Home

Voorontwerp van algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 2002 - Algemene indleiding – Beleidsverklaring

Voorontwerp van algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 2002 - Algemene indleiding – Beleidsverklaring

Voorontwerp van algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 2002 - Algemene indleiding – Beleidsverklaring /* SEC/2001/0949 def. Deel I */


VOORONTWERP van algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 2002 - ALGEMENE INDLEIDING - Beleidsverklaring

(ingediend door de Commissie)

INHOUDSOPGAVE

1. Inleiding

1.1. De JBS-cyclus

1.2. Begroting op basis van activiteiten

1.3. Algemeen kader

1.4. Structuur van de documenten waarin het VOB wordt gepresenteerd

2. Financieel kader

2.1. De financiële vooruitzichten voor de begroting 2002

2.2. Betalingskredieten en de nog uitstaande betalingsverplichtingen (RAL)

2.3. BA-begrotingsonderdelen voor technische en administratieve bijstand

2.4. Het interinstitutioneel akkoord over de rechtsgronden en de uitvoering van de begroting

BELEIDSTERREINEN EN PRIORITEITEN PER RUBRIEK VAN DE FINANCIËLE VOORUITZICHTEN

3. Landbouwuitgaven: rubriek 1

3.1. Overzichtstabel

3.2. Belangrijkste aspecten van rubriek 1

3.3. Algemeen overzicht van rubriek 1

4. Structuurmaatregelen: Rubriek 2

4.1. Overzichtstabel

4.2. Belangrijkste aspecten van rubriek 2

4.3. Algemeen overzicht van rubriek 2

5. Intern beleid: Rubriek 3

5.1. Overzichtstabel

5.2. Belangrijkste aspecten van rubriek 3

5.3. Algemeen overzicht van rubriek 3

6. Extern beleid: Rubriek 4

6.1. Overzichtstabel

6.2. Belangrijkste aspecten van rubriek 4

6.3. Algemeen overzicht van rubriek 4

7. Pretoetredingsinstrumenten: Rubriek 7

7.1. Overzichtstabel

7.2. SAPARD, het pretoetredingsinstrument voor de landbouw

7.3. ISPA, het structurele pretoetredingsinstrument

7.4. PHARE, het pretoetredingsinstrument

8. Administratieve uitgaven: Rubriek 5:

8.1. Overzichtstabel

8.2. Belangrijkste aspecten van rubriek 5

8.3. Algemeen overzicht van rubriek 5

DOCUMENT I - BELEIDSVERKLARING

1. Inleiding

1.1. De JBS-cyclus

De begrotingsprocedure 2002 in bredere zin is in december 2000 begonnen met het debat over de politieke koers, gevolgd door de vaststelling van de jaarlijkse beleidsstrategie in februari 2001 [1]. Het Witboek over de hervormingen en de besluiten die daaruit voortvloeiden hebben geleid tot de invoering van de cyclus van strategische planning en programmering, die een grote rol speelt bij het opstellen van het begrotingsvoorstel van de Commissie. Deze cyclus is onder meer bedoeld om de Commissie de mogelijkheid te bieden elk jaar een beperkt aantal prioriteiten vast te stellen waaraan zij bijzondere aandacht wenst te besteden. Deze eerste cyclus van strategische planning en programmering, waarvan de vaststelling van de jaarlijkse beleidsstrategie de eerste fase is, heeft betrekking op 2002. De prioriteiten en de specifieke maatregelen en middelen die daarvoor moeten worden uitgetrokken, worden jaarlijks vastgesteld in de beleidsstrategie van de Commissie voor het volgende jaar. Deze jaarlijkse beleidsstrategie vormt de leidraad voor de opstelling van de begroting en de planning van de werkzaamheden van de Commissie.

[1] 21 februari 2001, SEC (2001) 268

De Commissie heeft op 6 december 2000 een debat over het beleid gehouden en zes prioritaire doelstellingen voor 2002 vastgesteld: de euro, duurzame ontwikkeling, ontwikkelingssamenwerking, het Middellandse-Zeegebied, de uitbreiding en de nieuwe governance.

Vervolgens werd intern nagegaan welke gevolgen deze prioriteiten zouden hebben voor de middelen van de verschillende diensten en werden de begrotingsrichtsnoeren voor dat jaar vastgesteld, waarbij erop werd toegezien dat er voldoende middelen beschikbaar waren voor de prioritaire maatregelen. Bij de toewijzing van de financiële middelen werd terdege rekening gehouden met de financiële vooruitzichten. De Commissie vindt het van wezenlijk belang dat voldoende personeel wordt toegewezen om deze maatregelen en de bestaande verplichtingen uit te voeren voordat aan nieuwe verplichtingen wordt begonnen. Om die reden heeft de peer group zich in 2000 gebogen over het personeelsbestand en de te verrichten taken. Bij de toewijzing van personele middelen is in de jaarlijkse beleidsstrategie voor 2002 uitgegaan van de conclusies van de peer group voor 2002. Prioritaire maatregelen kunnen evenwel met of zonder nieuwe middelen worden uitgevoerd, en er is niet noodzakelijk een verband tussen de vaststelling van prioritaire maatregelen en de toewijzing van middelen. De vaststelling van de JBS heeft geresulteerd in kwantitatieve richtsnoeren voor elk van de 29 beleidsterreinen van de Commissie.

Met de JBS-cyclus wordt het opstellen van de begroting sterker top-down georiënteerd: het JBS-debat van de Commissie is de belangrijkste gelegenheid geworden om het begrotingsbeleid vast te stellen. Nooit eerder waren zo vroeg in het proces in deze mate kwantitatieve richtsnoeren beschikbaar waarnaar de diensten zich kunnen richten bij de opstelling van het VOB. Als gevolg daarvan zijn de begrotingshearings voor het opstellen van het VOB duidelijker afgebakend, omdat daarbij wordt uitgegaan van vooraf vastgestelde prioriteiten. De JBS-conclusies zijn niet ter discussie gesteld, hoewel er een paar aanpassingen zijn verricht om rekening te houden met nieuwe gegevens.

1.2. Begroting op basis van activiteiten

In het voorontwerp van begroting (VOB) voor 2002 is het vorig jaar ingevoerde begrotingssysteem, waarbij wordt uitgegaan van de activiteiten (Activity-based Budgeting, ABB), verder doorgevoerd. Hoewel de mogelijkheden van deze nieuwe aanpak pas ten volle worden benut als ook het activiteitengestuurde management in bredere zin is ingevoerd, is deze aanpak verder uitgewerkt en verbeterd door middel van een nieuwe nomenclatuur die het lezen van de begroting gemakkelijker maakt, bijvoorbeeld doordat horizontale activiteiten die op alle beleidsterreinen voorkomen, in identieke hoofdstukken worden ondergebracht.

Zolang de herziening van het financieel reglement nog niet is goedgekeurd, zal het VOB formeel in de traditionele vorm bij de begrotingsautoriteit worden ingediend, omdat dit de basis is voor het besluitvormingsproces. De bijbehorende documenten zullen echter ook algemene doelstellingen bevatten en volgens de ABB-methode worden opgesteld. Ook de traditionele begrotingspresentatie is verbeterd, doordat bij elk begrotingsonderdeel een korte beschrijving wordt gegeven van de acties die ermee worden gefinancierd.

In het kader van de invoering van de ABB-aanpak is getracht bij de toewijzing van de middelen voor het VOB 2002 meer uit te gaan van de activiteiten. Het is de bedoeling dat de nadruk wordt verlegd van artikel of post naar het meer globale activiteitenniveau. Dat houdt in dat voor de betrokken activiteit een beschrijving en een motivatie moet worden gegeven, waarbij de algemene doelstellingen van de activiteit worden vermeld en, waar mogelijk, ook de behaalde resultaten. Dit leidt tot een betere presentatie in de werkdocumenten die bij de begrotingsautoriteit moeten worden ingediend.

1.3. Algemeen kader

In het JBS-debat blijven de maxima van de financiële vooruitzichten en de omvang van de verschillende marges de belangrijkste referentiepunten die de grenzen van de begroting bepalen, zowel voor de vastleggingen als voor de betalingen. Het VOB 2002 wordt opgesteld binnen het kader van de financiële vooruitzichten 2000-2006, waarin de maximale stijgingspercentages per uitgavencategorie zijn vastgelegd. De cijfers worden hieronder gegeven.

Rubriek 5 van de financiële vooruitzichten is voor de personele middelen zeer krap voor 2002, niet in de laatste plaats vanwege de nieuwe posten voor de Raad op jaarbasis, de hervormingsmaatregelen van de Commissie en de voorbereiding van de uitbreiding. Vorig jaar heeft de Commissie een peer-group ingesteld die heeft geconcludeerd dat de Commissie haar personeel voornamelijk moet inzetten voor kernactiviteiten en dat er extra personeel nodig is. Daarom heeft de Commissie vorig najaar een nota van wijzigingen op de begroting 2001 ingediend, waarin zij de begrotingsautoriteit verzocht de eerste tranche van 400 nieuwe posten toe te kennen. De tweede tranche van 317 posten moet worden opgenomen in het VOB 2002, zoals reeds herhaaldelijk werd aangekondigd. De Commissie heeft de extra posten nodig om haar werkzaamheden goed te kunnen verrichten en het hervormingsproces te ondersteunen.

In het voorstel voor het VOB is ook rekening gehouden met de prioriteiten die het Parlement en de Raad hebben aangegeven tijdens de eerste trialoog van 29 maart, in het bijzonder met de maatregelen om het vertrouwen van de consument in de Europese voedselveiligheid te herstellen en met de inspanningen op het gebied van e-leren en immigratie en asiel.

De vastleggingskredieten bedragen in het 2002-voorstel 100,328279 miljard EUR, een stijging van 3,5% ten opzichte van de begroting 2001. Dit cijfer weerspiegelt een stijging van 4,6% voor de verplichte uitgaven, waarvan 5,0% voor landbouw, en van slechts 2,6% voor de niet-verplichte uitgaven.

De stijging van de betalingskredieten blijft beperkt tot 4,8%, met een meer evenwichtige verdeling tussen verplichte (+4,6%) en niet-verplichte uitgaven (+4,9%) (de cijfers voor 2001 zijn inclusief GAB 1/2001). Deze stijging van de betalingen is, uitgaande van de economische voorspellingen van april 2001, hoger dan die van de totale uitgaven van de overheidsuitgaven van de lidstaten (gemiddeld 3,8%). De stijging van de betalingskredieten voor niet-verplichte uitgaven wordt voornamelijk veroorzaakt door het feit dat de nog uitstaande betalingsverplichtingen moeten worden gefinancierd, en dit jaar is speciale aandacht besteed aan de vaststelling van de totale behoeften. De bedragen blijven echter ruim onder het maximum van de financiële vooruitzichten en komen overeen met 1,06% van het EU-BNP.

1.4. Structuur van de documenten waarin het VOB wordt gepresenteerd

In de beleidsverklaring in deel I van dit document wordt uitgegaan van de financiële vooruitzichten en de beleidsprioriteiten. Deel II is, evenals vorig jaar, ingedeeld naar beleidsterrein en activiteit.

2. Financieel kader

2.1. De financiële vooruitzichten voor de begroting 2002

2.1.1. Het kader van de financiële vooruitzichten

Ontwikkeling begroting 2001, financiële vooruitzichten en VOB 2002 (in EUR)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* in het maximum van rubriek 5 is 167 miljoen euro inbegrepen voor de bijdragen van het personeel aan de pensioenregeling 5

** het bedrag dat in de begroting 2001 is uitgetrokken voor deze rubriek is hoger dan de financiële vooruitzichten omdat voor 200 miljoen euro gebruik wordt gemaakt van het flexibiliteitinstrument, overeenkomstig het interinstitutioneel akkoord, ten behoeve van Servië.

De tabel van de financiële vooruitzichten voor 2000-2006 maakt deel uit van het interinstitutioneel akkoord van 6 mei 1999 over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure.

Overeenkomstig punt 15 van het interinstitutioneel akkoord is een jaarlijkse aanpassing verricht, waarbij de volgende deflatoren werden gebruikt: voor rubriek 1 (landbouw) en voor het onderdeel "structuurfondsen" van rubriek 2: een deflator van 2% per jaar, i.e. een cumulatieve deflator van 6,12% voor de periode 1999-2002. Voor de overige rubrieken is de aanpassing gebaseerd op de meest recente economische gegevens en prognoses die in februari 2001 beschikbaar waren (economische prognoses van de Commissie van najaar 2000). De BNP-deflator in euro is voor 2000 2,7%, voor 2001 1,8% en voor 2002 2,0 %, i.e. een cumulatieve deflator van 6,64 % voor de periode 1999-2002. In vergelijking met de economische prognoses die eerder werden gebruikt, vallen de aanpassingen veel hoger uit. De aanpassing van de betalingskredieten is gebaseerd op de ramingen voor elke rubriek bij de opstelling van de financiële vooruitzichten (prijzen van 1999), waarbij rekening werd gehouden met de deflator voor de vastleggingen van de respectieve maxima.

Het maximum van de financiële vooruitzichten waarvan voor 2002 werd uitgegaan bij het VOB houdt een aanzienlijke verhoging van de landbouwuitgaven in van 5,8%. Het landbouwrichtsnoer is berekend overeenkomstig de nieuwe verordening over begrotingsdiscipline van de Raad. Dit richtsnoer vormt een algemeen maximum voor de uitgaven in verband met rubriek 1, de pretoetredingssteun op landbouwgebied in het kader van SAPARD en het bedrag dat voor landbouw beschikbaar is voor toetreding (rubriek 8, niet opgenomen in de tabel).

Bij de structurele maatregelen heeft de in 2000 vastgestelde onderbesteding ertoe geleid dat de 6,153 miljard euro die niet was vastgelegd, opnieuw is geprogrammeerd voor de periode 2002-2006. Middels een besluit van de begrotingsautoriteit van begin mei zijn de financiële vooruitzichten aangepast in de vorm van een verhoging van het maximum voor 2002 met 870 miljoen euro.

