Home

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasuitstootrechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasuitstootrechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasuitstootrechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad

(ingediend door de Commissie )

TOELICHTING

1. Algemene opmerkingen

1.1. Een milieubeleidsinstrument om de kosten i.v.m. de vermindering van de broeikasgasuitstoot te verlagen

Dit voorstel wordt gedaan, omdat de Europese Unie zich genoodzaakt ziet de kosten van de vermindering van haar uitstoot van broeikasgassen kostenefficiënt te verlagen en aan haar verplichtingen uit hoofde van het VN-Klimaatveranderingsverdrag en het protocol van Kyoto te voldoen. Het verhandelen van uitstoot is in de eerste plaats een middel tot milieubescherming en in de tweede plaats een van de beleidsinstrumenten die het concurrentievermogen het minst zal belemmeren.

In maart 2000 heeft de Commissie een Groenboek over de handel in broeikasgasuitstootrechten binnen de Europese Unie goedgekeurd [1], dat met succes in geheel Europa een discussie op gang heeft gebracht over de geschiktheid en het mogelijk functioneren van een handel in uitstootrechten. De ongeveer 100 reacties die zijn binnengekomen, waren in overgrote meerderheid positief. Binnen het Europees Programma inzake klimaatverandering met zijn vele belanghebbenden, is de handel uitgebreid besproken en geanalyseerd, hetgeen heeft geleid tot begrip voor zowel het instrument als de standpunten van de verschillende spelers. Tijdens verder overleg met belanghebbenden, lidstaten en kandidaatlidstaten in september 2001, bleek krachtige steun te bestaan voor de handel in uitstootrechten. Het huidige voorstel is gebaseerd op al deze discussies.

[1] COM(2000) 87 definitief van 8.3.2000.

Dit voorstel, dat is gebaseerd op artikel 175, lid 1 van het Verdrag, zorgt voor een wetgevend kader voor de directe uitstoot van de broeikasgassen die onder het protocol van Kyoto vallen. De totale hoeveelheid broeikasgasemissies die onder deze regeling vallen, is beperkt. Bovendien krijgen de installaties de mogelijkheid overal in de gehele Gemeenschap in uitstootrechten te handelen. Deze mogelijkheid vormt het sleutelelement om het beschikbare kosteneffectieve potentieel voor het verminderen van uitstoot te benutten. Uitstootverminderingen zullen aldus worden doorgevoerd op die plaatsen in de Gemeenschap waar deze het minst kosten. Het voordeel van deze goedkopere werkwijze komt ten goede aan anderen elders in de Gemeenschap, die zelf mogelijk niet beschikken over even goedkope reductiemogelijkheden. Om die reden profiteren zowel de verkopers als de kopers van het verhandelen van uitstootrechten. Het economisch argument voor een voor de gehele Gemeenschap geldende regeling, wordt kracht bijgezet door verscheidene recente onderzoeken die aantonen dat de efficiëntie groter wordt [2]. Een communautaire regeling beperkt concurrentievervalsingen en mogelijke hindernissen voor de interne markt die anders als gevolg van een aantal verschillende handelsregelingen (en dus ook verschillende koolstofprijzen) binnen de Europese Unie ontstaan, tot een minimum.

[2] Bronnen: The Economic Effects of EU-wide Industry-Level Emission Trading to Reduce Greenhouse Gases - Results from PRIMES model

Voor de handel in uitstootrechten is echter een voorwaarde vooraf, dat de deelnemende installaties de beperking aanvaarden van uitstoot uit bronnen die in de desbetreffende nationale wetgevingen onder de regeling vallen. Om de uitstoot terug te dringen, zal van de betrokken installaties een inspanning worden verlangd, maar dank zij de handel in uitstootrechten zal de uitstootvermindering kostenefficiënter in haar werk kunnen gaan.

1.2. Structuur en functioneren van de voorgestelde regeling

Bij dit voorstel staan twee begrippen centraal. Het eerste is dat van de "broeikasgasvergunning", waarover alle installaties die onder deze regeling vallen moeten beschikken. Het tweede begrip is dat van de "broeikasgasemissierechten", uitgedrukt in metrische tonnen kooldioxide-equivalent, die de houder het recht geven een overeenkomstige hoeveelheid broeikasgassen uit te stoten.

De lidstaten, of hun bevoegde autoriteiten, geven een broeikasgasvergunning af die de eis inhoudt datde uitstootrechten ende feitelijke uitstoot aan elkaar gelijkwaardig zijn en dat uitstootde uitstoot behoorlijk wordt bewaakt en gerapporteerd. De uitstootrechten zijn overdraagbaar, terwijl de vergunning bij een specifieke installatie of vestigingsplaats behoort. Naast deze vergunningen zullen de lidstaten of hun bevoegde autoriteiten rechten toekennen. Deze rechten kunnen de ondernemingen desgewenst onderling verhandelen. Elk jaar moeten de ondernemingen een aantal rechten ter annulering aanbieden dat met hun feitelijke uitstoot overeenkomt. Als zij niet voldoende rechten hebben, zullen strafmaatregelen tegen hen worden genomen. Het toezicht op de "levenswandel" van deze rechten geschiedt met behulp van een elektronisch register.

De eerste fase van de regeling, tussen 2005 en eind 2007, is een periode die aan de verplichtingsperiode van het protocol van Kyoto voorafgaat. De Commissie is van mening dat de Gemeenschap in deze inleidende periode veel profijt zal hebben van haar ervaring met broeikasgasuitstootrechtenhandel, zodat zij klaar is voor de internationale handel in uitstootrechten in het kader van het protocol van Kyoto, die in 2008 begint. In het huidige voorstel wordt echter erkend dat er in de inleidende fase van 2005 tot eind 2007 geen wettelijk bindende streefcijfers zijn die aan de broeikasgasemissies van de lidstaten beperkingen opleggen. In verband hiermee zijn in de inleidende fase specifieke verschillen ingebouwd. Dat wil zeggen dat de deelnemende installaties in de aanvangsfase de rechten om niet toegekend krijgen en dat niet-naleving overal minder streng wordt bestraft.

Vanaf 2008 zal de uitstootrechtenhandel tussen installaties in twee verschillende lidstaten een aanpassing noodzakelijk maken - via de nationale registers - met een corresponderend aantal tonnen van de totale hoeveelheid uitstootrechten die voor elke lidstaat is toegestaan krachtens het voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende de ratificering van het protocol van Kyoto.

Bij de inwerkingtreding van deze regeling zijn enkele kandidaatlanden mogelijk reeds tot de EU toegetreden, zodat zij dan onder dit voorstel vallen. Voor landen die bij het van kracht worden van dit voorstel geen lid van de EU zijn, bestaat echter de mogelijkheid de communautaire regeling te koppelen aan die van andere partijen bij het protocol van Kyoto, door met die andere partijen overeenkomsten te sluiten om elkaars uitstootrechten te erkennen.

2. Het belang van de handel in uitstootrechten voor milieu en economie

Het voordeel voor het milieu spruit voort uit de begrenzing van de totale hoeveelheid van de krachtens de regeling toegekende uitstootrechten, en zodoende van de totale uitstoot. Een van de voornaamste aantrekkelijke kanten van de handel in uitstootrechten is het feit dat deze een betrekkelijke zekerheid biedt ten aanzien van het milieuresultaat. Maar, door de uitstootrechtenhandel als zodanig wordt de uitstoot niet teruggedrongen.

Dit voorstel plaatst de directe uitstoot van alle broeikasgassen van de gespecificeerde bronnen uit het protocol van Kyoto binnen een communautair wetgevend kader. Dit kader beperkt de uitstoot van de desbetreffende sectoren en voor het geval van niet-naleving wordt er - o.a. in financiële - sancties voorzien.

Het voornaamste economische principe dat aan de handel in uitstootrechten ten grondslag ligt, is dat men ervoor te zorgt dat de verlaging van het uitstootniveau dat nodig is om een van tevoren bepaald milieuresultaat te bereiken, moet bereikt wordt gerealiseerd op die plaatsen waar de kosten van die vermindering het laagst zullen zijn. De handel inuitstoot stelt individuele ondernemingen in staat tot een grotere uitstoot dan waarop zij oorspronkelijk recht hadden, mits zij een andere onderneming kunnen vinden die minder heeft uitgestoten en bereid is haar "overtollige" rechten over te dragen. Het totale resultaat voor het milieu is hetzelfde als wanneer beide ondernemingen al hun rechten opgebruiken, maar met dit belangrijke verschil dat zowel de kopende als de verkopende onderneming profiteert van de flexibiliteit die de handel biedt, zonder dat het milieu daar nadeel van ondervindt.

3. De lastenverdelingsovereenkomst en het bewakingsmechanisme

Op grond van dit voorstel houdt elke lidstaat bij zijn eerste toewijzingen rekening met de eisen die de voorgestelde richtlijn stelt en laat hij zich leiden door alle voor hem uit de lastenverdelingsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen. De lidstaten zijn overeengekomen tot een nieuwe verdeelsleutel voor hun Kyoto-streefwaarden te komen, zulks overeenkomstig de lastenverdelingsovereenkomst als vervat in de conclusies van de Raad van 16 juni 1998.

Als installaties in dezelfde lidstaat onderling uitstootrechten verhandelen, komt er geen verandering in het aantal tonnen dat een lidstaat krachtens de lastenverdelingsovereenkomst kan uitstoten. Koopt een installatie echter rechten van een installatie in een andere lidstaat, dan moet een navenante, in de nationale registers vast te leggen aanpassing plaatsvinden in het aantal tonnen dat elke lidstaat krachtens de lastenverdelingsovereenkomst kan uitstoten. Het verkopen van een uitstootrecht aan een installatie in een andere lidstaat betekent dat de lidstaat "van oorsprong" zijn recht uit hoofde van de lastenverdelingsovereenkomst verliest om een ton kooldioxide-equivalent uit te stoten. Anderzijds geeft het kopen van een uitstootrecht van een andere lidstaat recht op het uitstoten van een extra ton kooldioxide-equivalent binnen de lidstaat waar de kopende installatie zich bevindt.

Over het geheel genomen zal de Gemeenschap hetzelfde aantal tonnen uitstoten als voorzien krachtens het protocol van Kyoto. De precieze rechten van elke lidstaat zullen echter zodanig worden aangepast dat zij overeenkomen met transacties van de installaties in die lidstaat. Er bestaat geen gevaar dat een lidstaat door deze regeling niet aan zijn verplichtingen voldoet, als de installaties individueel maar voldoende rechten bezitten om hun feitelijkeuitstoot te dekken. Als installaties verkopen, moeten zij werkelijk hun uitstoot dienovereenkomstig verminderen. Om die redenen moeten er voor de deelnemende installaties strenge bepalingen inzake niet-naleving komen.

Het systeem van gekoppelde nationale registers is van het grootste belang, niet alleen voor het bijhouden van wat er met de rechten gebeurt, maar ook voor de aanpassing van de verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van de lastenverdelingsovereenkomst. De gekoppelde nationale registers zullen een cruciaal onderdeel gaan vormen van het communautair bewakingssysteem dat bij Beschikking 93/389/EEG van de Raad is ingevoerd, omdat aldus nauwkeurig kan worden nagegaan welke rechten de individuele lidstaten krachtens de lastenverdelingsovereenkomst bezitten. Bovendien verschaffen de nationale registers nauwkeurige informatie over de uitstootrechten van de handeldrijvende sectoren in elke lidstaat en kan aan de hand van deze registers worden bepaald hoe waarschijnlijk het is dat elke lidstaat afzonderlijk en de Europese Gemeenschap als geheel aan hun verplichtingen voldoen.

4. Basisverplichtingen

Dit voorstel verlangt van exploitanten van installaties met activiteiten als bedoeld in Bijlage 1 bij de richtlijn dat zij, als voorwaarde voor het uitstoten van broeikasgassen uit hun installaties, in het bezit zijn van een vergunning voor broeikasgasemissies. Deze vergunningen voor uitstoot stellen bewakings-, verslaggevings-- en verificatie-eisen ten aanzien van directe uitstoot van de broeikasgassen die in verband met deze activiteiten worden genoemd en vormen daarmee een regelgevend kader voor de deelname van installaties aan de regeling voor de handel in uitstootrechten.

De vergunning verlangt verder van exploitanten van installaties met onder de regeling vallende activiteiten, dat zij jaarlijks voldoende rechten inleveren om hun geverifieerdeuitstoot van de betrokken broeikasgassen in het afgelopen kalenderjaar te dekken. Leveren zij in verhouding tot de geverifieerde uitstoot onvoldoende rechten in, dan worden door de lidstaten aanzienlijke sancties opgelegd

5. Het juiste evenwicht tussen eenvoud, doeltreffendheid, subsidiariteit en transparantie

Het streven naar eenvoud en de uiteenlopende belangen van de verschillende belanghebbenden gaan moeilijk samen. Toch tracht dit voorstel voor een richtlijn zo eenvoudig mogelijk te blijven. Het bedrijfsleven heeft daar herhaaldelijk om gevraagd. Ter bescherming van de interne markt voorziet het in een gemeenschappelijke toewijzingsmethode voor de periode van 2005 t/m 2007. Van de lidstaten wordt verlangd dat zij gratis en op basis van objectieve en transparante criteria rechten toekennen. Er zou geen harmonisatie van de hoeveelheden toegewezen rechten plaatsvinden. Dat houdt verband met het feit dat de door de lidstaten te leveren inspanningen door de lastenverdelingsovereenkomst met het oog op de communautaire solidariteit herverdeeld worden. Nationale beleidsplannen en -maatregelen hebben eveneens uiteenlopende effecten op het bedrijfsleven. Bovendien variëren de aandelen van de uitstoot die de betreffende sectoren in de verschillende lidstaten "bijdragen", bijvoorbeeld naar gelang van de brandstofmix van hun energieproducentiesector. Er is derhalve gekozen voor een evenwicht tussen de voordelen van een Europese markt en het subsidiariteitsbeginsel. De lidstaten moeten daarom hun toewijzingen op een aantal gemeenschappelijke criteria baseren. Bovendien moeten de lidstaten de Commissie vooraf mededelen wat hun voornemens zijn op het stuk van de rechtentoewijzing, welke verworpen kan worden wanneer zij zich niet aan de gemeenschappelijke criteria houden. De Commissie kan aan de hand van de opgedane ervaring de op de toewijzing toe te passen criteria herzien.

Het voorstel zorgt voor een Europese markt in uitstootrechten. Dit staat tegenover de gefragmenteerde aanpak die het gevolg zou zijn van de afwezigheid van een communautair instrument, waarin de lidstaten geleidelijk nationale regelingen invoeren en vervolgens trachten die aan elkaar te koppelen.

Met de eisen die op het punt van de verslaguitbrenging aan de lidstaten worden gesteld wordt doorzichtigheid verzekerd. De Commissie blijft nauwlettend toezien op staatssteun, op aan markttoegang gestelde beperkingen, mededingingberperkende gedragingen of misbruiken van een machtposities - maar dit zijn bestaande verplichtingen van het Verdrag die toch al gelden.

6. Vrijmaking van energiemarkten en de interne markt

Het is van wezenlijk belang, dat deze richtlijn verenigbaar is met de vrijmaking van de energiemarkten. De handel in uitstootrechten biedt twee belangrijke voordelen boven de traditionele instrumenten van het milieubeleid.

In de eerste plaats kan het feit dat een elektriciteitsproducent in een bepaalde lidstaat erin slaagt een marktaandelen in een andere lidstaat te verwerven, tot gevolg hebben dat de uitstoot in de lidstaat van de producent uitstootgroter wordt. Zonder handel in uitstootrechten zou dat betekenen dat deze lidstaat de gevolgen van deze toegenomenuitstoot te dragen krijgt, hetgeen een nieuwe beleidsreactie uit andere sectoren noodzakelijk kan maken, terwijl de elektriciteitsproducent wel het voordeel van een groter marktaandeel blijft genieten. Met een handel in uitstootrechten kan de lidstaat waarin de producent gevestigd is er zeker van zijn dat de elektriciteitsproducent voldoende rechten verkrijgt om alle extra uitstoot te dekken.

