Europese sociale agenda, goedgekeurd door de Europese Raad van Nice op 7, 8 en 9 december 2000
Europese sociale agenda, goedgekeurd door de Europese Raad van Nice op 7, 8 en 9 december 2000
Europese sociale agenda, goedgekeurd door de Europese Raad van Nice op 7, 8 en 9 december 2000
Publicatieblad Nr. C 157 van 30/05/2001 blz. 0004 - 0012
Europese sociale agenda,
goedgekeurd door de Europese Raad van Nice op 7, 8 en 9 december 2000
(2001/C 157/02)
1. Politieke richtsnoeren van de Europese Raad
1. De Europese Raad van Lissabon heeft voor de Europese Unie het volgende strategische doel vastgesteld: "De meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld worden die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang.".
2. De Europese Raad heeft ook gekozen voor een doelstelling van volledige werkgelegenheid in Europa in een samenleving die beter weet in te spelen op de persoonlijke keuzes van vrouwen en mannen. Het einddoel is, de arbeidsparticipatie, die op basis van de beschikbare statistieken momenteel gemiddeld 61 % bedraagt, voor 2010 zo dicht mogelijk bij 70 % te brengen en de arbeidsparticipatie van vrouwen, die momenteel 51 % bedraagt, voor 2010 tot méér dan 60 % te verhogen. De staatshoofden en regeringsleiders hebben benadrukt dat een gemiddelde economische groei van ongeveer 3 % voor de komende jaren een realistisch perspectief is, indien de maatregelen waarvoor zij in Lissabon hebben gekozen tegen een gezonde macro-economische achtergrond worden uitgevoerd.
3. De Europese Raad heeft in dit kader het Franse voorzitterschap ermee belast werkzaamheden aan te vangen "op grond van de mededeling van de Commissie, teneinde tijdens de Europese Raad van Nice in december overeenstemming te bereiken over een Europese sociale agenda, met inbegrip van initiatieven van de verschillende betrokken partners".
4. De Commissie heeft conform deze richtsnoeren op 28 juni 2000 haar mededeling over de Europese sociale agenda gepresenteerd. Die mededeling was door de Commissie in het kader van haar vijfjarenprogramma aangekondigd als een van de kernpunten van haar economische en sociale agenda. De lidstaten hebben unaniem de kwaliteit van deze bijdrage onderstreept. Naar hun oordeel vormt de Commissiemededeling een relevante basis, gelet op de door de Europese Raad van Lissabon en die van Feira opgestelde richtsnoeren. Er zij voorts op gewezen dat de mededeling duidelijk maakt hoe de Commissie op het gebied van sociaal beleid van haar initiatiefrecht gebruik denkt te maken.
5. Op deze basis heeft de op 26 oktober 2000 aangenomen resolutie van het Europees Parlement belangrijke elementen van verdieping en verrijking aangedragen. In de resolutie wordt met name op drie punten de nadruk gelegd: het belang van interactie tussen het economisch, het sociaal en het werkgelegenheidsbeleid, de rol van de verschillende instrumenten en met name van de open coördinatiemethode en van de wetgeving, en tot besluit de mobilisatie van alle betrokkenen. Het Parlement wil de sociale agenda op een aantal punten versterken en heeft gewezen op de noodzaak om, op basis van een situatieoverzicht van de Commissie, de stand van zaken van de sociale agenda jaarlijks in kaart te brengen.
6. Ook de adviezen van het Economisch en Sociaal Comité en van het Comité van de Regio's hebben het debat verrijkt. De bijdragen van de sociale partners en van de niet-gouvernementele organisaties hebben het mogelijk gemaakt de standpunten van deze hoofdrolspelers in het sociaal beleid in de richtsnoeren te integreren. Voorts hebben ook de betrokken comités en groepen van de Raad of van de Commissie, en met name het Comité voor de werkgelegenheid, de Groep op hoog niveau sociale bescherming en het Raadgevend Comité voor gelijke kansen voor mannen en vrouwen, een bijdrage geleverd tot de werkzaamheden.
2. Modernisering en verbetering van het Europees sociaal model
7. De lidstaten hebben in Lissabon gememoreerd dat "het Europees sociaal model, met zijn ontwikkelde systemen van sociale bescherming, [...] de overgang naar de kenniseconomie [moet] schragen". Zij hebben benadrukt dat "[het] menselijk kapitaal Europa's hoogste goed [is] en het kernpunt van het EU-beleid [moet] zijn. Voor Europa's plaats in de kenniseconomie en om te vermijden dat de opkomst van deze nieuwe economie de bestaande problemen van werkloosheid, sociale uitsluiting en armoede vergroot, zal het cruciaal zijn om te investeren in mensen en een actieve en dynamische welvaartsstaat te ontwikkelen.".
8. De Commissie heeft in haar mededeling de noodzaak van een positieve en dynamische interactie van economisch, sociaal en werkgelegenheidsbeleid, alsook de mobilisatie van alle betrokkenen om dit strategische doel te bereiken, centraal gesteld.
9. In dit perspectief moet het tweeledige doel van het sociaal beleid worden gereleveerd: de agenda moet de rol van het sociaal beleid als factor van concurrentievermogen versterken; tegelijkertijd moet de sociale agenda het sociaal beleid doeltreffender maken in de verwezenlijking van de eigen doelstellingen van dat beleid inzake bescherming van individuen, vermindering van de sociale ongelijkheden en sociale samenhang. Het Europees Parlement en de sociale partners hebben juist op dit tweeledige doel de nadruk gelegd. Economische groei en sociale samenhang versterken elkaar namelijk. Een samenleving met meer sociale samenhang en minder sociale uitsluiting is een teken van een krachtiger economie.
