Home

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over het scorebord voor de uitvoering van de agenda voor het sociaal beleid" (COM(2002) 89 def.)

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over het scorebord voor de uitvoering van de agenda voor het sociaal beleid" (COM(2002) 89 def.)

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over het scorebord voor de uitvoering van de agenda voor het sociaal beleid" (COM(2002) 89 def.)

Publicatieblad Nr. C 241 van 07/10/2002 blz. 0104 - 0107


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over het scorebord voor de uitvoering van de agenda voor het sociaal beleid"

(COM(2002) 89 def.)

(2002/C 241/20)

De Commissie heeft op 19 februari 2002, overeenkomstig art. 262 van het EG-Verdrag, besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over de voornoemde mededeling.

De afdeling "Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap", die belast was met de voorbereidende werkzaamheden, heeft haar advies (opgesteld door rapporteur Bloch-Lainé en corapporteur Koryfidis) goedgekeurd op 20 juni 2002.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 392e zitting van 17 en 18 juli 2002 (vergadering van 17 juli) het volgende advies uitgebracht, dat werd goedgekeurd met 127 stemmen vóór en 2 stemmen tegen, bij 1 onthouding.

1. Inleiding

1.1. Toen de Europese sociale agenda werd goedgekeurd, hebben het Parlement en de Raad gewezen op het belang van een jaarlijks "scorebord", waarop de actuele stand van zaken wordt weergegeven en waaruit men kan aflezen hoe ver de verschillende actoren zijn gevorderd met de uitvoering van de agenda. In maart 2001 is overeenstemming bereikt over een eerste scorebord, terwijl tijdens de Top van Barcelona op 14 en 15 maart jl. een tweede, in februari 2002 door de Commissie opgesteld scorebord is goedgekeurd. Het is nuttig dat er een proces van periodieke beoordeling in gang is gezet, omdat het op een gebied als dit belangrijk is dat wordt gezorgd voor een regelmatige follow-up.

1.2. Het EESC heeft reeds een advies over de sociale agenda zelf uitgebracht en het rekent erop bij de voor 2003 geplande evaluatie te worden betrokken.

1.3. Er liggen hier twee gevaren op de loer voor het EESC: enerzijds moet het ervoor zorgen dat het niet de kans mist zich uit te spreken over de tweede etappe van een doorlopend proces waarvoor het zelf met zoveel kracht heeft gepleit; anderzijds moet het oppassen niet te voorbarig bepaalde meningen te ventileren of oude standpunten te herhalen. De uitvoering van de agenda is immers nog maar in een voorbereidend stadium en daarom had het ook weinig zin om reeds tijdens vorige overlegronden standpunten te ventileren, want deze hadden dan later voortdurend moeten worden bijgewerkt.

1.4. Daarom heeft het EESC, dat halverwege het proces met een gedetailleerder en diepgaander advies zal komen, nu een kort en doelgericht document opgesteld waarin eerst enkele kanttekeningen worden gemaakt en vervolgens een aantal aanbevelingen worden gedaan.

2. Kanttekeningen

2.1. Een beoordeling van de tweede etappe wordt bemoeilijkt doordat het lastig is goed onderscheid te maken tussen lange-termijnontwikkelingen en relevante gegevens uit de actuele economische context (de gegevens die op dit moment beschikbaar zijn wijzen op een lichte teruggang). In dit licht moet men zich echter realiseren dat het na een slechte periode altijd even duurt voordat hogere groeicijfers opnieuw invloed krijgen op de werkgelegenheid. Gezien deze vertragende werking is de verleiding groot vraagtekens te plaatsen bij de effectiviteit van het in de agenda beschreven actieve werkgelegenheidsbeleid. Toch moet juist het tegenovergestelde gebeuren en dienen de hoofdlijnen hiervan te worden versterkt en opnieuw de nodige aandacht te krijgen.

2.2. Volgens het Comité had de Commissie in haar document meer onderscheid kunnen maken tussen belangrijke en onbelangrijke zaken. Bovendien had ze, behalve het nu gegeven overzicht van genomen en geplande maatregelen, ook meer en betere informatie kunnen geven over daadwerkelijke resultaten en waarneembare, concrete veranderingen. In dit opzicht is het voor de evaluatie in 2003 belangrijk dat uitgebreidere en duidelijkere gegevens beschikbaar komen, waarmee de tastbare invloed van de maatregelen uit de sociale agenda op de sociaal-economische situatie in de lidstaten kan worden beoordeeld.