Het maximum van de administratieve uitgaven (rubriek 5) zal in 2002 toenemen met 5,6% in vergelijking met 2001. Omdat niet alle instellingen hun ramingen voor 2002 hebben ingediend, is de groeiraming van 4,3% van de Commissie toegepast op de cijfers voor 2001, wat voor de andere instellingen samen een bedrag oplevert van 1,760 miljard EUR. Voor de Commissie geldt dat, rekening houdend met de tweede tranche van de door de peer group gevraagde posten, de financiering van de 400 nieuwe posten die in 2001 zijn toegekend en de normale salarisverhoging (2,7%), de uitgaven voor deel A (inclusief pensioenen) met ongeveer 3,9% stijgen. In een voetnoot bij de financiële vooruitzichten wordt erop gewezen dat de bedragen voor de pensioenen die onder het maximum van deze rubriek vallen, moeten worden berekend zonder de bijdragen van het personeel aan de pensioenregeling, tot een maximum van 1,1 miljard EUR tegen de prijzen van 1999. In lopende prijzen bedraagt het bedrag, dat kan worden afgetrokken van de uitgaven in rubriek 5, dan 167 miljoen EUR.

Rubriek 8, beschikbare kredieten voor toetreding, is voor het eerst in 2002 opgenomen in de tabel van de financiële vooruitzichten van Agenda 2000. Omdat er in dat jaar geen toetreding is voorzien, heeft dat geen gevolgen voor de begroting, maar alleen voor de beschikbare marge onder het maximum van 1,27 % van het BNP voor betalingskredieten.

De berekening van de eigen middelen is ook veranderd. Het nieuwe boekhoudsysteem ESR-95 zal ook voor begrotingsdoeleinden worden gebruikt als het nieuwe eigenmiddelenbesluit van kracht wordt in 2002. Het maximum van de eigen middelen, dat nu is vastgesteld op 1,27% van het EU-BNP zal opnieuw worden berekend in december 2001, zodat rekening kan worden gehouden met de gemiddelde niveauverandering van het BNP, zoals geconstateerd in de periode 1998-2000, als gevolg van de toepassing van het nieuwe systeem voor de nationale rekeningen. Het nieuwe percentage zal worden opgenomen in de financiële vooruitzichten voor 2002 en de volgende jaren. Dit heeft geen effect op de marge die in absolute zin beschikbaar is onder het maximum van de eigen middelen.

2.1.2. Totale verhogingen in vastleggingen en beschikbare marges

In tabel 2 worden de voor het VOB 2002 voorgestelde bedragen weergegeven (vastleggingskredieten per rubriek van de financiële vooruitzichten) en vergeleken met de financiële vooruitzichten 2002 en met de in december goedgekeurde begroting 2001, inclusief GAB 1/2001.

De vastleggingskredieten bedragen in totaal 100,328 miljard EUR, een stijging van 3,5 % in vergelijking met de begroting 2001. De stijging van de verplichte uitgaven bedraagt 4,6 %, en die van de niet-verplichte uitgaven 2,6 %.

De landbouwuitgaven stijgen het meest (+5,0% ten opzichte van de begroting 2001), met name de uitgaven voor de markten (rubriek 1a, +5,3%), ondanks het feit dat via de GAB 1/2001 de in de begroting 2001 opgenomen kredieten al aanzienlijk waren verhoogd om de kosten in verband met BSE te dekken. Omdat op dit moment niet exact kan worden voorzien hoeveel geld nodig is voor de bestrijding van mond- en klauwzeer, en omdat de rundvleesmarkt ook risico's kent, wordt voorgesteld een reserve van 1 miljard EUR in de begroting op te nemen en deze opzij te zetten voor eventuele extra veterinaire en marktgerelateerde uitgaven in verband met mond- en klauwzeer en de rundvleescrisis. Dit levert een marge op van 365 miljoen EUR. Voor plattelandsontwikkeling (rubriek 1b) wordt voorgesteld om in 2002 evenals in 2001 tot het maximum te gaan (4,595 miljard) wat neerkomt op een stijging van 2,2% ten opzicht van 2001. In totaal is hierdoor in 2002 voor landbouwuitgaven 2,5 miljard EUR meer beschikbaar dan in 2001.

Het maximum voor de uitgaven voor structurele maatregelen (rubriek 2) zou slechts met 0,1% zijn gestegen vanwege de stabilisering van de steunintensiteit en het geleidelijk afbouwen van steun aan niet in aanmerking komende regio's, zoals voorzien in de financiële vooruitzichten. Als gevolg van het besluit van begin mei 2001 om de niet-bestede kredieten van 2000 op te nemen in de begroting 2002, komt het maximum 870 miljoen EUR hoger te liggen, waardoor het stijgingspercentage ten opzichte van 2001 uitkomt op 2,8%. Overeenkomstig het interinstitutioneel akkoord is geen marge onder het overgelaten.

De uitgaven voor intern beleid (rubriek 3) stijgen meer dan de gemiddelde uitgaven voor de gehele begroting (+4%). De voorgestelde marge bedraagt 67,967 miljoen EUR, wat beduidend lager is dan de marge van het VOB van 2001 (136 miljoen EUR). Deze marge biedt echter voldoende ruimte voor proefprojecten en voorbereidende maatregelen.

De vastleggingskredieten voor rubriek 4, extern beleid, dalen met 2,1%. Deze daling houdt verband met het feit dat de begroting 2001 was opgetrokken tot boven het volgens de financiële vooruitzichten toegestane maximum, omdat gebruik werd gemaakt van het flexibiliteitsinstrument ter waarde van 200 miljoen EUR voor de westelijke Balkan. De marge beloopt 47,219 miljoen euro. Opmerkelijk genoeg kan de Commissie dankzij de resultaten die in 2000 en 2001 met behulp van het flexibiliteitsinstrument en de herverdeling van middelen zijn bereikt voor de westelijke Balkan, in de huidige behoeften voorzien zonder het maximum van deze rubriek aan te passen.

In rubriek 5 stijgen de administratieve uitgaven voor alle instellingen samen met 5%. Dit percentage omvat een zeer sterke stijging van 11,3 % van de pensioenuitgaven (A-19) en is gebaseerd op een toename voor de overige instellingen die vergelijkbaar is met die voor de Commissie en die binnen het maximum van rubriek 5 blijft. De marge wordt geraamd op 30,335 miljoen EUR. Deze rubriek zal in de nabije toekomst nauwlettend moeten worden gevolgd, gezien de verwachte behoeften in verband met de hervorming van de Commissie, de toekomst van het EROP wat betreft de begroting van de Raad en de voorbereiding van de uitbreiding in het algemeen.

In rubriek 6, reserves, wordt met de 3 instrumenten samen precies het maximum bereikt. De daling is het gevolg van het feit dat de monetaire reserve voor landbouw wordt gehalveerd, overeenkomstig de in Berlijn gemaakte afspraken.

In rubriek 7, pretoetredingssteun, blijven SAPARD, ISPA en het PHARE-programma precies binnen de toegestane maxima.

2.2. Betalingskredieten en de nog uitstaande betalingsverplichtingen (RAL)

De betalingskredieten in het VOB 2002 bedragen 97,771 miljard EUR, een stijging van 5,6 % ten opzichte van de oorspronkelijk goedgekeurde begroting 2001, of van 4,8% ten opzichte van de begroting 2001 inclusief de GAB 1/2001. In het kader van de GAB 4/2001 zal een verzoek om nog eens 350 miljoen EUR worden ingediend bij de begrotingsautoriteit (overschot van vorig jaar). Bij goedkeuring van de GAB 4/2001 in deze vorm blijft de stijging beperkt tot 4,4%. Bij de berekening van het bedrag is uitgegaan van een zorgvuldige en strenge analyse van twee factoren: de vastleggingen voor 2002 die in 2002 zullen worden betaald en de last van het verleden, de nog uitstaande betalingsverplichtingen (RAL), die in datzelfde jaar zal worden vereffend.

De betalingskredieten in het VOB 2002 bedragen 1,06% van het Gemeenschaps-BNP tegen marktprijzen, een iets lager percentage dan bij de begroting 2001 inclusief de GAB 1/2001 (1,07%). Volgens het voorstel stijgt het totaalbedrag aan betalingskredieten met 4,8% en het lagere percentage van het BNP is dus het gevolg van een iets grotere stijging van het nominale BNP [2].

[2] Voor de groei van het BNP (3,06%) en de deflator (2,01%), zie doc. COM (2001) 97 over de technische aanpassing van de financiële vooruitzichten voor 2002 aan de ontwikkeling van het BNP en de prijzen. Zolang het nieuwe eigenmiddelenbesluit niet van kracht is, blijven de cijfers en prognoses gebaseerd op ESER (79).

Voor 2002 wordt dit onderwerp sterk benadrukt, als gevolg van de grotere belangstelling van de begrotingsautoriteit voor deze kwestie. De Raad streeft ernaar het bedrag en de stijging van de betalingskredieten te beperken. In de begrotingsrichtsnoeren die door de Ecofin-Raad van 12 mei werden goedgekeurd, benadrukte de Raad nogmaals dat het van groot belang is de vastleggings- en betalingskredieten voor 2002 goed in de hand te houden. Volgens de Raad moeten voldoende betalingskredieten in de begroting worden opgenomen, uitgaande van de besteding in het verleden en de reële mogelijkheden voor de besteding van de kredieten in de toekomst, waarbij moet worden gestreefd naar een directe relatie tussen vastleggingskredieten en betalingskredieten. De uitstaande betalingsverplichtingen moeten binnen de normale grenzen blijven, d.w.z. dat ze in overeenstemming moeten zijn met de verwachte uitvoering van de begroting. De Raad is van mening dat in het bijzonder aandacht moet worden besteed aan de afwikkeling van uitstaande betalingsverplichtingen die niet binnen het kader van de normale uitvoering van de begroting valt. Het EP heeft van zijn kant in zijn resolutie over de begrotingsrichtsnoeren voor 2002 verklaard dat het verwacht dat terdege rekening zal worden gehouden met de druk die op de begroting 2002 rust, met name met betrekking tot de betalingskredieten voor de rubrieken 1b, 2 en 7, zodat de ontwikkeling van de vastleggings- en de betalingskredieten parallel loopt. Daarbij verwees het Parlement ook naar de overeenstemming die in het kader van de begrotingsprocedure 2001 [3] werd bereikt over de verbetering van de uitvoering en de terugdringing van de nog uitstaande betalingsverplichtingen (RAL). Deze standpunten moeten worden afgewogen tegen de geringe besteding in 2000, toen aan het einde van het jaar in totaal ongeveer 10 miljard aan betalingskredieten, grotendeels bestemd voor de structuurfondsen, niet besteed bleek te zijn.

[3] Zie de gezamenlijke verklaring over een voortgangsverslag dat voor 30 juni 2001 door de Commissie moet worden ingediend, gehecht aan de goedkeuring van de begroting op 14 december 2000.

Zoals de Commissie in haar verslag van 15 november 2000 over een strategie inzake de uitstaande betalingsverplichtingen al benadrukte, zijn de meeste uitstaande betalingsverplichtingen, ondanks de aanzienlijke toename van de RAL in de afgelopen jaren, niet abnormaal. Alleen de zeer oude betalingsverplichtingen of de betalingsverplichtingen waarvoor al lange tijd geen betalingen meer zijn verricht (slapende betalingsverplichtingen), zijn zorgwekkend. Eind vorig jaar ging het daarbij om ongeveer 5 miljard EUR. Dat is een betrekkelijk gering bedrag, in verhouding tot de totale uitstaande betalingsverplichtingen, bijna 59 miljard EUR. Daar komt nog bij dat er sprake is van een onevenwichtige verdeling over de rubrieken van de financiële vooruitzichten: driekwart van alle uitstaande betalingsverplichtingen heeft betrekking op structurele maatregelen, maar de zorgwekkende uitstaande betalingsverplichtingen zijn verhoudingsgewijs het hoogst voor het externe beleid.

Bij de opstelling van het VOB 2002 zijn de diensten van de Commissie zorgvuldig nagegaan hoeveel betalingskredieten nodig zijn om de nog uitstaande betalingsverplichtingen af te wikkelen, waarbij voor de verschillende soorten programma's rekening is gehouden met de traditionele betalingsschema's en voor de specifieke programma 's met de geconstateerde uitvoeringsproblemen. Dit heeft geleid tot een aanzienlijke verhoging, met name voor rubriek 4, extern beleid (+ 9,6%), en rubriek 7, pretoetredingsinstrument (+ 39%). In vergelijking met 2001 vertonen de betalingskredieten voor rubriek 1, landbouw, niet de grootste stijging.

Zoals overeengekomen in de gemeenschappelijke verklaring, zullen de diensten van de Commissie nog een verslag opstellen over de voortgang die tot eind juni 2001 is geboekt bij het terugdringen van de last van het verleden tot een normaal niveau in december 2003.

Het is van wezenlijk belang dat de begrotingsautoriteit rekening houdt met deze analyse en voldoende betalingskredieten, zoals voorgesteld in het VOB, toewijst, zodat de situatie betreffende de uitstaande betalingsverplichtingen (RAL) naar behoren kan worden geregeld. Het jaar 2002 is van bijzonder belang, want de uitstaande betalingsverplichtingen kunnen vanzelfsprekend niet alleen worden verminderd door de annulering van vastleggingen; daarvoor zijn ook speciale beheersmaatregelen nodig die leiden tot meer betaalbaarstellingen.

2.3. BA-begrotingsonderdelen voor technische en administratieve bijstand

Veel van de operationele programma's in deel B van de begroting tellen BA-begrotingsonderdelen. Daaruit worden het beheer en de uitvoering van het programma gefinancierd, tot wederzijds voordeel van de Commissie en de begunstigde. Sinds de Nota van wijzigingen 1/2001 worden er tijdelijk ook de uitgaven mee gedekt die verband houden met de geleidelijke afschaffing van de bureaus voor technische bijstand.

In het algemeen is in het VOB 2002 gestreefd naar stabilisatie van deze uitgaven ten opzichte van 2001. Maar om bepaalde redenen, zoals de deconcentratie naar de delegaties, vertonen de BA-onderdelen van sommige externe programma's een aanzienlijke stijging.