10. Een dergelijke benadering veronderstelt in de eerste plaats een verhoging van de arbeidsdeelname, vooral van groepen die ondervertegenwoordigd of achtergesteld zijn op de arbeidsmarkt. Meer en betere banen zijn immers de sleutel tot sociale insluiting. Beter toegankelijke arbeidsmarkten moeten bevorderd worden, en diversiteit in de werkgelegenheid moet aangemoedigd worden, als factor van concurrentievermogen en sociale integratie. De in Lissabon vastgestelde strategie van wederzijdse versterking van het economisch en het sociaal beleid, die erop gericht is het gehele werkgelegenheidspotentieel te mobiliseren, is dan ook van doorslaggevend belang voor de houdbaarheid van de pensioenstelsels.
11. Om voorbereid te zijn op de toekomst moet de Europese Unie uitgaan van haar verworvenheden. Zij moet dan ook solidariteit en rechtvaardigheid blijven bevorderen als waarden die haar kenmerken en die in het Handvest van de grondrechten plechtig worden bekrachtigd. Het Europees sociaal model, dat met name wordt gekenmerkt door stelsels van sociale bescherming van hoog niveau, het belang van de sociale dialoog en diensten van algemeen belang, en waarvan het toepassingsgebied activiteiten dekt die essentieel zijn voor de sociale samenhang, berust thans als gevolg van de diversiteit van de sociale stelsels van de lidstaten op een gemeenschappelijke basis van waarden.
12. Het Europees sociaal model heeft zich in de afgelopen 40 jaar ontwikkeld op basis van een substantieel communautair acquis dat door de Verdragen van Maastricht en Amsterdam nog aanzienlijk aan kracht heeft gewonnen. Het communautaire acquis bevat thans belangrijke teksten op tal van gebieden: vrij verkeer van werknemers, gelijkheid tussen mannen en vrouwen in het beroepsleven, gezondheid en veiligheid van werknemers, werkomstandigheden en arbeidsvoorwaarden en, meer recentelijk, de strijd tegen iedere vorm van discriminatie. In het sociale hoofdstuk van het Verdrag is de fundamentele rol van overeenkomsten tussen de sociale partners in het wetgevingsproces verankerd. De buitengewone Europese Raad van Luxemburg is een belangrijke etappe geweest om de Europese Unie te mobiliseren ten behoeve van de werkgelegenheid. Het Verdrag van Amsterdam - met de Europese werkgelegenheidsstrategie - en de Europese Raad van Lissabon en die van Feira - met de open coördinatiemethode inzake sociale uitsluiting en de versterkte samenwerking op het terrein van sociale bescherming - hebben nieuwe en relevante methoden aangedragen ter verruiming van de nieuwe gebieden van communautair optreden.
13. Het in Lissabon vastgestelde doel veronderstelt dat de Europese Unie de nieuwe uitdagingen in kaart brengt die de komende vijf jaar om een antwoord vragen.
3. De gemeenschappelijke uitdagingen
Verwezenlijking van volledige werkgelegenheid en mobilisering van het gehele werkgelegenheidspotentieel
14. De dynamische groei in Europa en de totstandbrenging van structurele hervormingen moeten het mogelijk maken de doelstelling van een terugkeer naar volledige werkgelegenheid te verwezenlijken. Dit perspectief vergt een ambitieus beleid met betrekking tot verhoging van de bedrijvigheidsgraad, terugdringing van regionale verschillen, vermindering van de ongelijkheid en verbetering van de kwaliteit van de werkgelegenheid.
15. Het is van cruciaal belang dat de opleidingsmogelijkheden verbeterd worden en de mogelijkheden voor levenslange scholing en opleiding verruimd worden, waarbij een belangrijke rol aan de sociale partners moet worden toevertrouwd. De ontwikkeling en vergroting van professionele bekwaamheden zijn immers onontbeerlijk om het aanpassingsvermogen, het concurrentievermogen en de bestrijding van de sociale uitsluiting te verbeteren. Veranderingen in de organisatie van de arbeid zullen nodig zijn om ten volle te profiteren van het potentieel van informatie- en communicatietechnologieën. Flexibiliteit en veiligheid moeten gecombineerd worden in het kader van een economie in beweging.
Gebruikmaken van de technische vooruitgang
16. Uit de snelle ontwikkeling van de informatie- en communicatietechnologieën, alsmede van de biowetenschappen, blijkt de noodzaak voor elk van de lidstaten om, overeenkomstig het door de Europese Raad van Lissabon gestelde doel, de eerste plaats in te nemen op het stuk van de economie en de maatschappij van kennis en innovatie, zijnde de nieuwe drijvende krachten achter groei en ontwikkeling.
17. De technologische veranderingen moeten ook resulteren in een verbetering van de levensstandaard en de levensomstandigheden, die aan de gehele samenleving ten goede komt. De opmars van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën biedt derhalve uitstekende kansen die ten volle moeten worden aangegrepen, waarbij erop moet worden toegezien dat de kloof tussen degenen die toegang hebben tot de nieuwe kennis en degenen die daarvan uitgesloten zijn, niet dieper wordt.
De mobiliteit ontwikkelen
18. De economische integratie en de oprichting van bi- of multinationale ondernemingen leiden tot een verhoogde mobiliteit van mannen en vrouwen in de landen van de Unie. Deze trend, die reeds duidelijk tot uiting komt onder pas afgestudeerden en het hogere kader, moet aangemoedigd en vergemakkelijkt worden, met name voor onderwijzend personeel, onderzoekers en personen die een opleiding volgen. Met deze eis moet op passende wijze rekening worden gehouden in het kader van de nationale onderwijs- en opleidingsstelsels. Voorts moet de communautaire regelgeving gemoderniseerd en verbeterd worden, om te waarborgen dat de sociale rechten van werknemers die hun recht op mobiliteit daadwerkelijk uitoefenen, behouden blijven.