In de tweede plaats zorgt in de context van de interne markt - voor elektriciteit of enig ander concurrerend product - een voor de gehele EG geldende regeling voor de handel in uitstootrechten op elk moment voor een uniforme prijs per recht die altijd hetzelfde is. Zodra het handelen begint krijgen alle installaties die onder de regeling vallen, overal in de Gemeenschap te maken met dezelfde prijs voor het uitstoten van een extra ton kooldioxide-equivalent. De handel in uitstootrechten is een middel dat, zodra de eerste rechten zijn toegekend, de situatie duidelijker en transparanter maakt doordat één enkele markt ontstaat voor het uitstoten van een ton kooldioxide-equivalent, althans voor hen die aan de regeling voor de handel in uitstootrechten deelnemen. Hoe de eerste toewijzing precies in haar werk gaat, is echter van essentieel belang. Verschillen bijvoorbeeld in de beginselen voor de eerste toewijzing aan ondernemingen die elkaars concurrenten op de interne elektriciteitsmarkt van de EU zijn, kunnen de mededinging aanzienlijk vervalsen. In het voorstel zijn maatregelen ter bescherming van de interne markt opgenomen, met name de eis dat de lidstaten gemeenschappelijke criteria toepassen voor hun nationale toewijzingsplannen en de Commissie en andere lidstaten op de hoogte te houden, terwijl de Commissie de mogelijkheid heeft een nationaal toewijzingsplan te verwerpen dat niet aan de criteria voldoet. De beginselen achter de voorgestelde bepalingen betreffende de toewijzing van uitstootrechten, worden hieronder in punt 13 beschreven.

Aan de uitstoot van een afzonderlijke installatie zijn geen grenzen gesteld, mits zij maar voldoende rechten verwerft. Dat men moet betalen voor extra uitstootrechten die men nodig heeft, is in overeenstemming met het principe dat "de vervuiler betaalt". Het aantal rechten dat een lidstaat verstrekt kan, als deze bereid is dat risico te nemen, leiden tot een toename van de toekomstige groei van de uitstoot. Het aantal rechten behoeft niet lager te zijn dan de uitstoot uit het verleden, hoewel verwacht wordt dat de lidstaten er, met het oog op de naleving van de eigen verplichtingen krachtens de lastenverdelingsovereenkomst, minder zullen verstrekken. Maar het blijft voor de lidstaten illegaal om onverenigbare staatssteun te verlenen in de vorm van rechten die ruimer zijn dan te verwachten behoeften van een sector of installatie. Als ruimere rechten worden toegekend aan sectoren die onder de handel in uitstootrechten vallen, zullen de lidstaten meer moeten vragen van andere sectoren of bereid moeten zijn meer "assigned amount units" (toegekende kwantiteitseenheden) of projectmechanismekredieten te verkrijgen in de context van het protocol van Kyoto, wanneer die beschikbaar komen.

7. Interactie met energiebelastingen

De energiebelastingen en de handel in uitstootrechten moeten zodanig worden opgezet, dat zij elkaar, ter dekking van de totale uitstoot, aanvullen. Hoewel men beide middelen in verschillende sectoren van de economie tegelijk kan toepassen, kan dit leiden tot negatieve effecten voor het concurrentievermogen als zij tegelijk worden toegepast in een en dezelfde sector. De Commissie herinnert aan haar voorstel uit 1997 [3] voor een belasting op energieproducten en zij gelooft nog steeds dat de Gemeenschap behoefte heeft aan een algemene kaderregeling voor het belasten van energieproducten. Binnen dit algemene kader, met activiteiten die onder de communautaire regeling voor de handel in uitstootrechten vallen, is het echter juist rekening te houden met de hoogte van de belasting die hetzelfde doel nastreeft, onverminderd de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag.

[3] COM(1997) 30 definitief van 12.3.1997 Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten (PB C 139 van 6.5.1997, blz. 14).

8. Interactie met milieuconvenanten

In verscheidene lidstaten bestaan milieuconvenanten. Deze convenanten zijn in wezen collectieve overeenkomsten om een van tevoren vastgesteld doel te bereiken. Van het grootste belang is dat deze convenanten verenigbaar zijn met de handel in uitstootrechten, aangezien deze de uitstoot van de deelnemers beperken.

In de praktijk kunnen bijna alle bestaande milieuconvenanten zodanig worden aangepast dat zij rekening houden met het ontstaan van nieuwe elementen, zoals de invoering van een communautaire regeling voor de handel in uitstootrechten: De in de milieuconvenanten vastgestelde doelen kunnen een nuttige basis vormen voor het toekennen van uitstootrechten door de lidstaten. Als een lidstaat zijn bedrijfsleven rechten wil toekennen op basis van prestatienormen die met de productie verband houden (of "relatieve doelen"), is dat mogelijk. Hoewel deze richtlijn de vaststelling verlangt van hoeveelheden uitstoot uitgedrukt in tonnen kooldioxide-equivalent, kunnen relatieve doelen met gebruikmaking van productievoorspellingen worden omgezet in hoeveelheden uitstoot in een bepaalde periode.

Binnen dergelijke convenanten kunnen sommige ondernemingen meer doen voor het bereiken van de collectieve, van tevoren vastgestelde doelen dan andere. Bovendien kan in de convenanten al dan niet de betaling van een zekere compensatie zijn opgenomen om rekening te houden met de verschillende bijdragen tussen wat uiteindelijk toch concurrerende ondernemingen binnen een en dezelfde sector zijn.

In de praktijk maakt de handel in uitstootrechten eenzelfde flexibiliteit mogelijk. Indien deelnemende installaties dat willen, kunnen zij, bijvoorbeeld per sector, hun rechten bundelen, zodat de sectorale combinatie de nodige extra rechten kan kopen of namens allen overtollige rechten kan verkopen. Elke installatie moet haar eigen uitstoot bewaken, zoals reeds voor milieuconvenanten het geval is. Aan het eind van het jaar moet de sectorale combinatie het aantal rechten dat noodzakelijk is om haar werkelijke uitstoot te dekken, teruggeven. De exploitanten van deelnemende installaties die de gevolgen van niet-naleving dragen, moeten ervoor zorgen dat op het ogenblik van de afrekening een ieder over voldoende rechten beschikt om zijn werkelijke uitstoot te dekken. Deze bepalingen laten de artikelen 81 en 82 van het Verdrag betreffende de mededingingsregelingen die van toepassing zijn op ondernemingen inzake onderlinge overeenkomsten en het misbruik van machtposities, onverlet.

In twee opzichten kan de handel in uitstootrechten zelfs nog meer flexibiliteit bieden dan milieuconvenanten. Het eerste is het geval wanneer de deelnemende installaties meer uitstoten dan krachtens het milieuconvenant is voorzien. Wanneer men de mogelijkheid heeft uit andere sectoren meer rechten te kopen, kan dat het verschil betekenen tussen een overeenkomst die wordt nageleefd - en in de toekomst blijft bestaan - en een die dat niet wordt. Het tweede is dat wanneer de uitstoot geringer zijn dan in het convenant is voorzien, het overschot kan worden verkocht op de markt en de opbrengsten over de deelnemers kunnen worden verdeeld.

9. Raakpunten met de bestaande communautaire milieuwetgeving

Dit voorstel maakt gebruik van de synergieën met bestaande wetgeving en in het bijzonder de IPPC-richtlijn [4]. De regeling is van toepassing op de meeste van de belangrijkste activiteiten met uitstoot van broeikasgassen die al onder de IPPC-richtlijn vallen, alsmede op enkele installaties die daar niet onder vallen. De lidstaten kunnen de vergunningenprocedures voor zowel deze richtlijn als de IPPC-richtlijn combineren en daarbij rekening houden met de verschillen in de aard van de vergunningen en hun respectieve doelstellingen.

[4] Richtlijn 96/61/EG van de Raad inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging, PB L 257, 10.10.1996, blz. 26.

Dit voorstel stelt de lidstaten in staat zich te baseren op de vergunningenprocedures krachtens de IPPC-richtlijn, hoewel deze resulteren in de toekenning van een aanvullend soort vergunning - de vergunning voor broeikasgasemissies - op basis van meer informatie dan op dit moment krachtens de IPPC-richtlijn wordt verlangd. De toewijzing van een dergelijke vergunning is een eerste vereiste voor de voortzetting van de exploitatie van de installatie en verlangt van de installatie dat deze beschikt over een voldoende aantal uitstootrechten om haar feitelijke uitstoot in een bepaalde periode te dekken. De betrokken installaties zijn, zo zij dat wensen, in staat deel te nemen aan de handel in uitstootrechten - om binnen de gehele EG uitstootrechten te verwerven en over te dragen - met alle flexibiliteits- en kostenvoordelen die dit biedt boven de traditionelere wijze van regulering.

De IPPC-richtlijn bestrijkt de uitstootvan broeikasgassen. Zij verlangt van de lidstaten dat deze ervoor zorgen dat de installaties op een zodanige wijze worden geëxploiteerd, dat alle noodzakelijke preventieve maatregelen tegen verontreiniging worden getroffen, met name de toepassing van de beste beschikbare technieken. De IPPC-richtlijn geeft een zeer brede definitie van het woord "verontreiniging" [5] Normaal dienen de bevoegde autoriteiten volgens de IPPC-richtlijn emissiegrenswaarden vast te stellen voor verontreinigingen die naar verwachting door de betrokken installatie in aanzienlijke hoeveelheden zullen worden uitgestoten. Deze grenswaarden dienen te worden gebaseerd op de beste beschikbare technieken.

[5] De IPPC-richtlijn definieert de term "verontreiniging" als volgt: de directe of indirecte inbreng door menselijke activiteiten van stoffen, trillingen, warmte of geluid in lucht, water of bodem, die de gezondheid van de mens of de milieukwaliteit kan aantasten, schade kan toebrengen aan materiële goederen, dan wel de belevingswaarde van het milieu of ander rechtmatig milieugebruik kan aantasten of in de weg staan.

Volgens de aanpak waarvoor in dit voorstel is gekozen, behoeft voor een installatie die onder de regeling voor de handel in uitstootrechten valt, in diens IPPC-vergunning voor haar directe uitstoot van kooldioxide en andere broeikasgassen geen absolute grenswaarde te worden vastgesteld, behalve voor zover deze significante plaatselijke effecten kan hebben Om een glad verlopend samenspel tussen deze regeling voor de handel in uitstootrechten en de IPPC-richtlijn te waarborgen, moet de IPPC-richtlijn worden gewijzigd. Deze wijziging moet duidelijk maken dat, als verontreinigingen van een installatie door deze richtlijn worden bestreken, geen emissiegrenswaarden voor deze gassen moeten worden vastgesteld voor de directe uitstoot van deze gassen uit die installatie krachtens de IPPC-richtlijn, tenzij deze een aanzienlijk plaatselijk effect hebben. Tot het ogenblik waarop de broeikasgassen van bepaalde bronnen, door opname in Bijlage I bij dit voorstel, onder de handel in uitstootrechten komen te vallen, blijft de IPPC-richtlijn van toepassing.

De IPPC-richtlijn verlangt eveneens dat in de vergunningenprocedure een efficiënt energiegebruik wordt geregeld en dit voorstel druist niet tegen deze eisen in. Hoewel het de lidstaten in dit voorstel dus in principe vrijstaat de omvang van de inspanningen tot terugdringing van kooldioxide te bepalen, mits wordt voldaan aan bepaalde criteria, zorgen efficiency-eisen voor energiegebruik (elektriciteit, stoom, heet water, koeling enz.) krachtens de IPPC-richtlijn voor een gemeenschappelijke inspanning die via in de IPPC-richtlijn geregelde activiteiten moet worden geleverd.

10. Om welke gassen gaat het-

De door deze richtlijn voorgestelde communautaire regeling betreft de uitstoot van alle broeikasgassen die onder het protocol van Kyoto vallen, als genoemd in Bijlage II. Aanvankelijk wordt echter alleen de uitstoot van kooldioxide van de in Bijlage I bij dit voorstel genoemde activiteiten opgenomen. In 1999 nam kooldioxide meer dan 80% van de communautaire broeikasgasuitstoot voor zijn rekening. Algemeen wordt erkend dat deuitstoot van kooldioxide consequent goede waarnemingsgegevens kunnen opleveren.

Het is gewenst dat ook de andere broeikasgasemissies die in het protocol van Kyoto worden genoemd bij de regeling worden betrokken, maar dat is afhankelijk van de oplossing van bewakings-, rapportage- en verificatieproblemen, mogelijke plaatselijke effecten, alsmede andere communautaire beleidsplannen en -maatregelen inzake de uitstoot van die gassen. Met name is voor de handel in uitstootrechten een voldoende nauwkeurige bewaking van de uitstoot noodzakelijk, maar voor andere broeikasgassen dan kooldioxide zijn de onzekerheden in dat verband nog te groot. Om die redenen worden in de eerste fase van deze regeling de uitstoot van andere broeikasgassen dan kooldioxide nog niet binnen de werkingssfeer van de regeling gebracht.

Voorgesteld wordt de opname in Bijlage I van andere broeikasgassen dan kooldioxide te overwegen in de context van een wijziging van de richtlijn, aangezien dit geen passend onderwerp is voor een beslissing van een regelgevend comité.

11. Betrokken sectoren

Welke sectoren bij deze richtlijn betrokken zijn, is gebaseerd op het regelgevend kader op basis van de IPPC-richtlijn.

Aanvankelijk valt alleen de uitstoot van kooldioxide van de in Bijlage I vermelde activiteiten onder de regeling. Opneming in de regeling voor de "kernactiviteiten" die in Bijlage I staan vermeld, betekent dat ca. 46% van de geschatte kooldioxide-emissies van de EU in 2010 [6] zal worden bestreken voor ongeveer 4 000 à 5 000 installaties. Zeer grote "uitstoters" van kooldioxide die momenteel niet onder de IPPC-richtlijn vallen, zoals installaties voor de opwekking van elektriciteit en warmte tussen 20 en 50 MW worden eveneens opgenomen, aangezien zij ook belangrijke emissiebronnen van kooldioxide zijn en hun aantal in de toekomst waarschijnlijk nog groter zal worden.

[6] Gelijk aan ca. 38% van de in 2010 te verwachten totale uitstoot van broeikasgas van de Gemeenschap die onder het protocol van Kyoto vallen.

De chemische sector en de afvalverbrandingssector worden in eerste aanleg niet genoemd, hoewel kooldioxide-emissies van hun bedrijfsinstallaties voor het opwekken van elektriciteit en warmte wel onder de regeling worden gebracht als het vermogen de drempel van 20 MW overschrijdt. De beslissing om de chemische sector in eerste instantie buiten de regeling te laten, is om twee redenen genomen: in de eerste plaats is de directeuitstoot van de chemische sector niet zo omvangrijk (in 1990 ca. 26 miljoen ton kooldioxide, ofwel nog geen 1% van de totale uitstoot van kooldioxide in dat zelfde jaar in de EU). In de tweede plaats is het aantal chemische installaties in de Gemeenschap groot, zo'n 34 000 fabrieken en wanneer deze zouden tot de regeling worden toegelaten, wordt de administratieve kant van de regeling aanzienlijk ingewikkelder. Tenslotte is de sector afvalverbranding niet meegenomen, omdat het zeer ingewikkeld is het koolstofgehalte te meten van het afval dat wordt verbrand.

Voorgesteld wordt de opname van additionele activiteiten in Bijlage I te overwegen in de context van een wijziging van de richtlijn, aangezien dit geen passend onderwerp is voor een beslissing van het regelgevend comité.

12. Vergunningenprocedure

De vergunningen voor broeikasgasemissies worden verleend door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. Deze autoriteiten kunnen, al naar gelang de voorkeur van de lidstaat, dezelfde zijn als die welke de IPPC-richtlijn uitvoeren, of nieuwe autoriteiten. Voor activiteiten die onder de IPPC-richtlijn vallen, kan de vergunning voor broeikasgassen worden verleend via één enkele procedure in overeenstemming met die voor vergunningen krachtens de IPPC-richtlijn. Alle wijzigingen in de installaties moeten worden gemeld en kunnen aanleiding geven tot een wijziging in de voorwaarden van de vergunning.

13. Toewijzing en verlening van rechten

Voorgesteld wordt alle lidstaten in de periode van 2005 tot en met 2007 kosteloos uitstootrechten aan de deelnemende installaties te laten verlenen. Deze gemeenschappelijke aanpak heeft de bescherming van de interne markt tot doel. Gevreesd wordt dat als zonder een dergelijke harmonisatie de rechten in de ene lidstaat zouden worden geveild en in een andere lidstaat gratis zouden worden verleend, de concurrentie kan worden vervalst. Om de deelnemers voor hun eerste rechten te laten betalen brengt in de eerste periode bijzondere problemen met zich mee, omdat de prijs van de rechten nog onbekend is.