2.4. Het interinstitutioneel akkoord over de rechtsgronden en de uitvoering van de begroting

Het interinstitutioneel akkoord van 6 mei 1999 bevat als integrerend deel een eerder interinstitutioneel akkoord over de rechtsgronden (en de uitvoering van de begroting). Daarin is het volgende bepaald: "krachtens het stelsel van het Verdrag vereist de uitvoering van de in de begroting opgenomen kredieten voor communautaire acties de voorafgaande vaststelling van een basisbesluit.". Een basisbesluit wordt gedefinieerd als "een wetgevingsbesluit van afgeleid recht dat een rechtsgrond geeft aan de communautaire actie en aan de uitvoering van de desbetreffende in de begroting opgenomen uitgave. Dit besluit moet de vorm hebben van een verordening, een richtlijn, een beschikking of een besluit. Aanbevelingen en adviezen, alsook resoluties en verklaringen zijn geen basisbesluiten." Het interinstitutioneel akkoord noemt drie soorten uitzonderingen waarvoor geen basisbesluit nodig is: proefprojecten en voorbereidende acties, tot respectievelijk 32 miljoen EUR en 75 miljoen EUR, acties die worden gevoerd op basis van de prerogatieven op institutioneel vlak en de bijzondere bevoegdheden die de Commissie bij de Verdragen zijn toegekend of die voortvloeien uit de administratieve autonomie van de instelling. Voor proefprojecten en voorbereidende acties kan de Commissie op grond van haar initiatiefrecht nieuwe begrotingsonderdelen of activiteiten voorstellen.

Volgens het interinstitutioneel akkoord moet de Commissie bij de indiening van het VOB een verslag over de proefprojecten en de begeleidende maatregelen voorleggen, waarin de doelstelling van de actie, een beoordeling van de resultaten alsmede het beoogde vervolg wordt geschetst. De begrotingsautoriteit ontvangt dus uitvoerige informatie over de uitvoering van het akkoord op dit gebied, in de vorm van een werkdocument bij het VOB. In het interinstitutioneel akkoord is tevens bepaald dat de Commissie bij het indienen van het VOB rekening houdt met de mogelijkheid om nieuwe activiteiten van deze aard uit te voeren (door voldoende marge over te laten) of om tot hun einde gekomen meerjarenacties nog voort te zetten, nadat zij is nagegaan of daarvoor een basisbesluit verkregen kan worden (punt 28 van het interinstitutioneel akkoord).

De betreffende voorstellen in het VOB, met name de proefprojecten en de voorbereidende acties, zijn in overeenstemming met het interinstitutioneel akkoord en de maxima.

BELEIDSTERREINEN EN PRIORITEITEN PER RUBRIEK VAN DE FINANCIËLE VOORUITZICHTEN

Het VOB 2002 heeft een tweeledige basis: enerzijds de activiteitengestuurde aanpak en anderzijds de huidige, traditionele nomenclatuur. Het resultaat van de nieuwe aanpak is te zien in deel II, waar alle begrotingsmiddelen worden geanalyseerde per beleidsterrein. Dat houdt in dat per beleidsterrein de middelen voor financiële bijdragen, de middelen voor beheer en ondersteuning (inclusief BA-onderdelen) en de personele middelen uitvoerig worden besproken.

Daar de begrotingsprocedure dit jaar echter nog op de traditionele begrotingsnomenclatuur is gebaseerd, met name wat betreft de maxima van de financiële vooruitzichten, worden de beleidsterreinen hieronder geanalyseerd per rubriek van de financiële vooruitzichten. Voor elk van de zeven rubrieken worden de verschillende beleidsterreinen besproken volgens de volgende structuur: overzichtstabel, belangrijkste aspecten, en algemeen overzicht.

3. Landbouwuitgaven: rubriek 1

3.1. Overzichtstabel

(in miljoen EUR)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3.2. Belangrijkste aspecten van rubriek 1

* De begroting voor landbouw- en plattelandsontwikkeling ondervindt in 2002 van twee kanten grote druk: binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten moet vorm worden gegeven aan de hervorming van het GLB, zoals afgesproken in Berlijn, terwijl tegelijkertijd de zware financiële last van de crisis in de veesector moet worden gedragen (BSE en mond- en klauwzeer).

* Dit is het tweede achtereenvolgende jaar dat als gevolg van de in Agenda 2000 vastgestelde hervormingen op de begroting de geleidelijk toenemende behoeften voelbaar zijn die voortvloeien uit de overschakeling van een stelsel van prijssteun naar een stelsel van inkomenssteun. De benodigde begrotingsmiddelen zijn er, met een verhoging van het maximum van de financiële vooruitzichten voor rubriek 1a van bijna 1,95 miljard EUR van 2001 naar 2002. Voor 2003 is een verdere verhoging van het maximum met ongeveer 700 miljoen EUR voorzien. Daarna zouden de hervormingen niet meer tot extra uitgaven moeten leiden.

* De rundvleessector is ernstig getroffen, eerst door de tweede BSE-crisis van najaar 2000, en daarna door de uitbraak van mond- en klauwzeer, eerste in het VK en later ook in een aantal andere lidstaten. Met het oog op de ontwikkelingen op de rundvleesmarkt is in de GAB 1/2001 voor 2001 rekening gehouden met extra kosten van ongeveer 971 miljoen EUR, en de voorstellen van het zeven-punten-plan dat de Commissie in februari 2001 heeft voorgesteld, zijn verwerkt in het VOB 2002 (1,145 miljard EUR). Het is echter moeilijk te voorspellen hoe deze markt zich zal ontwikkelen en welke kosten daaruit zullen voortvloeien voor de EU-begroting.

* Voor mond- en klauwzeer verandert de situatie met betrekking tot de veterinaire kosten in verband met de uitroeiing van MKZ in dit stadium nog dagelijks. De financiële middelen kunnen (in ieder geval) worden verspreid over 2001 en 2002. Sommige kosten kunnen wellicht worden geboekt op de begroting 2001, binnen de marge die in het najaar van 2001 beschikbaar was. Voorlopig is een bedrag van 420 miljoen EUR opgenomen in het veterinaire hoofdstuk B1-33 (waarvan 250 miljoen EUR voor mond- en klauwzeer).

* Volgens de laatste marktprognoses en in de huidige omstandigheden, met name wanneer slechts een beperkt deel van het continent wordt getroffen door mond- en klauwzeer, lijkt het mogelijk om binnen de maxima van de financiële vooruitzichten voor 2001 en 2002 de landbouwuitgaven te financieren die voortvloeien uit de huidige (en voorgestelde) wetgeving, met inbegrip van de kosten in verband met de BSE- en de mond- en klauwzeercrisis. De situatie is echter gespannen en er zijn nog steeds grote risico's. Daarom wordt voorgesteld om in de begroting een reserve van 1 miljard EUR op te nemen, die opzij wordt gezet als voorziening voor eventuele extra veterinaire en marktgerelateerde uitgaven in verband met mond- en klauwzeer en de rundvleescrisis. Het beschikbare bedrag dat overblijft onder het maximum van rubriek 1a nadat alle behoeften in de begroting zijn opgenomen (inclusief de reserve), beloopt 365 miljoen EUR.

* De Commissie acht de marge en de reserve in het VOB voldoende om de mogelijke risico's in de landbouwsector op te vangen. Wat de MKZ- en de BSE-crisis betreft, blijft de situatie echter onzeker. De Commissie is voornemens gebruik te maken van de mogelijkheid die het interinstitutioneel akkoord biedt om de behoeften opnieuw te beoordelen en de situatie in het kader van de Nota van wijzigingen in oktober 2001 te herzien. Indien uit deze analyse blijkt dat er sprake is van bijkomende risico's voor de begroting 2002, zal de Commissie de nodige voorstellen doen.

3.3. Algemeen overzicht van rubriek 1

Gemeenschappelijke marktordeningen en veterinaire uitgaven (subrubriek 1a)

Gezien de extra behoeften die voortvloeien uit de hervormingen van Agenda 2000 en uit de BSE- en de mond- en klauwzeercrisis, stelt de Commissie voor 41,6268 miljard EUR in de begroting op te nemen. Daarmee ontstaat een marge van 365 miljoen EUR onder het maximum van de financiële vooruitzichten. Dat betekent een stijging van 5,3% ten opzichte van de kredieten van de begroting 2001. Van het in de begroting opgenomen bedrag wordt 1 miljard EUR gereserveerd voor de rundvleescrisis en voor mond- en klauwzeer.

Voor een aantal belangrijke gemeenschappelijke marktordeningen zijn de in Agenda 2000 vastgestelde hervormingen aan het begin van het landbouwjaar 2000/01 van kracht geworden, wat voor een deel de grote stijging van de landbouwbegroting voor 2001 en 2002 verklaart. In overeenstemming met de wijzigingen van de gemeenschappelijke marktordeningen voor akkerbouwgewassen (granen, oliehoudende zaden en eiwithoudende gewassen) en rundvlees worden de directe betalingen verhoogd in ruil voor een verlaging van de steunprijzen. De extra uitgaven voor de directe betalingen worden slechts gedeeltelijk gecompenseerd door de besparingen op de marktinterventies. Voorts is de hervorming van de katoensector, die door de Raad in april 2001 is goedgekeurd, in het VOB verwerkt.

Evenals in het verleden is bij de opstelling van het VOB rekening gehouden met de financiële aspecten van de wetgevingsvoorstellen (hervormingen en andere maatregelen) die de Commissie heeft ingediend. Daarbij gaat het vooral om het zeven-punten-plan dat de Commissie in februari 2001 heeft opgesteld ter bestrijding van de BSE-crisis. Voorts zijn hervormingsvoorstellen ingediend voor de sectoren rijst (-60 miljoen EUR) en suiker (-360 miljoen EUR). Ten slotte stelt de Commissie een hervorming van de markt voor schapenvlees voor, wat een eenmalige besparing van 560 miljoen EUR in 2002 oplevert als gevolg van het feit dat de eerste betaling pas na 15 oktober 2002 zal worden verricht en dus ten laste van de begroting 2003 zal komen.

Hoewel de kredieten over het geheel genomen toenemen, wordt voor sommige sectoren een daling van de uitgaven ten opzichte van 2001 verwacht. Dat geldt voor suiker en vezelgewassen (zie hierboven), voor olijfolie (als gevolg van het stabilisatiemechanisme), voor schapenvlees en voor varkensvlees (de keerzijde van de afnemende consumptie van rundvlees), en voor agro-monetaire steun. De raming van de behoeften is gebaseerd op het economische scenario dat ten grondslag ligt aan het Pakket-II (het zogenaamde zeven-punten-plan) dat in februari door de Commissie werd opgesteld ter bestrijding van de BSE-crisis. Dit scenario gaat uit van een daling van de rundvleesconsumptie met 10% in 2001 en 7% in 2002. Indien de consumptie onder dit niveau daalt, moet wellicht de in de begroting opgenomen reserve worden aangesproken. De kredieten voor hoofdstuk B1-21, Rundvlees, bedragen in totaal 8,371 miljard EUR.

Het voorontwerp van begroting voor 2002 is gebaseerd op de gemiddelde euro/dollarpariteit van de eerste drie maanden van 2001, namelijk 1 euro = 0,92 dollar. Ter vergelijking: voor de hervormingen van Agenda 2000 werd het maximum berekend aan de hand van de pariteit 1 EUR=1,15 $, waardoor in 2002 aanzienlijke besparingen ontstaan waarmee de onverwachte crises gedeeltelijk kunnen worden opgevangen.

De kredieten voor veterinaire maatregelen zijn veel hoger dan in het verleden. Om de voedselveiligheid zo goed mogelijk te waarborgen, wordt een deel van de kosten voor de BSE-testen die nu verplicht zijn voor runderen die geslacht worden en dertig maanden of ouder zijn, uit de EU-begroting gefinancierd. Momenteel is een bijdrage van 15 EUR per testkit voorzien. Deze cijfers zullen in oktober opnieuw worden bekeken in het kader van de Nota van wijzigingen, in het licht van de verslagen die de lidstaten overeenkomstig Beschikking 2000/773/EG van de Commissie moeten indienen zodat de bijdrage van de Gemeenschap aan de afnemende testkosten kan worden bijgesteld. Voor mond- en klauwzeer is een bedrag van 250 miljoen EUR opgenomen in hoofdstuk B1-33 (Veterinaire en fytosanitaire maatregelen). Zo nodig kunnen verdere middelen worden gevonden die in 2001 of in 2002 beschikbaar komen uit de reserve, om de behoeften te dekken. Het gaat hier om voorlopig voorgestelde kredieten, die in het kader van de Nota van wijzigingen moeten worden bijgesteld.

Plattelandsontwikkeling (subrubriek 1b)

Het nieuwe beleid op het gebied van de plattelandsontwikkeling, dat nu de "tweede pijler" vormt van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, is een wezenlijk onderdeel van het Europese landbouwmodel. Het beleid is erop gericht een samenhangend en duurzaam kader te scheppen waarin de toekomst van plattelandsgebieden wordt gewaarborgd en het behoud en de schepping van werkgelegenheid wordt bevorderd. Dit beleid gaat niet alleen uit van marktmaatregelen en een concurrerende Europese landbouw, maar ook van de verwachtingen die in onze huidige maatschappij leven en van de eisen die worden gesteld op het gebied van het milieu. De kredieten voor plattelandsontwikkeling zijn exact vastgesteld op het maximum van de financiële vooruitzichten voor rubriek 1b (4,595 miljard EUR). Bijna alle programma's zijn door de Commissie goedgekeurd en worden nu door de lidstaten ten uitvoer gelegd. In 2001 lagen de ramingen van de lidstaten al op het niveau van het maximum. Omdat de begroting 2002 betrekking heeft op de uitgaven voor het derde jaar van de nieuwe programmeringsperiode, wordt aangenomen dat de kredieten in een normaal tempo zullen worden besteed en dat de lidstaten het volledige bedrag dat is uitgetrokken voor rubriek 1b, zullen besteden.