Gebruikmaken van de economische en monetaire integratie
19. De totstandbrenging van een economische en monetaire unie en het bestaan van een grote interne markt leiden tot een grotere transparantie bij de vergelijking van kosten en prijzen. Deze integratie, die een waarborg is voor een groter concurrentievermogen, zal resulteren in herstructureringen van het productieapparaat en in sectorale veranderingen die zullen moeten worden beheerst en begeleid via verhoogde inspanningen op het gebied van kwalificaties en opleiding van de werknemers. Deze veranderingen moeten samen met zowel de werkgevers als de werknemers op een positieve wijze benaderd worden.
20. Een duurzame en niet-inflatoire groei binnen de economische en monetaire unie houdt ook in dat de ontwikkeling van de lonen verenigbaar moet zijn met name met die van de stijging van de productiviteit in elke lidstaat en met de Verdragsbepalingen inzake handhaving van de prijsstabiliteit.
Reageren op vergrijzing
21. Vergrijzing is een uitdaging voor elke lidstaat. Naast de voortzetting van een passend beleid ten behoeve van gezinnen en kinderen moeten ook nieuwe antwoorden worden gevonden met betrekking tot verhoging van de arbeidsdeelname van vrouwen, vergemakkelijking en ondersteuning van het blijven werken van oudere werknemers, de levensvatbaarheid van de pensioenstelsels en de maatregelen ter bekostiging van de "grijze druk".
22. De verwezenlijking van een hoog werkgelegenheidsniveau en de verhoging van de arbeidsdeelname van vrouwen door een verlaging van de pensioendruk per actief lid van de beroepsbevolking zullen het vermogen om de vergrijzing het hoofd te bieden, versterken. Daarom moet de toegang tot de arbeidsmarkt vergemakkelijkt worden door maatregelen ter bestrijding van discriminatie en door aanpassing van de stelsels van sociale bescherming teneinde de arbeidsdeelname te bevorderen en de koppeling tussen het beroepsleven en het gezinsleven te versterken.
De sociale samenhang versterken
23. De sociale samenhang, het afwijzen van alle vormen van uitsluiting en discriminatie alsmede de gelijkheid tussen mannen en vrouwen zijn essentiële waarden van het Europese sociaal model, die door de Europese Raad van Lissabon zijn bevestigd. Een baan is de beste bescherming tegen sociale uitsluiting. De groei dient aan iedereen ten goede te komen, hetgeen noopt tot voortzetting en intensifiëring van doelgerichte acties, met name in probleemwijken, om te reageren op de complexiteit en de vele dimensies van uitsluiting of ongelijkheid. Naast het werkgelegenheidsbeleid dient ook de sociale bescherming een leidende rol te spelen, maar ook het belang van andere factoren, zoals huisvesting, onderwijs, gezondheid, informatie en communicatie, mobiliteit, veiligheid en rechtszekerheid, vrije tijd en cultuur, mag niet uit het oog verloren worden. De integratie van onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de Unie verblijven, moet eveneens tot een goed einde worden gebracht.
Een geslaagde uitbreiding op sociaal gebied
24. De uitbreiding vormt een uitdaging voor de Europese Unie, vooral op sociaal gebied. De Unie moet krachtig de inspanningen ondersteunen die de kandidaat-lidstaten reeds leveren om hun sociale stelsels aan te passen en te wijzigen, en moet het op gang brengen van een proces van convergentie in vooruitgang bevorderen. Zij staan immers niet alleen voor de immense taak om hun systemen aan te passen en te hervormen, maar worden bovendien geconfronteerd met de meeste problemen die ook in de huidige lidstaten van de Europese Unie worden aangepakt. De komende uitbreiding moet dus op alle terreinen van het sociaal beleid meespelen.
De sociale dimensie van de mondialisering bevestigen
25. De mondialisering van het handels- en financieel verkeer vereist steeds meer concurrentievermogen, hetgeen zijn weerslag heeft op het sociaal beleid (bijvoorbeeld de impact van de loonlasten op het salarisniveau). De multilaterale onderhandelingen krijgen steeds vaker een sociale dimensie (bijvoorbeeld debat over de sociale grondrechten, uitdagingen inzake sanitaire veiligheid). De Europese Unie dient zich zodanig te organiseren dat in de internationale onderhandelingen rekening wordt gehouden met de sociale uitdagingen.
4. Uitvoering
26. Om deze nieuwe taken te kunnen volbrengen, moet de agenda worden afgestemd op de modernisering en versterking van het Europese sociaal model en moet op alle terreinen van het sociaal beleid de nadruk gelegd worden op kwaliteitsbevordering. De kwaliteit van de opleiding, de kwaliteit van het werk, de kwaliteit van de arbeidsverhoudingen en de kwaliteit van het sociaal beleid in zijn geheel zijn essentiële factoren voor de Europese Unie om de gestelde doelen inzake concurrentievermogen en volledige werkgelegenheid te bereiken. Bij de uitvoering van deze initiatieven en de acties op communautair niveau, moet, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en voldoende aandacht voor de sociale dialoog, de verwezenlijking van gemeenschappelijke doelstellingen vooropstaan.
27. Alle actoren, de instellingen van de Europese Unie (Europees Parlement, Raad, Commissie), de lidstaten, de regionale en plaatselijke overheden, de sociale partners, de civiele samenleving en het bedrijfsleven, hebben een rol te vervullen.
