
1. De Commissie benoemt onafhankelijke deskundigen voor de in het kaderprogramma 2002-2006 voorgeschreven beoordelingen en voor de specifieke programma's alsook voor de in artikel 18, lid 6, en in artikel 26, lid 1, tweede alinea, bedoelde bijstandsopdrachten.
Zij kan bovendien groepen van onafhankelijke deskundigen instellen die haar raad geven bij de tenuitvoerlegging van haar onderzoeksbeleid.
2. De Commissie benoemt de onafhankelijke deskundigen volgens een van de volgende procedures:
a) Voor de in artikel 5 van het kaderprogramma 2002-2006 en artikel 7, lid 2, van de specifieke programma's voorgeschreven beoordelingen benoemt de Commissie als onafhankelijke deskundigen, wetenschappelijke, industriële of politieke persoonlijkheden van zeer hoog niveau, die belangrijke ervaring op het gebied van onderzoek, onderzoeksbeleid of beheer van onderzoeksprogramma's op nationaal of internationaal vlak bezitten;
b) Om haar bij te staan bij de beoordeling van voorstellen inzake topnetwerken en geïntegreerde projecten en het toezicht op voorstellen die worden geselecteerd en ten uitvoer gelegd, benoemt de Commissie als onafhankelijke deskundigen, wetenschappelijke of industriële persoonlijkheden die kennis van het hoogste niveau bezitten en een internationale autoriteit zijn op het betrokken vakgebied;
c) Voor de instelling van de in lid 1, tweede alinea, bedoelde groepen benoemt de Commissie als onafhankelijke deskundigen, beroepsmensen die belangrijke en erkende kennis, competentie en ervaring bezitten op het gebied of inzake de aangelegenheden waarop de werkzaamheden betrekking hebben;
d) In andere dan de onder a), b) en c), bedoelde gevallen en teneinde op evenwichtige wijze rekening te houden met de verschillende onderzoeksactoren benoemt de Commissie onafhankelijke deskundigen die de nodige competentie en kennis bezitten voor de hun toevertrouwde taken. Daartoe maakt zij gebruik van uitnodigingen tot het indienen van individuele kandidaatstellingen of uitnodigingen die onderzoeksinstellingen worden toegezonden met het oog op het samenstellen van lijsten van geschikte kandidaten of kan zij, wanneer zij dit nodig acht, buiten deze lijsten elke persoon kiezen die de vereiste competentie bezit.
3. Bij de benoeming van een onafhankelijke deskundige vergewist de Commissie zich ervan dat deze gelet op het onderwerp waarover hij wordt verzocht zich uit te spreken, niet met een belangenconflict wordt geconfronteerd. Daartoe verzoekt de Commissie de deskundige een verklaring te ondertekenen waarin deze bevestigt dat er bij zijn benoeming geen belangenconflict bestaat en zich ertoe verbindt de Commissie te waarschuwen mocht er tijdens zijn opdracht een ontstaan.
Artikel 20
Contracten
1. Betreffende geselecteerde voorstellen voor indirecte werkzaamheden worden contracten gesloten die zijn gebaseerd op het passende standaardcontract dat door de Commissie overeenkomstig het kaderprogramma 2002-2006 en het onderhavige besluit is opgesteld en voorzover nodig rekening gehouden met de specificiteit van de verschillende betrokken instrumenten.
2. Het contract stelt de rechten en verplichtingen van de deelnemers vast overeenkomstig het onderhavige besluit, met name de regels inzake het technische, technologische en financiële toezicht op de indirecte werkzaamheid, de bijwerking van de doelstellingen ervan, de wijziging van het consortium en de betaling van de financiële bijdrage van de Gemeenschap, in voorkomend geval de voorwaarden waaronder noodzakelijke uitgaven in aanmerking komen, alsook de regels inzake de verspreiding en het gebruik.
3. Met het oog op de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap wordt in de contracten in de nodige geldboetes voorzien.
4. Het sluiten van een contract doet geen afbreuk aan het recht van de Commissie een invorderingsbesluit vast te stellen dat een executoriale titel vormt in de zin van artikel 256 van het Verdrag, teneinde van een deelnemer de terugbetaling van een verschuldigd bedrag te verkrijgen. Alvorens een dergelijk besluit vast te stellen, vraagt de Commissie de deelnemer zijn opmerkingen binnen een bepaalde termijn bij haar in te dienen.