Er zij op gewezen dat het bij de verdeling van de kredieten over de verschillende regelingen in het kader van de plattelandsontwikkeling, die is gebaseerd op de plannen van de lidstaten die zijn goedgekeurd door de Commissie, slechts om een indicatieve verdeling gaat. Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel kunnen de lidstaten immers binnen bepaalde grenzen tussen de verschillende regelingen schuiven. Het betreft de volgende verschillende regelingen en bijbehorende maatregelen:

* investeringen in landbouwbedrijven (227 miljoen EUR);

* startende jonge landbouwers (161 miljoen EUR);

* opleiding (33 miljoen EUR);

* vervroegde pensionering (192 miljoen EUR);

* minder begunstigde regio's en regio's met milieubeperkingen (835 miljoen EUR);

* milieumaatregelen in de landbouw (2,115 miljard EUR);

* verbetering van de verwerking en de verkoop van landbouwproducten (191 miljoen EUR);

* bosbouw (288 miljoen EUR);

* en tenslotte verschillende maatregelen om de aanpassing en ontwikkeling van plattelandsgebieden te stimuleren (500 miljoen EUR). Daarnaast is er een voorziening voor diverse uitgaven (53 miljoen EUR)

Deze maatregelen omvatten niet alleen de maatregelen in het kader van de nieuwe plattelandsontwikkelingsverordening, maar ook de uitgaven voor de lopende begeleidende maatregelen die nog van de vorige programmeringsperiode dateren. De totale behoeften voor deze laatste maatregelen worden voor 2002 geraamd op 489 miljoen EUR.

In onderstaande tabel is de ontwikkeling van de behoeften en van de maxima voor de verschillende hoofdstukken van rubriek 1 weergegeven.

in miljoen EUR

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

4. Structuurmaatregelen: Rubriek 2

4.1. Overzichtstabel

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

4.2. Belangrijkste aspecten van rubriek 2

* De voorgestelde vastleggingskredieten voor structurele maatregelen zijn in overeenstemming met de conclusies van de Europese Raad van Berlijn, evenals met de bij het Interinstitutioneel Akkoord gevoegde Financiële Vooruitzichten en laten geen marge vrij onder het maximum van rubriek 2. Voor de periode 2000-06 wordt in totaal 195,01 miljard EUR geprogrammeerd voor de Structuurfondsen, en gedurende dezelfde periode wordt een bedrag van 18 miljard EUR gepland voor het Cohesiefonds (beide tegen prijzen van 1999). Overeenkomstig het bepaalde in de verordening betreffende de structuurfondsen, worden de jaarlijkse toewijzingen aan de structuurfondsen met 2 % per jaar verhoogd. Toewijzingen aan het Cohesiefonds worden ieder jaar aangepast aan de index, in overeenstemming met de percentages die worden gebruikt voor de technische aanpassing van de financiële vooruitzichten. De totale begroting kan dus eenvoudig worden bepaald.

* De vastleggingskredieten voor 2002 belopen 33,638 miljard EUR (tegen de huidige prijzen), wat een verhoging met 2,8 % in vergelijking met 2001 betekent. Overeenkomstig punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord moeten kredieten die in 2000 niet zijn besteed en die niet zijn overgedragen naar 2001, worden overgedragen naar latere jaren door een aanpassing van de financiële vooruitzichten en weer worden opgevoerd in latere begrotingen. In de bedragen die in het VOB 2002 worden voorgesteld voor de Structuurfondsen is deze wederopvoering reeds inbegrepen voor een bedrag van 870 miljoen EUR, in overeenstemming met het besluit dat is genomen door de twee takken van de begrotingsautoriteit.

* De betalingskredieten voor rubriek 2 belopen 32,45 miljard EUR, wat een verhoging met 2,8 % in vergelijking met 2001 betekent. De betalingskredieten voor structuurfondsen belopen 29,85 miljard EUR, een verhoging met 4 % in vergelijking met de begroting 2001. Daar alle vooruitbetalingen in 2001 (en 2000) zijn uitgevoerd, dekt het voor 2002 voorziene bedrag slechts twee elementen: het merendeel zal worden besteed aan de nieuwe programma's (22,528 miljard EUR), aangezien in het 3e jaar van de nieuwe periode een geleidelijke verhoging van de terugbetalingen wordt verwacht. Voor de nog betaalbaar te stellen bedragen van de vorige periode zal in 2002 nog een aanzienlijk bedrag nodig zijn (7,322 miljard EUR), daar overeenkomstig de bepalingen van de nieuwe verordening betreffende de structuurfondsen einde maart 2003 de uiterste termijn is voor het indienen van de laatste betalingsverzoeken bij de Commissie. Verwacht wordt dat ongeveer 50 % van de last uit het verleden van einde 2001 zal zijn weggewerkt. Voor het Cohesiefonds wordt een bedrag voorgesteld dat lager is dan in de begroting 2001, maar hoger dan in het VOB 2001.

* Na de mislukking van de internationale visserijovereenkomst met Marokko zal de Commissie in overeenstemming met de conclusies van de top te Nice een herstructureringsprogramma voor de visserijvloot voorstellen. Aangezien een herziening van het maximum van rubriek 2 wordt uitgesloten in de conclusies van Nice, zal worden voorgesteld het flexibiliteitsinstrument te gebruiken voor rubriek 2.

4.3. Algemeen overzicht van rubriek 2

Rubriek 2 van de Financiële vooruitzichten bestrijkt de Structuurfondsen (het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV)) en het Cohesiefonds.

Zij heeft betrekking op de volgende ABB-beleidsgebieden:

- Regionaal beleid voor het EFRO en het Cohesiefonds;

- Werkgelegenheid en sociale zaken voor het ESF;

- Landbouw en plattelandsontwikkeling voor het EOGFL, afdeling Oriëntatie;

- Visserij voor het FIOV.

4.3.1. Structuurfondsen

Gedurende de periode 2000-06 wordt ongeveer 94 % van de Structuurfondsen bestemd voor de hoofdprogramma's (enige programmeringsdocumenten of operationele programma's); 5,35 % van de totale toewijzing wordt voorbehouden voor communautaire initiatieven. De rest van de toewijzing, maximaal 0,65 %, wordt besteed aan innovatieve maatregelen (tot 0,4 %) en technische bijstand (tot 0,25 %).

De vastleggingskredieten voor 2002 belopen 30,849 miljard EUR [inclusief wederopgevoerde kredieten, afkomstig van de begroting 2000]: 28,8743 miljard EUR voor de belangrijkste doelstellingen, 1,8303 miljard EUR voor de communautaire initiatieven en 144,4 miljoen EUR voor innovatieve maatregelen en technische bijstand.

De wederopvoering van onbestede kredieten van 2000 had in 2002 betrekking op doelstelling 1, doelstelling 2, FIOV behalve doelstelling 1 en de communautaire initiatieven EQUAL, INTERREG en URBAN.

4.3.1.1. Belangrijkste programma's (hoofdstukken B2-10 tot B2-13)

De hoofddoelstellingen voor de structuurfondsen zijn:

- doelstelling 1, bevorderen van ontwikkeling en structurele aanpassing in minder ontwikkelde regio's;

- doelstelling 2, ondersteuning van economische en sociale omschakeling van de gebieden met structurele moeilijkheden;

- doelstelling 3, ondersteuning van de aanpassing en de modernisering van de maatregelen en systemen op het terrein van onderwijs, opleiding en werkgelegenheid; en

- structurele maatregelen in de visserijsector buiten de regio's van doelstelling 1.

De Europese Raad van Berlijn heeft de volgende verdeling over de hoofddoelstellingen besloten (tegen prijzen van 1999):

- Doelstelling 1 (inclusief overgangssteun), gefinancierd door de vier fondsen: 135,9 miljard EUR

- Doelstelling 2 (inclusief overgangssteun), gefinancierd door EFRO en ESF: 22,5 miljard EUR

- doelstelling 3, gefinancierd door het ESF: 24 miljard EUR

- FIOV (exclusief doelstelling 1): 1,1 miljard EUR

In het kader van doelstelling 1 wordt ook steun verleend aan het specifieke programma voor het vredesproces in Noord-Ierland (PEACE) en, als een speciaal bijkomend programma, aan enkele Zweedse regio's.

De regio's die gedurende de vorige periode (1994-1999) onder doelstelling 1 vielen en die niet meer aan de vereiste criteria beantwoorden om in 2000-2006 voor steun in aanmerking te komen, zullen ten minste tot 2005 uit alle Structuurfondsen overgangssteun ontvangen in het kader van doelstelling 1. Ook de regio's die in 1999 onder doelstellingen 2 of 5b vielen en niet meer in aanmerking komen voor de nieuwe doelstelling 2, zullen overgangssteun ontvangen in het kader van doelstelling 2, en wel van het EFRO tot 2005.

Binnen de doestellingen 1 en 2 worden de toewijzingen over de fondsen verdeeld op grond van de programma's die in partnerschap met de lidstaten worden ingesteld. Aangezien de programmering nog niet is voltooid, kan nog geen definitief cijfer worden gegeven. In dit stadium konden voor doelstelling 1 slechts kleine wijzigingen worden verwacht. Voor doelstelling 2 wordt de verdeling tussen EFRO en ESF vastgesteld op grond van de reeds goedgekeurde programma's. Deze toewijzingen moeten worden herzien na de voltooiing van de programmering.

Vastleggingskredieten in 2002 (inclusief wederopvoering van 2000) (in miljoen EUR)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(*) Inclusief het PEACE-programma.

Elk hoofdstuk bevat een specifieke begrotingslijn waarmee de voltooiing van de eerdere programma's wordt gedekt. Voor vastleggingen hebben deze lijnen een symbolische toewijzing ("p.m."). Deze lijnen hebben enkel betrekking op betalingen, maar deze zijn definitief. De programma's die vroeger onder doelstellingen 1 en 6 vielen, zijn opgenomen in hoofdstuk B2-10; wanneer zij onder 2 en 5b vielen, zijn ze opgenomen in hoofdstuk B2-11, en wanneer zij onder 3 en 4 vielen, in B2-12. Het hoofdstuk "Overige structurele acties (buiten doelstelling 1)" bevat twee speciale begrotingsplaatsen voor betalingen in verband met de vastleggingen van vóór 2000 van het FIOV (voorheen 5a Visserij) en het EOGFL (voorheen 5a Landbouw).

4.3.1.2. De communautaire initiatieven (hoofdstuk B2-14)

Er zijn vier communautaire initiatieven, die elk door slechts één fonds worden gefinancierd:

(1) INTERREG, voor de bevordering van grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking, gefinancierd door het EFRO;

(2) LEADER, ten behoeve van de plattelandsontwikkeling, dat uit het EOGFL, Afdeling Oriëntatie, wordt gefinancierd;

(3) EQUAL, voor de ontwikkeling van de menselijke hulpbronnen binnen een context van gelijke kansen, dat door het ESF wordt gefinancierd; en

(4) URBAN, tot economische en sociale rehabilitatie van in crisis verkerende steden en voorsteden met het oog op een duurzame stedelijke ontwikkeling, gefinancierd door het EFRO.

De toewijzingen voor de vier communautaire initiatieven belopen 1,83 miljard EUR tegen de huidige prijzen, inclusief de wederopvoering van de onderbestedingen van 2000. In overeenstemming met de verordening betreffende de Structuurfondsen en de richtsnoeren van de Commissie voor elk initiatief, wordt de toewijzing voor 2002 als volgt verdeeld:

- INTERREG 880,2 miljoen EUR

- LEADER 311,6 miljoen EUR

- EQUAL 512,2 miljoen EUR

- URBAN 126,3 miljoen EUR

Dit hoofdstuk bevat ook een afzonderlijk begrotingsonderdeel tot dekking van betalingen van vorige programmeringsperiodes dat alle vroegere communautaire initiatieven bestrijkt.

4.3.1.3. Innoverende acties en technische bijstand (hoofdstuk B2-16)

Aan dit hoofdstuk is 144,4 miljoen EUR aan vastleggingen toegewezen. Deze kredieten bestrijken innoverende acties op communautair niveau, zoals studies, proefprojecten en het uitwisselen van ervaring, alsmede technische bijstand, zoals maatregelen in verband met voorbereiding, toezicht, evaluatie en controle. Technische bijstand omvat eveneens mini-begrotingen van de structuurfondsen, die worden gekenmerkt door een specifieke toelichting in de begroting.

Er is ook een afzonderlijke begrotingsplaats voor betalingen van vorige periodes.

4.3.1.4. Betalingskredieten

Er zijn drie soorten betalingen: vooruitbetalingen, betalingen voor vastleggingen van de nieuwe periode (terugbetalingen voor de nieuwe programma's) en betalingen voor vastleggingen van de vorige periode (last uit het verleden).

Voor de nieuwe programma's wordt ervan uitgegaan dat alle vooruitbetalingen in 2001 zouden worden betaald en dat in 2002 alleen terugbetalingen zouden worden uitgevoerd. Voor het derde jaar van uitvoering van de nieuwe programma's, wordt een drastische verhoging van de terugbetalingen voorgenomen. Wanneer de noodzaak van betalingen moet worden geëvalueerd dient evenwel rekening te worden gehouden met de oorspronkelijke termijnen van bij de goedkeuring van de nieuwe programma's. Om die reden worden minder kredieten gevraagd dan bij de financiële vooruitzichten werd aangenomen, ook al is er een hoge mate van onzekerheid bij de vaststelling van de terugbetalingen, aangezien dit een volledig nieuw mechanisme is voor de structuurfondsen. Deze onzekerheid moet worden gerelativeerd, gelet op de algemene budgettaire beperkingen. Er wordt verondersteld dat gemiddeld ongeveer 75 % van een jaarlijkse afbetaling in 2002 zou worden betaald, met een ietwat hoger terugbetalingspercentage (ca. 80 tot 85) voor doelstelling 3 en het FIOV (behalve doelstelling 1) daar alle desbetreffende programma's reeds in 2000 waren goedgekeurd.

Voor de eerdere programma's wordt ervan uitgegaan dat ongeveer 50 % van de geraamde last uit het verleden (nog betaalbaar te stellen verplichtingen) die eind 2001 zou overblijven, in 2002 zou worden betaald. Dit betalingstempo stemt overeen met de hypothese waarvan is uitgegaan bij de opstelling van de Financiële Vooruitzichten. Het zou namelijk betekenen dat ongeveer 15 % van de einde 1999 vastgestelde nog betaalbaar te stellen bedragen in 2002 zou worden betaald, terwijl ongeveer 70 % geacht wordt reeds te zijn afgewikkeld in 2000 en 2001. Deze veronderstelling wordt toegepast op alle hoofdstukken van de begroting, maar er zal zeker enige ruimte zijn voor flexibiliteit tussen de fondsen - vooral indien deze via dezelfde begrotingsplaats worden gefinancierd - indien dit nodig blijkt bij de uitvoering van de begroting.