28. Voor de uitvoering van de sociale agenda moet een beroep worden gedaan op alle bestaande communautaire instrumenten: de open coördinatiemethode, de wetgeving, de sociale dialoog, de structuurfondsen, de steunprogramma's, de geïntegreerde beleidsaanpak, de analyse en het onderzoek.
29. In de agenda wordt erkend dat ten volle rekening moet worden gehouden met het subsidiariteitsbeginsel en de verschillen in traditie en omstandigheden, op sociaal en werkgelegenheidsgebied, tussen de lidstaten.
30. De sociale agenda moet ook een evolutief karakter behouden, om te kunnen inspelen op de economische en sociale ontwikkelingen.
31. De versterking en de modernisering van het Europese sociaal model teneinde nieuwe uitdagingen te kunnen aangaan, houden in dat bij de uitstippeling van het beleid van de Unie alle consequenties worden aanvaard van de interactie tussen economische groei, werkgelegenheid en sociale samenhang. Het is op die basis dat de strategische beleidskeuzen terzake moeten worden bepaald.
32. In het licht van de door de Europese Raad in Lissabon en Feira vastgelegde richtsnoeren en op basis van de mededeling van de Commissie geeft de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid de Europese Raad van Nice in overweging zijn goedkeuring te hechten aan:
- de volgende richtsnoeren voor het sociale beleid:
I. meer en betere banen;
II. anticiperen op en gebruikmaken van de verandering van het arbeidskader door een nieuw evenwicht tussen flexilibiteit en zekerheid te ontwikkelen;
III. alle vormen van uitsluiting en discriminatie bestrijden om de sociale integratie te bevorderen;
IV. modernisering van de sociale bescherming;
V. bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen;
VI. versterking van de sociale aspecten van de uitbreiding en van de buitenlandse betrekkingen van de Europese Unie;
- de wijze waarop deze richtsnoeren moeten worden uitgevoerd:
De Commissie wordt verzocht:
passende voorstellen in te dienen en haar bevoegdheden inzake de uitvoering en het toezicht op de toepassing van het Gemeenschapsrecht uit te oefenen, overeenkomstig de rol die haar bij het Verdrag is verleend;
overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Lissabon betreffende de nieuwe open coördinatiemethode, deze te ondersteunen door middel van passende initiatieven, met name op het gebied van de ontwikkeling van indicatoren, in overleg met het Comité voor de werkgelegenheid en het Comité voor sociale bescherming.
De Raad:
wordt in de formatie Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, met deelneming van de andere Raadsformaties, belast met de uitvoering van de sociale agenda;
behandelt, met het oog op aanneming ervan, gedurende de looptijd van de sociale agenda de passende Commissievoorstellen met deelneming van het Europees Parlement volgens de bepalingen van het Verdrag;
stelt overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Lissabon betreffende de nieuwe open coördinatiemethode de richtsnoeren en de passende of gemeenschappelijke doelstellingen vast en werkt deze bij; stelt in voorkomend geval kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren, alsmede evaluatiecriteria vast; draagt het Comité voor de werkgelegenheid en het Comité voor sociale bescherming op de werkzaamheden van de Raad te ondersteunen en daarbij bijdragen te stimuleren van de sociale partners en, wat de sociale uitsluiting betreft, van niet-gouvernementele organisaties; is ingenomen met de wens van het Europees Parlement om ten volle bij de uitvoering van de sociale agenda te worden betrokken en om passende contacten te leggen.
De sociale partners wordt verzocht:
ten volle gebruik te maken van de mogelijkheden die het Verdrag biedt voor contractuele betrekkingen en gemeenschappelijke acties, en om voor elke voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad de gezamenlijk ondernomen of geplande acties kenbaar te maken;
in deze context een eerste gezamenlijke bijdrage voor te leggen aan de Europese Raad van Stockholm in maart van volgend jaar.
De lidstaten:
zien toe op de uitvoering op nationaal niveau van de door de Raad goedgekeurde besluiten;
zetten deze richtsnoeren en passende of gemeenschappelijke doelstellingen, overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Lissabon betreffende de open coördinatiemethode, om in nationaal, regionaal of lokaal beleid, door specifieke doelstellingen te bepalen en maatregelen aan te nemen waarin met de nationale, regionale en lokale verscheidenheid rekening wordt gehouden;
- follow-up en bijwerking:
De Commissie wordt verzocht:
in haar jaarlijks syntheseverslag aan de Europese Raad de door haar genomen initiatieven te presenteren en de nadruk te leggen op de bijdragen van alle actoren voor de modernisering en de verbetering van het Europese sociale model, teneinde de in Lissabon vastgestelde strategische doelstelling te bereiken;
in dit kader te zorgen voor de door de Europese Raad van Lissabon gevraagde follow-up van en controle op de uitvoering van de sociale agenda in het kader van haar mededeling van 28 juni 2000 en van de onderstaande beleidslijnen, en voor de herziening halverwege daarvan in 2003; met het oog daarop in het vooruitzicht van de bijeenkomst van de Europese Raad in het voorjaar een jaarlijks scorebord voor te leggen van de vooruitgang die bij de uitvoering van de acties is geboekt.
De Raad,
in de formatie Werkgelegenheid en Sociaal Beleid:
- bespreekt de verslagen en het scorebord van de Commissie;
- levert, in coördinatie met de andere betrokken Raadsformaties, een bijdrage aan de Europese Raad van het voorjaar om de in Lissabon bepaalde strategische doelstelling te bereiken. Een eerste bijdrage wordt ingewacht voor de Europese Raad van Stockholm.