Artikel 21
Tenuitvoerlegging van de indirecte werkzaamheid
1. Overeenkomstig de contractsbepalingen en de organisatiewijze die het kiest zorgt het consortium voor de technische uitvoering van de indirecte werkzaamheid, met hoofdelijke aansprakelijkheid van de deelnemers.
2. De financiële bijdrage van de Gemeenschap aan een indirecte werkzaamheid wordt, overeenkomstig de in het contract bepaalde regels betaald aan een door het consortium aangewezen en door de Commissie aanvaarde deelnemer.
Deze beheert de financiële bijdrage van de Gemeenschap ter uitvoering van de door het consortium genomen beslissingen ten aanzien van de toewijzing ervan aan de deelnemers en de activiteiten.
3. Onder voorbehoud van de in het contract bepaalde aanpassingen op grond van de aard van het instrument en de omvang van de bijdrage van de deelnemers:
a) is elke deelnemer onbeperkt en hoofdelijk aansprakelijk voor het gebruik van de overeenkomstig lid 2, tweede alinea, toegewezen financiële bijdrage van de Gemeenschap, met uitzondering van het deel ervan dat wordt toegewezen aan de onder b) bedoelde deelnemers;
b) is een deelnemer die om wettelijke of bestuursrechtelijke redenen niet als hoofdelijk aansprakelijk kan worden beschouwd slechts aansprakelijk voor het deel van de financiële bijdrage van de Gemeenschap dat hem overeenkomstig lid 2, tweede alinea, wordt toegewezen.
4. De Commissie beroept zich slechts op de in lid 3, onder a), bedoelde aansprakelijkheid voorzover noch de in gebreke blijvende deelnemer noch het consortium de aan de Gemeenschap toegebrachte schade uit eigen beweging binnen een redelijke termijn hebben vergoed.
5. Wanneer meer juridische entiteiten zijn verenigd in een gemeenschappelijke juridische entiteit die overeenkomstig artikel 13, lid 5, als één deelnemer optreedt, neemt deze de in de leden 1 en 2 bedoelde taken op zich en is deze tegenover de Gemeenschap aansprakelijk, niettegenstaande de tussen de samenstellende juridische entiteiten getroffen regelingen.
Artikel 22
Financiële bijdrage van de Gemeenschap
Overeenkomstig bijlage III bij het kaderprogramma 2002-2006 en de bijlage bij dit besluit, en binnen de grenzen van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling [8], kan de financiële bijdrage van de Gemeenschap drie verschillende vormen aannemen:
[8] PB C 45 van 17.2.1996, blz. 5.
a) ten aanzien van topnetwerken neemt zij de vorm aan van een integratiesubsidie, waarvan het bedrag wordt vastgesteld op grond van de waarde van de capaciteiten en middelen die de totaliteit van deelnemers voorstelt te integreren. Zij vult de de middelen aan, die door de deelnemers worden ingezet om hun gemeenschappelijke activiteitenprogramma ten uitvoer te leggen.
Zij wordt betaald, gelet op de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijke activiteitenprogramma en op basis van die desbetreffende uitgaven welke bovenop de uitgaven komen die door de deelnemers zelf worden gedragen en door een externe accountant of, bij openbare juridische entiteiten, door een bevoegde ambtenaar voor juist worden verklaard;
b) ten aanzien van bepaalde activiteiten inzake menselijk potentieel en mobiliteit en specifieke ondersteuningsactiviteiten, met uitzondering van de in artikel 17, lid 2, onder b), bedoelde indirecte werkzaamheden, kan zij de vorm aannemen van een forfaitair bedrag;
c) ten aanzien van geïntegreerde projecten en andere instrumenten, met uitzondering van die bedoeld onder a) en b), en met uitzondering van de in artikel 17, lid 2, onder b), bedoelde indirecte werkzaamheden neemt zij de vorm aan van een budgetsubsidie, berekend als een percentage van het budget dat door de deelnemers aan de uitvoering van de indirecte werkzaamheid wordt toegewezen, aangepast volgens het type activiteit.