4.3.2. Cohesiefonds

De vastleggingskredieten belopen overeenkomstig de Financiële Vooruitzichten 2,789 miljard EUR. De betalingskredieten belopen 2,6 miljard EUR, wat een vermindering met 9,1 % in vergelijking met de begroting 2001 betekent, maar een verhoging met 4 % in vergelijking met het VOB 2001.

5. Intern beleid: Rubriek 3

5.1. Overzichtstabel

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

5.2. Belangrijkste aspecten van rubriek 3

* In dit voorstel wordt voor het financieel jaar 2002 voorzien in uitgaven in het kader van het interne beleid (Rubriek 3 van de Financiële Vooruitzichten) ten belope van 6,49 miljard aan vastleggingskredieten en 6,057 miljard aan betalingskredieten, wat in vergelijking met de begroting 2001 een verhoging betekent met respectievelijk 4,1 en 3,5 %.

* De verhoging van het maximum van deze rubriek overeenkomstig de Financiële Vooruitzichten (286 miljoen EUR) wordt vooral gebruikt voor de reeds geprogrammeerde verhogingen voor het 5e kaderprogramma voor onderzoek (135 miljoen EUR) en op het gebied van de milieubescherming. De toewijzing van meer dan 4/5 van het totale bedrag voor intern beleid staat namelijk vast doordat over deze bedragen voor de meerjaarlijkse programma's overeenstemming is bereikt in het kader van de medebeslissingsprocedure. Voorts is er een klein aantal grote programma's waarvoor indicatieve referentiebedragen gelden.

* Naast de ruime strategische doelstellingen op middellange termijn voor 2000-2005 (een nieuwe economische en sociale agenda, betere levenskwaliteit en levensomstandigheden) bestrijkt het voorstel voor rubriek 3 hoofdzakelijk twee van de zes politieke prioriteiten voor 2002, namelijk:

- Invoering van de gemeenschappelijke munt, waarvoor de ondersteunende maatregelen moeten worden voortgezet teneinde het succes van de invoering van de euro te waarborgen. Deze maatregelen omvatten vooral voorlichtingscampagnes, alsmede de verdere ontwikkeling van instrumenten voor statistieken, analytische voorspelling en oriëntatie, die noodzakelijk zijn voor de besluitvorming in de eurozone;

- Duurzame ontwikkeling vanuit ecologisch, economisch en sociaal oogpunt. Naast de versterking van de maatregelen die gericht zijn op milieubescherming, volksgezondheid, voedselveiligheid (in het bijzonder de goedkeuring van de nieuwe Europese voedselautoriteit) en de bestrijding van sociale uitsluiting, wordt gepland het sectoraal beleid op bepaalde vlakken, zoals vervoer en energie, te herzien. Deze prioriteit is nauw verwant met de strategische doelstelling "verbeterde levens- en werkomstandigheden", waarmee wordt beoogd iets te doen aan de problemen uit het dagelijks leven van de burgers van de Unie. Naast de bestaande acties in verband met vervoer (met inbegrip van veiligheidsproblemen), onderwijs, cultuur en milieu, omvatten de nieuwe prioriteiten consumentenbescherming, voedselveiligheid, volksgezondheid en justitie. Tevens moet worden overwogen of deze acties, die van wezenlijk belang zijn voor een duurzame ontwikkeling in al haar dimensies, dienen te worden versterkt op het gebied van onderzoek, onderwijs en opleiding.

- Bovendien is de strategische doelstelling 2000-2005, "een nieuwe economische en sociale agenda", waarbij wordt uitgegaan van een op kennis gebaseerde economie, innovatie en een beleid van concurrentiële en duurzame economische ontwikkeling, dat bijdraagt tot groei, volledige werkgelegenheid en sociale cohesie, ook verwerkt in het VOB. In het bijzonder vinden vele geldig blijvende klemtonen in de begrotingen 2001 en 2002 hun oorsprong in onderzoek en technische ontwikkeling, de bevordering van de informatiemaatschappij en de maatregelen tot stimulatie van innovering en ondernemingszin, tot aanmoediging van investeringen in menselijk kapitaal, en ter ontwikkeling van een Europees sociaal beleid (werkgelegenheid, arbeid, sociale voorzieningen enz.).

5.3. Algemeen overzicht van rubriek 3

- Onderzoek en technologische ontwikkeling (OTO): OTO blijft de belangrijkste uitgavenpost in deze rubriek (bijna 2/3 van rubriek 3, d.i. 4,055 miljard EUR) door een verhoging met 135 miljoen EUR in vergelijking met de begroting 2001, d.i. + 3,4 % voor het 5e kaderprogramma. Dit bedrag omvat 45 miljoen EUR voor het laatste gedeelte van het herstel van de middelen die in 1999 bij OTO werden weggehaald vanwege de dringende nood aan wederopbouw in Kosovo. 2002 is niet enkel het laatste jaar van het 5e kaderprogramma, maar ook het jaar waarin het nieuwe 6e kaderprogramma van start gaat. Dit programma, waarvoor de Commissie onlangs een bedrag van 17,5 miljard EUR voorstelde, heeft tot doel een gemeenschappelijke Europese onderzoeksruimte te verwezenlijken; dit project os geratificeerd door de Europese Raden van Lissabon, Feira en Nice. Een centraal element hiervan is de ontwikkeling van de op kennis gebaseerde economie en maatschappij in de Unie, omdat dit de sleutel is voor innovatie, concurrentievermogen, werkgelegenheid, duurzame economische groei en sociale cohesie.

- Trans-Europese netwerken: de TEN-programma's voor vervoer (585 miljoen EUR of + 1,7 %); telecommunicatie (37 miljoen EUR of + 5,7 %), energie (21 miljoen EUR of hetzelfde bedrag als in 2001) gaan het derde jaar van tenuitvoerlegging in en de voorgestelde bedragen zijn in overeenstemming met de afgesproken financiële planning. Het programma IDA II (24 miljoen EUR), waardoor de telematica-netwerken van de overheidsdiensten met elkaar worden verbonden, wordt gehandhaafd op hetzelfde niveau als de voorgaande jaren.

- Onderwijs en jeugd: 2002 zal het derde jaar zijn waarin de programma's Socrates (250 miljoen EUR of + 1,7 %) en Jeugd (72 miljoen EUR of + 2,9 %) ten uitvoer worden gelegd. Voor het Leonardo-programma (2000-2006) werd de medebeslissingsprocedure niet gebruikt, maar het bedrag dat wordt voorgesteld voor het voorontwerp van begroting 2002 (157 miljoen EUR of + 6,8 %) is in overeenstemming met de programmering. Voorgesteld wordt het eLearning-inititief in het tweede jaar voort te zetten.

- Voor het eerst wordt een bedrag van 7 miljoen EUR voorgesteld voor de financiering van de Europese politieke partijen, via een nieuwe, specifieke begrotingsplaats, B3-500.

- Cultuur en audiovisuele acties: 2002 zal het derde jaar van de tenuitvoerlegging van het kaderprogramma voor cultuur (32,5 miljoen EUR of - 1,5 %) zijn het tweede jaar voor de programma's Media Plus en Media Opleiding (in totaal 78 miljoen EUR of - 2,5 %). Voorgesteld wordt een nieuwe begrotingsplaats, B3-2018, in te stellen voor proefprojecten in verband met het audiovisuele i2i-programma van de EIB-groep.

- Voorlichting en communicatie: hiervoor wordt een totaalbedrag van 112,1 miljoen EUR, of 8,8 % meer dan in 2001, voorgesteld (inclusief de campagnes over de euro de Intergouvernementele Conferentie van 2004 en de uitbreiding).

- Interne markt, gezondheid en consumentenbescherming (respectievelijk 14,2 en 76,5 miljoen EUR in rubriek 3): de belangrijkste programma's zijn Douane 2002 (24,1 miljoen EUR of dezelfde som als in 2001), Fiscalis (8,4 miljoen EUR of + 10,5 %), Statistieken (34 miljoen EUR of + 4,3 %) en het kaderprogramma voor consumentenbescherming (22,5 miljoen EUR of hetzelfde niveau als vorig jaar). Het bedrag voor Fiscalis is bepaald bij medebeslissing; het gaat om het laatste jaar van het programma. Het programma voor volksgezondheid gaat zijn tweede jaar in (46,5 miljoen EUR) en 7,5 miljoen EUR wordt toegewezen aan het opstarten van de Europese Voedselautoriteit, die zowel voor het Europees Parlement als voor de Raad een politieke prioriteit is. Indien dit bedrag onvoldoende zou blijken, kan het worden verhoogd door middel van overschrijvingen die in 2002 bij voorrang worden behandeld. Het Bureau voor de Geneesmiddelenbeoordeling zal worden gefinancierd met een basissubsidie van 14 miljoen EUR en met een verhoogde subsidie voor betalingsvrijstellingen voor weesgeneesmiddelen ten bedrage van 3,3 miljoen EUR.

- Milieu: kredieten ten belope van 140,6 miljoen EUR, of een verhoging met 84,2 miljoen EUR in vergelijking met 2001 na de herprogrammering, worden toegewezen aan het interne gedeelte van het programma LIFE III. Deze drastische verhoging kan worden verklaard door het feit dat de toewijzing voor dit programma in 2001 duidelijk onder het niveau van dat voor het begrotingsjaar 2000 bleef. Dat was ten dele het gevolg van de laattijdige goedkeuring van de nieuwe verordening voor LIFE III (2000-2004) en ten dele van de nood aan een intensief toezicht op een aanzienlijk aantal LIFE II-contracten om de achterstand in te halen die veroorzaakt werd door een personeelsgebrek. Er werd afgesproken slechts vier in plaats van vijf oproepen tot het indienen van voorstellen te doen gedurende de periode 2000-2004. De totale begroting van 613 miljoen EUR werd derhalve verdeeld over vier perioden, waarvan 2000-2001 de eerste is (113 en 56,4 miljoen EUR), in plaats van vijf gelijke jaarlijkse toewijzingen van ongeveer 120 miljoen EUR. Voor het VOB 2002 betekent dit dat 140,6 miljoen EUR wordt voorgesteld, tegen 56,4 miljoen EUR in de begroting 2001.

- Energie: zowel voor ALTENER (18,2 miljoen EUR of + 4 %) als voor SAVE (10 miljoen EUR of - 9,1 %) is dit het laatste jaar van tenuitvoerlegging.

- Justitie en binnenlandse zaken: met het voor 2002 geplande bedrag ten belope van 80,6 miljoen EUR zullen de activiteiten kunnen worden voortgezet op hetzelfde niveau als in 2001, toen dit beleidsgebied aanzienlijk werd versterkt. Het Daphne-programma (5 miljoen EUR) zal in 2002 zijn derde jaar ingaan, terwijl het Europees Vluchtelingenfonds wordt gestabiliseerd (45 miljoen EUR) en de campagne tegen discriminatie wordt voortgezet (16,2 miljoen EUR, d.i. + 31,7 %). Met het oog op de instelling van een Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en gerechtigheid, is dit beleidsgebied een van de politieke prioriteiten van het Parlement voor 2002, in het bijzonder wat betreft de tenuitvoerlegging van de conclusies van de Europese Raad van Tampere van 1999 en de ontwikkeling van een coherent asiel- en immigratiebeleid.

- Ondernemingen: de kredieten die worden voorgesteld voor het meerjarenprogramma voor ondernemingen en ondernemerschap en de actie voor de verbetering van het financieel klimaat voor het MKB zijn in overeenstemming met de financiële planning (respectievelijk 27, 6 en 71 miljoen EUR), waarmee de begrotingsautoriteit heeft ingestemd in het kader van de begrotingsprocedure van vorig jaar. Het proefproject inzake de gevolgen van de uitbreiding (B5-3003) zal financiering blijven ontvangen.

- Werkgelegenheid en sociale zaken: naast de bedragen die zijn gepland voor de programma's van bestrijding van de uitsluiting en maatregelen ten gunste van de arbeidsmarkt, die in 2002 lager zijn dan de toewijzingen van 2001, wordt in het algemeen voorgesteld de acties op hetzelfde niveau voort te zetten als in 2001. Ter voorbereiding van het Europees Jaar van de Gehandicapte, dat voor 2003 wordt gepland, is reeds 4 miljoen EUR opgenomen in het VOB 2002. Voor 2002 is een totaalbedrag van 133,1 miljoen EUR gepland, of - 10 % in vergelijking met 2001; deze vermindering is vooral een gevolg van de beëindiging van de proefactie "plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven" (12 miljoen EUR in 2001). In de door het Sociaal Fonds gefinancierde programma's is rekening gehouden met de resultaten van deze proefactie.

6. Extern beleid: Rubriek 4

6.1. Overzichtstabel

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

6.2. Belangrijkste aspecten van rubriek 4

* In het voorontwerp van begroting voor 2002 bedragen de vastleggingskredieten van rubriek 4 in totaal 4,826 miljard EUR of ongeveer 103 miljoen EUR minder dan in 2001 (- 2,1 %). Deze vermindering is het gevolg van het gebruik van het flexibiliteitsinstrument in 2001 voor een bedrag van 200 miljoen EUR. Uitgaand van een maximum voor rubriek 4 ten belope van 4,873 miljard EUR, zou de marge onder het maximum van rubriek 47,22miljoen EUR bedragen. Deze krappe middelen verplichtten tot moeilijke keuzes.

* Voor de betalingskredieten wordt in totaal 4,296 miljard EUR voorgesteld, wat overeenstemt met een verhoging van 9,6 % in vergelijking met 2001. Dit percentage lijkt hoog, maar moet worden gerelativeerd omdat het niveau van de betalingen in de begroting 2001 niet voldoende is om alle contractuele verplichtingen van de EU te dekken. Dit is in het bijzonder het geval voor het begrotingshoofdstuk voor de Balkan; in de Gewijzigde en Aanvullende Begroting nr. 4/2001, die na het VOB 2002 aan de Begrotingsautoriteit zal worden toegezonden en die vóór de zomervakantie moet worden goedgekeurd, is rekening gehouden met het gebrek aan betalingskredieten in dit hoofdstuk. Uit de voorgestelde verhoging in betalingskredieten voor 2002 blijkt hoeveel inspanningen worden gedaan om de nog betaalbaar te stellen verplichtingen (last uit het verleden) weg te werken, in het bijzonder in de twee hieronder vermelde prioritaire gebieden.