Tegen 30 juni 2006 zal de Commissie nagaan welke ervaring tijdens de periode van 2005 tot 2007 met de toewijzing van uitstootrechten is opgedaan, om vast te kunnen stellen welke geharmoniseerde methode in de toekomst het meest geschikt zal zijn. Mogelijk blijft er voor de Commissie te weinig tijd om een voorstel te doen voor de toewijzingsmethode in de periode van 2008 tot 2012 die op tijd goedgekeurd en omgezet kan worden zodat de exploitanten vroeg genoeg weten hoe de toewijzingen in die periode zullen plaatsvinden. Daarom wordt voorgesteld om de Commissie, daarin bijgestaan door het regelgevend comité, in afwachting van de goedkeuring van een dergelijk voorstel, de toewijzingsmethode voor de periode 2008 tot 2012 te laten vaststellen.

Hoeveel rechten krachtens het voorstel in totaal worden verleend, wordt in hoofdzaak aan de lidstaten overgelaten. Om ervoor te zorgen dat de sectoren die onder de regeling voor de handel in uitstootrechten vallen op passende wijze bijdragen tot de totale vermindering van de broeikasgasemissies die noodzakelijk is in verband met de internationale verplichtingen van de Gemeenschap en om te zorgen voor helderheid en transparantie tussen de bedrijven die op de interne markt concurreren, moet de toewijzing van rechten wel voldoen aan een aantal criteria die in de gehele EU moeten worden toegepast. Deze criteria worden uitgewerkt in Bijlage III. Deze bijlage kan in het licht van de ervaring die bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn wordt opgedaan, worden gewijzigd.

Deze hoeveelheden dienen ook te waarborgen dat de totale uitstoot van alle deelnemende installaties tezamen niet groter zijn dan wanneer de uitstoot op basis van de IPPC-richtlijn zou moeten worden geregeld, hetgeen het geval zou zijn als de criteria van Bijlage III worden gevolgd. De lidstaten dienen bij het vaststellen van hun nationale toewijzingsplan rekening te houden met de technologische mogelijkheden van de betrokken installaties om hun directe uitstoot van broeikasgas te verminderen. Bovendien moeten alle toewijzingen voldoen aan de eisen van de Gemeenschap inzake staatssteun. Het voorstel zegt niet precies welke vormen van toewijzing wel of niet consistent zijn met staatssteun, aangezien elke situatie op haar eigen merites moet worden bezien. De lidstaten dienen er tevens voor te zorgen dat nieuwkomers voldoende toegang tot de rechten hebben, zodat zij in staat zijn hun werkzaamheden binnen de lidstaat aan te vangen in overeenstemming met artikel 43 van het Verdrag.

Om de doorzichtigheid en de billijkheid van de toewijzingen te waarborgen, moeten de lidstaten vooraf een nationaal toewijzingsplan met objectieve, transparante criteria voor toewijzingen binnen die lidstaat publiceren en aan de Commissie voorleggen. De nationale toewijzingsplannen worden in het kader van het regelgevend comité onderzocht. Krachtens het voorstel kan de Commissie binnen drie maanden een plan verwerpen dat niet aan de criteria voldoet. Wanneer een toewijzingsplan echter staatssteun in de zin van artikel 88 van het EG-Verdrag omvat, moet het plan aan de Commissie worden gemeld overeenkomstig de bepalingen van artikel 88.

Bij het onderzoek naar staatssteun wordt gekeken naar mogelijke mededingingvervalsingen als gevolg van uitzonderingen op de algemene toewijzingsregel binnen een individuele lidstaat, en als algemene regel geldt dat de toewijzingsmethoden op alle installaties van toepassing moeten zijn, terwijl alle uitzonderingen naar behoren dienen te worden gemotiveerd.

Een punt van zorg kan ook nog zijn dat zich, wanneer de lidstaten eenmaal een beslissing over de eerste toekenning voor de eerste periode van drie jaar of daarop volgende periodes van vijf jaar hebben genomen, onvoorziene omstandigheden kunnen voordoen die tot plotselinge prijsstijgingen kunnen leiden Dergelijke prijspieken in andere regelingen voor de handel in uitstootrechten, elders in de wereld, hebben geen problemen opgeleverd, maar dat is afhankelijk van de aanwezigheid van een voldoende grote, vlottende markt, waardoor de deelname mogelijk is van tussenpersonen die in staat zijn opties, derivaten en andere risicobeheersingsmiddelen te ontwikkelen. In deze context is het belangrijk de onbeperkte toegang tot de markt toe te staan voor tussenpersonen en andere personen die mogelijk geen verplichtingen hebben uit hoofde van een broeikasgasemissievergunning als bedoeld in dit voorstel, maar wier medewerking de liquiditeit van de markt vergroot.

De vraag of andere personen, zoals NGO's op milieugebied, in staat moeten zijn om rechten te kopen en die vervolgens in te trekken - waardoor de schaarste groter wordt - is al geregeld in de conceptregels over het gebruik van de Kyoto-mechanismen en nationale registers in de context van de uitvoeringsregels van het protocol van Kyoto [7]. Een dergelijke mogelijkheid handhaaft niet alleen de consistentie met de regels van de VN voor de internationale handel in uitstootrechten overeenkomstig het protocol, maar zorgt tevens voor zinvolle participatie door de civiele maatschappij en heeft geen werkelijke invloed op de prijs van de uitstootrechten op een dermate grote markt.

[7] FCCP/CP/2001/2/Add. 4, blz 24, lid 21, onder (b): "Legal entities, where authorized by the Party, may also perform this function"(rechtspersonen kunnen, daartoe gemachtigd door de verdragsluitende partij, deze taak ook verrichten) [d.w.z. de taak "toegekende kwantiteitseenheden" of kredieten van de projectmechanismen van het protocol van Kyoto in te trekken].

14. Geldigheid en opsparen van rechten

De rechten die krachtens deze regeling worden gecreëerd, zullen overal in de EU worden erkend, zonder dat de lidstaten verdere regelingen behoeven te treffen in verband met wederzijdse erkenning als gevolg van deze richtlijn.

Voor de rechten wordt een geldigheidsduur voorgesteld die niet langer is dan de oorspronkelijke drie- of daarop volgende vijfjarige periode waarin zij worden toegekend. Dit voorstel maakt dus het onbeperkt opsparen mogelijk van het ene jaar tot het volgende tijdens de eerste periode van drie jaar of elke daarop volgende periode van vijf jaar. Het is aan de lidstaten om te besluiten of zij tussen de periode die in 2007 eindigt en de periode die in 2008 begint, het opsparen van rechten toestaan. Vanaf 2008 verlangt het voorstel echter van de lidstaten dat zij het opsparen van rechten van de ene vijfjarige periode tot de volgende toestaan. Dit is niet schadelijk voor het milieu en zorgt voor grotere flexibiliteit in de tijd. Het opsparen zal worden gewaarborgd door de eis dat de lidstaten de houders van extra rechten aan het eind van elke periode van vijf jaar een navenant aantal "nieuwe" rechten verlenen in de volgende periode, naast de rechten die normaal zouden zijn toegewezen.

In de context van het protocol van Kyoto is opsparen afhankelijk van de vraag of de desbetreffende partij aan haar verplichtingen voldoet. Met deze opsparingsregelingen moet worden bereikt dat, zelfs indien een lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt, houders van extra rechten binnen zijn nationale register niet het voordeel verliezen van het feit dat zij dat surplus hebben verkregen. Aan het eind van een periode van vijf jaar worden bedrijven eventuele extra rechten die zij bezitten niet "afgenomen". Als er onzekerheden blijven bestaan, kunnen die leiden tot een bepaalde tegenzin om rechten vast te houden als "stootkussen" voor onvoorziene omstandigheden en ook zou dan het gevaar bestaan dat extra rechten plotseling wegvloeien uit een lidstaat waarvan het onwaarschijnlijk lijkt dat deze aan zijn verplichtingen kan voldoen, waardoor dus diens kritieke situatie nog erger zou worden. Op deze manier kunnen de lidstaten met recht stellen dat zij aan het eind van een periode als bedoeld in het protocol van Kyoto, alle rechten van de houders van rechten in hun nationale register houden.

15. Het volgen van de rechten

Het is de bedoeling dat een grote verscheidenheid van personen en groepen aan de EU-markt van uitstootrechten deelneemt, zelfs al is de verplichting rechten af te geven om aan verplichtingen te voldoen, alleen van toepassing ten aanzien van de activiteiten die in Bijlage I zijn vermeld. De rechten bestaan alleen in elektronische vorm. Derhalve is iedere natuurlijke of rechtspersoon in staat rechten te bezitten en terug te nemen, mits zij rekeningen openen in nationale registers overeenkomstig de geplande, nog goed te keuren verordening. Rechten zijn alleen overdraagbaar tussen houders van een rekening in nationale registers.

De integriteit van het volgsysteem, door middel van het systeem van nationale registers, is van levensbelang voor het doeltreffend functioneren van de markt voor uitstootrechten. Discrepanties en fraude brengen de milieu-integriteit van de regeling schade toe en ondermijnen tevens haar geloofwaardigheid. De onderdelen die in het voorstel zijn opgenomen, zijn gebaseerd op de ervaring die is opgedaan met het "allowance tracking system (ATS)" van de Amerikaanse regeling voor de handel in zwavelemissierechten, de uitwerking van richtsnoeren voor nationale registers krachtens het protocol van Kyoto en de benadering die is gekozen in de communautaire wetgeving inzake de belasting op de toegevoegde waarde [8]. Deze hebben de aandacht gevestigd op de noodzaak van een onafhankelijk transactieregister Als bij geautomatiseerde controles onregelmatigheden worden geconstateerd, voeren de registers in kwestie transacties in verband met de betrokken uitstootrechten niet uit, voordat het desbetreffende probleem is opgelost. Installaties die niet hebben laten verifiëren of hun emissieverslag nauwkeurig is, verliezen hun recht op het overdragen van uitstootrechten totdat zij aan de eisen van deze richtlijn voldoen.

[8] Verordening (EEG) nr. 218/92 van de Raad van 27.1.92 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de indirecte belastingen (BTW), PB L 24, 1.2.1992, blz. 1.

Aangezien dit onderdeel van de handelsregeling een zeer grote mate van consistentie vergt, die het beste door middel van harmonisatie wordt bereikt, wordt voorgesteld uitgebreide regels voor het functioneren van de nationale registers vast te leggen in een afzonderlijke verordening van de Commissie.

16. Bewaking, rapportage en verificatie

De uitstoot moet worden onderworpen aan gemeenschappelijke bewakings-, verslaggevings- en verificatieverplichtingen ten aanzien van de bronnen die onder deze regeling vallen, om de milieu-integriteit van de regeling te garanderen. In Bijlage IV bij de voorgestelde Richtlijn zijn grondbeginselen voor bewaking en versaguitbrenging opgenomen, alsmede een structuur voor de uitwerking van op deze beginselen gebaseerde richtsnoeren door middel van een procedure van het regelgevend comité. Bewakings- en rapportagecriteria die specifiek zijn voor de activiteiten die een installatie verricht, worden in de vergunning voor de installatie vermeld.

Het voorstel bevat in Bijlage V ook een lijst met bindende verificatiecriteria. Het wordt aan de lidstaten overgelaten om te besluiten of de verificatie wordt verricht door hun bevoegde autoriteiten of door onafhankelijke verificateurs en wie de kosten van dergelijke verificaties moeten dragen. Het niet voldoen aan de bewakings- en rapportage-eisen of het niet op tijd of niet naar behoren laten verifiëren van de emissieverslagen, dient sancties met zich mee te brengen, waaronder de opschorting van verdere overdrachten van uitstootrechten door de exploitant totdat aan de eisen is voldaan.

17. Naleving

Tegen het niet afgeven van voldoende uitstootrechten ter dekking van de geverifieerde uitstoot, moet overal in de Europese Gemeenschap streng en consequent worden opgetreden. Dit wordt bereikt door het opleggen van een maximale financiële sanctie van bijvoorbeeld EUR 100 per extra ton of tweemaal de gemiddelde marktprijs gedurende een van tevoren vastgesteld periode, zo dit laatste bedrag hoger is. In de periode voorafgaande aan de verplichtingsperiode van het Kyoto-Protocol bedraagt deze minimumboete EUR 50 per extra ton, of tweemaal de gemiddelde marktprijs gedurende een van te voren vastgestelde periode, zo dit laatste bedrag hoger is.Behalve de vaststelling van de boete voor elke te veel uitgestotn ton, bepalen de lidstaten straffen en passen zij deze toe voor inbreuken op de Richtlijn, die "doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend" zijn.

Waarom het in hoofdzaak gaat, is dat de straffen voor niet-naleving hoog genoeg zijn om te garanderen dat het voor een exploitant geen zin heeft een voldoende aantal uitstootrechten op de markt te kopen om de werkelijke uitstoot van de installatie te dekken. De nalevingsresultaten voor de regeling van de handel in zwavelemissies in de VS zijn in de praktijk uitstekend, voor een groot deel als gevolg van de hoge straffen die bij niet-naleving van toepassing zijn.

Bovendien ontslaat de oplegging van een boete de exploitant van de te veel uitstotende installatie niet van zijn verplichting om in het volgende jaar met de extra uitstoot corresponderende rechten af te geven, omdat anders het van tevoren bepaalde milieuresultaat van de regeling als geheel wordt ondermijnd.

Er zij op gewezen dat de hoogte van de straffen voor niet-naleving dient te worden vastgesteld met het idee voor ogen dat de grote meerderheid van de deelnemers, zo niet alle, zich hieraan niet bloot willen stellen. De uitstootrechten zijn geldig voor de gehele periode waarvoor zij worden verleend. De lidstaten moeten elk jaar voor 28 februari een deel van deze uitstootrechten uitgeven. De exploitanten moeten de uitstootrechten betreffende de uitstoot van het voorafgaande jaar tegen 31 maart afgeven, op welk moment de toewijzing van de uitstootrechten voor het lopende jaar moet hebben plaatsgevonden. Aangezien de exploitanten gebruik mogen maken van alle uitstootrechten die zij bezitten om aan hun verplichtingen te voldoen, is het hoogst onwaarschijnlijk dat exploitanten die te goeder trouw zijn, zich voor het einde van de periode strafbaar zullen maken.

18. Toegang tot informatie voor en deelneming van het publiek

Het publiek dient toegang te hebben tot informatie over de resultaten van de verplichtingen tot bewaking, rapportage en verificatie, over de inhoud van de nationale registers en over eventuele acties in verband met de niet-naleving van de richtlijn, een en ander in overeenstemming met Richtlijn 90/313/EEG inzake de vrije toegang tot milieu-informatie.

Er moet gezorgd worden voor doorzichtigheid bij de toewijzing van uitstootrechten. De nationale toewijzingsplannen bevatten hoogst relevante informatie over de manier waarop de lidstaten voornemens zijn te voldoen aan hun verplichtingen ten aanzien van de klimaatveranderingsproblematiek en daarnaast informatie over de hoeveelheden die aan afzonderlijke installaties worden toegewezen. De toewijzing dient transparant te zijn en op objectieve criteria gebaseerd. Hiertoe verlangt het voorstel dat de lidstaten hun nationale toewijzingsplan publiceren, het publiek de mogelijkheid te bieden hierop commentaar te leveren en het aan de Commissie voor te leggen alvorens een definitief besluit te nemen, dat in voldoende mate rekening moet houden met het commentaar van het publiek.

De voorgestelde bepalingen zijn in overeenstemming met het Verdrag van Århus dat de Europese Gemeenschap gehouden is binnenkort te ratificeren. Veel activiteiten die onder dit voorstel vallen, staan vermeld in Bijlage I bij dat Verdrag en zullen, na aanneming van het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot voorziening in publieke inspraak met betrekking tot de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu en tot wijziging van de Richtlijnen van de Raad 85/337/EEG en 96/61/EG [9], open moeten zijn voor inspraak van het publiek ten aanzien van hun uitstoot overeenkomstig Richtlijn 96/61/EG.

[9] COM(2000) 839 definitief.