Het contract verduidelijkt welke uitgaven nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van de indirecte werkzaamheid, die door een externe accountant of, bij openbare juridische entiteiten, door een bevoegde ambtenaar voor juist moeten worden verklaard.
Het contract kan gemiddelde percentages per type uitgaven of voorafbepaalde forfaitaire bedragen alsook, in overeenstemming met de deelnemers, een waarde per activiteit vaststellen die niet aanmerkelijk van de gedane uitgaven afwijkt.
Artikel 23
Wijziging van het consortium
1. Binnen de grenzen van de financiële bijdrage van de Gemeenschap en onafhankelijk van het instrument kan het consortium, uit eigen beweging of ter uitvoering van het contract, in overeenstemming met de Commissie, van samenstelling, veranderen en zich met name tot elke juridische entiteit uitbreiden die tot de tenuitvoerlegging van de indirecte werkzaamheid bijdraagt.
Met uitzondering van de in lid 2 bedoelde wijzigingen wijst het consortium nieuwe juridische entiteiten aan volgens de modaliteiten die het nodig acht of overeenkomstig het contract.
2. Het gemeenschappelijke activiteitenprogramma van een topnetwerk of het uitvoeringsplan van een geïntegreerd project stellen vast bij welke wijzigingen van de samenstelling van het consortium vooraf een aanbestedingsbericht dient te worden gepubliceerd.
Het consortium publiceert het aanbestedingsbericht en verspreidt dit op ruime schaal via specifieke informatiemedia, met name internetsites betreffende het kaderprogramma 2002-2006, de vakpers of brochures.
Het toetst de inschrijvingen aan de criteria die van toepassing waren op de beoordeling en de selectie van de indirecte werkzaamheid, vastgesteld overeenkomstig artikel 18, leden 3 en 4, met bijstand van deskundigen die niet onder zijn gezag staan en die het op basis van de in artikel 19, lid 2, onder b), bedoelde criteria aanwijst.
Overeenkomstig lid 1 kan de Commissie, wanneer na deze beoordeling het consortium een uitbreiding tot nieuwe deelnemers voorstelt, zich daartegen verzetten.
Artikel 24
Aanvullende financiële bijdrage
De Commissie kan de financiële bijdrage van de Gemeenschap aan een lopende indirecte werkzaamheid verhogen om deze uit te breiden tot nieuwe activiteiten waarbij nieuwe deelnemers kunnen worden betrokken.
De Commissie doet dit door middel van uitnodigingen tot het indienen van voorstellen, die in voorkomend geval tot lopende indirecte werkzaamheden zijn beperkt en na een overeenkomstig artikel 18 uitgevoerde beoordeling.
Artikel 25
Activiteiten van het consortium ten gunste van derden
Wanneer het contract bepaalt dat het consortium alle of een gedeelte zijner activiteiten ten gunste van derden uitvoert, geeft dit daaraan passende publiciteit, in voorkomend geval het contract.
Het consortium beoordeelt en selecteert de hem toegezonden aanvragen overeenkomstig de beginselen van doorzichtigheid, billijkheid en onpartijdigheid en volgens de in het contract vastgelegde regels.
Artikel 26
Toezicht en technische, technologische en financiële controles
1. De Commissie beoordeelt periodiek de indirecte werkzaamheden waaraan de Gemeenschap bijdraagt op grond van de haar door de deelnemers overeenkomstig de contractsbepalingen toegezonden activiteitenverslagen die ook op de tenuitvoerlegging van het plan voor het gebruik of de verspreiding van de kennis betrekking hebben.
Voor het toezicht op de topnetwerken en geïntegreerde projecten en, voorzover nodig, voor andere indirecte werkzaamheden wordt de Commissie bijgestaan door onafhankelijke deskundigen die zij overeenkomstig artikel 19, lid 2, aanstelt.
2. Overeenkomstig het contract neemt de Commissie alle nuttige maatregelen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de indirecte werkzaamheid met inachtneming van de financiële belangen van de Gemeenschap, op grond waarvan zij indien nodig de financiële bijdrage van de Gemeenschap kan aanpassen of de indirecte werkzaamheid kan onderbreken in geval van schending van de bepalingen van dit besluit of het contract.