2.3. Desondanks valt het niet te loochenen dat de door de Commissie opgestelde tekst helder en duidelijk is. Er komt goed in tot uitdrukking dat zich in de betreffende periode een aantal tegenstrijdige ontwikkelingen hebben voorgedaan, zoals:

a. Het aantal nieuwe banen is aanzienlijk gegroeid, maar het is vanzelfsprekend nog te vroeg om te kunnen beoordelen of de tussentijdse doelstellingen van Stockholm en Lissabon al dan niet zijn gehaald. Niettemin kan reeds worden vastgesteld dat ten aanzien van een aantal kwesties (zoals de lage arbeidsparticipatie van ouderen) nauwelijks vooruitgang is geboekt.

b. Het aantal nieuwe, voltijdse banen is toegenomen, de werkloosheid is afgenomen en er zijn meer banen voor laag- en middelmatig gekwalificeerde werknemers bijgekomen, maar tegelijk zijn er nog steeds bepaalde structurele zwaktes: inkomensverschillen tussen mannen en vrouwen, onveranderlijk zeer hoge werkloosheidscijfers, vooral bij jongeren (de werkloosheid ligt voor die groep bijna twee keer zo hoog als het gemiddelde), en nog altijd grote regionale verschillen t.a.v. werkgelegenheid en werkloosheid.

c. Armoede en sociale uitsluiting blijven heel algemeen, waarbij de situatie per lidstaat zeer sterk varieert.

Aan het slot van de mededeling doet de Commissie een oproep aan alle betrokkenen om verantwoordelijkheid te dragen en zich in te zetten voor verwezenlijking van de doelstellingen.

3. Aanbevelingen

3.1. Onderhavig advies is niet bedoeld om bepaalde onderwerpen die met het "scorebord" samenhangen, ter discussie te stellen, omdat het debat hierover hetzij reeds gevoerd is hetzij nog moet beginnen.

Wel wil het EESC eraan herinneren dat het zich reeds duidelijk heeft uitgesproken over thema's als:

- de werkgelegenheidsrichtsnoeren [Advies over het "Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten voor 2002", PB C 36 van 8.2.2002; Advies over het "Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten voor 2001", PB C 14 van 16.1.2001];

- de kwaliteit van werk [Advies over het thema "Versterking van de kwaliteitsdimensie in het sociaal en het werkgelegenheidsbeleid", PB C 311 van 7.11.2001];

- de sociale indicatoren [Advies over het thema "Sociale indicatoren"];

- gezondheid en veiligheid op de werkplek [Advies over de "Mededeling van de Commissie - Zich aanpassen aan de veranderingen in werk en samenleving: een nieuwe communautaire gezondheids- en veiligheidsstrategie 2002-2006"; Advies over het "Voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende de toepassing van de wetgeving inzake de gezondheid en de veiligheid op het werk voor zelfstandigen"];

- uitkeringen en pensioenen [Advies over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité: Ondersteuning van de nationale strategieën ten behoeve van veilige en betaalbare pensioenen door middel van een geïntegreerde benadering", PB C 48 van 21.2.2002; Advies over "Economische groei, fiscaliteit en betaalbaarheid van de pensioenregelingen in de EU", PB C 48 van 21.2.2002, blz. 89; Advies over "De opheffing van fiscale barrières voor grensoverschrijdende bedrijfspensioenregelingen", PB C 36 van 8.2.2002, blz. 53];

- governance [Advies over "Europese governance"];

- werkgelegenheid op lokaal niveau [Advies over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Lokale werkgelegenheidsinitiatieven/Een lokale dimensie voor de Europese werkgelegenheidsstrategie", PB C 14 van 16.1.2001; Advies over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Een sterkere lokale dimensie voor de Europese werkgelegenheidsstrategie", PB C 149 van 21.6.2002];

- sociale dienstverlening van algemeen belang zonder winstoogmerk [Advies over "Sociale dienstverlening door particuliere organisaties zonder winstoogmerk in het kader van de verlening van diensten van algemeen belang in Europa", PB C 311 van 7.11.2001];

- oudere werknemers [Advies over "Oudere werknemers", PB C 14 van 16.1.2001];

- het jeugdbeleid [Advies over het "Witboek van de Commissie: Een nieuw elan voor Europa's jeugd", PB C 149 van 21.6.2002].