19. verslaguitbrenging door de lidstaten

De lidstaten zijn gehouden de Commissie verslag uit te brengen over kwesties in verband met het functioneren van de handelsregeling, waaronder ervaring met de toewijzing van uitstootrechten, het functioneren van de nationale registers, de bewaking, de rapportage, de verificatie en de handhaving.

Voorgesteld wordt het eerste verslag tegen juni 2005 te laten indienen, waarna steeds jaarlijks verslag moet worden uitgebracht. Tussen het eerste en het tweede verslag liggen op die manier twaalf maanden. De Commissie moet jaarlijks verslag uitbrengen over het functioneren van deze regeling, negen maanden na het einde van iedere verplichtingsperiode. De Commissie heeft tevens tot taak tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de uitwisseling van informatie over de ontwikkelingen in verband met de tenuitvoerlegging van de richtlijn te organiseren. De verzameling van gegevens over de bewaking in verband met broeikasgasemissies overeenkomstig gemeenschappelijke regels, vereenvoudigt de taak van de lidstaten om uitstoot te melden aan het Europees Emissieregister van Verontreinigende stoffen [10] en verbetert tevens de kwaliteit van de gegevens in dat register.

[10] Beschikking van de Commissie van 17.7.2000 inzake de totstandbrenging van een Europees Emissieregister van verontreinigende stoffen (EPER) overeenkomstig artikel 15 van Richtlijn 96/61/EG van de Raad inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (IPPC), PB L 192/36 gedateerd 28.7.2000, blz. 36.

20. Aansluiting bij andere regelingen voor handel in uitstootrechten en hernieuwbare certificaten

De regeling is zodanig opgezet dat zij verenigbaar is met de internationale handel in uitstootrechten die tot stand moet komen tussen de Partijen van Bijlage B bij het protocol van Kyoto. Tevens is aansluiting mogelijk bij binnenlandse handelsregelingen die door bepaalde landen zijn ingesteld, zoals die welke in kandidaatlanden kunnen worden opgezet als zij nog geen lid van de Unie zijn. Voor een dergelijke koppeling is het wel nodig dat overeenkomsten worden gesloten met andere staten, waarin de regeringen akkoord gaan met een wederzijdse erkenning van de rechten in elkaars regelingen, om aan de binnenlandse verplichtingen van installaties te voldoen. Voordat een dergelijke overeenkomst wordt gesloten, zal iedere regering er zeker van willen zijn dat de milieukwaliteit van de elders toegekende rechten bevredigend is en dat de bepalingen inzake de bewaking, de naleving en het nationale register even solide zijn. Over deze en andere kwesties moeten de regeringen en de lidstaten onderhandelen met de respectieve betrokken landen. Hetzelfde geldt voor de handel in uitstootrechten overeenkomstig het protocol van Kyoto, waar de toegekende kwantiteitseenheden ("assigned amount units") alleen kunnen worden verhandeld indien de respectieve betrokken regeringen overeenkomen dat deze meetellen voor de binnenlandse verplichtingen en dat de nationale registers dienovereenkomstig worden aangepast.

De handel in uitstootrechten overeenkomstig dit voorstel dient ook verenigbaar te zijn met nog een op de markt gebaseerd instrument dat binnen de Gemeenschap wordt ontwikkeld, nl. verhandelbare vernieuwbare certificaten. Bovendien bevat communautaire wetgeving inzake hernieuwbare energie [11] eveneens bepalingen inzake de afgifte van een garantie van oorsprong van elektriciteit die uit hernieuwbare energie wordt geproduceerd. Deze certificaten of garanties vormen de bijkomende voordelen van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen. Aangezien hernieuwbare bronnen geen broeikasgassen uitstoten, vallen deze niet onder de verplichtingen van dit voorstel. Elektriciteitsbedrijven willen mogelijk investeren in de productie van stroom uit hernieuwbare bronnen om hun broeikasgasemissies terug te dringen en tegelijkertijd doelen bereiken voor het toegenomen gebruik van hernieuwbare energie. Om verwarring te voorkomen, mogen vernieuwbare certificaten niet onder één noemer worden gebracht met de uitstootrechten voor broeikasgassen die nodig zijn om aan de verplichtingen van deze richtlijn te voldoen. Bovendien moeten de lidstaten bij het vaststellen van de hoeveelheid krachtens dit voorstel toe te wijzen rechten rekening houden met de doelstellingen voor hernieuwbare energie.

[11] Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 20.9.2001 betreffende de bevordering van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt (PB C ..., blz. ...).

21. Organisatie van de markt

Het voorstel bevat geen bepalingen ten aanzien van de manier waarop de markt in uitstootrechten moet worden georganiseerd. Dat komt, doordat de Commissie ervan overtuigd is dat er, zodra de verplichtingen duidelijk zijn en de rechten voor de nakoming van de verplichtingen zijn vastgesteld, marktstructuren zullen ontstaan. De Commissie wil de markt in uitstootrechten open laten voor oplossingen die uit de particuliere sector naar voren komen. Makelaars zullen de markt betreden om hun diensten als tussenpersoon aan te bieden en daardoor de liquiditeit vergroten. Tegelijkertijd wordt verwacht dat beurzen onderling zullen concurreren om kopers en verkopers een plaats te bieden waar zij handel kunnen drijven. Dergelijke tussenpersonen zullen de prijsvorming vergemakkelijken en de installaties met verplichtingen krachtens dit voorstel zullen kunnen profiteren van de grotere transparantie en flexibiliteit die geboden worden. Deze aanpak is volledig in overeenstemming met de ervaring die elders in de wereld met de handel in uitstootrechten is opgedaan.

22. Koppeling met mechanismen op projectbasis

Door de aanneming van het onderhavige voorstel ontstaat een regeling voor de handel in uitstootrechten die de gehele Europese Economische Ruimte bestrijkt. Het gaat hier om een grote uitdaging. Om die reden omvat dit voorstel niet de overname van kredieten die verkregen zijn uit nationale of internationale mechanismen op projectbasis, in het bijzonder die krachtens artikel 6 (Joint Implementation = gemeenschappelijke implementatie) en artikel 12 (Clean Development Mechanism = mechanisme voor schone ontwikkeling) van het protocol van Kyoto. De Commissie is van mening dat de uiteindelijke overname van dergelijke kredieten gewenst is, zulks afhankelijk van een bevredigende oplossing van bestaande problemen inzake hun milieu-integriteit. De Commissie is voornemens daarna in de vorm van een afzonderlijk rechtsinstrument een voorstel te doen inzake de tenuitvoerlegging van mechanismen op projectbasis in de EU. In dit stadium kan nog niet worden vooruitgelopen op de inhoud van die richtlijn, vooral niet omdat de regels en voorwaarden van deze internationale mechanismen nog moeten worden overeengekomen.

Over de interactie tussen een communautair systeem voor de handel in uitstootrechten en internationale mechanismen op projectbasis dient zorgvuldig te worden nagedacht. Als de door de Verenigde Naties overeen te komen regels niet solide genoeg zijn wat de waarde voor het milieu betreft, is het goed mogelijk dat één of meer lidstaten ondernemingen niet zullen toestaan deze kredieten te gebruiken om te voldoen aan de uit hun broeikasgasvergunning voortvloeiende verplichtingen voor de handel in uitstootrechten. Ingeval andere lidstaten het gebruik van deze kredieten wel blijven toestaan, zullen lidstaten die trachten hun binnenlands gebruik terug te dringen, het in de praktijk moeilijk vinden daarin te slagen, aangezien ondernemingen die deze kredieten wel mogen gebruiken deze voor hun binnenlandse verplichtingen zullen inzetten en als "rechten" op de markt zullen brengen. Dit andere rechtsinstrument kan tevens alternatieve nationale projecten toestaan, mits deze projecten aan aanvaardbare milieu-, verificatie- en certificatie-normen voldoen.

23. Subsidiariteit en evenredigheid

Het onderhavige voorstel voor een richtlijn houdt rekening met het subsidiariteitsbeginsel. Het werkelijke economische voordeel van de handel in uitstootrechten wordt alleen verkregen wanneer deze rechten volledig verhandelbaar zijn en overal in de Gemeenschap worden geaccepteerd. Om dit te bereiken is invoering van een gemeenschappelijke regeling noodzakelijk, wanneer men niet wil dat dit nieuwe instrument, dat in enkele lidstaten al wordt ontwikkeld, verdere hindernissen op de interne markt opwerpt. Hoewel passende besluiten inzake de tenuitvoerlegging aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten zijn overgelaten, worden echter ten aanzien van de evenredigheid alleen die elementen welke voor een behoorlijk functioneren van dit rechtsinstrument en het bereiken van de doeleinden van het Verdrag noodzakelijk zijn, door dit voorstel geregeld.

24. Tijdschema en evaluatie

De communautaire regeling voor de handel in uitstootrechten neemt in 2005 een aanvang. In eerste aanleg loopt zij tot en met 31 december 2007, op welk moment een nieuwe meerjarige periode ingaat, die precies overeenkomt met de verplichtingsperiode van het protocol van Kyoto (2008-2012). Daarna functioneert de regeling in fases van vijf jaar. In elke fase kunnen de lidstaten nagaan hoeveel rechten zij in totaal aan hun deelnemende sectoren moeten toekennen. Op die manier dienen de lidstaten zo nodig geleidelijk het aantal rechten te verminderen met het oog op meer ambitieuze toekomstige verplichtingen. Tijdens de eerste fase van drie jaar of de latere fases van vijf jaar zal het bedrijfsleven echter zekerheid hebben over de hoeveelheid van de in totaal beschikbare uitstootrechten.

Tegen 31 december 2004 kan van de Commissie een voorstel worden verwacht om ook andere activiteiten en uitstoten bij de regeling te betrekken, zodra er nauwkeurige richtsnoeren voor het bewaken van deze gassen kunnen worden uitgewerkt.

Tegen 30 juni 2006 volgt mogelijk een evaluatie aan de hand van de ervaringen met de tenuitvoerlegging van dit voorstel en in het licht van de internationale ontwikkelingen. Eventueel zal deze evaluatie vergezeld gaan van voorstellen.

2001/0245 (COD)

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasuitstootrechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie [12],

[12] PB C ... van ..., blz..

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité [13],

[13] PB C ... van ..., blz..

Gezien het advies van het Comité van de Regio's [14],

[14] PB C ... van ..., blz..

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag [15],

[15] PB C ... van ..., blz..

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Het Groenboek over de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Europese Unie [16] heeft in geheel Europa een discussie op gang gebracht over de geschiktheid en het mogelijk functioneren van de handel in de uitstoot van broeikasgas binnen de Europese Unie: In het Europees Programma inzake Klimaatverandering [17] zijn communautaire beleidsplannen en -maatregelen overwogen door middel van een proces met vele belanghebbenden, waaronder een kaderregeling voor de handel in broeikasgasuitstootrechten in de Gemeenschap op basis van het Groenboek. In zijn conclusies van 8 maart 2001 erkende de Raad het bijzondere belang van het Programma inzake Klimaatverandering en het werk op basis van het Groenboek en onderstreepte hij de dringende noodzaak van concrete acties op communautair niveau.

[16] COM(2000) 87 definitief.

[17] COM(2000) 88 definitief.

(2) Het zesde milieuactieprogramma: Milieu 2010: Onze toekomst, onze keuze [18] noemt de klimaatverandering als prioriteit voor actie en voorziet in de invoering van een voor de gehele Gemeenschap geldende regeling voor de handel in uitstootrechten tegen 2005. Dit programma erkent dat de Gemeenschap gehouden is in de periode van 2008 tot en met 2012 8% minder broeikasgassen uit te stoten dan in 1990 en dat op langere termijn het niveau van de mondiale uitstoot van broeikasgassen vergeleken met dat van 1990 met omstreeks 70% moet worden verminderd.

[18] COM(2001) 31 definitief.

(3) Het uiteindelijke doel van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, dat is goedgekeurd bij Besluit 94/69/EG van de Raad van 15 december 1993 betreffende het sluiten van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering [19], is te komen tot stabilisering van de concentraties broeikasgas in de atmosfeer op een peil dat gevaarlijke antropogene verstoring van het klimaatsysteem voorkomt.

[19] PB L 33 van 7.2.1994, blz 11.

(4) Het protocol van Kyoto, dat is goedgekeurd bij Besluit van de Raad xx/xxxx van... [betreffende de sluiting van het protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de gezamenlijke nakoming van de daaruit voortvloeiende verplichtingen] [20] zal, zodra het in werking is getreden, de Gemeenschap en de lidstaten ertoe verplichten hun totale antropogene uitstoot van broeikasgassen als vermeld in Bijlage A bij het protocol, in de periode van 2008 tot en met 2012 ten opzichte van het peil van 1990 met 8% te verlagen.

[20] PB L ... van ..., blz..

(5) De Gemeenschap en haar lidstaten zijn overeengekomen gezamenlijk aan hun verplichtingen krachtens het protocol van Kyoto, om de antropogenede uitstoot van broeikasgassen te verminderen, te voldoen, overeenkomstig Besluit xx/xxxx van de Raad [van..., betreffende de sluiting van het protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de gezamenlijke nakoming van de daaruit voortvloeiende verplichtingen].

(6) Beschikking 93/389/EEG van de Raad van 24 juni 1993 inzake een bewakingssysteem voor de uitstoot van CO2 en andere broeikasgasemissies [21], gewijzigd bij, voorziet in een systeem voor de bewaking van de broeikasgasuitstoot en de evaluatie van de vooruitgang die wordt geboekt met de nakoming van de ten aanzien van deze uitstoot aangegane verplichtingen. Dit systeem zal de lidstaten bijstaan bij de vaststelling van de totale hoeveelheid door hen toe te wijzen rechten.

[21] PB L 167 van 9.7.1993, blz 31.Beschikking gewijzigd bij Beschikking 1999/296/EG ( PB L 117 van 5.5.1999, blz. 35).

(7) Gemeenscapsbepalingen inzake de toewijzing van uitstootrechten door de lidstaten zijn noodzakelijk om de integriteit van de interne markt te helpen bewaren en om mededingingsvervalsingen te voorkomen.

(8) De lidstaten dienen ervoor te zorgen, dat de exploitanten van bepaalde activiteiten hun uitstoot van in verband met deze activiteiten gespecificeerde broeikasgassen bewaken en hierover verslag uitbrengen.

(9) De lidstaten dienen regels vast te leggen inzake de straffen die van toepassing zijn op schendingen van de bepalingen van deze richtlijn en er zorg voor te dragen dat zij worden uitgevoerd. Deze straffen moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(10) Ter wille van doorzichtigheid, dient het publiek toegang te hebben tot informatie over de toewijzing van uitstootrechten en tot de resultaten van de uitstootbewaking, zulks enkel onder voorbehoud van de in Richtlijn 90/313/EEG van de Raad van 7 juni 1990 inzake de vrije toegang tot milieu-informatie [22] voorziene beperkingen.

[22] PB L 158 van 23.6.1990, blz 56.

(11) De lidstaten moeten een verslag indienen over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn, dat is opgesteld op grond van Richtlijn 91/692/EEG van de Raad van 23 december 1991 tot standaardisering en rationalisering van de verslagen over bepaalde richtlijnen op milieugebied [23].

[23] PB L 377 van 31.12.1990, blz 48.

(12) Daar de nodige maatregelen ter uitvoering van de onderhavige richtlijn maatregelen van algemene strekking zijn in de zin van artikel 2 van het Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden [24], dienen de deze maatregelen volgens de de regelgevingsprocedure van artikel 5 van genoemd besluit te worden vastgesteld.

[24] PB L 184 van 17.7.1999, blz 23.

(13) Richtlijn 96/61/EG van de van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging [25] behelst een algemene kaderregeling inzake de preventie en bestrijding van verontreiniging, waarbinnen vergunningen voor broeikasgasemissies kunnen worden verleend. Richtlijn 96/61/EG dient aldus te worden gewijzigd, dat geen emissiegrenswaarden worden vastgesteld voor de directe broeikasgasemissies van een installatie die onder deze richtlijn valt, onverminderd andere eisen uit hoofde van Richtlijn 96/61/EG.

[25] PB L 257 van 10.10.1996, blz 26.