3. De Commissie, of elke door haar gemachtigde vertegenwoordiger, heeft het recht technische, technologische en financiële controles uit te voeren bij de deelnemers, om zich ervan te overtuigen dat de indirecte werkzaamheid op de door de deelnemers opgegeven voorwaarden en overeenkomstig de contractsbepalingen wordt of is uitgevoerd.
4. Overeenkomstig artikel 248, lid 2, van het Verdrag kan de Rekenkamer het gebruik van de financiële bijdrage van de Gemeenschap controleren op grond van de regels die specifiek voor de Rekenkamer gelden.
Artikel 27
Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap
De Commissie zorgt ervoor dat, wanneer indirecte werkzaamheden ten uitvoer worden gelegd, de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen worden beschermd door daadwerkelijke controles en door afschrikkende maatregelen en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door geldboetes die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn, zulks in overeenstemming met de Verordeningen van de Raad (EG, Euratom) nrs. 2988/95 [9] en 2185/96 [10], en Verordening (EG) 1073/99 van het Europees Parlement en de Raad. [11]
[9] PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.
[10] PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.
[11] PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.
HOOFDSTUK IV
REGELS INZAKE VERSPREIDING EN GEBRUIK
Artikel 28
Eigendom van kennis
1. Kennis die voortvloeit uit werk dat in het kader van directe werkzaamheden is uitgevoerd, is eigendom van de Gemeenschap.
2. Kennis die voortvloeit uit werk dat is uitgevoerd in het kader van indirecte werkzaamheden, die de Gemeenschap volledig financiert, is in beginsel eigendom van de Gemeenschap. Kennis die voortvloeit uit werk dat is uitgevoerd in het kader van indirecte werkzaamheden die gedeeltelijk door de Gemeenschap zijn gefinancierd, is eigendom van de deelnemers die het werk uitvoeren dat tot deze kennis leidt.
3. Kennis die voortvloeit uit werk dat door verscheidene deelnemers gezamenlijk is uitgevoerd, is de gezamenlijke eigendom van deze deelnemers, die onderling de verdeling van de kennis en de voorwaarden voor het uitoefenen van de eigendom van de kennis overeenkomen, overeenkomstig de bepalingen van het onderhavige besluit en het contract.
4. Kennis die voortvloeit uit werk dat in het kader van projecten voor coöperatief of collectief onderzoek is uitgevoerd, is de gezamenlijke eigendom van de KMO's of het samenwerkingsverband van ondernemingen, die onderling de verdeling van de kennis en de voorwaarden voor het uitoefenen van de eigendom van de kennis overeenkomen, overeenkomstig de bepalingen van het onderhavige besluit en het contract.
5. Indien personeel dat door een deelnemer in dienst is genomen rechten op kennis kan doen gelden, treft de deelnemer maatregelen of sluit hij de nodige overeenkomsten om ervoor te zorgen dat deze rechten kunnen worden uitgeoefend op een wijze die verenigbaar is met de verplichtingen die het onderhavige besluit en het contract hem opleggen.
6. Wanneer een deelnemer de eigendom van kennis aan derden overdraagt, treft hij maatregelen of sluit hij overeenkomsten om zijn verplichtingen krachtens het onderhavige besluit en het contract op de verkrijger te laten overgaan. Zolang de deelnemer toegangsrechten moet verlenen, stelt hij de Commissie en de andere deelnemers aan dezelfde indirecte werkzaamheid vooraf van de voorgenomen overdracht en van de identiteit van de verkrijger in kennis.
De Commissie kan tegen elke overdracht van eigendom aan derden, in het bijzonder aan derden die niet in een lidstaat of een geassocieerde staat zijn gevestigd, bezwaar maken indien een dergelijke overdracht niet in overeenstemming is met het belang om het concurrentievermogen van de Europese industrie te ontwikkelen, of met ethische grondbeginselen, met name die welke worden genoemd het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Artikel 29
Bescherming van kennis
1. Waar nodig, zorgt de eigenaar van de kennis voor een voldoende en doeltreffende bescherming van kennis die industrieel of commercieel kan worden toegepast, waarbij hij met name rekening houdt met de gewettigde belangen van de betrokken deelnemers, zulks in overeenstemming het contract en de toepasselijke wetgeving.