I. MEER EN BETERE BANEN
Het perspectief van verwezenlijking van volledige werkgelegenheid dient vergezeld te gaan van vastberaden inspanningen om zoveel mogelijk mensen bij het arbeidsproces te betrekken, hetgeen met name inhoudt dat het beleid wordt versterkt om de gelijkheid van vrouwen en mannen in het beroepsleven te bevorderen, beroeps- en gezinsleven beter op elkaar af te stemmen, oudere werknemers voor de arbeidsmarkt te behouden, langdurige werkloosheid te bestrijden en integratieperspectieven te bieden aan de zwaksten door mobilisatie van alle actoren, met name in de sociale en solidaire economie. De keuze voor een kennismaatschappij veronderstelt een investering in menselijk kapitaal om de kwalificatie en de mobiliteit van werknemers te stimuleren. Terzelfder tijd dient de kwaliteit van de arbeid te worden bevorderd en dienen voor zoveel mogelijk mensen strategieën met betrekking tot levenslang onderwijs en opleiding te worden ontwikkeld.
a) De arbeidsparticipatie vergroten door versterking van het beleid dat ten doel heeft het gezins- en het beroepsleven, zowel voor mannen als voor vrouwen, beter op elkaar af te stemmen alsmede de toegang tot of het behoud van een baan voor bepaalde categorieën te bevorderen (met name de langdurig werklozen, de gehandicapten, de oudere werknemers, de minderheden): vergelijkende analyse door de Commissie vóór 2002 van de structurele factoren die participatie in de arbeidsmarkt kunnen stimuleren, en aanpassing van de richtsnoeren voor de werkgelegenheid, met name door een nieuwe benchmark vast te stellen voor betere kinderopvang.
b) De gecoördineerde werkgelegenheidsstrategie versterken en voortzetten op basis van de werkzaamheden van het Comité voor de werkgelegenheid. In 2002 de strategie opnieuw bezien en het effect ervan evalueren, om een duidelijker beeld te krijgen van de toekomstige ontwikkelingen ervan.
c) In dit kader meer rekening houden met de doelstellingen die verband houden met de kwaliteit van de arbeid en het belang daarvan voor de groei als belangrijk element voor de aantrekkelijkheid van en het aanzetten tot werken. Een mededeling van de Commissie in 2001 over de bijdrage van het werkgelegenheidsbeleid aan de kwaliteit van de arbeid in al haar aspecten (met name arbeidsvoorwaarden, gezondheid en veiligheid, beloning, gelijke behandeling van mannen en vrouwen, evenwicht flexibiliteit/zekerheid, sociale betrekkingen). Op deze basis zal het Comité voor de werkgelegenheid eind 2001 een verslag hierover voorleggen, zodat de indicatoren kunnen worden vastgesteld die een follow-up mogelijk moeten maken.
d) Bestrijding van de langdurige werkloosheid door actieve preventie- en reïntegratiestrategieën te ontwikkelen die gebaseerd zijn op vroegtijdige onderkenning van individuele behoeften en verbetering van de inzetbaarheid.
e) Ondersteuning in deze context van de lokale en regionale dimensie van de werkgelegenheidsstrategie. De regionale dimensie zal een strategische aanpak op alle niveaus - ook het Europese - vereisen, en kan gevarieerd en gericht beleid voor diverse regio's vereisen teneinde de in Lissabon vastgestelde doeleinden en een versterkte regionale samenhang te verwezenlijken.
f) Verbetering van de daadwerkelijke toegang tot levenslang onderwijs en opleiding, met name op het vlak van de nieuwe technologieën, om tekortkomingen in de kwalificaties te voorkomen. Strategieën op dit gebied moeten voorzien in de coördinatie van de gedeelde verantwoordelijkheid van de overheid, de sociale partners en de individuele burger, met een passende bijdrage van de civiele samenleving. De sociale partners wordt verzocht te onderhandelen over maatregelen ter verbetering van postsecundair onderwijs en van opleiding om het aanpassingsvermogen daarvan te verhogen. Daarnaast wordt de sociale partners en de regeringen verzocht vóór eind 2001 de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid mee te delen welke bepalingen zijn aangenomen, zowel op Europees als op nationaal niveau in het kader van de nationale actieplannen voor de werkgelegenheid. In 2002 zal een conferentie met alle betrokken actoren over dit onderwerp worden georganiseerd. Er zal een Europese prijs voor bijzonder progressieve bedrijven worden ingesteld.
g) Bevordering van de identificatie en de verspreiding van goede praktijken op het gebied van werkgelegenheid- en de sociale dimensie van de informatiemaatschappij in nauwe samenwerking met de desbetreffende Groep op hoog niveau en verdere ontwikkeling van de "menselijk kapitaal"-aspecten van het actieplan e-Europa.
h) Vergemakkelijken van de mobiliteit van de Europese burgers:
- een Europa van de kennis ontwikkelen via afschaffing van de hinderpalen voor de mobiliteit van docenten, wetenschappers, studenten, opleiders en leerlingen, met name in het kader van het actieplan inzake mobiliteit en de aanbeveling die door de Raad zijn aangenomen;
- de erkenning op Europees niveau van de in de lidstaten verworven competenties en vaardigheden bevorderen overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag;
- het vrije verkeer van personen bevorderen: vóór 2003 de inhoud van de richtlijnen inzake verblijfsrecht aanpassen, de regelgeving inzake het vrije verkeer van werknemers verbeteren;
- voor de looptijd van de agenda de regels inzake de handhaving van het recht op sociale zekerheid van migrerende werknemers moderniseren; de toepassing van de wetgeving terzake bevorderen, met name door het gebruik van de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën te stimuleren;
- vóór eind 2002 de mogelijkheden tot vrijwaring van de rechten op een aanvullend pensioen van werknemers die zich binnen het grondgebied van de Europese Unie verplaatsen, verbeteren.
i) Tijdens de looptijd van de sociale agenda zich bezinnen over het verband tussen migratiestromen en werkgelegenheidsbeleid.
j) De Commissie verzoeken om, met inachtneming van de haar bij het Verdrag verleende bevoegdheden, verder onderzoek te doen naar het verband tussen het sociaal beleid en het mededingingsbeleid en daarbij de passende contacten te onderhouden met de lidstaten en de sociale partners.