(14) Daar de doelstellingen van het overwogen optreden, de invoering van een regeling voor de handel in broeikasgasuitstootrechten in de Gemeenschap, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(15) Deze richtlijn is verenigbaar met het VN-Klimaatveranderingsverdrag en het protocol van Kyoto. Zij dient in het licht van de ontwikkelingen op dit gebied te worden geëvalueerd om rekening te kunnen houden met de ervaring die met de tenuitvoerlegging ervan wordt opgedaan en met de vooruitgang die met de bewaking van de uitstoot van broeikasgassen wordt geboekt.

(16) De handel in uitstootrechten dient deel uit te maken van een alomvattend, samenhangend pakket van beleidsplannen en -maatregelen die door de lidstaten en op gemeenschapsvlak worden uitgevoerd. Onverminderd de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag is het, wanneer activiteiten onder de communautaire regeling voor de handel in uitstootrechten vallen, passend rekening te houden met het niveau van belastingen waarmee dezelfde doelstellingen worden nagestreefd. Bij de herziening van de richtlijn dient te worden nagegaan in hoeverre deze doelstellingen zijn bereikt.

(17) Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze richtlijn behelst een gemeenschapsregeling voor de handel in broeikasgasuitstootrechten, teneinde de uitstoot van broeikasgassen op een kosten-efficiente wijze te verminderen.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1. Deze richtlijn is van toepassing op de uitstoot als gevolg van de in Bijlage I genoemde activiteiten, van in verband met deze activiteiten gespecificeerde broeikasgassen.

2. Deze richtlijn is van toepassing, onverminderd eventuele uit Richtlijn 96/61/EG voortvloeiende vereisten met betrekking tot energie-efficiëntie.

Artikel 3

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

(a) "uitstootrecht", het overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn overdraagbare recht om, uitsluitend ten einde aan de eisen van deze richtlijn te voldoen, gedurende een bepaalde periode, één ton kooldioxide-equivalent uit te stoten;

(b) "uitstoot", de uitstoot van broeikasgassen in de atmosfeer door in de installatie aanwezige bronnen;

(c) "broeikasgassen", de in Bijlage II bedoelde gassen;

(d) "vergunning voor broeikasgasuitstoot", de overeenkomstig de artikelen 5 en 6 verleende vergunning;

(e) "installatie", een stationaire technische eenheid waar één of meer van de in Bijlage I genoemde activiteiten plaatsvinden;

(f) "exploitant", elke persoon die de installatie exploiteert of beheert dan wel, wanneer de nationale wetgeving daarin voorziet, aan wie de economische zeggenschap over het technisch functioneren van de installatie is toevertrouwd;

(g) "persoon" elke natuurlijke en rechtspersoon;

(h) "het publiek", een of meer personen en, overeenkomstig de nationale wetgeving of het gebruik, verenigingen, organisaties of groepen personen;

(i) "ton kooldioxide-equivalent", een metrische ton kooldioxide (CO2) of een hoeveelheid van een van de andere in Bijlage II genoemde broeikasgassen met een gelijkwaardig aardopwarmingspotentieel.

Artikel 4

Vergunningen voor broeikasgasuitstoot

De lidstaten dragen ervoor zorg dat vanaf 1 januari 2005 , geen enkele installatie een in Bijlage I genoemde activiteit verricht welke een uitstoot van broeikasgas tot gevolg heeft die met deze activiteit verband houdt, tenzij haar exploitant in het bezit is van een door een bevoegde autoriteit overeenkomstig de artikelen 5 en 6 verleende vergunning.

Artikel 5

Aanvragen van vergunningen

Een tot de bevoegde autoriteit gerichte aanvraag van een vergunning voor broeikasgasuitstoot omvat een beschrijving van:

(a) de installatie en haar activiteiten;

(b) de grond- en hulpstoffen, waarvan het gebruik waarschijnlijk tot uitstoot zal leiden;

(c) de bronnen van de uitstoot uit de installatie en

(d) de maatregelen die zijn voorgenomen om de uitstoot in het milieu te bewaken, zulks in overeenstemming met de overeenkomstig artikel 14 aangenomen richtsnoeren.

De aanvraag omvat tevens een niet-technische samenvatting van de in de eerste alinea bedoelde gegevens.

Artikel 6

Voorwaarden voor en inhoud van de vergunning

1. De bevoegde autoriteit verleent een vergunning waarin toestemming wordt verleend broeikasgas uit de gehele installatie of een deel daarvan uit te stoten, indien zij ervan overtuigd is dat de exploitant in staat is de uitstoot te bewaken en hierover verslag uit te brengen.

Een vergunning kan betrekking hebben op een of meer installaties op dezelfde plaats, die door dezelfde exploitant wordt geëxploiteerd.

2. Vergunningen voor broeikasgasuitstoot bevatten:

a) de naam en het adres van de exploitant;

b) een beschrijving van de activiteiten en de uitstoot van de installatie;

c) de vereisten voor de bewaking, waarbij de bewakingsmethode en de frequentie worden aangegeven;

d) de vereisten inzake het uitbrengen van verslagen; en

e) de verbintenis, binnen drie maanden na het einde van elk kalenderjaar, een hoeveelheid uitstootrechten af te geven die gelijk is aan de totale uitstoot van de installatie voor dat jaar, zoals geverifieerd overeenkomstig artikel 15.

Artikel 7

Wijzigingen in installaties

De exploitant stelt de bevoegde autoriteit in kennis van elke voorgenomen wijziging in de aard of de werking, dan wel van een voorgenomen uitbreiding van de installatie, waarvoor mogelijk een aanpassing van de vergunning vereist is. Zo nodig past de bevoegde autoriteit de vergunning aan.

Bij een verandering in de identiteit van de exploitant van de installatie, past de bevoegde autoriteit de vergunning aan, door er de naam en het adres van de nieuwe exploitant op te vermelden.

Artikel 8

Coördinatie met Richtlijn 96/61/EC

De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat wanneer installaties activiteiten verrichten die in Bijlage I bij Richtlijn 96/61/EC zijn vermeld, de voorwaarden van en de procedure voor het verlenen van een vergunning voor broeikasgasuitstoot worden gecoördineerd met die voor de in die richtlijn bepaalde vergunning. De in de artikelen 5, 6 en 7 van de onderhavige Richtlijn vastgestelde eisen kunnen worden opgenomen in de in Richtlijn 96/61/EG vastgelegde procedure of procedures.

Artikel 9

Nationaal toewijzingsplan

1. Voor elke in artikel 11, leden 1 en 2, bedoelde termijn stelt elke lidstaat een nationaal plan op, waarin hij het totale aantal uitstootrechten vermeldt dat hij voornemens is voor die periode toe te wijzen, alsmede de manier waarop hij voornemens is deze rechten toe te wijzen. Het plan wordt gebaseerd op objectieve en doorzichtige criteria, met inbegrip van die welke in Bijlage III zijn vermeld.

Voor de in artikel 11, lid 1, genoemde termijn wordt het plan uiterlijk op 31 maart 2004 gepubliceerd en aan de Commissie en de overige lidstaten medegedeeld. Voor latere perioden, wordt het plan ten minste achttien maanden voor de aanvang van de desbetreffende periode gepubliceerd en aan de Commissie en de andere lidstaten medegedeeld.

2. De nationale toewijzingsplannen worden bestudeerd door het in artikel 23, lid 1, bedoelde comité.

3. Binnen drie maanden na de mededeling van een nationaal toewijzingsplan door een lidstaat krachtens lid 1, kan de Commissie het plan, of een deel daarvan, verwerpen indien het niet met de in Bijlage III genoemde criteria of met artikel 10 verenigbaar is. De lidstaten nemen pas een besluit krachtens artikel 11, lid 1 of lid 2, indien de voorgestelde wijzigingen door de Commissie zijn aanvaard.

Artikel 10

Toewijzingsmethode

1. Voor de termijn van drie jaar die op 1 januari 2005 een aanvang neemt, wijzen de lidstaten de uitstootrechten om niet toe.

2. De Commissie stelt een geharmoniseerde toewijzingsmethode vast voor de periode van vijf jaar die op 1 januari 2008 een aanvang neemt, overeenkomstig de in artikel 23, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 11

Toewijzing en verlening van uitstootrechten

1. Voor de termijn van drie jaar die op 1 januari 2005 een aanvang neemt, neemt iedere lidstaat een besluit over de totale hoeveelheid uitstootrechten die hij voor die periode zal toewijzen en over de toewijzing van deze uitstootrechten aan de exploitant van elke installatie. Dit besluit wordt ten minste drie maanden voor het begin van die periode genomen en is gebaseerd op het nationale toewijzingsplan dat is ontwikkeld volgens artikel 9 en in overeenstemming met artikel 10, met inachtneming van de opmerkingen van het publiek.

2. Voor de termijn van vijf jaar die op 1 januari 2008 een aanvang neemt en voor elke volgende termijn van vijf jaar, neemt iedere lidstaat een besluit over de totale hoeveelheid uitstootrechten die hij voor die periode zal toewijzen en over de toewijzing van die uitstootrechten aan de exploitant van elke installatie. Dit besluit wordt ten minste twaalf maanden voor het begin van die tezrmijn genomen en is gebaseerd op het nationale toewijzingsplan dat is ontwikkeld volgens artikel 9 en in overeenstemming met artikel 10, met inachtneming van de opmerkingen van het publiek.

3. Krachtens lid 1 of lid 2 genomen besluiten zijn in overeenstemming met de eisen van het Verdrag, inzonderheid met de artikelen 87 en 88. Bij hun besluit over de toewijzing houden de lidstaten rekening met de noodzaak uitstootrechten beschikbaar te houden voor nieuwkomers.

4. De bevoegde autoriteit kent elk jaar tegen 28 februari van dat jaar voor de in lid 1 of 2 bedoelde termijn een percentage toe van de totale hoeveelheid uitstootrechten.

Artikel 12

Overdracht, afgifte en intrekking van rechten

1. De lidstaten dragen ervoor zorg dat tussen personen binnen de Gemeenschap uitstootrechten kunnen worden overgedragen, zonder andere beperkingen dan die welke opgenomen zijn in of vastgesteld krachtens deze richtlijn.

2. De lidstaten dragen ervoor zorg, dat de door een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat toegekende rechten als geldig worden erkend voor de nakoming van de verplichtingen van een exploitant ingevolge lid 3.

3. De lidstaten dragen ervoor zorg dat, uiterlijk op 31 maart van ieder jaar, de exploitant van iedere installatie een aantal uitstootrechten afgeeft dat gelijk is aan de totale uitstoot van die installatie gedurende het voorafgaande kalenderjaar, zoals geverifieerd overeenkomstig artikel 15, en dat deze vervolgens worden ingetrokken.

4. De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen om ervoor zorg te dragen dat uitstootrechten op elk moment kunnen worden ingetrokken op verzoek van de persoon die deze in zijn bezit heeft.

Artikel 13

Geldigheid van uitstootrechten

1. Uitstootrechten zijn geldig voor de uitstoot in de in artikel 11, lid 1 of lid 2, bedoelde termijn waarvoor zij zijn verleend.

2. Drie maanden na het begin van de eerste termijn van vijf jaar als bedoeld in artikel 11, lid 2, worden uitstootrechten die niet meer geldig zijn en die niet overeenkomstig artikel 12, lid 3, zijn afgegeven en ingetrokken, door de bevoegde autoriteit ingetrokken.

De lidstaten kunnen personen uitstootrechten toekennen voor de lopende termijn, ter vervanging van uitstootrechten die zij bezaten en die krachtens de eerste alinea zijn ingetrokken.

3. Drie maanden na het begin van elke volgende termijn van vijf jaar als bedoeld in artikel 11, lid 2, worden uitstootrechten die niet meer geldig zijn en die niet overeenkomstig artikel 12, lid 3, zijn afgegeven en ingetrokken, door de bevoegde autoriteit ingetrokken.

De lidstaten kennen personen uitstootrechten toe voor de lopende termijn, ter vervanging van uitstootrechten die zij bezaten en die krachtens de eerste alinea zijn ingetrokken.

Artikel 14

Richtsnoeren voor de bewaking van en het uitbrengen van verslagen over de uitstoot

1. De Commissie stelt richtsnoeren vast voor de bewaking van en het uiitbrengen van verslagen over de uitstoot, als gevolg van de in Bijlage I genoemde activiteiten, van met deze activiteiten samenhangende broeikasgassen, overeenkomstig de in artikel 23, lid 2, bedoelde procedure. De richtsnoeren worden gebaseerd op de in Bijlage IV vermelde beginselen voor de bewaking en verslaguitbrenging.

2. De lidstaten dragen ervoor zorg dat de uitstoot wordt bewaakt volgens de richtsnoeren.

3. De lidstaten dragen ervoor zorg dat iedere exploitant van een installatie emissie over de uitstoot van de installatie in elk kalenderjaar aan het eind van dat jaar verslag uitbrengt aan de bevoegde autoriteit overeenkomstig de richtsnoeren.

Artikel 15

Verificatie

De lidstaten dragen ervoor zorg dat de door de exploitanten overeenkomstig artikel 14, lid 3, ingediende verslagen worden geverifieerd volgens de in Bijlage V vermelde criteria en dat de bevoegde autoriteit daarvan in kennis wordt gesteld.

De lidstaten dragen ervoor zorg dat een exploitant wiens verslag over de uitstoot tijdens het voorafgaande jaar, overeenkomstig de in Bijlage V genoemde criteria tegen 31 maart van het lopende jaar niet als bevredigend is geverifieerd, geen uitstootrechten meer mag overdragen, totdat een verslag van die exploitant als bevredigend is geverifieerd.

Artikel 16

Straffen

1. De lidstaten stellen de regels vast inzake de straffen die van toepassing zijn op schendingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen alle maatregelen die nodig zijn om de uitvoering van deze straffen te verzekeren. De aldus vastgestelde straffen moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten delen deze bepalingen uiterlijk op 31 december 2003 aan de Commissie mede en melden onverwijld eventuele wijzigingen daarvan.

2. De lidstaten maken de namen bekend van exploitanten die inbreuk maken op nationale bepalingen welke in overeenstemming met deze richtlijn zijnvastgesteld.

3. De lidstaten dragen ervoor zorg dat aan elke exploitant die tegen 31 maart van elk jaar niet voldoende uitstootrechten heeft afgegeven ter dekking van zijn uitstoot in het voorafgaande jaar, een boete wegens een bovenmatige uitstoot wordt opgelegd. De boete wegens bovenmatigeuitstoot bedraagt 100 euro, dan wel, zo dit bedrag hoger is, tweemaal de gemiddelde marktprijs tussen 1 januari en 31 maart van dat jaar voor uitstootrechten die geldig zijn voor de uitstoot in het voorafgaande jaar voor elke ton door de installatie uitgestoten kooldioxide-equivalent waarvoor de exploitant geen uitstootrechten heeft afgegeven. De betaling van de boete wegens bovenmatige uitstoot ontslaat de exploitant niet van de verplichting, bij de afgifte van uitstootrechten in verband met het volgende kalenderjaar, een hoeveelheid uitstootrechten af te geven die gelijk is aan deze bovenmatige uitstoot.

4. In de driejarige termijn die op 1 januari 2005 een aanvang neemt, leggen de lidstaten een lagere boete wegens bovenmatige uitstoot op; deze bedraagt 50 euro, dan wel, zo dit bedrag hoger is, tweemaal de gemiddelde marktprijs tussen 1 januari en 31 maart van dat jaar voor uitstootrechten die geldig zijn voor uitstoot tijdens het voorafgaande jaar voor elke ton door de installatie uitgestoten kooldioxide-equivalent waarvoor de exploitant geen uitstootrechten heeft afgegeven. De betaling van de boete ontslaat de exploitant niet van de verplichting, bij de afgifte van uitstootrechten in verband met het volgende kalenderjaar, een hoeveelheid uitstootrechten af te geven die gelijk is aan deze bovenmatige uitstoot.

Artikel 17

Toegang tot informatie

De besluiten tot toewijzing van uitstootrechten en de kachtens de broeikasgasuitstootvergunning vereiste uitstootverslagen welke in het bezit zijn van de bevoegde autoriteit, worden voor het publiek beschikbaar gesteld, behoudens de in artikel 3, leden 2 en 3, van Richtlijn 90/313/EEG vastgelegde beperkingen.

Artikel 18

Bevoegde autoriteit

De lidstaten zorgen voor de nodige administratieve regelingen, met inbegrip van de aanwijzing van de passende bevoegde autoriteit of autoriteiten, voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn. Wanneer meer dan één bevoegde autoriteit wordt aangewezen, moet het werk van deze autoriteiten uit hoofde van deze richtlijn worden gecoördineerd.