2. Wanneer de Commissie de bescherming van kennis in een bepaald land nodig acht en deze bescherming niet is aangevraagd of daarvan afstand is gedaan, kan de Commissie, met instemming van de betrokken deelnemer, beschermingsmaatregelen nemen. In dit geval en voorzover het dat bepaalde land betreft, neemt de Gemeenschap in plaats van de deelnemer de verplichtingen betreffende het verlenen van toegangsrechten op zich. De deelnemer kan zich hiertegen alleen verzetten, indien hij kan aantonen dat zijn gewettigde belangen aanmerkelijk zouden worden geschaad.
3. Een deelnemer kan gegevens publiceren of de publicatie mogelijk maken, ongeacht het communicatiemiddel, die betrekking hebben op de kennis die zijn eigendom is, mits dit geen invloed op de bescherming van deze kennis heeft. De Commissie en de andere deelnemers aan dezelfde indirecte werkzaamheid dienen vooraf van elke voorgenomen publicatie in kennis te worden gesteld, en kunnen daartegen bezwaar maken indien dit een nadelige invloed op de bescherming van de kennis zou hebben.
Artikel 30
Gebruik en verspreiding van kennis
1. De deelnemers en de Gemeenschap gebruiken de in hun bezit zijnde kennis die voortvloeit uit directe werkzaamheden of indirecte werkzaamheden of laten deze gebruiken, in overeenstemming met de belangen van de betrokken deelnemers. De deelnemers stellen de gebruiksvoorwaarden op een gedetailleerde en controleerbare wijze vast.
2. Wanneer de kennis geschikt is voor verspreiding of niet in overeenstemming met lid 1 wordt gebruikt, zorgen de deelnemers ervoor dat zij binnen een door de Gemeenschap vastgestelde termijn wordt verspreid. Mochten de deelnemers verzuimen dit te doen, dan kan de Commissie de kennis verspreiden. Er wordt met name rekening gehouden met:
a) de voordelen van snelle verspreiding, bijvoorbeeld om verdubbeling van onderzoeksinspanningen te voorkomen en synergieën tussen indirecte werkzaamheden te scheppen;
b) de noodzaak intellectuele eigendomsrechten te beschermen;
c) de vertrouwelijkheid;
d) de gewettigde belangen van de deelnemers.
Artikel 31
Beschikbaarstelling van de kennis die voortvloeit uit directe werkzaamheden
De kennis die voortvloeit uit werk dat is uitgevoerd in het kader van directe werkzaamheden kan ter beschikking worden gesteld aan een of meer belangstellende juridische entiteiten, in het bijzonder aan die welke in een lidstaat of een geassocieerde staat zijn gevestigd, op voorwaarde dat de betrokken juridische entiteiten zich ertoe verbindt de kennis te gebruiken of ervoor te zorgen dat deze wordt gebruikt. Het beschikbaar stellen van kennis dient te worden onderworpen aan de nodige voorwaarden, met name betreffende de betaling van een vergoeding.
Artikel 32
Beginselen inzake toegangsrechten ten aanzien van indirecte werkzaamheden
1. Toegangsrechten worden op verzoek verleend. Het verlenen van toegangsrechten kan afhankelijk worden gesteld van het sluiten van specifieke overeenkomsten die erop gericht zijn ervoor te zorgen dat de rechten alleen worden gebruikt met het doel waartoe zij zijn bedoeld, en van de nodige overeenkomsten inzake de vertrouwelijkheid. De deelnemers kunnen ook overeenkomsten sluiten met het doel met name bijkomende of gunstiger toegangsrechten te verlenen, waaronder begrepen toegangsrechten voor derden, of de op toegangsrechten toepasselijke eisen te specificeren, maar niet om deze te beperken. Dergelijke overeenkomsten moeten aan de toepasselijke mededingingsregels voldoen.
De Commissie kan tegen de verlening van toegangsrechten aan derden, in het bijzonder aan die welke niet in een lidstaat of een geassocieerde staat zijn gevestigd, bezwaar maken indien de verlening van toegangsrechten niet in overeenstemming is met het belang het concurrentievermogen van de Europese industrie te ontwikkelen, of met ethische grondbeginselen, met name die welke worden genoemd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
2. Toegangsrechten tot bestaande knowhow worden verleend op voorwaarde dat het de betrokken deelnemer vrij staat deze toegangsrechten te verlenen.