* Van de zes prioriteiten voor 2002 die einde 2000 door de Commissie en in februari 2001 in het besluit betreffende de jaarlijkse beleidsstrategie zijn vastgesteld, staan er drie rechtstreeks in verband met het extern beleid: twee hiervan, Ontwikkelingssamenwerking en het Middellandse-Zeegebied, vallen onder rubriek 4, terwijl een derde, Uitbreiding, onder rubriek 7 (Pretoetredingsbeleid) valt.

- Ontwikkelingssamenwerking is voor de Unie van essentieel belang, gelet op haar sleutelrol als verlener van omvangrijke financiële bijstand. De nadruk wordt gelegd op strategieën met het oog op de bestrijding van armoede ("poverty focus"), het belangrijkste doeleinde van alle ontwikkelingshulp: in dit verband richt de Commissie zich vooral op onderwijs en gezondheidszorg, waarbij zij streeft naar een efficiënte coördinatie met de lidstaten en de internationale organisaties die ter plaatse optreden. Hiertoe zal de Commissie haar beleidsinstrumenten, waaronder het EOF, heroriënteren. In 2002 zouden er voor het EOF aanzienlijk meer betalingen moeten worden verricht dan in 2001.

- Voor de prioriteit Middellandse-Zeegebied blijven de in Barcelona vastgestelde beginselen, doelstellingen en instrumenten van kracht, aangezien de Unie nauwere banden moet smeden met haar nabije buren en zo de onmisbare bijstand aan de begunstigde staten verzekeren, om deze in staat te stellen stabiliteit, democratie en voorspoed te bereiken. Het optreden van de EU volgt drie sporen: de versnelling van de onderhandelingen over toetredingsovereenkomsten, de ontwikkeling van samenwerking en uitwisseling tussen mediterrane landen onderling en de geleidelijke oprichting van een functionerende interne markt van Europese en mediterrane landen. In het komende jaar zullen in de begroting vooral veel meer betalingskredieten worden opgenomen, terwijl de vastleggingskredieten pas nadien zullen worden verhoogd.

* Programmabeheer en deconcentratie. Het beheer van de externe bijstandsprogramma's gaat door een grondig rationalisatieproces. In de loop van 2001 zullen 21 delegaties van de Commissie worden versterkt om het beheer van de externe steun te verbeteren en nauwere banden te smeden met de begunstigde landen. In 2002 zullen nog 30 andere delegaties worden uitgebreid. Ondertussen zullen de oude BAT's geleidelijk verdwijnen. Met het oog hierop moet de Commissie voldoende middelen toewijzen aan de begrotingsplaatsen voor technische bijstand. De verhoging van deze begrotingsplaatsen wordt evenwel gecompenseerd door een gelijke verlaging van de operationele begrotingsplaatsen binnen de desbetreffende geografische toewijzing.

* Wat de mislukte visserijovereenkomst met Marokko betreft, zal het geprogrammeerde bedrag van 125 miljoen EUR voorlopig in de reserve blijven. Voorgesteld wordt het bedrag dat overeenstemt met het in rubriek 2 voor te stellen herstructureringsprogramma, te reserveren onder rubriek 4, zolang de kredieten voor enkele andere internationale visserijovereenkomsten kunnen worden verhoogd. In de herfst zal e situatie worden aangepast in de traditionele Nota van Wijzigingen.

6.3. Algemeen overzicht van rubriek 4

Rubriek 4 van de Financiële Vooruitzichten bestrijkt het externe optreden van de Unie, met uitzondering van het uitbreidingsproces en het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF). Onder deze rubriek vallen de volgende beleidsgebieden: externe betrekkingen, ontwikkeling en betrekkingen met de ACS-landen, handel, humanitaire hulp en het deel van het visserijbeleid dat te maken heeft met internationale overeenkomsten. Voorlopig valt ook de financiële bijstand aan de mediterrane kandidaat-lidstaten Cyprus, Malta en Turkije onder deze rubriek.

In het voorstel van dit jaar wordt bij de betalingskredieten de nadruk gelegd op twee doelstellingen: ten eerste het zorgen voor voldoende betalingskredieten om alle aangegane contractuele verplichtingen na te komen, ten tweede de voortzetting van de reeds in 2000 geleverde inspanningen met het oog op de afwikkeling van de nog betaalbaar te stellen verplichtingen uit het verleden. Er dient op te worden gewezen dat de Commissie reeds een diepgaande analyse heeft gemaakt van alle oude en ongebruikte vastleggingen, waarvan sommige dateren van vóór 1996: dit onderzoek heeft al tot goede resultaten geleid, daar de Commissie aanzienlijke sommen kon vrijmaken, en het wordt voortgezet. Om te voldoen aan beide hierboven vermelde vereisten is een grondige evaluatie gemaakt van de reële behoeften aan betalingen; deze is er ook op gericht het aantal in de loop van het jaar door te voeren aanpassingen (overschrijvingen, gewijzigde begrotingen) tot een minimum te beperken.

Zoals hierboven vermeld is de procentueel hoge stijging van de betalingskredieten (9,6 %) beïnvloed door het feit dat in 2001 onvoldoende betalingskredieten voor de Balkan beschikbaar waren. Uit de verdeling per hoofdstuk blijkt dan ook dat binnen rubriek 4 de hoogste relatieve stijging van de betalingskredieten het Balkan-hoofdstuk betreft.

De belangrijkste geografische en thematische acties zijn de volgende:

Westelijke Balkan (- 1,3 %, 828 miljoen EUR). De vastleggingskredieten voor de Westelijke Balkan worden lichtjes verminderd in vergelijking met 2001. In dit cijfer is rekening gehouden met de voorafgaandelijke verstrekking van middelen die in 2000 en 2001 kon plaatsvinden dankzij herschikkingen en het gebruik van het flexibiliteitsinstrument; het is niet in tegenspraak met het indicatieve CARDS-referentiebedrag van de Raad ten belope van 4,65 miljard EUR voor de regio in de periode 2000-2006. De voortzetting van zulke aanzienlijke financiële verplichtingen in 2002 is noodzakelijk om voort te gaan op het élan na de democratische verandering in Servië, die door de Gemeenschap wordt ondersteund met een omvangrijk herstelprogramma. De onder dit hoofdstuk vallende macro-financiële bijstand is met 25 % verhoogd in vergelijking met 2000. De betalingskredieten worden in vergelijking met de begroting 2001 verhoogd om de snelle tenuitvoerlegging van de vastleggingen mogelijk te maken.

Oost-Europa, de Kaukasus en de Centraal-Aziatische republieken (TACIS) (+ 0,1 %; 470 miljoen EUR). De vastleggingskredieten blijven op hetzelfde nominaal bedrag als in 2001 en zijn compatibel met het referentiebedrag van de rechtsgrond, dat is vastgesteld op 3,138 miljard EUR voor 2000-2006. De stabilisering van de vastleggingskredieten, terwijl die in andere toewijzingen dalen, wijst op het toenemende belang van de regio voor de EU, in het bijzonder in het vooruitzicht van de uitbreiding.

Azië (- 2,2 %; 436 miljoen EUR). Het optreden van de EU is in Azië vooral gericht op basisonderwijs en gezondheidszorg, met het oog op de verlichting van de armoede. De financiële samenwerking van de EU zal vooral betrekking hebben op armere landen, terwijl de economische samenwerking zal worden versterkt op verscheidene gebieden van wederzijds nut (wetenschap, technologie, cultuur, milieu en het economisch en wettelijk kader). In grote lijnen op dezelfde manier als in andere regio's, wil de Commissie het deconcentratieproces naar de EU-delegaties in de regio versnellen, waardoor de EU en de eindbegunstigde van de financiële bijstand dichter bij elkaar komen.

Latijns-Amerika (- 6,3 %; 315 miljoen EUR). Net zoals in Azië, heeft de Commissie bij haar optreden in Latijns-Amerika in het bijzonder de nadruk gelegd op de sectoren Gezondheidszorg en onderwijs. Terwijl de financiële en technische samenwerking met de EU zal mikken op het bevorderen van duurzame groei in de regio, zou de economische samenwerking moeten dienen als groeikatalysator. De follow-up van de top van Rio is cruciaal en het beleid zal uitgaan van drie invalshoeken: een intensievere politieke dialoog, financiële en economische betrekkingen en samenwerking in sleutelsectoren. Voorgesteld wordt de totale toewijzing voor Latijns-Amerika te verminderen; dit is het gevolg van de beperktheid van de financiële middelen, de onbevredigende tenuitvoerlegging van het voorbije jaar en het aantal nog betaalbaar te stellen verplichtingen. De voor 2002 voorgestelde toewijzing zou evenwel de voortzetting van de inspanningen van de EU in de zwaarst getroffen landen (bijv. heropbouw na de orkaan Mitch, Venezuela) mogelijk moeten maken. Het niveau van de administratieve en technische bijstand zal stijgen met het oog op de extra uitgaven ten gevolge van de deconcentratie en de behoeften van de programma's in de delegaties die de BAT's geleidelijk laten verdwijnen.

Middellandse-Zeegebied (- 3,7 %; 863 miljoen EUR). Het belangrijkste financieel instrument voor de regio is het MEDA-programma, dat in 2000 werd verlengd met een indicatief bedrag van 5,35 miljard voor de periode 2000-2006. Het Middellandse-Zeegebied is ook een van de zes prioriteiten die de Commissie einde 2000 heeft vastgesteld en die in februari 2001 werden bevestigd in het besluit betreffende de jaarlijkse beleidsstrategie. Naast het MEDA-programma, waarvan de tenuitvoerlegging ongetwijfeld moet worden verbeterd op het vlak van de procedures en de efficiëntie, beschikt de Gemeenschap over de volgende instrumenten in deze regio: de financiële protocollen met de mediterrane landen, de bijstand aan de mediterrane kandidaat-lidstaten, de financiële steun aan de Palestijnen en de samenwerking met en de bijstand aan de regio rond de Perzische Golf (GCC, Jemen, Iran). Voorgesteld wordt het bedrag voor de regio rond de Middellandse Zee in 2002 te verminderen, maar de betalingskredieten stijgen met 19 %, om de in de voorbije jaren opgelopen achterstand bij de nog betaalbaar te stellen verplichtingen weg te werken. De financiële bijstand aan Cyprus en Malta is in een afzonderlijk hoofdstuk ondergebracht omwille van de duidelijkheid; er wordt voorgesteld de vastleggingskredieten met meer dan 10 % te verhogen en de betalingskredieten met meer dan 55 %. Voor Turkije blijven de toewijzingen in dezelfde structuren als in de begroting 2001 in afwachting van de goedkeuring van de rechtsgrond voor het pretoetredingsbeleid. Zij zouden vervolgens kunnen worden overgedragen naar een afzonderlijk hoofdstuk, zoals dat voor Malta en Cyprus.

Zuid-Afrika (+ 2,5 %, 125 miljoen EUR). De lichte verhoging van de toewijzing voor Zuid-Afrika is het rechtstreekse gevolg van de goedkeuring van de rechtsgrond in juni 2000, met een indicatief jaarlijks bedrag van 125 miljoen EUR. Zuid-Afrika heeft reeds alle beheersprocedures (deconcentratieproces) herzien om de tenuitvoerlegging van de programma's te verbeteren.

Mensenrechten en democratisering (- 7,8 %; 95 miljoen EUR). De totale toewijzing voor deze activiteit bedraagt 95 miljoen EUR (tegenover 102 miljoen EUR in 2001). De gehele structuur van het hoofdstuk wordt gerationaliseerd: één enkele begrotingsplaats vervangt de bestaande instrumenten om deze activiteit op meer flexibele en consistente wijze te kunnen beheren. De bestrijding van het sekstoerisme wordt ook opgenomen in het werkingsgebied van deze begrotingsplaats.

Overige samenwerkingsmaatregelen (- 07 %; 457,3 miljoen EUR). In 2002 zet de Commissie haar streven naar transparantie en specificiteit voort door de nomenclatuur voor een heterogene verzameling maatregelen (bijv. tropische bossen, kinderen, NGO's, volksgezondheid), die binnen titel B7-6 van de begroting vallen, te wijzigen. Elk van deze maatregelen is ondergebracht in een afzonderlijk hoofdstuk. Andere maatregelen die in deze titel worden opgenomen zijn de snellereactiefaciliteit (verhoogd tot 25 miljoen EUR, d.i. + 25 %), de bijdrage aan KEDO (Korean Peninsula Energy Development Organisation), evaluatie, landmijnen. Andere maatregelen vallen onder titel B7-8 van de begroting, zoals samenwerking op onderwijsgebied, milieumaatregelen en handelsaangelegenheden; wat het handelsbeleid betreft, stelt de Commissie een hoger bedrag voor dan in de begroting 2001 was toegewezen, met het oog op de nieuwe ronde van multilaterale onderhandelingen over diensten in het kader van de WHO/GATS, die wellicht in de nabije toekomst van start gaat, en om de capaciteit om de minst ontwikkelde landen bijstand te verlenen, te verhogen. In het VOB 2002 wordt tevens voorgesteld in het kader van rubriek 4 een bijdrage te leveren aan het World Anti-Doping Agency (2,55 miljoen EUR ten laste van artikel B7-823).

Visserij (+ 0 %, 273 miljoen EUR). Momenteel wordt voorgesteld de kredieten ongewijzigd op 273,4 miljoen EUR te laten zoals in de begroting 2001. Na het einde van de onderhandelingen met Marokko is het bedrag van 125 miljoen EUR in de reserve opgenomen, waardoor ruimte vrijkomt voor een mogelijke kredietverhoging voor overeenkomsten waarover in 2001-2002 opnieuw moet worden onderhandeld.