Artikel 19

Registers

1. De lidstaten stellen een register in en houden dat bij, teneinde te zorgen voor de nauwkeurige registratie van de verlening, het bezit en de overdracht en intrekking van uitstootrechten. De lidstaten kunnen hun registers in een geconsolideerd systeem samen met een of meer andere lidstaten onderhouden.

2. Elke persoon kan uitstootrechten bezitten. De registers houden afzonderlijke rekeningen bij om de uitstootrechten te registreren die iedere persoon wie uitstootrechten worden verleend of overgedragen, bezit.

3. Voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn stelt de Commissie overeenkomstig de in artikel 23, lid 2, bedoelde procedure een verordening vast inzake een gestandaardiseerd en beveiligd stelsel van registers in de vorm van elektronische gegevensbanken, die gemeenschappelijke gegevens bevatten om de verlening, het bezit, de overdracht en de intrekking van uitstootrechten te volgen, om voor de nodige geheimhouding te zorgen en om te waarborgen dat er geen overdrachten geschieden met uit het protocol van Kyoto voortvloeiende verplichtingen onverenigbaar zijn.

Artikel 20

Centrale administrateur

1. De Commissie benoemt een centrale administrateur voor het bijhouden van een onafhankelijk transactieregister waarin de verlening, het bezit, de overdracht en de intrekking van uitstootrechten worden vastgelegd.

2. De centrale administrateur oefent via het onafhankelijk transactieregister een geautomatiseerde controle uit op elke transactie in de registers, om te verzekeren dat er bij de verlening, de overdracht en de intrekking van uitstootrechten geen onregelmatigheden geschieden.

3. Wanneer bij de geautomatiseerde controle onregelmatigheden worden vastgesteld, stelt de centrale administrateur de betrokken lidstaat of lidstaten daarvan in kennis, welke de onderhavige transactie of alle verdere transacties in verband met de betrokken uitstootrechten niet registreren totdat de onregelmatigheden zijn opgelost.

Artikel 21

Uitbrenging van verslagen door de lidstaten

1. Elk jaar brengen de lidstaten de Commissie verslag uit over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn. In dit verslag wordt bijzondere aandacht besteed aan de regelingen voor de toewijzing van uitstootrechten, het functioneren van de nationale registers, de toepassing van richtsnoeren voor bewaking en verslaguitbrenging, de verificatie en aangelegenheden die met de naleving van de richtlijn verband houden. Het eerste verslag wordt tegen 31 mei 2005 aan de Commissie toegezonden. Het verslag wordt opgesteld aan de hand van een vragenlijst of ontwerp dat door de Commissie is uitgewerkt in overeenstemming met de procedure van artikel 6 van Richtlijn 91/692/EEG. De vragenlijst of het ontwerp wordt ten minste zes maanden voor de uiterste termijn voor het inzenden van het eerste verslag aan de lidstaten toegezonden.

2. De Commissie publiceert op basis van de in lid 1 bedoelde verslagen binnen drie maanden na ontvangst van de verslagen van de lidstaten een verslag over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.

3. De Commissie organiseert een uitwisseling, tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, van gegevens betreffende ontwikkelingen in verband met de verlening van uitstootrechten, het functioneren van de registers, de bewaking, de verslaguitbrenging, de verificatie en de naleving.

Artikel 22

Wijzigingen van Bijlage III

De Commissie kan Bijlage III overeenkomstig de in artikel 23, lid 2, bedoelde procedure wijzigen op grond van de in artikel 21 bedoelde verslagen en van de ervaring die met de tenuitvoerlegging van deze richtlijn is opgedaan.

Artikel 23

Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 8 van Beschikking 93/389/EEG ingestelde comité.

2. In de gevallen waarin naar dit artikel wordt verwezen, is de regelgevende procedure van artikel 5 van Besluit 1999/468/EG met inachtneming van de artikelen 7 en 8 van dat besluit van toepassing.

3. De in artikel 5, lid 6 van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt op drie maanden vastgesteld.

Artikel 24

Raakpunten met andere regelingen voor de handel in broeikasgasuitstoot

1. De Gemeenschap kan overeenkomstig artikel 300 van het Verdrag overeenkomsten met andere landen sluiten om te zorgen voor de wederzijdse erkenning van uitstootrechten op grond van de communautaire regeling voor de handel in uitstootrechten voor broeikasgassen en andere regelingen voor de handel in uitstootrechten voor broeikasgassen.rdrag.

2. Wanneer een overeenkomst als bedoeld in lid 1 is gesloten, stelt de Commissie overeenkomstig de in artikel 23, lid 2, bedoelde procedure alle noodzakelijke bepalingen in verband met de wederzijdse erkenning van uitstootrechten op.

Artikel 25

Wijziging van Richtlijn 96/61/EG

Aan lid 3 van artikel 9 van Richtlijn 96/61/EG wordt de volgende alinea toegevoegd:

"Wanneer broeikasgasemissies vanuit een installatie in Bijlage I bij Richtlijn xx/xxxx/EG van het Europees Parlement en de Raad van ..., [ tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasuitstootrechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad]*in verband met een in die installatie verrichte activiteit worden vermeld, omvat de vergunning geen emissiegrenswaarde voor directeemissies van dat gas, tenzij het noodzakelijk is te verzekeren dat geen significante plaatselijke verontreiniging wordt veroorzaakt. Waar nodig schrappen de bevoegde autoriteiten de emissiegrenswaarde uit de vergunning."

____________________

* PB L ...

Artikel 26

Evaluatie

1. Uitgaande van de bij de bewaking van broeikasgasuitstoot gemaakte vooruitgang, kan de Commissie tegen 31 december 2004 het Europees Parlement en de Raad een voorstel voorleggen om Bijlage I aldus te wijzigen dat deze ook andere activiteiten en uitstoot van andere in Bijlage II genoemde broeikasgassen omvat.

2. Uitgaande van de ervaring met de toepassing van deze richtlijn en de bij de bewaking van broeikasgasuitstoot gemaakte vooruitgang, alsmede in het licht van de ontwikkelingen in internationaal verband, kan de Commissie een verslag opstellen over de toepassing van deze richtlijn en daarbij bezien:

a) of Bijlage I dient te worden gewijzigd om andere activiteiten en de uitstoot van andere in Bijlage II vermelde broeikasgassen hierin op te nemen, met het oogmerk de economische doelmatigheid van de regeling verder te vergroten;

b) welke geharmoniseerde toewijzingsmethode noodzakelijk is;

c) of kredieten van projectmechanismen kunnen worden gebruikt;

d) hoe het gesteld is met de verhouding van de handel in uitstootrechten tot andere beleidsplannen en -maatregelen die op nationaal en communautair vlak worden uitgevoerd, daaronder begrepen belastingmaatregelen die dezelfde doeleinden nastreven en

e) of het passend is dat er één enkel communautair register is.

De Commissie dient dit verslag tegen 30 juni 2006 bij het Europees Parlement en de Raad in, zo nodig vergezeld van voorstellen.

Artikel 27

Tenuitvoerlegging

De lidstaten doen de nodige wettelijke, bestuursrechtelijke en administratiefrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 2003 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. De Commissie stelt de andere lidstaten van deze wettelijke, bestuursrechtelijke, administratiefrechtelijkre bepalingen in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen of bij de officiële bekendmaking van die bepalingen naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 28

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 29

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitster De Voorzitter

BIJLAGE I

CATEGORIEËN ACTIVITEITEN ALS BEDOELD IN DE ARTIKELEN 2 (lid 1), 3, 4, 14 (lid 1) EN 26

1. Installaties of delen van installaties, gebruikt voor onderzoek, ontwikkeling en beproeving van nieuwe producten vallen niet onder deze richtlijn.

2. Onderstaande grenswaarden hebben over het algemeen betrekking op productie of productiecapaciteit. Wanneer een exploitant verscheidene activiteiten verricht die, in dezelfde installatie of op hetzelfde bedrijfsterrein, onder dezelfde subrubriek vallen, worden de capaciteiten van dergelijke activiteiten bij elkaar opgeteld.

Activiteiten // Broeikasgassen

Energieactiviteiten

Verbrandingsinstallaties met een nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW (met uitzondering van installaties voor het verbranden van gevaarlijke stoffen of stadsafval) // Kooldioxide

Olieraffinaderijen // Kooldioxide

Cokesovens // Kooldioxide

Productie en verwerking van ferrometalen

Roost- of sinterinstallaties voor metaalerts (waaronder sulfide-erts) // Kooldioxide

Installaties voor de vervaardiging van ruwijzer of staal (primaire of secundaire smelting) inclusief continugieten, met een capaciteit van meer dan 2,5 ton per uur // Kooldioxide

Delfstoffenindustrie

Installaties voor de vervaardiging van cementklinkers in draaiovens met een productiecapaciteit van meer dan 500 ton per dag of de bereiding van kalk in draaiovens met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag, dan wel in andere ovens met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag.

Installatie voor de vervaardiging van glas, inclusief glasvezel, met een smeltcapaciteit van meer dan 20 ton per dag.

Installaties voor de vervaardiging van ceramische producten door vuren, in het bijzonder dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein, met een productiecapaciteit van meer dan 75 ton per dag en/of met een ovencapaciteit van meer dan 4 m³ en met een zetdichtheid per oven van meer dan 300 kg/ m³. // Kooldioxide Kooldioxide Kooldioxide

//

Overige activiteiten

Fabrieken voor de vervaardiging van

(a) pulp uit hout of andere vezelhoudende materialen //

Kooldioxide

(b) papier en karton met een productiecapaciteit van meer dan 20 ton per dag // Kooldioxide

BIJLAGE II

BROEIKASGASSEN ALS BEDOELD IN DEARTIKELEN 3 EN 26

Kooldioxide (CO2)

Methaan (CH4)

Lachgas(N2O)

Fluorkoolwaterstoffen (HFC's)

Perfluorkoolstof (PFC's)

Zwavelhexafluoride (SF6)

BIJLAGE III

CRITERIA VOOR NATIONALE TOEWIJZINGSPLANNEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 9

(1) De totale hoeveelheid voor de desbetreffende periode toe te wijzen uitstootrechten moet overeenstemmen met de verplichtingen van de lidstaat om de uitstoot te beperken overeenkomstig Besluit xx/xxxx/EG en het protocol van Kyoto, met inachtneming van het aandeel in de totale uitstoot dat deze vertegenwoordigen in vergelijking met de uitstoot uit bronnen die niet onder deze richtlijn vallen.

(2) De totale hoeveelheid toe te wijzen uitstootrechten moet overeenstemmen met evaluaties van de feitelijke en de te verwachten vooruitgang bij maatregelen die worden getroffen om te kunnen voldoen aan de communautaire verplichtingen die zijn aangegaan krachtens Beschikking 93/389/EEG.

(3) De hoeveelheden toe te wijzen uitstootrechten moeten overeenstemmen met de technologische mogelijkheden van de installaties om de uitstoot terug te dringen.

(4) Het plan moet in overeenstemming zijn met andere wetgevende en beleidsinstrumenten van de EG. Met name mogen geen uitstootrechten worden toegewezen ter dekking van uitstoot die worden verminderd of beëindigd als gevolg van communautaire wetgeving inzake hernieuwbare energie bij de elektriciteitsproductie, terwijl er ook rekening moet worden gehouden met de onvermijdelijke toename van uitstoot als gevolg van nieuwe wettelijke eisen.

(5) Het plan mag geen zodanig onderscheid maken tussen ondernemingen of sectoren dat bepaalde ondernemingen of activiteiten onrechtmatig worden bevoordeeld, en geen enkele installatie mag meer aan uitstootrechten krijgen toegewezen dan zij naar verwachting nodig zal hebben.

(6) Het plan moet informatie bevatten over de manier waarop nieuwkomers aan de regeling voor de handel in broeikasgasuitstootrechten in de lidstaat in kwestie kunnen gaan deelnemen.

(7) Het plan moet informatie bevatten over de manier waarop met eerdere acties rekening zal worden gehouden.

(8) Het plan moet bepalingen bevatten inzake door het publiek te maken opmerkingen, alsmede informatie over de regelingen die zijn getroffen om, alvorens een besluit over de toewijzing van uitstootrechten wordt genomen, terdege met deze opmerkingen rekening te kunnen houden.

BIJLAGE IV

BEGINSELEN VOOR DE BEWAKING EN VERSLAGUITBRENGING BEDOELD IN ARTIKEL 14, lid 1

Bewaking van kooldioxide-uitstoot

De uitstoot moet door middel van berekeningen of metingen worden bewaakt.

Berekeningen

De uitstoot uitstootwordt met behulp van de volgende formule berekend:

Activiteitsgegevens x uitstootfactor x oxidatiefactor

Activiteitsgegevens (gebruikte brandstof, productieomvang, enz.) worden bewaakt op basis van toevoergegevens of metingen

Er worden geaccepteerde uitstootfactoren gebruikt. Voor de activiteit specifieke uitstootfactoren zijn voor alle brandstoffen aanvaardbaar. Default-factoren zijn aanvaardbaar voor alle brandstoffen, behalve voor niet-commerciële (afvalbrandstoffen zoals banden en industriële procesgassen). Laagspecifieke defaults voor steenkool, alsook voor de EU of het producentland specifieke defaults worden verder uitgewerkt. IPCC-defaults zijn voor raffinaderijproducten aanvaardbaar. De uitstootfactor voor biomassa is nul.

Als de uitstootfactor geen rekening houdt met het feit dat een deel van de koolstof niet wordt geoxideerd, wordt een oxidatiefactor gebruikt. Als voor de activiteit specifieke uitstootfactoren zijn berekend die al rekening houden met oxidatie, behoeft geen oxidatiefactor te worden toegepast.

Er worden default-oxidatiefactoren overeenkomstig Richtlijn 96/61/EEG gebruikt, tenzij de exploitant kan aantonen, dat voor de activiteit specifieke factoren nauwkeuriger zijn.

Voor elke activiteit en voor elk brandstof wordt een afzonderlijke berekening gemaakt.

Metingen

Bij de meting van de uitstoot wordt gebruik gemaakt van genormaliseerde of aanvaarde methoden en moet het resultaat worden bevestigd door een ondersteunende uitstootberekening.

Bewaking van de uitstoot van andere broeikasgassen

Er moeten genormaliseerde of aanvaarde methoden worden gebruikt.

Verslaguitbrenging betreffende de uitstoot

Elke exploitant neemt in zijn verslag over een installatie onderstaande informatie op:

A. Gegevens ter identificatie van de installatie, zoals:

- Naam van de installatie;

- Adres van de installatie, inclusief postcode en land;

- Soort en aantal van de activiteiten als bedoeld in Bijlage I, die in de installatie worden verricht.

- Adres, telefoon-, fax- en e-mailgegevens van een contactpersoon en

- Naam van de eigenaar van de installatie en van een eventuele moedermaatschappij.

B. Voor elke activiteit ex Bijlage I die wordt verricht op het terrein waar de uitstoot worden berekend:

- Activiteitsgegevens;

- Uitstootfactoren;

- Oxidatiefactoren en

- Totale uitstoot.

C. Voor elke activiteit ex Bijlage I die wordt verricht op het terrein waar de uitstoot worden gemeten:

- Totale uitstoot en

- Informatie over de betrouwbaarheid van de meetmethoden.

D. Voor de uitstoot als gevolg van verbranding ten behoeve van energieproductie, wordt in het verslag ook de oxidatiefactor vermeld, tenzij bij de ontwikkeling van een voor de activiteit specifieke uitstootfactor al met de oxidatie rekening is gehouden.

De lidstaten treffen de nodige maatregelen om de rapportagevereisten te coördineren met eventuele reeds bestaande vereisten inzake verslaguitbrenging, ten einde het bedrijfsleven in dit opzicht zo veel mogelijk werk te besparen.

BIJLAGE V

CRITERIA VOOR DE VERIFICATIE BEDOELD IN ARTIKEL 15

Algemene beginselen

(1) De uitstoot van elke in Bijlage I genoemde activiteit moet aan een verificatie worden onderworpen.