3. Een deelnemer kan uitdrukkelijk bepaalde bestaande knowhow uitsluiten van de verplichting toegangsrechten te verlenen, door middel van een schriftelijke overeenkomst tussen de deelnemers voordat de betrokken deelnemer het contract ondertekent of voordat een nieuwe deelnemer tot de indirecte werkzaamheid toetreedt. De andere deelnemers kunnen hun instemming alleen weigeren, indien zij aantonen dat hun gewettigde belangen aanmerkelijk zouden worden geschaad.
4. Behoudens instemming van de deelnemer die de toegangsrechten verleent, geven deze rechten geen recht onderlicenties te verlenen.
Artikel 33
Toegangsrechten voor de uitvoering van indirecte werkzaamheden
1. De deelnemers aan dezelfde indirecte werkzaamheid genieten toegangsrechten tot de kennis die voortvloeit uit werk dat is uitgevoerd in het kader van de indirecte werkzaamheid en tot de bestaande knowhow die nodig is om hun deel van het werk in het kader van die indirecte werkzaamheid uit te voeren. Toegangsrechten tot kennis worden verleend vrij van royalty's. Toegangsrechten tot bestaande knowhow worden verleend vrij van royalty's, tenzij vóór de ondertekening van het contract andere voorwaarden zijn overeengekomen.
2. Behoudens de gewettigde belangen van de deelnemer wijzigt de beëindiging van de deelneming van een deelnemer niets aan diens verplichting ingevolge lid 1, de andere deelnemers aan dezelfde indirecte werkzaamheid totdat deze afloopt, toegangsrechten te verlenen.
Artikel 34
Toegangsrechten voor gebruik
1. De deelnemers aan dezelfde indirecte werkzaamheid genieten toegangsrechten tot de kennis voortvloeiend uit werk dat is uitgevoerd in het kader van deze indirecte werkzaamheid en tot de bestaande knowhow die nodig is om hun eigen kennis te gebruiken. De toegangsrechten tot kennis worden verleend vrij van royalty's, tenzij vóór de ondertekening van het contract andere voorwaarden zijn overeengekomen. Toegangsrechten tot bestaande knowhow worden verleend op niet-discriminerende voorwaarden die moeten worden overeengekomen.
2. Behoudens de gewettige belangen van de deelnemers kunnen onder de in lid 1 vastgestelde voorwaarden tot twee jaren na het einde van de indirecte werkzaamheid of, indien dit vroeger valt, na de beëindiging van de deelneming van een deelnemer toegangsrechten worden gevraagd, tenzij de deelnemers aan dezelfde indirecte werkzaamheid een langere termijn overeenkomen.
Artikel 35
Onverenigbare of beperkende verbintenissen
1. De deelnemers nemen alle nodige maatregelen om verplichtingen te voorkomen die met de bij dit besluit vastgestelde verplichtingen onverenigbaar zijn.
2. De deelnemers aan eenzelfde indirecte werkzaamheid worden door de deelnemer die gehouden is toegangsrechten te verlenen, zo spoedig mogelijk in kennis gesteld van, naar gelang van het geval, beperkingen op de verlening van toegangsrechten op bestaande knowhow, van verplichtingen rechten op kennis te verlenen of van beperkingen die het verlenen van toegangsrechten wezenlijk kunnen beïnvloeden.
Gedaan te Brussel,
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De Voorzitster De Voorzitter
BIJLAGE
OTO-activiteiten en financiële bijdrage van de Gemeenschap per type instrument
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
(1) Topnetwerken en geïntegreerde projecten worden enkel ten uitvoer gelegd binnen de wetenschappelijke en technische velden die onder de prioritaire thematische gebieden vallen alsook, in gemotiveerde gevallen, binnen die bedoeld uit hoofde van de wetenschappelijke en technologische behoeften van het communautaire beleid en nieuwe of opkomende wetenschappelijk en technische behoeften.
De andere instrumenten worden ten uitvoer gelegd binnen alle wetenschappelijke en technische velden, inclusief die welke corresponderen met de prioritaire thematische gebieden, overeenkomstig bijlage I bij het kaderprogramma 2002-2006 en de bijlage I bij de specifieke programma's.