II. ANTICIPEREN OP EN GEBRUIKMAKEN VAN DE VERANDERING VAN HET ARBEIDSKADER DOOOR EEN NIEUW EVENWICHT TUSSEN FLEXIBILITEIT EN ZEKERHEID TE ONTWIKKELEN
De ingrijpende veranderingen van economie en arbeid, die met name verband houden met de opkomst van de kenniseconomie en de mondialisering, gaan in alle lidstaten steeds sneller. Zij nopen tot nieuwe collectieve antwoorden die rekening houden met de verwachtingen van de werknemers. De sociale dialoog en het overleg moeten de voorwaarden scheppen voor een deelneming van de werknemers aan de veranderingen, door te anticiperen op de ontwikkelingen in de ondernemingen, in de industriële sectoren en in wijder verband. Het zoeken naar een innoverend collectief kader dat aangepast is aan de nieuwe vormen van werkgelegenheid, moet de mobiliteit en de investering van individuen mogelijk maken in steeds gediversifieerder beroepssituaties door een overgang mogelijk te maken tussen de op elkaar volgende situaties of banen. Bij de te nemen acties om deze veranderingen in goede banen te leiden, dient op evenwichtige wijze een beroep te worden gedaan op de verschillende bestaande communautaire instrumenten, met name de open coördinatiemethode, en dient de sociale partners ruim baan te worden gegeven voor het nemen van initiatieven.
a) De rol van de werknemers bij het sturen van het veranderingsproces moet worden versterkt door de verbetering, voor 2002, van het communautaire kader betreffende het recht op informatie, raadpleging en participatie van de werknemers (herziening van de richtlijn betreffende de Europese ondernemingsraad, voortzetting van de besprekingen over de richtlijnen betreffende informatie en raadpleging en betreffende de sociale aspecten van de Europese vennootschap).
b) Er moet met name op basis van een mededeling van de Commissie in 2002 een communautaire strategie inzake de gezondheid en de veiligheid op het werk worden ontwikkeld:
- de bestaande normen codificeren, aanpassen en eventueel vereenvoudigen;
- inspelen op nieuwe risico's, zoals stress op het werk, door normeringsinitiatieven te nemen en goede praktijken uit te wisselen;
- de toepassing van de wetgeving in het MKB bevorderen, rekening houdend met de bijzondere vereisten waaraan het moet voldoen, met name door middel van een specifiek programma;
- met ingang van 2001 de uitwisseling van goede praktijken en de samenwerking tussen de arbeidsinspectiediensten bevorderen om beter te voldoen aan de gemeenschappelijke fundamentele eisen.
c) In het kader van de groeiende onderlinge afhankelijkheid van de Europese economieën rekening houden met de veranderingen in het arbeidskader en de arbeidsverhoudingen; dit houdt in:
- op communautair niveau, voor de looptijd van de Europese sociale agenda, uitwisseling van innoverende ervaringen organiseren op het gebied van arbeidsverhoudingen die zekerheid voor de werknemers verenigen met flexibiliteit voor de ondernemingen, en alle relevante elementen van de modernisering en de verbetering van de arbeidsbetrekkingen voorleggen aan de sociale partners;
- reeds in 2001 overeenkomstig de voorstellen van de sociale partners een "Europees waarnemingscentrum voor het veranderingsproces" instellen in het kader van de Stichting van Dublin;
- de richtlijn inzake de bescherming van werknemers in geval van insolventie van de werkgever behandelen met het oog op aanpassing ervan vóór 2003; overeenkomstig hetgeen de Commissie heeft aangekondigd, de bestaande richtlijnen inzake de waarborgen voor werknemers in geval van collectief ontslag en de bescherming van de arbeidsverhouding in geval van verandering van werkgever evalueren en deze eventueel aanpassen;
- de sociale partners verzoeken:
- de sociale dialoog over de problemen in verband met de arbeidsorganisatie en de nieuwe arbeidsvormen voort te zetten;
- de besprekingen op gang te brengen die kunnen leiden tot onderhandelingen over de gedeelde verantwoordelijkheid van de ondernemingen en de werknemers wat betreft de inzetbaarheid en het aanpassingsvermogen van de werknemers, met name vanuit het oogpunt van de mobiliteit;
- de vraagstukken in verband met gegevensbescherming te bespreken.
d) De initiatieven in verband met de sociale verantwoordelijkheid van de ondernemingen en het beheer van de verandering ondersteunen, door middel van een mededeling van de Commissie.
e) De werking van de door de Europese Raad van Keulen ingestelde macro-economische dialoog verbeteren opdat die ten volle bijdraagt tot de positieve en dynamische interactie van het economisch, het sociaal en het werkgelegenheidsbeleid. Informatie-uitwisseling bevorderen tussen de communautaire instellingen en de sociale partners over ontwikkelingen die gaande zijn op het gebied van loonvorming en -opbouw.
f) Vóór 2004 een gedachtewisseling houden over individueel ontslag en daarbij rekening houden met de socialezekerheidsuitkeringen en de nationale kenmerken van de arbeidsmarkt.
g) In 2001 moet de communautaire wetgeving op het gebied van de arbeidstijd worden voltooid door de laatste hand te leggen aan de bepalingen betreffende de sector van het wegvervoer. Voorts moet er vooruitgang worden geboekt met de teksten betreffende de harmonisatie van de sociale bepalingen voor het zeevervoer en het luchtvervoer.