(2) Bij het verificatieproces moeten het verslag uit hoofde van artikel 14, lid 3 en de bewaking tijdens het voorafgaande jaar worden bezien. Hierbij wordt gekeken naar de betrouwbaarheid, de geloofwaardigheid en de nauwkeurigheid van de bewakingssystemen en de gerapporteerde gegevens, alsmede naar informatie inzake de uitstoot en in het bijzonder naar:

(a) de gerapporteerde activiteitsgegevens en daarmee verband houdende metingen en berekeningen;

(b) de keuze en het gebruik van uitstootfactoren;

(c) de berekeningen die leiden tot de bepaling van de totale uitstoot en

(d) indien er metingen zijn gebruikt, de juistheid van de keuze en de wijze van toepassing van de meetmethoden.

(3) De uitstoot waarover verslag is uitgebracht kan alleen worden gevalideerd als betrouwbare, geloofwaardige gegevens en informatie het mogelijk maken de uitstoot te bepalen met een hoge mate van zekerheid. Voor een hoge mate van zekerheid moet de exploitant aantonen dat:

(a) de gerapporteerde gegevens vrij zijn van inconsistenties;

(b) de gegevens zijn verzameld overeenkomstig de toepasselijke wetenschappelijke normen en

(c) de desbetreffende documenten van de installatie volledig en consistent zijn.

(4) De verificateur krijgt toegang tot alle bedrijfsterreinen en tot alle informatie in verband met het onderwerp van de verificatie.

(5) De verificateur houdt rekening met de vraag of de installatie geregistreerd is in het kader van EMAS (het communautaire milieubeheer-en milieuauditsysteem ).

Methode

Strategische analyse

(6) De verificatie moet worden gebaseerd op een strategische analyse van alle in de installatie verrichte activiteiten. Hiertoe heeft de verificateur een overzicht nodig van alle activiteiten en hun betekenis voor het uitstootniveau van de installatie.

Procesanalyse

(7) De verificatie van de overgelegde informatie vindt, zo nodig, plaats op het terrein van de installatie. De verificateur neemt steekproeven om de betrouwbaarheid van de gerapporteerde gegevens en informatie vast te stellen.

Risicoanalyse

(8) De verificateur moet alle bronnen van broeikasgasemissies in de installatie evalueren met het oog op de betrouwbaarheid van de gegevens van elke bron die tot de totale uitstoot van de installatie bijdraagt.

(9) Aan de hand van deze analyse identificeert de verificateur de bronnen met een groot foutenpotentieel en andere aspecten van de bewakings- en rapportageprocedure die waarschijnlijk zullen bijdragen tot fouten bij de bepaling van de totale uitstoot. Het betreft hier met name de keuze van de uitstootfactoren en de berekeningen die nodig zijn om de uitstoot van afzonderlijke uitstootbronnen vast te stellen. Bijzondere aandacht wordt besteed aan bronnen met een groot foutenpotentieel en aan de desbetreffende aspecten van de bewakingsprocedure.

(10) De verificateur houdt rekening met alle risicobeheersingsmethoden die de exploitant toepast om de mate van onzekerheid zo klein mogelijk te houden.

Verslag

(11) De verificateur stelt een verslag op over het valideringsproces, waarin wordt vermeld of het verslag bedoeld in artikel 14, lid 3 bevredigend is. In dit verslag komen alle onderwerpen aan de orde die voor het verrichte werk van belang zijn. Er kan worden verklaard dat het verslag bedoeld in artikel 14, lid 3 bevredigend is, als, naar de mening van de verificateur, de totale uitstoot t niet wezenlijk verkeerd zijn weergegeven.

Aan de bevoegdheid van de verificateur te stellen minimumeisen

(12) De verificateur is onafhankelijk van de exploitant, voert zijn werk uit op een objectieve, professionele wijze en begrijpt:

(a) de bepalingen van deze richtlijn, alsmede de door de Commissie conform artikel 14, lid 1 goedgekeurde normen en richtsnoeren;

(b) de wetgevende, regelgevende en bestuursrechtelijke bepalingen die van toepassing zijn op te verifiëren activiteiten en

(c) het hoe en waarom van het genereren van informatie over elke emissiebron in de installatie, met name wat de verzameling, meting, berekening en rapportage van gegevens betreft.

FINANCIEEL MEMORANDUM VOOR WETGEVING

Beleidsgebied(en): Milieu

Activiteit(en): Beleidsontwikkeling

Titel van de maatregel: Voorstel voor een richtlijn van het europees Parlement en de raad tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasuitstootrechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad

1. BEGROTINGSLIJN(EN) + TITEL(S)

B4-304

2. TOTALE CIJFERS

2.1. Totale toewijzing voor de actie (Deel B): EUR 2,2 miljoen voor vastleggingen

2.2. Toepassingsperiode:

Begint geleidelijk in 2002 en is van onbepaalde duur.

2.3. Totale meerjarige raming van de uitgaven:

(a) Schema van vastleggingskredieten/betalingskredieten (financiële tussenkomst) (zie punt 6.1.1)

in miljoen EUR (tot op drie decimalen nauwkeurig)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(b) Uitgaven voor technische en administratieve bijstand en ondersteuning (zie punt 6.1.2)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(c) Totale financiële gevolgen van personeels- en andere administratieve uitgaven (zie de punten 7.2 en 7.3)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.4. Verenigbaarheid met financiële programmering en financiële vooruitzichten

Het voorstel is verenigbaar met bestaande financiële programmering en financiële vooruitzichten.

2.5. Financiële gevolgen voor de ontvangsten:

Geen financiële gevolgen.

3. BEGROTINGSKENMERKEN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

4. RECHTSGRONDSLAG

Artikel 175(1)

5. BESCHRIJVING EN MOTIVERING

5.1. Doel van het communautaire optreden

5.1.1. Doelstellingen

Met het voorstel voor een richtlijn wordt een regeling ingevoerd voor de handel in uitstootrechten in de gehele Gemeenschap. Deze regeling betreft aanvankelijk kooldioxide-emissies uit grote stationaire bronnen. Een dergelijke bijdrage helpt op kostenefficiënte wijze te voldoen aan de internationale verplichtingen van de Europese Gemeenschap en haar lidstaten krachtens het VN-Klimaatveranderingsverdrag en het protocol van Kyoto.

De voorgestelde richtlijn zou voorzien in de invoering van een systeem van nationale registers om bij te houden wat er met de uitstootrechten gebeurt. Er is nog niet vastgesteld hoe deze registers precies gaan functioneren. Er volgt nog een specifieke verordening van de Commissie waarin zal worden bepaald aan welke eisen deze nationale registers moeten voldoen. De kosten i.v.m de invoering van de registers komen grotendeels voor rekening van de lidstaten (die krachtens artikel 19 van dit voorstel verplicht zouden zijn nationale registers in te stellen).

Op grond van de voorgestelde richtlijn zou de Commissie evenwel een centrale administrateur moeten aanstellen voor het bijhouden van een onafhankelijk transactieregister, waarin verlening, bezit, overdracht en intrekking van uitstootrechten worden vastgelegd. De centrale administrateur voert ook een geautomatiseerde controle op transacties uit. De centrale administrateur zou een bestaand extern agentschap kunnen zijn dat uit de communautaire begroting wordt gefinancierd, zoals het Europees Milieuagentschap, of deel van de diensten van de Commissie kunnen uitmaken . De centrale administrateur heeft tot taak ervoor te zorgen, dat zich bij het functioneren van de nationale registers geen onregelmatigheden voordoen. De centrale administrateur moet dus toegang hebben tot de verschillende nationale registers en het transactieregister bijhouden. Deze taak zal naar verwachting voor de Commissie extra kosten meebrengen. Het grootste deel van de ten laste van de communautaire begroting komende kosten zal naar verwachting worden gemaakt in verband met de vaststelling van de technische specificaties van het transactieregister, met het waarborgen van de verenigbaarheid daarvan met de nationale registers en met de totstandbrenging ervan.

Naast de taak die de centrale administrateur ten aanzien van het transactieregister vervult, wil de Commissie worden opgenomen in het netwerk van nationale registers, teneinde na te gaan in hoeverre de Gemeenschap haar eigen internationale verplichtingen in het kader van het VN-Klimaatverdrag en het protocol van Kyoto nakomt. Een dergelijke integratie zou niet niet alleen moeten inhouden dat de Commissie toegang krijgt tot de nationale registers die gekoppeld zijn aan de regeling voor de handel in uitstootrechten van de EU, maar tevens een register van de Europese Gemeenschap tot stand moeten kunnen brengen in de context van de "flexibiliteitsmechanismen" van het protocol van Kyoto. Er kunnen dus verdere uitgaven tegemoet worden gezien. Deze uitgaven zijn noodzakelijk wil de Europese Gemeenschap gereed zijn om te voldoen aan de verplichtingen van het protocol van Kyoto die op 1 januari 2008 een aanvang nemen en kunnen deelnemen aan de "flexibiliteitsmechanismen" van het protocol, indien daartoe wordt besloten.

5.1.2. Maatregelen die in verband met de evaluatie ex ante zijn genomen

Geen.

5.2. Voorgenomen actie en regelingen ten aanzien van de begroting

Met de voorgestelde actie moet worden bereikt dat zich in de nationale registers geen onregelmatigheden voordoen. De reden hiervoor is niet van financiële aard, doch heeft in de allereerste plaats met het milieu te maken. In het register worden uitstootrechten opgetekend, die het recht vertegenwoordigen op de uitstoot van broeikasgassen. De belangrijkste actie is de aanstelling van een centrale administrateur, die als een soort "politieagent" voor het registersysteem moet functioneren. Voor de uitoefening van deze functie zijn twee dingen vereist: toegang en het vermogen om binnen een netwerk van gekoppelde gecomputeriseerde systemen op te treden. Het tweede deel van de actie omvat de instelling van een systeem van "nationale registers" voor de Europese Gemeenschap, die een volwaardige partij is bij het VN-Klimaatverdrag en tevens voornemens is toe te treden tot het protocol van Kyoto, zodra het protocol door de Europese Gemeenschap geratificeerd en van kracht geworden is. Het bezitten van een nationaal registersysteem is een voorwaarde voor de Europese Gemeenschap om de flexibiliteitsmechanismenanismen van het protocol van Kyoto te kunnen gebruiken. Een dergelijk systeem moet uiterlijk in 2008, het begin van de eerste periode van Kyoto-verplichtingen, volledig operationeel zijn, of zo mogelijk nog eerder (aangezien kredieten voor het "mechanisme voor schone ontwikkeling" eerder kunnen worden verleend).

5.3. Methode van tenuitvoerlegging

Er is nog niet besloten of de functie van centrale administrateur wordt vervuld door de Commissie, of aan het Europees Milieuagentschap wordt gedelegeerd. In beide gevallen moet de Commissie erop toezien dat de centrale administrateur zijn taken op bevredigende wijze verricht en dat het systeem van nationale registers en het beheer daarvan naar behoren functioneren.

6. FINANCIËLE GEVOLGEN

6.1. Totale financiële gevolgen voor Deel B - (voor de gehele programmeringsperiode)

6.1.1. Financiële steun

Vastleggingskrediten (in miljoen EUR tot op drie decimalen nauwkeurig)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

6.2 Berekening van de kosten per overwogen maatregel in Deel B (voor de gehele programmeringsperiode)

7. GEVOLGEN VOOR HET PERSONEELSBESTAND- EN DE ADMINISTRATIEVE UITGAVEN

7.1. Gevolgen voor de personeelssterkte

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

7.2. Totale financiële gevolgen van de personeelsinzet

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De bedragen zijn totale uitgaven voor twaalf maanden.

7.3. Andere huishoudelijke uitgaven als gevolg van de maatregel

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De bedragen zijn totale uitgaven voor twaalf maanden.

I. Jaarlijks totaal (7.2 + 7.3)

II. Looptijd van de maatregel

III. Totale kosten van de maatregel (I x II) // EUR 610 000

Voor de Commissie zijn geen verdere bijzondere personele middelen gepland. Personeelskosten moeten uit de bestaande middelen kunnen worden gefinancierd.

8. FOLLOW-UP EN EVALUATIE

8.1. Follow-up-systeem

8.2. Werkwijze voor en frequentie van de geplande evaluatie

In dit voorstel wordt, net als voor andere aspecten van de regelingen voor de handel in uitstootrechten, in een regelmatig plaatsvindende evaluatie van het functioneren van het registersysteem voorzien.

9. MAATREGELEN OM FRAUDE TEGEN TE GAAN

De gebruikelijke regels van de Commissie zijn van toepassing. Het registersysteem is bedoeld om bij te houden wat er precies gebeurt met verleende uitstootrechten, die recht geven op de uitstoot van een bepaalde hoeveelheid broeikasgassen. Deze uitstootrechten hebben weliswaar een financiële waarde, maar het registersysteem is niet van dien aard dat financiële fraude ten nadele van de communautaire begroting kan worden verwacht.

EFFECTBEOORDELINGSFORMULIER

Effect van het voorstel op het bedrijfsleven,met name op het midden- en kleinbedrijf (MKB)

Titel van het voorstel

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasuitstootrechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61 van de Raad

Referentienummer van het document

COM(2001)581

Het voorstel

Het voorstel behelst de invoering van een regeling voor de handel in uitstootrechten voor broeikasgassen in de gehele Gemeenschap. Aanvankelijk zal het gaan om uitstoot van kooldioxide uit grote stationaire bronnen. Met een dergelijke regeling wordt op kostenefficiënte wijze voldaan aan de internationale verplichtingen van de Europese Gemeenschap en haar lidstaten krachtens het VN-Klimaatveranderingsverdrag en het protocol van Kyoto.

De gevolgen voor het bedrijfsleven

Voor wie heeft het voorstel gevolgen-

- Welke sectoren van het bedrijfsleven-

De bedrijven waar het in de allereerste plaats om gaat, zijn die welke in Bijlage I van de richtlijn worden genoemd. Zij zullen gezamenlijk hun uitstoot tot een bepaalde hoeveelheid moeten beperken, overeenkomstig het totale aantal uitstootrechten dat door de lidstaten wordt toegewezen.

De direct betroffen sectoren krijgen toegang tot een beleidsinstrument dat een kostenefficiëntere uitvoering van de internationale verplichtingen van de Gemeenschap mogelijk maakt dan andere, minder flexibele beleidsinstrumenten. Verscheidene andere sectoren zullen indirect positieve effecten ondervinden, met name de sectoren die technische oplossingen bieden voor de vermindering van broeikasgasemissies in de direct betroffen sectoren, en dat geldt ook voor de sectoren die als bemiddelaar optreden op de Europese markt voor uitstootrechten voor kooldioxide.

- Welke bedrijfsgrootte (wat is de concentratie van kleine en middelgrote ondernemingen)-

Voor de direct betroffen sectoren zijn enkele grenzen vastgesteld, hetgeen betekent dat vanaf het begin in hoofdzaak grote installaties zullen deelnemen, d.w.z. installaties voor opwekking van elektriciteit en warmte zullen alleen deelnemen als hun geïnstalleerd vermogen 20 MW of meer is.

Zijn er bepaalde geografische gebieden van de Gemeenschap waar deze bedrijven zich bevinden-

De in Bijlage I bij de richtlijn genoemde activiteiten worden in alle lidstaten van de Gemeenschap verricht. Er bestaan geen bijzondere geografische concentraties.

Wat moeten bedrijven doen om aan de bepalingen van het voorstel te voldoen-

De direct deelnemende bedrijven die activiteiten verrichten als genoemd in Bijlage I, worden verplicht aan de bevoegde autoriteit op nationaal niveau een aantal uitstootrechten af te geven die nodig zijn ter dekking van de geverifieerde kooldioxide-emissies uit de installatie voor elk kalenderjaar. Tevens wordt van de deelnemende installaties verlangd dat zij hun uitstoot bewaken en rapporteren overeenkomstig bepaalde richtsnoeren. De installaties kunnen hun overtollige uitstootrechten verkopen en op de markt additionele uitstootrechten kopen. Hierdoor krijgt het bedrijfsleven meer flexibiliteit dan door tal van andere beleidsinstrumenten.

Wat zijn de vermoedelijke economische gevolgen van het voorstel-

De voorgestelde richtlijn stelt alleen een kader vast voor de invoering van een regeling voor de handel in uitstootrechten voor broeikasgassen binnen de Europese Gemeenschap en laat vele specifieke besluiten over aan de lidstaten - met name de vaststelling van de hoeveelheid uitstootrechten die moet worden verleend aan de deelnemende installaties (hoewel de lidstaten gebonden zijn aan de beperkingen van de lastenverdelingsovereenkomst). Om die reden is het in dit stadium niet mogelijk een complete evaluatie van de economische gevolgen te geven.