(2) De financiële bijdrage van de Gemeenschap heeft betrekking op een budget dat bestaat uit bijkomende uitgaven bovenop die welke voor het overige door de deelnemers worden gedragen, behalve wat de voorstellen bedoeld in artikel 17, lid 2, onder b), betreft, waar zij een aankoopprijs dekt, of wanneer zij de vorm aanneemt van een door de Commissie vooraf bepaald forfaitair bedrag.
Deze uitgaven kunnen voor 100% door de Gemeenschap worden ondersteund. Zo dekt de financiële bijdrage met name bij coördinatieactiviteiten maximaal 100% van het budget dat nodig is voor de coördinatie van activiteiten waarvan de financiering door de deelnemers zelf wordt verzorgd.
(3) Dit percentage varieert volgens de gebieden en wordt in het werkprogramma vastgesteld. De bijdrage van de Gemeenschap dekt bijkomend de uitgaven van het gemeenschappelijk activiteitenprogramma.
(4) Het standaardcontract dient de voorwaarden te verduidelijken op grond waarvan van bepaalde juridische entiteiten, met name openbare entiteiten, maximaal 100% van de marginale kosten gefinancierd wordt.
(5) De steunverleningspercentages kunnen worden aangepast overeenkomstig de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling al naargelang het om onderzoeks- dan wel demonstratieactiviteiten gaat, of afhankelijk van andere ten uitvoer gelegde activiteiten zoals opleiding van onderzoekers of beheer van het consortium.
(6) Activiteiten van een geïntegreerd infrastructuurinitiatief moeten verplicht een netwerkactiviteit omvatten (coördinatieactiviteit: maximaal 100% van het budget) en minstens een van deze andere activiteiten: onderzoeksactiviteiten (maximaal 50% van het budget) of activiteiten voor specifieke diensten (bv. transnationale toegang tot onderzoeksinfrastructuren: maximaal 100% van het budget).
(7) Voor werkzaamheden onder contract die uitgevoerd worden om te anticiperen op wetenschappelijke en technologische behoeften van de Unie, inclusief specifieke activiteiten voor internationale samenwerking, is de bijdrage van de Gemeenschap beperkt tot 50% van het budget van de verschillende types activiteiten die in dat verband ten uitvoer worden gelegd.
(8) Voor activiteiten ter ondersteuning van onderzoeksinfrastructuren betreffende voorbereidende technische werkzaamheden (inclusief uitvoerbaarheidsstudies) en de ontwikkeling van nieuwe infrastructuren is de deelneming van het kaderprogramma respectievelijk beperkt tot 50% en 10% van het budget.
NOTITIE OVER DE VERWACHTE EFFECTEN EFFECTEN VAN HET VOORSTEL OP HET BEDRIJFSLEVEN EN IN HET BIJZONDER DE KLEINE EN MIDDELGROTE ONDERNEMINGEN (MKB)
Titel van het voorstel
Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de regels inzake de deelneming van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten en de regels inzake de verspreiding van de onderzoeksresultaten ter uitvoering van het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap 2000-2006
Referentienummer van het document
AD/519088
De effecten op het bedrijfsleven
1. Op welke bedrijven is het voorstel van invloed-
- in welke sectoren
- in welke grootteklassen (aandeel van KMO's)
- in welke specifieke geografische gebieden van de Gemeenschap-
In het kaderprogramma zijn duidelijke en ambitieuze doelstellingen geformuleerd met betrekking tot de effecten op het MKB. In het specifiek programma "Integratie en versterking van het onderzoek" wordt voorgesteld de minimumdoelstelling voor de toewijzing van middelen aan het MKB van 10% te verhogen naar 15%. Dit is een toename van 50% ten opzichte van het huidige kaderprogramma.
Gebleken is dat het aandeel van Europese bedrijven in onderzoekprojecten voor gezamenlijke rekening zo'n 45% bedroeg (wat 90% dekt van de begroting van het vorige kaderprogramma - KP).
Ongeveer 60% van deze bedrijven zijn KMO's, en deze vertegenwoordigen dus 28% van alle deelnemingen in projecten voor gezamenlijke rekening. Deze KMO's zijn afkomstig uit alle industriële en economische sectoren - de meeste (52%) uit technologische middensectoren (materialen, machinebouw, dienstverlening aan de industrie), 36% uit onderzoekintensievere sectoren (geneesmiddelen, informatietechnologie, lucht- en ruimtevaart), en 12% uit minder onderzoekintensieve sectoren, zoals de agro-industrie, textiel en niet-technische dienstverlening.