Humanitaire hulp (+ 0 %; 473 miljoen EUR). De humanitaire hulp van de Gemeenschap is gericht op niet-discriminerende bijstand, die in de eerste plaats berekend is op hulp en steun aan mensen in derde landen, in het bijzonder in ontwikkelingslanden, die het slachtoffer zijn van natuurrampen, oorlogen of gewapende conflicten. Voorgesteld wordt de kredieten ongewijzigd op 473 miljoen EUR te laten zoals in de begroting 2001 (hoofdstuk B7-21). Bij de reserve voor noodhulp is een extra bedrag van 213 miljoen EUR (208 miljoen EUR in 2001) opgenomen. Deze reserve kan evenwel slechts worden gebruikt voor onverwachte behoeften.

Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (- 2,8 %; 35 miljoen EUR). De vastleggingskredieten voor het Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid blijven stabiel (lichte vermindering van 36 naar 35 miljoen EUR). Er mag niet worden vergeten dat de administratieve kosten van speciale gezanten in 2001 naar de begroting van de Raad zijn overgedragen. Voorts wordt voorgesteld de nomenclatuur van de begroting te wijzigen door nieuwe en lopende maatregelen samen te voegen.

Voedselhulp (- 4,6 %; 434 miljoen EUR). Voorgesteld wordt de kredieten voor voedselhulp en ondersteunende activiteiten op een lager niveau (434 miljoen EUR) te brengen dan in de begroting 2001 (455 miljoen EUR). Dit is het gevolg van een verschuiving van prioriteiten binnen de beperkte mogelijkheden van rubriek 4.

7. Pretoetredingsinstrumenten: Rubriek 7

7.1. Overzichtstabel

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De activiteiten die onder deze instrumenten vallen, maken alle deel uit van het beleidsgebied van de uitbreiding; de in de Financiële Vooruitzichten goedgekeurde maxima worden streng nageleefd.

In het VOB wordt een bijzonder aanzienlijke verhoging van de betalingskredieten voorgesteld. SAPARD en ISPA zijn in 2000 van start gegaan, maar in dat eerste jaar konden geen betalingen worden verricht. In 2002 zouden de programma's op kruissnelheid moeten komen en aanzienlijke terugbetalingen moeten verwerken. De redenering van rubriek 4 over de vermindering van de nog betaalbaar te stellen verplichtingen is ook van toepassing op PHARE.

Van de zes prioriteiten voor 2002, die einde 2000 door de Commissie zijn vastgesteld, wat leidde tot het besluit betreffende de jaarlijkse beleidsstrategie van februari 2001, is er één, uitbreiding, identiek met het bereik van rubriek 7 (pretoetreding), maar het dekt uiteraard vele door de diensten uitgevoerde activiteiten, die geen rechtstreekse budgettaire gevolgen hebben. De nadruk zal worden gelegd op het toezicht over de tenuitvoerlegging van het acquis communautaire met het oog op de afsluiting van de toetredingsonderhandelingen met de lidstaten die aan de criteria beantwoorden; de financiële gevolgen zijn derhalve eerder voor rubriek 5, Administratieve uitgaven.

7.2. SAPARD, het pretoetredingsinstrument voor de landbouw

Overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Berlijn wordt pretoetredingssteun aan de 10 LMOE-kandidaat-lidstaten toegekend voor de landbouwsector. In het financiële kader 2000-2006 belopen de jaarlijkse toewijzingen 520 miljoen EUR (tegen de prijzen van 1999); zij vallen onder het landbouwrichtsnoer. De toewijzing voor 2002 bedraagt 555 miljoen EUR (geïndexeerd bedrag van Berlijn). Voor betalingskredieten is een bedrag van 470 miljoen EUR uitgetrokken.

De pretoetredingsmaatregelen beogen in het bijzonder steun te verlenen voor de verbetering van het rendement van de bedrijven, de verwerking en distributie van landbouwproducten, de veterinaire en fytosanitaire controles en de kwaliteitsverbetering. De pretoetredingssteun geldt ook voor het beheer van de natuurlijke hulpbronnen, beroepsopleiding, diversificatie van de economische activiteiten op het platteland, agromilieu- en bosbouwinitiatieven, alsmede de verbetering van de plattelandsinfrastructuur en -dorpen.

7.3. ISPA, het structurele pretoetredingsinstrument

ISPA maakt deel uit van het regionaal beleid, maar het is gericht op structurele aanpassingen in de kandidaat-lidstaten.

Een bedrag van 1,109 miljard EUR aan vastleggingskredieten wordt voorgesteld; dit is het desbetreffende submaximum van de Financiële Vooruitzichten. Betalingskredieten belopen 900 miljoen EUR, een drastische verhoging in vergelijking met de 350 miljoen EUR die in de begroting 2001 zijn opgenomen, omdat in het derde jaar van tenuitvoerlegging de betalingen de achterstand op de vastleggingen moeten inhalen.

7.4. PHARE, het pretoetredingsinstrument

In de Financiële Vooruitzichten wordt het totaalbedrag voor 2002 vastgesteld op 1,664 miljard EUR, wat een verhoging met 2,7 % betekent in vergelijking met de 1,62 miljard EUR van de begroting 2001. Bovendien stijgen de betalingskredieten ten opzichte van 2001 met 9,2 % en bereiken zo 1,55 miljard EUR.

Zoals reeds vermeld, wordt de pretoetredingsstrategie voor Cyprus, Malta en Turkije verder gefinancierd onder rubriek 4, hoewel het om kandidaat-lidstaten gaat. Indien een herziening van het maximum van rubriek 7 zou worden goedgekeurd, zou er ruimte worden gecreëerd voor de overdracht van de steun aan deze landen.

8. Administratieve uitgaven: Rubriek 5:

8.1. Overzichtstabel

(in miljoen EUR)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

8.2. Belangrijkste aspecten van rubriek 5

In 2002 zullen drie belangrijke elementen invloed hebben op de ontwikkeling van deel A van de Commissie:

(1) Maatregelen in verband met de hervorming

In 2002 zullen de maatregelen in verband met de hervorming de voortzetting zijn van de maatregelen naar aanleiding van de Nota van Wijzigingen 1/2001 zijn genomen met het oog op een beter evenwicht tussen de beschikbare middelen en de werkzaamheden van de Commissie, de versnelde deconcentratie van de externe steunprogramma's naar de delegaties en een sterke nadruk op opleiding.

* Om haar middelen beter in overeenstemming te brengen met haar werkzaamheden, heeft de Commissie vorig al haar werkzaamheden grondig geanalyseerd om te zien wat kon worden verminderd, afgebroken of geleidelijk stopgezet, en anderzijds welke kernactiviteiten moesten worden versterkt. Deze analyse leidde ertoe dat in de begroting 2001 een eerste schijf van 400 nieuwe posten werd toegestaan en dat binnen de bestaande middelen omvangrijke herschikkingen plaatsvonden. In 2002 zullen nog eens 234 posten worden herschikt, ingevolge een eenmalige productiviteitsstijging met 1 % (66 posten) bovenop de gewone productiviteitsstijging om het hoofd te bieden aan de groeiende werkdruk, en het geleidelijk stopzetten van bepaalde activiteiten (66 posten). Bovendien verzoekt de Commissie om 317 nieuwe posten om de resterende middelenkloof te overbruggen die werd vermeld in het verslagvan de zogenaamde Peer Group. De gevraagde posten zijn toegewezen per beleidsgebied. Deze nieuwe posten zullen de naar aanleiding van de Nota van Wijzigingen 1/2001 begonnen maatregelen voltooien. De kosten van deze 317 extra posten kunnen voor 2002 op 12,95 miljoen EUR worden geraamd, indien zij alle worden toegewezen in de zetel.

* De Commissie zal de deconcentratie naar de delegaties aanzienlijk versnellen in het kader van de hervorming van het beheer van de externe hulpprogramma's. Om deze deconcentratie te ondersteunen zullen in 2002 114 posten worden overgedragen van de zetel naar de delegaties. Naast deze 114 posten zullen in 2002 4 posten worden gedeconcentreerd door de financiële controle (en 8 voor het toezicht op de vertaling in de kandidaat-lidstaten). De extra kosten hiervoor worden geraamd op 8,66 miljoen EUR aangezien een post in een delegatie duurder is dan een gelijke post in de zetel, vooral in het eerste jaar.

* Het budget voor opleidingen (A-706) zal met 1,5 miljoen EUR worden verhoogd. In 2002 is tevens voorzien in een beperkte investering van bepaalde sociale infrastructuur.

(2) De administratieve voorbereiding van de uitbreiding

Als een van de zes prioriteiten die in de jaarlijkse beleidsstrategie zijn bepaald, vereist de uitbreiding aanzienlijke extra investeringen in 2002, met name op het gebied van de administratieve voorbereiding op de uitbreiding. Derhalve zal het reeds in 2002 noodzakelijk zijn om:

- economische studies uit te breiden tot de kandidaat-lidstaten (+ 0,3 miljoen EUR bovenop de verhoging met 0,85 miljoen EUR in 2001),

- de capaciteit voor vertalingen en voorbereiding van vertalingen te verhogen (+ 1,07 miljoen EUR),

- ervoor te zorgen dat het door de kandidaat-lidstaten verrichte vertaalwerk kan worden nagekeken (+ 0,93 miljoen EUR ten laste van deel A),

- aanwervingsprocedures te starten om de aankomst van nieuwe ambtenaren van de nieuwe lidstaten voor te bereiden

- en de omstandigheden te creëren om het acquis communautaire te kunnen publiceren in de taal van de kandidaat-lidstaten op de dag dat zij toetreden (+ 2,5 miljoen EUR).

Het totale extra bedrag dat in 2002 nodig is in deel A voor de uitbreiding bedraagt dus ongeveer 8,5 miljoen EUR.

(3) Meer inspanningen om de gemeenschapswetgeving te codificeren

De versnelling van de codificatiewerkzaamheden wordt ondernomen om de gemeenschapswetgeving begrijpelijker te maken en de publicatievereisten in de talen van de kandidaat-lidstaten te beperken. Dit houdt in dat de consolidatiewerkzaamheden van het Publicatiebureau worden opgevoerd (+ 5 miljoen EUR), evenals de werkzaamheden van het college van Brugge ter ondersteuning van de Juridische Dienst (+ 5 miljoen EUR), en dat de Juridische Dienst tijdelijk wordt versterkt met extra extern personeel (+ 1,22 miljoen EUR). Bovendien zal een beperkt aantal LA-posten van de Vertaaldienst tijdelijk worden toegewezen aan de Juridische Dienst om het codificatieproces te voltooien.

Ook andere elementen hebben gevolgen voor de ontwikkeling van rubriek 5:

* Het is noodzakelijk om de door de begrotingsautoriteit in 2001 aan de Commissie toegewezen posten voor een volledig jaar te financieren. Het extra bedrag beloopt ongeveer 15 miljoen EUR in 2002.

* De uitgaven voor pensioenen, die de gepensioneerde personeelsleden van alle instellingen betreffen, zullen toenemen met 11,3 % (+ 69,8 miljoen EUR), veel sneller dus dan de toename van het maximum voor rubriek 5.

* Daar niet alle instellingen hun ramingen tijdig hebben medegedeeld, is de berekening van de marge gebaseerd op de financiële programmering die door de andere instellingen is medegedeeld en die tot de herfst van 1999 terug kan gaan, en op een stijging met 4,3 % die in de begroting 2001 is toegepast op alle andere instellingen. Deze stijging is enigszins hoger dan de groei van het administratieve budget van de Commissie, onder meer omdat rekening moet worden gehouden met de kosten van de GAB 2/2001 van de Raad op jaarbasis.

Derhalve, gelet op deze beperkingen,

* bedraagt de voorgestelde administratieve begroting van de Commissie (deel A, inclusief de pensioenen van alle instellingen) 3 338 665 000 EUR, een verhoging met 5,3 % in vergelijking met de begroting 2001 (3 217 200 000 EUR). Zonder pensioenen stijgen de administratieve uitgaven met 3,9 % tot 2,7 miljard EUR. Deze verhoging ligt op hetzelfde niveau als die werd voorgesteld voor de andere instellingen (3,7 %, inclusief GAB 2/2001 of 4,3 % over de begroting 2001, als goedgekeurd in december 2000) en die in aanmerking werd genomen voor de berekening van de marge van rubriek 5.

* Gelet op de vermelde elementen die voor de Commissie van belang zijn, neemt de marge toe tot 30,335 miljoen EUR, ongeacht eventuele bijkomende uitgave van de andere instellingen in verband met hervorming en uitbreiding.

8.3. Algemeen overzicht van rubriek 5

8.3.1. Personeel

Overeenkomstig de verbintenissen in haar Witboek over de hervorming [4], besliste de Commissie in februari 2000 haar werkzaamheden en personeelsbestand grondig te evalueren. Zij begon de werkzaamheden te controleren die zij niet als essentieel beschouwde en die derhalve konden worden beperkt, afgebroken of geleidelijk stopgezet, en de mogelijkheden te onderzoeken voor herschikkingen binnen en tussen de directoraten-generaal. Zij onderzocht ook of de directoraten-generaal kernactiviteiten uitoefenden of beleidsprioriteiten ten invoer legden, waarvoor te weinig personeelsleden waren toegewezen.

[4] COM(2000) 200 def. en /2 van 1 maart 2000.

Dankzij deze doortastende aanpak kan worden vastgesteld dat de werkelijke personeelsbehoeften momenteel ongeveer 1 254 posten [5] belopen, exclusief onderzoek. De Commissie nam zich voor deze behoeften ten dele door eigen inspanningen op te vangen en de rest aan de Begrotingsautoriteit te vragen door middel van een netto stijging van het personeelsbestand.

[5] Matching the Commission's activities with its human resources -The means to achieve our objectives- SEC(2000) 2000/3

De eigen inspanningen van de Commissie bestaan vooral uit het stopzetten of verminderen van bepaalde activiteiten, waardoor in 2001-2002 222 posten kunnen worden herschikt, en uit uitzonderlijke productiviteitsstijgingen, waardoor in 2001-2002 315 posten kunnen worden bespaard. Dientengevolge beloopt het vastgestelde personeelstekort 717 posten. In de Nota van Wijzigingen nr. 1 bij het Voorontwerp van Begroting 2001 [6] vroeg en verkreeg de Commissie een eerste schijf van 400 nieuwe posten en zij kondigde aan dat de rest, d.i. 317 nieuwe posten, zou worden gevraagd in het kader van het Voorontwerp van Begroting 2002.