De beschikbare economische analyse (d.w.z. studies die voor de Commissie zijn verricht en talrijke andere onderzoeken) komt tot de conclusie dat de handel in de uitstootrechten op communautair niveau de kosten i.v.m de naleving aanzienlijk terugdringen kan. De Commissie heeft een economische diepteanalyse gepresenteerd van de handel in uitstootrechten binnen de Europese Gemeenschap in Bijlage I van het Groenboek over de handel in broeikasgasuitstootrechten binnen de Europese Unie (COM(2000)87 def. d.d. 8 maart 2000).

In deze analyse zijn de jaarlijkse besparingen als gevolg van de handel in uitstootrechten voor kooldioxide in de gehele EU in een beperkt aantal sectoren (die praktisch samenvallen met de sectoren die in Bijlage I van de richtlijn worden genoemd) geraamd op maximaal 35% - of EUR 1,3 miljard. Dit komt overeen met het geval waarin de lidstaten op nationaal niveau aan hun verplichtingen voldoen, zonder kopen of verkopen van uitstootrechten over de landsgrenzen heen. De analyse maakte gebruik van het meest geschikte instrument in Europa: het PRIMES-model. Dit model wordt ook gebruikt door de Commissie voor het opstellen van de energievooruitzichten van de EU [26]. De inputgegevens en de resultaten van dit model worden door de lidstaten regelmatig uitgebreid herzien.

[26] Bijvoorbeeld de energievooruitzichten voor 2020, gepubliceerd in november 1999, ook bekend als "Shared Analysis Project".

De op de markt vast te stellen prijs wordt geraamd op een bedrag tussen EUR 20 [27] en EUR 33 [28] per emissierecht (ton kooldioxide-equivalent). Deze prijzen moeten aan de bovenzijde van dit vermoedelijke prijsbereik worden gesitueerd, aangezien in de politieke overeenkomst die is gesloten op de zesde conferentie van de partijen in juli 2001 in Bonn een aantal besluiten is genomen die waarschijnlijk tot een prijsdaling zullen leiden. De prijs van de uitstootrechten die zal ontstaan bij de inwerkingtreding van de richtlijn is vanzelfsprekend afhankelijk van de toewijzingsbesluiten die op het niveau van de lidstaten worden genomen en van wijzigingen in andere externe grootheden.

[27] Een prijs van 20 euro is gebaseerd op de conclusie van de studie "Economic Evaluation of Sectoral Emission Reduction Objectives for Climate Change" van mei 2001 (http://europa.eu.int/comm/environment/enveco/climate_change/sectoral_objectives.htm ). Deze studie komt tot de conclusie, dat het Kyoto-doel van de Gemeenschap zou kunnen worden bereikt met een uitgave van maximaal 20 euro per ton CO2 -equivalent.

[28] Een prijs van 33 euro is gebaseerd op de conclusie van de studie "The Economic Effects of EU-wide Industry-Level Emission Trading to Reduce Greenhouse Gases - Results from PRIMES model" van februari 2000 (beschikbaar op de website van DG ENV). Deze studie lag ten grondslag aan het Groenboek en had, anders dan de in voetnoot 1 bedoelde studie, uitsluitend op kooldioxide-emissies betrekking.

Volgens de meest recente ramingen, waarbij ook het effect van alle broeikasgassen die onder het protocol van Kyoto vallen in aanmerking wordt genomen, is het mogelijk gebleken de kostenbesparingen voor de deelnemende sectoren als genoemd in Bijlage I van de richtlijn te ramen. Ook in dit geval is de basis van de gepresenteerde cijfers een vergelijking tussen optimale beleidsmaatregelen op lidstaatniveau en een markt voor uitstootrechten voor kooldioxide die voor de gehele EU geldt [29]. Het veronderstellen van optimale beleidsmaatregelen op lidstaatniveau is identiek aan het bestaan van 15 nationale, niet-gekoppelde markten voor uitstootrechten in alle gassen en sectoren. Als de markt voor de sectoren van Bijlage I op communautair niveau wordt geopend, verwachten wij een kostenbesparing va EUR 1 326 miljoen per jaar voor de sectoren die deelnemen aan de EU-handelsregeling. Dit betekent een besparing van ongeveer 35% voor de deelnemende sectoren (zie onderstaande grafiek).

[29] De sectorgrenzen in het PRIMES- model komen niet volledig overeen met de categorieën die in Bijlage I van de Richtlijn worden genoemd. Bovendien is in de analyse geen rekening gehouden met grenzen aan de grootte. Als er echter geen optimale mix van beleidsplannen en -maatregelen bestaat in iedere lidstaat, komt het tot een onderschatting van de voordelen van een voor de gehele EU geldend systeem voor de handel in uitstootrechten.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Bron: Europese Commissie, DG Milieu, gebaseerd op de studie Economic Evaluation of Sectoral Emission Reduction Objectives for Climate Change

Het grootste deel van de besparingen komt ten goede aan energieactiviteiten (EUR 1 084 miljoen of 33% van hun nalevingskosten), waarbij nutsbedrijven en andere elektriciteitsproducenten vermoedelijk ongeveer EUR 599 miljoen (29%) en industriële warmte-krachtcentrales en ketels het restant (EUR 485 miljoen of 38%) zullen uitsparen. Ook al worden industriële warmte-krachtcentrales en ketels tot de energieactiviteiten gerekend, zij zijn vaak het eigendom van en/of worden geëxploiteerd door de industrie, zodat zij in feite zij de nalevingskosten van de industrie verminderen.

Een de gehele EU omspannende handel in uitstootrechten is eveneens direct van nut voor de sectoren in de richtlijn: ferrometalen (ijzer en staal) zullen naar verwachting EUR 209 miljoen besparen (of 50% van hun nalevingskosten), de delfstoffenindustrie (cement, glas en keramiek) EUR 31 miljoen (38%) en de pulp- en papierindustrie EUR 2 miljoen (36%). Van de besparing in de nalevingskosten van de sector elektriciteitsproductie profiteren in het bijzonder de energie-intensieve industrieën, aangezien de energieprijs minder sterk stijgt wanneer de EU-handel in uitstootrechten van start gaat [30].

[30] Deze cijfers wijken af van die welke in het Groenboek over de handel in uitstootrechten worden vermeld, omdat het totale streefcijfer dat voor CO2 -emissies is gesteld (-8% vergeleken met 1990) een grotere uitdaging betekende dan volgens de jongste analyse mag worden verlangd (-5%). Het minder hoog gegrepen doel is een gevolg van het feit dat de uitstoot van andere broeikasgassen kostenefficiënter kunnen worden verminderd (maximaal -17% vergeleken met 1990). Derhalve vallen de totale kosten van de naleving voor de EU lager uit (7,5 miljard euro per jaar i.p.v.9 miljard )en is de besparing van de handel in uitstootrechten in absolute zin kleiner (1,3 miljard euro i.p.v. EUR 2,2 miljard). Bovendien is de indeling van de sectoren iets minder ruim dan in het Groenboek voorzien.

- Wat zijn de gevolgen voor de werkgelegenheid-

Er worden geen belangrijke effecten verwacht van de uitvoering van het voorstel. Het voorstel zal waarschijnlijk tot een grotere koolstofefficiëntie leiden, maar niet ten koste van de werkgelegenheid. Het is van wezenlijk belang erop te wijzen dat de handel in uitstootrechten de mogelijkheid biedt de kosten, en daarmee de economische impact van de naleving van de verplichtingen van de EU in verband met het protocol van Kyoto te verminderen. Met andere woorden, naleving van deze verplichtingen zou zonder handel in uitstootrechten duurder zijn en het zou een groter potentieel negatief effect voor de werkgelegenheid in de betroffen sectoren hebben dan met een handel in uitstootrechten het geval zou zijn. Bovendien schept de implementatie van de handel in uitstootrechten nieuwe werkgelegenheidsmogelijkheden in de dienstverlenende sector in het geval van activiteiten ter ondersteuning van de nieuwe EU-handel in uitstootrechten, bijvoorbeeld voor tussenpersonen op de markt. Er wordt waarschijnlijk eveneens werkgelegenheid geschapen in sectoren die technische oplossingen bieden om de broeikasgasuitstoot terug te dringen.

- Wat zijn de gevolgen voor investeringen en de oprichting van nieuwe bedrijven-

Verwacht wordt dat enige investeringsactiviteit zal worden gestimuleerd in de sectoren die broeikasgasemissies verminderen. Ook kunnen nieuwe bedrijven worden opgericht in de sector van de marktbemiddelaars (het bij elkaar brengen van kopers en verkopers van uitstootrechten, het op periodieke basis verzamelen en publiceren van gegevens over prijzen en het handelsvolume enz.).

- Wat zijn de gevolgen voor het concurrentievermogen van de bedrijven-

De rechtstreekse impact van het voorstel op het concurrentievermogen van het bedrijfsleven van de EU moet vergeleken worden met de beleidsplannen en - maatregelen die kunnen worden ingevoerd om te voldoen aan de internationale verplichting van de Gemeenschap om in de periode 2008-2012 de broeikasgasemissies met 8% en op langere termijn met een nog hoger percentage te verminderen. De handel in uitstootrechten verschaft bedrijven die bijdragen tot het bereiken van het algehele doel, een grotere mate van flexibiliteit om dat op meer kostenefficiënte wijze te doen.

De indirecte effecten op lange termijn zullen waarschijnlijk positief zijn aangezien de "pioniers" een sterke stimulans hebben om nieuwe producten en processen te ontwikkelen om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Bovendien bouwt het Europese bedrijfsleven met dit voorstel infrastructuren op en raakt het vertrouwd met een instrument dat van essentieel belang zal zijn om de uitdagingen waarvoor de klimaatverandering ons stelt, aan te kunnen.

Bevat het voorstel maatregelen die rekening houden met de specifieke situatie van kleine- en middelgrote ondernemingen (lagere of andere eisen enz.)-

Het voorstel heeft in eerste aanleg alleen betrekking op installaties die significante stationaire bronnen van directe uitstoot omvatten. De gekozen sectoren en drempels zijn bedoeld om kleine en middelgrote ondernemingen die geen significante emissiebronnen zijn, uit te sluiten van het toepassingsgebied van dit voorstel voor een richtlijn. Door een dergelijke uitsluiting behoeven kleine en middelgrote ondernemingen die geen significante emissiebronnen zijn, geen kosten te maken voor het bewaken en rapporteren van uitstoot.

Raadpleging

Lijst van de organisaties die over het voorstel zijn geraadpleegd.

Dit voorstel is opgesteld na uitgebreide raadpleging van het bedrijfsleven naar aanleiding van de publicatie door de Commissie van het "Groenboek betreffende de handel in uitstootrechten voor broeikasgasemissies binnen de Europese Unie" (COM(2000)87) in maart 2000. Reacties op het Groenboek uit het bedrijfsleven zijn ontvangen van:

Association Française des Entreprises Privées (AFEP-AGREF), British Energy, British Nuclear Fuels Limited (BNFL), Bundesverband der Deutschen Industrie e.V. (BDI), Centre for Business and Environment, Chalmers, Confederation of European Forest Owners (CEPF), Confederation of Danish Industries, Confederation of European Paper Industries (CEPI), Confederation of Norwegian Business and Industry, Confederation of United Kingdom Coal Producers, Chambre Syndicale Nationale de l'Industrie des Lubrifiants, Conféderation Générale des Petites et Moyennes Entreprises (France), Development Initiative for Chemical Industry Dependent Areas in the United Kingdom (DICIDA-UK), Deutscher Industrie- und Handelstag (DIHT), E.ON A.G. and RWE A.G., E5, Elyo, Endesa, ENER-G8, Entreprises pour l'Environnement, Euroheat and Power and the International Energy Agency (IEA), EUROMETAUX, European Aluminium Association (EAA), European Association for the Promotion of Cogeneration (COGEN), European Atomic Forum (FORATOM), European Cement Association (CEMBUREAU), European Chemical Industry Council (CEFIC), European Confederation of Iron and Steel Industries (EUROFER), European Energy Millenium Forum (EEMF), European Independent Steel Works Association (EISA), European Lime Association (EuLA), European Metalworkers' Federation (EMI), European Petroleum Industry Association (Europia), European Round Table of Industrialists (ERT), EU Committee of the American Chamber of Commerce (AMCHAM), European Union of the Natural Gas Industry (EUROGAS), European Union Road Federation (ERF), Federation of Belgian Large Industrial Energy Consumers (FEBELIEC), Fédération des Entreprises de Belgique (FEB/VBO), Federación Empresarial de la Industria Quinica EspaXola (FEIQUE), Fédération Française de l'Acier, Fédération de l'Industrie du Verre de Belgique (FIV), Federation of Swedish Farmers, Finnish Energy Industries Federation (FINERGY), Gaz de France, International Federation of Industrial Energy Consumers (IFIEC), International Organisation of Oil and Gas Producers (OPG), Liaison Office of the European Ceramic Industry (CERAME-UNIE), Lloyd's Register, Montedison, Nordic Metal, OM Environment Exchange, Powergen group, Swedish Power Association and Swedish Electricity Distributors, Texaco, TXU Europe, Union of the Electricity Industry (EURELECTRIC), Union Europeenne de l'Artisanat et des Petites et Moyennes Entreprises (UEAPME), Union Europäischer Industrie and Handelskammern (UECC), Union of Industrial and Employers' Confederations of Europe (UNICE), United Kingdom Emissions Trading Group (ETG), United Kingdom Electricity Association (EA), United Kingdom Steel Association, Vereinigung Deutscher Elektrizitätswerke e.v. (VDEW), Vereinigte Energiewerke AG (VEAG) en Verband der Industriellen Energie- und Kraftwirtschaft e.V. (VIK).

De industrie is ook nauw betrokken bij het Europees Klimaatveranderingsprogramma (werkgroep 1) dat zich specifiek met de handel in uitstootrechten heeft beziggehouden. De industrie werd vertegenwoordigd door: the Union of Industrial and Employers' Confederations of Europe (UNICE), the European Round Table of Industrialists (ERT), the Union of the Electricity Industry (EURELECTRIC), the UK Emissions Trading Group (ETG), the Bundesverband der Deutschen Industrie e.V. (BDI), the European Chemical Industry Council (CEFIC) en the International Federation of Industrial Energy Consumers (IFIEC).

Het onderhavige voorstel is opgesteld na uitgebreide raadpleging van het bedrijfsleven, alsmede van andere belanghebbenden, in het bijzonder overheidsinstellingen en niet-gouvernementele organisaties op milieugebied. Een verdere raadplegingsronde vond in september 2001 plaats met belanghebbenden en vertegenwoordigers van alle lidstaten, de EER en de kandidaatlidstaten. De vergadering met de belanghebbenden werd bijgewoond door vertegenwoordigers van de volgende organisaties:

Association of European Chambers of Commerce (EUROCHAMBRES), Association Française des Entreprises Privées (AFEP-AGREF), CECSO, Climate Network Europe, Confederation of British Industry (CBI), Confederation of European Paper Industries (CEPI), CO2e.COM, Dutch CO2 Emission Trading Committee, European Business Council for a Sustainable Energy Future (E5), ENER-G8, Entreprises pour l'Environnement, Euroheat and Power, EUROMETAUX, European Aluminium Association (EAA), European Association for the Promotion of Cogeneration (COGEN), European Cement Association (CEMBUREAU), European Chemical Industry Council (CEFIC), European Confederation of Iron and Steel Industries (EUROFER), European Independent Steel Works Association (EISA), European Lime Association (EuLA), European Petroleum Industry Association (Europia), European Round Table of Industrialists (ERT), Fédération des Entreprises de Belgique (FEB/VBO), Foundation for International Environmental Law Development (FIELD), German Emissions Trading Group, Hessen, International Federation of Industrial Energy Consumers (IFIEC), International Organisation of Oil and Gas Producers (OPG), Union of the Electricity Industry (EURELECTRIC - EDF, Powergen, VDEW), Permanent Comité van de Europese glasindustrie, Union of Industrial and Employers' Confederations of Europe (UNICE - BDI, NHO, Confederation of Finnish Industry and Employment, VNO-NCW), United Kingdom Emissions Trading Group (ETG), World Business Council for Sustainable Development (WBCSD), WKO - Chamber of Commerce in Austria en the World Wide Fund for Nature (WWF).