De verdeling van de MKB-deelname in het verleden kwam doorgaans overeen met de mate van economische bedrijvigheid van Europese regio's. Het KP geeft alle bedrijven van de Europese Unie en uit de 17 volledig geassocieerde landen de mogelijkheid om op dezelfde voorwaarden deel te nemen. Andere associatieovereenkomsten maken deelname van organisaties uit andere landen mogelijk, op voorwaarden die per land kunnen variëren.
2. Welke maatregelen moeten de bedrijven nemen om aan de voorgestelde wetgeving te voldoen-
Aangezien deelname vrijwillig is, zijn de bedrijven niet verplicht maatregelen te nemen.
3. Bevat het voorstel maatregelen waarin rekening wordt gehouden met de specifieke situatie van kleine en middelgrote ondernemingen (bijv. minder strenge of andere eisen)-
Overeenkomstig de aanbeveling van de OESO (SME Outlook 2000, Best Practices in SME policy) zijn de maatregelen van de specifieke programma's afgestemd op de verschillende typen MKB's, en zijn zij gericht op de diverse behoeften van de verschillende categorieën.
Met de voorstellen worden alle typen KMO's aangemoedigd deel te nemen aan alle soorten activiteiten en onderzoekgebieden. Voor KMO's die technologieën ontwikkelen en vooral in sterk onderzoekintensieve sectoren actief zijn, is met name deelname mogelijk in het kader van geïntegreerde projecten en topnetwerken in het programma "Integratie en versterking van het onderzoek". De partners die aan dit soort projecten meewerken, zal worden aanbevolen de onderzoekresultaten en de ontwikkelde technologieën naar MKB's over te dragen. Eventueel kunnen nieuwe bedrijven worden opgezet om de resultaten te exploiteren.
Daarnaast zijn er speciale aanvullende activiteiten gepland om het MKB in Europa, zowel in nieuwe als in meer traditionele sectoren, te helpen bij deelname, zodat deze bedrijven hun technologische mogelijkheden kunnen verbeteren en zich zodanig kunnen ontwikkelen dat ze op Europees of internationaal niveau kunnen opereren.
Deze activiteiten kunnen worden ondernomen op alle gebieden van wetenschap en technologie, in sectoren die van belang zijn voor de versterking van het Europese concurrentievermogen. Ze kunnen een van de volgende vormen hebben:
- Grootschalige activiteiten voor collectief onderzoek, op middellange termijn, uitgevoerd door centra voor technisch onderzoek, ten behoeve van een of meerdere integrale industriële sectoren, op basis van contracten met industriële groeperingen die voor het grootste deel uit MKB's bestaan;
- Activiteiten voor coöperatief onderzoek, waarbij onderzoekorganisaties een deel van het onderzoek doen ten behoeve van een beperkt aantal KMO's uit verschillende lidstaten die gemeenschappelijke of complementaire onderzoekbehoeften hebben. Voorts is het mogelijk dat een enkele hightech-MKB samenwerkt met onderzoekcentra en universiteiten.
Drie activiteiten van het programma "Structureren van de Europese Onderzoekruimte" zijn eveneens gericht op het versterken van het effect van de specifieke programma op de bedrijven:
- Door zowel innovatieonderzoek als innovatie te bevorderen in alle gefinancierde projecten, moet het programma ervoor zorgen dat het gehele kaderprogramma een groter economisch effect heeft en tot meer werkgelegenheid leidt;
- Door een betere opleiding van jonge Europese wetenschappers moet het programma Europa in staat stellen om de kloof met de Verenigde Staten en Japan - in termen van het aantal wetenschappers per inwoner - te dichten zodat bedrijven op geavanceerde technologiegebieden hooggekwalificeerd personeel kunnen aantrekken;
- Het gemeenschappelijk gebruik van grote wetenschappelijke infrastructuur is niet alleen in het belang van universiteiten maar ook van het bedrijfsleven. De bedrijven worden uitgenodigd om bij te dragen aan en samen te werken met de verschillende initiatieven, om ervoor te zorgen dat de installaties en de netwerken aan hun behoeften voldoen.