[6] SEC(2000)1363 def.

In dit Voorontwerp van Begroting worden de resterende 317 nieuwe posten gevraagd voor 2002. Deze posten vallen onder de lijst van het aantal ambten in deel A van de begroting.

Naast deze nieuwe posten zullen er extra herschikkingen plaatsvinden binnen de Commissie, dankzij een eenmalige productiviteitsstijging met 1 % (168 posten) en het geleidelijk stopzetten van activiteiten (66 posten). Alles bij elkaar zouden er dus 551 posten beschikbaar zijn voor toewijzing ten behoeve van de erkende noden bij prioritaire beleidsgebieden of activiteiten in 2002. De indicatieve voorlopige toewijzing van deze posten is in overeenstemming met het beleid dat werd aangekondigd in de Nota van Wijzigingen nr. 1 bij het Voorontwerp van Begroting 2001. De beleidsgebieden die het meest worden versterkt zijn Buitenlandse betrekkingen en ontwikkeling (met inbegrip van de uitbreiding en de deconcentratie van het beheer van de gemeenschapssteun naar de delegaties), Concurrentie, Regionaal beleid, Volksgezondheid en consumentenbescherming, Coördinatie en Justitie en binnenlandse zaken, Landbouw, Milieu. De beleidsgebieden die de grootste verliezen lijden, zijn Administratie en Begroting.

Het is nuttig om eraan te herinneren dat de Commissie ook een voorstel heeft gepland voor een plan voor beëindiging van het dienstverband, waardoor 600 ambtenaren de instelling zouden kunnen verlaten vóór hun normale pensionering. Aangezien dit plan zo is opgesteld dat het geen invloed heeft op de begroting, zal het netto effect hiervan bij volledige uitvoering een vermindering met 342 posten zijn. Indien de Begrotingsautoriteit het plan goedkeurt, zal uiteindelijk het personeelsbestand van de Commissie met 375 posten stijgen, wat overeenkomt met ongeveer een derde van de oorspronkelijk vastgestelde totale behoeften ten belope van 1 254 posten.

Wat betreft de lijsten van het aantal ambten voor onderzoek, al dan niet onder contract, is in de Nota van Wijzigingen nr. 1 bij het VOB 2001 aangekondigd dat deze afzonderlijk zouden worden behandeld. Voor deze werkzaamheden leidde de evaluatie van de Commissie tot de vaststelling van een netto personeelstekort van 27 posten voor onderzoek onder contract; in de GAB 3/2001 is de Begrotingsautoriteit verzocht om deze posten. Voor eigen onderzoek (GCO) heeft de Commissie vastgesteld dat een vermindering met 175 posten mogelijk is. In dit Voorontwerp van Begroting is de vermindering met 175 posten voor eigen onderzoek verwerkt. Deze voorgestelde vermindering zal de mogelijkheden om met eenhogere toegevoegde waarde sterk aanwezig te blijven in de kernactiviteiten niet in het gedrang brengen.

8.3.2. Salarissen en pensioenen

Salarissen (titel A-1 zonder A-19) zullen stijgen met 5,4 %. Deze stijging is het gevolg van 4 factoren:

- Zoals bij de andere instellingen is voorzien dat de salarissen in december 2001 met 2,7 % zullen stijgen en de geraamde aanpassing in december 2002 is ook + 2,7 %. Tevens is rekening gehouden met een correctie van 0,2 % op de aanpassing van december 2000.

- In de begroting 2001 zijn 400 nieuwe posten toegewezen aan de Commissie. In de begroting 2001 waren slechts de kredieten voor 5 maanden salaris opgenomen. In de begroting 2002 moeten de volledige kosten worden opgenomen. De stijging bedraagt ongeveer 11,4 miljoen EUR voor titel A-1, of 0,8 % van het loonbudget van 2002.

- De kredieten voor de gevraagde 317 nieuwe posten zullen 6 maanden loon dekken. Zij zullen ongeveer 10 miljoen EUR belopen voor titel A-1, of 0,7 % van het loonbudget van 2002.

- Door de omzetting van kredieten in posten in 2002 zullen de kredieten voor titel A-7 dalen en die voor titel A-1 stijgen. Hierbij gaat het om 8,5 miljoen EUR of 0,6 % van het loonbudget van 2002.

Uit de uitgaven van titel A-1 blijkt ook dat de Tolkendienst SCIC vaker een beroep doet op externe tolken, wat leidt tot een overdracht van 2,4 miljoen EUR van titel A-1 naar titel A-4 en de gelijktijdige reductie van de lijst van het aantal ambten met 25 LA-posten.

Pensioenuitgaven (hoofdstuk A-19) stijgen met 11,3 %. Deze stijging is vooral het gevolg van het feit dat geleidelijk meer ambtenaren de pensioenleeftijd bereiken. Bovendien hebben de ambtenaren die met pensioen gaan alsmaar hogere salarissen; deze trend werd vorig jaar reeds waargenomen en zet zich door. De pensioenuitgaven bedragen 688 miljoen EUR, wat overeenstemt met 13,3 % van het maximum van rubriek 5. Daar het maximum van rubriek 5 in 2002 met 4,9 % toeneemt, kunnen alle andere uitgaven slechts met 3,9 % stijgen tot de voorgestelde marge van 30,335 miljoen EUR.

8.3.3. Gebouwen en andere huishoudelijke uitgaven (titel A-2)

Verondersteld wordt dat de uitgaven in verband met gebouwen zullen stijgen met 4,35 % tot 272,93 miljoen EUR (hoofdstuk A-20). De stijging is vooral het gevolg van de inflatie en de nood aan meer oppervlakte om plaats te maken voor de nieuwe posten. Er wordt niet van uitgegaan dat het Berlaymont-gebouw in 2002 weer zal kunnen worden gebruikt.

De overige uitgaven voor titel A-2 (kantooruitrusting en consumptiegoederen, IT-infrastructuur; telecommunicatie...) worden op 130,3 miljoen EUR geraamd, een vermindering met 4,7 %, vooral dankzij minder kosten voor telecommunicatie en kantoorinfrastructuur.

8.3.4. Subsidies; Europese scholen, Publicatiebureau en interinstitutionele uitgaven (titels A-3 en A-4)

De uitgaven voor titel A-3, exclusief subsidies (A-30 en A-321), Europese school (A-327), Publicatiebureau (A-342) en OLAF (A-360), belopen 57,1 miljoen EUR (+ 18,7 %). Dit soort uigaven wordt algemeen verminderd met 2 %, wat wordt gecompenseerd door de voorgestelde verhogingen voor de consolidering (+ 5 miljoen EUR) en de codificering (+ 5 miljoen EUR). Uitgaven voor publicaties zijn verminderd met 4,5 %, vooral ingevolge de dalende publicatiekosten.

Om de hierboven vermelde marge niet te overschrijden zullen de subsidies van hoofdstuk A-30 zullen met 2,3 miljoen EUR worden verminderd tot 30,9 miljoen EUR door een lineaire vermindering van alle subsidies behalve A-300, A-301 en A-3020 (Voorzieningsagentschap van Euratom, grote instellingen, "Ons Europa"). Het bedrag voor jumelages zal hetzelfde zijn als in het VOB 2001.

Het bedrag voor de Europese scholen (A-327) vermindert met 10,4 % tot 108 miljoen EUR. Dit was verwacht, aangezien de speciale actie van 2000 en 2001 voor leraars die de school verlaten na 9 jaar, wordt afgesloten.

Verwacht wordt dat het budget voor het Publicatiebureau (A-342) zal stijgen met 2,46 % tot 59,23 miljoen EUR, zonder rekening te houden met de voorbereiding op de uitbreiding. Indien ook deze kosten worden verrekend, zal het budget 61,7 miljoen EUR (+ 6,8 %) belopen, vanwege een toename van het aantal tijdelijke functionarissen met het oog op de publicatie van het acquis communautaire in de taal van de huidige kandidaat-lidstaten op de dag van hun toetreding.

Het budget van OLAF (A-36) zal 39,7 miljoen bedragen, een stijging van 15,2 %. Deze stijging is een rechtstreeks gevolg van de toename van het aantal posten in 2000 en 2001, die gedurende een heel jaar zullen moeten worden betaald en van het sterk verminderde aantal vacante posten in 2002.

Titel A-4 voor interinstitutionele uitgaven stijgt met 7,3 % tot 81,4 miljoen EUR. Uitgaven voor vertaling en tolken stijgen slechts met 4,75 %. De behoeften ten gevolge van de uitbreiding zullen in 2002 vooral worden gedekt door een interne herschikking van de middelen, hoewel is voorzien in extra kredieten voor tolken in de talen van de kandidaat-lidstaten. De belangrijkste verklaring voor de stijging is evenwel de wijziging in de graad van externalisering van het SCIC. Het SCIC zal vaker een beroep doen op freelance tolken, die worden gefinancierd via begrotingspost A-4000. Ter compensatie zal het vastbenoemde statutaire personeel verminderen (-25 LA-posten). Dientengevolge is 2,4 miljoen EUR overgedragen van titel A-1 naar titel A-4.

De stijging van titel A-4 is ook het gevolg van de stijging van het budget voor aanwervingen (+ 17.9 %) ter voorbereiding van de uitbreiding.

Titel A-5 is geschrapt om het beheer van de informatietechnologie beter af te stemmen op de behandeling hiervan in andere instellingen. Infrastructuur en algemene ondersteuning zijn verplaatst naar titel A-2, terwijl de ontwikkeling van specifieke informatiesystemen voor de administratie is verplaatst naar titel A-7.

8.3.5. Deconcentratie en vertalingsbehoeften voor de uitbreiding

Verwacht wordt dat de uitgaven voor delegaties (titel A-6) 273,3 miljoen zullen bedragen, een verhoging met 10 % in vergelijking met de begroting 2001. Deze stijging is het resultaat van de deconcentratie, waardoor einde 2002 54 delegaties gedeconcentreerd zullen kunnen werken. Om deze doelstelling te halen, worden aan de delegaties in 2001 40 extra posten (en een gelijk aantal plaatselijke functionarissen) van de zetel toegewezen. Een soortgelijke extra overdracht van ten minste 114 (+4 voor financiële controle) nieuwe posten is gepland voor 2002 via deel A. Een deel van de financiering van maximaal 48 posten zal afkomstig zijn van interne overdrachten binnen titel A-6. Hiertoe stelt de Commissie voor de kosten (6 miljoen EUR) van plaatselijke functionarissen die rechtstreeks zijn betrokken bij de tenuitvoerlegging van de programma's en die nu via deel A worden betaald, te betalen via BA-lijnen. In 2002 moet worden voorzien in kredieten voor een volledig jaarsalaris van de in 2001 verplaatste ambtenaren, evenals in inrichtingsvergoedingen en 6 maanden salarissen voor ambtenaren die in 2002 worden overgeplaatst. De inspanningen voor IT en telecommunicatie in de delegaties zullen worden voortgezet met het oog op een voor de deconcentratie noodzakelijke degelijke werking van de IT-systemen en hiervoor zal een specifieke begrotingsplaats worden gemaakt. Tevens wordt een bijzondere inspanning gedaan voor veiligheid in IT en telecommunicatie ter voorbereiding van het EROP en het GBVB.

De kandidaat-lidstaten zijn verantwoordelijk voor de vertaling van de secundaire wetgeving in hun officiële taal. Deze vertalingen moeten worden nagekeken en aangevuld door de Commissie. Hiervoor zal de Vertaaldienst een ervaren vertaler afvaardigen als task manager voor het beheer van een in te stellen complementair PHARE-programma, dat zal worden gebruikt om de kwaliteit van de reeds gemaakte vertalingen te controleren.

8.3.6. Gedecentraliseerde uitgaven

Gedecentraliseerde uitgaven (A-7) belopen 227 miljoen EUR, een vermindering met 1 %. Bij de vergelijking met 2001 moet evenwel rekening worden gehouden met de omzetting vankredieten in posten, waardoor 8 miljoen EUR zal worden overgedragen naar titel A-1. De ontwikkeling van titel A-7 is het resultaat van de normale salarisverhoging voor het personeel en een stijging met 1,5 miljoen EUR voor opleiding als deel van de hervormingsinspanning. Bij de kredieten voor hulppersoneel zijn hoger omdat er een tijdelijke toename is in verband met de versnelling van het codificatieproces en de administratieve voorbereiding van de uitbreiding. Voor opleiding, een van de kernonderdelen van de hervorming, wordt nu een bedrag van 10,5 miljoen EUR voorgesteld in het VOB. Dit bedrag kan worden verhoogd tot het bedrag van 13 miljoen EUR dat wordt genoemd in het financieel memorandum bij de mededeling van de Commissie, door middel van een interne overschrijving in de loop van 2002, als de kredieten beschikbaar zijn en de besteding aanleiding geeft tot de verhoging. Kredieten met andere bestemmingen (vergaderingen, controlebezoeken, lezingen, studies, IT-systemen) blijven in het algemeen gelijk, met enkele kleine onderlinge verschuivingen.

In 2002 verzoekt de Commissie om de omzetting van kredieten in 25 vaste posten. Deze verschuiving is budgettair neutraal en zal volgens de normale procedure verlopen, door het betrokken bedrag van titel A-7 over te schrijven naar titel A-1.

* Reserves : rubriek 6

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Rubriek 6 bevat drie reserves, waarvoor de middelen slechts worden opgevraagd als er in de loop van het begrotingsjaar behoefte aan ontstaat. Dit zijn de volgende:

- de monetaire reserve voor de uitgaven van het EOGFL-Garantie, die tot 2001 500 miljoen EUR bedroeg, maar waarvan in het Interinstitutioneel Akkoord is bepaald dat zij geleidelijk zal verdwijnen: voor 2002 is nog 250 miljoen EUR in de begroting opgenomen en in 2003 zal zij worden afgewikkeld. Zij valt onder het beleidsgebied "Landbouw en plattelandsontwikkeling";

- de reserve voor spoedhulp, waaraan nu 213 miljoen EUR wordt toegewezen: deze valt onder het beleidsgebied "humanitaire hulp";

- aan de reserve voor garantie wordt in 2002 eveneens 213 miljoen EUR toegewezen.