III. ALLE VORMEN VAN UITSLUITING EN DISCRIMINATIE BESTRIJDEN OM DE SOCIALE INTEGRATIE TE BEVORDEREN
De terugkeer naar een aanhoudende economische groei en het vooruitzicht van volledige werkgelegenheid binnen afzienbare termijn betekenen niet dat armoede en uitsluiting in de Europese Unie spontaan zullen afnemen, maar maken het nog minder aanvaardbaar dat die verschijnselen voortbestaan. De Europese Raad van Lissabon heeft benadrukt dat het van belang is stappen te zetten om de armoede definitief uit te roeien. Die wil moet op het hoogste niveau in elk van de staten worden uitgedragen en op het terrein worden geconcretiseerd door alle plaatselijke actoren, met name de NGO's en de sociale diensten, te mobiliseren, en moet voorts gepaard gaan met acties om alle derdelanders die legaal op het grondgebied van de Unie verblijven, een gelijke behandeling te garanderen.
a) Vóór juni 2001 moet er, overeenkomstig de door de Europese Raad van Lissabon bepaalde open coördinatiemethode, worden begonnen met de uitvoering van een nationaal actieplan voor een periode van twee jaar ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, op basis van de gemeenschappelijk vastgestelde doelstellingen. Dat plan preciseert de met de nationale beleidsmaatregelen nagestreefde vorderingen en vermeldt de voor de beoordeling van de resultaten gehanteerde indicatoren; vanaf 2001, op basis van de indicatoren waarvoor de staten in hun nationale actieplan gekozen hebben, moet verder werk worden gemaakt van de onderlinge afstemming van deze indicatoren en het vaststellen van indicatoren in onderling overleg.
b) De mogelijkheden die de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën bieden om de sociale uitsluiting te verminderen en de toegang van eenieder tot de kennismaatschappij te stimuleren, moeten worden benut; hiertoe moet het actieplan van de Commissie "e-Europa 2002 - Een informatiemaatschappij voor iedereen", dat door de Europese Raad van Feira werd goedgekeurd, worden uitgevoerd.
c) Bij het afsluiten van de eerste nationale actieplannen moet worden gezorgd voor de follow-up van de aanbeveling van 1992 betreffende het gegarandeerde minimuminkomen dat door de stelsels van sociale bescherming moet worden gewaarborgd, en de mogelijke initiatieven om de vooruitgang op dat punt te flankeren, moeten worden onderzocht.
d) Via de uitwisseling van ervaringen moeten de inspanningen van de lidstaten op het vlak van het stedelijk beleid ter bestrijding van de sociale en ruimtelijke segregatie worden ondersteund.
e) Evaluatie van het effect van het Europees Sociaal Fonds, met inbegrip van het communautair initiatief Equal, in de bevordering van de sociale insluiting.
f) Er moet worden toegezien op de daadwerkelijke uitvoering van de communautaire wetgeving betreffende de bestrijding van alle vormen van discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of levensovertuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid. Om deze beleidspunten te versterken moeten de uitwisselingen van ervaringen en goede praktijken worden ontwikkeld.
g) Overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Tampere moet worden begonnen met een meer voortvarend beleid voor de integratie van de derdelanders die legaal op het grondgebied van de Unie verblijven, dat tot doel heeft hun rechten en plichten te geven die vergelijkbaar zijn met die van de burgers van de Europese Unie. De uitwisselingen van ervaringen over het op nationaal niveau gevoerde integratiebeleid moeten worden ontwikkeld.
h) Het pakket maatregelen om personen met een handicap beter te integreren op alle gebieden van het maatschappelijk leven, moet met name in het kader van het Europees Jaar van de Gehandicapten (2003) verder worden uitgebouwd.
i) De voorwaarden moeten worden geschapen voor een doeltreffend partnerschap met de sociale partners, de niet-gouvernementele organisaties, territoriale samenwerkingsverbanden en de beheersorganen van de sociale diensten. De ondernemingen moeten bij dit partnerschap worden betrokken om hun sociale verantwoordelijkheid te versterken.
IV. MODERNISERING VAN DE SOCIALE BESCHERMING
De stelsels van sociale bescherming, die een essentieel bestanddeel van het Europees sociaal model vormen, blijven weliswaar tot de verantwoordelijkheid van de lidstaten behoren, doch worden geconfronteerd met gemeenschappelijke uitdagingen. Om met grotere doeltreffendheid op deze uitdagingen te reageren moet de samenwerking tussen de lidstaten worden versterkt. De modernisering van de stelsels van sociale bescherming moet de solidariteitseisen kracht bijzetten: dat is waaraan moet worden gewerkt, zowel op het gebied van het pensioen en de gezondheidszorg als om tot een actieve welvaartsstaat te komen die krachtdadig de arbeidsmarktparticipatie in de hand werkt.
a) De samenwerking en gedachtewisseling tussen de lidstaten inzake strategieën om voor de toekomst voor veilige en houdbare pensioenen te zorgen, moeten worden voortgezet: indiening van nationale bijdragen met het oog op de Europese Raad van Stockholm (maart 2001), voorlegging van een studie hierover door de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid aan de Europese Raad van Göteborg (juni 2001), die de volgende fasen ervan zal vaststellen.
b) Uitgaande van het door elk van de lidstaten gevoerde beleid, moet worden geanalyseerd welke wijzigingen in de stelsels van sociale bescherming zijn aangebracht en welke vorderingen er nog gemaakt moeten worden om werk lonender te maken, een vast inkomen te bieden (2002) en het beroeps- en het gezinsleven beter te kunnen combineren.
c) Vóór 2003 moet het beraad worden afgerond over hoe, met inachtneming van de solidariteitseisen, een kwalitatief hoogwaardige en betaalbare gezondheidszorg kan worden gegarandeerd, rekening houdend met het effect van de vergrijzing (langdurige zorg): verslag van de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid in samenwerking met de Raad Volksgezondheid.
d) Aan de hand van voor de Commissie verrichte studies moet de ontwikkeling worden onderzocht van de situatie met betrekking tot de toegang tot kwalitatieve gezondheidszorg en -producten over de grenzen heen.
e) Voor de looptijd van de agenda moet worden gezorgd voor de follow-up en evaluatie van de verdiepte samenwerking op het gebied van de sociale bescherming; er moeten passende indicatoren op dit gebied worden overwogen en uitgewerkt.
V. BEVORDERING VAN DE GELIJKHEID VAN MANNEN EN VROUWEN
Bevordering van de gelijkheid van de geslachten moet horizontaal op alle punten van de sociale agenda worden nagestreefd; in aanvulling daarop moet er een aantal specifieke maatregelen worden genomen om vrouwen toegang tot de besluitvorming te geven en om de rechten op het gebied van gelijkheid en van de combinatie van gezins- en beroepsleven te versterken.
a) Het begrip "gelijkheid van vrouwen en mannen" moet op alle relevante gebieden, met name van de sociale agenda, worden geïntegreerd in het ontwerp, de follow-up en de evaluatie van het beleid door de vaststelling van passende mechanismen en instrumenten, zoals, in voorkomend geval, gender-effectevaluatie en toezichtinstrumenten en benchmarking.
b) De toegang van vrouwen tot het besluitvormingsproces moet worden verbeterd door in elke lidstaat adequate doelstellingen of streefdoelen met termijnen te bepalen, zowel voor de overheidssector als voor de economische en sociale sector.
c) De mededeling van de Commissie "Naar een communautaire raamstrategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen (2001-2005)" moet worden uitgevoerd, de wijzigingen die zijn voorgesteld voor de richtlijn van 1976 betreffende gelijke behandeling moeten worden besproken met het oog op de aanneming ervan, en de rechten op het gebied van de gelijkheid moeten worden versterkt door vóór 2003 een richtlijn op basis van artikel 13 van het EG-Verdrag aan te nemen om de gelijkheid van mannen en vrouwen op andere gebieden dan werkgelegenheid en beroep te bevorderen.
d) Er moet worden gewerkt aan verbetering van de kennis, aan bundeling van de middelen en aan uitwisseling van de ervaringen, met name door een Europees genderinstituut en een netwerk van deskundigen tot stand te brengen. De haalbaarheidsstudie moet in 2001 worden gerealiseerd.
e) De initiatieven en maatregelen om de gelijkheid van vrouwen en mannen in het beroepsleven te bevorderen, met name inzake beloning, moeten worden uitgebreid en versterkt. Het bestaande initiatief voor vrouwelijke ondernemers moet verder worden ontwikkeld.
f) Zorgen voor een betere combinatie van gezins- en beroepsleven, met name door een goede opvang van kinderen en afhankelijke personen te stimuleren.
VI. DE SOCIALE ASPECTEN VAN DE UITBREIDING EN VAN DE BUITENLANDSE BETREKKINGEN VAN DE EUROPESE UNIE VERSTERKEN
De uitbreiding en de buitenlandse betrekkingen vormen, in meer dan één opzicht, een uitdaging en een mogelijkheid voor het communautair optreden op sociaal gebied. Het delen van ervaringen en strategieën met de kandidaat-lidstaten, meer bepaald om doeltreffender te reageren op de uitdagingen van de volledige werkgelegenheid en strijd tegen de uitsluiting, moet verder ontwikkeld worden en er moet een geïntegreerde economische en sociale agenda worden bevorderd die overeenstemt met de Europese aanpak in de internationale instanties.
a) De uitbreiding moet worden voorbereid teneinde de economische en sociale vooruitgang in de uitgebreide Unie te bevorderen:
- er moet geregeld, in overleg met de sociale partners, van gedachten worden gewisseld over alle sociale aspecten van de uitbreiding;
- er moet worden bevorderd dat de kandidaat-lidstaten zich instellen op de Europese werkgelegenheidsstrategie, de verwezenlijking van de doelstellingen gericht op de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting en de nauwere samenwerking op het gebied van sociale bescherming;
- in dit kader moet de rol van de sociale dialoog worden ondersteund;
- er moet worden bijgedragen tot de ontwikkeling van de betrokken NGO's in de kandidaat-lidstaten.
b) Er moet een onderling afgestemde aanpak worden ontwikkeld met betrekking tot internationale sociale aangelegenheden in het kader van de multilaterale instellingen (Verenigde Naties, Wereldgezondheidsorganisatie, Raad van Europa, Internationale Arbeidsorganisatie en, in voorkomend geval, WTO, OESO).
c) De sociale dimensie van het samenwerkingsbeleid moet worden versterkt, in het bijzonder de bestrijding van de armoede, de ontwikkeling van volksgezondheid en onderwijs, en het in overweging nemen van de gelijkheid van mannen en vrouwen (meer bepaald in het kader van het Europees-mediterraan proces).