3.2. In dit stadium wil het Comité het volgende onder de aandacht brengen:

3.2.1. Bestrijding van armoede en sociale uitsluiting is inmiddels een onlosmakelijk bestanddeel van het Europese sociale beleid. De nationale actieplannen betreffende het integratiebeleid die de lidstaten in juni 2001 bij de Commissie hebben ingediend, geven blijk van een visie op armoede waarbij niet alleen wordt stilgestaan bij de financiële kant maar rekening wordt gehouden met het gehele complex van onderling samenhangende en elkaar versterkende factoren (alle mogelijke problemen op het vlak van werkgelegenheid, huisvesting, onderwijs, cultuur en toegang tot voorzieningen, alles wat mensen zich moeten ontzeggen, alles wat onzekerheid met zich meebrengt). Erkenning van de multidimensionele aard van armoede is een stap in de goede richting. Niettemin zou men naar de mening van het EESC hier nog verder moeten gaan. De lidstaten mogen er niet mee volstaan een opsomming te geven van hun beleidslijnen van het moment (simpelweg inventariseren, zoals gedaan is in de vorig jaar ingediende plannen); er is behoefte aan een meer globale en vooruitziende aanpak, zulks in aansluiting op de doelstellingen die in maart 2000 te Lissabon zijn geformuleerd.

In dit verband dient ervoor gewaakt te worden dat men zich al te veel richt op een actief arbeidsmarkt- en werkgelegenheidsbeleid (althans minder dan in de eerste serie actieplannen). Werkgelegenheid is uiteraard een van de belangrijkste voorwaarden voor maatschappelijke integratie, maar is niet alleen zaligmakend. De Europese strategie ter bestrijding van uitsluiting mag niet worden ingeperkt tot een Europese werkgelegenheidsstrategie, hoe belangrijk deze ook is. Wat men steeds voor ogen dient te houden als uiteindelijk doel, hoe ver verwijderd ook, is de toegang tot alle grondrechten.

Het EESC juicht het toe dat eind 2001 een communautair actieprogramma is goedgekeurd ter versterking van de samenwerking tussen de lidstaten in het kader van de bestrijding van uitsluiting. Dit actieprogramma bestrijkt de periode 2002-2006 en het beschikbare budget bedraagt 75 miljoen EUR voor vijf jaar. Het Comité vraagt zich af of dit wel voldoende is, gelet op de bijdrage uit het Europees Sociaal Fonds (ESF), het financiële instrument dat hoofdzakelijk bestemd is voor de onmisbare en uiterst belangrijke werkgelegenheidsstrategie. Het zou ter ondersteuning van de maatregelen voor de bestrijding van armoede en uitsluiting wellicht beter zijn de middelen van het ESF ook aan andere doeleinden te besteden.

3.2.2. De hier besproken mededeling zou de indruk kunnen wekken dat de deelname van de sociale partners aan de uitvoering van de sociale agenda efficiënter zou kunnen. Het EESC merkt hierover het volgende op(1):

a. De sociale partners, ook al zou ze kunnen worden gevraagd zich pro-actiever op te stellen, vervullen onafgebroken en vastberaden hun moeilijke taak.

b. Daarnaast zou een dringende aanbeveling kunnen worden gedaan: in het sociaal overleg mag de aandacht van weerskanten voor het verdedigen van verworven posities en rechten, op welke grond dan ook, er niet te vaak toe leiden dat de behoeften en problemen van de allerzwaksten en van de armste "rechtelozen" op de tweede plaats komen. Is dit wel het geval, dan heeft de EU op de lange duur te maken met een ernstig gebrek aan solidariteit. Daarom moet onder andere worden aangedrongen op meer toewijding en vindingrijkheid in de Unie wat betreft asiel- en immigratievraagstukken. Bovendien zou er tijdig meer aandacht moeten worden besteed aan de gevolgen op sociaal gebied van de uitbreiding.

3.2.3. Het EESC betreurt het dat in dit scorebord geen (of niet voldoende) aandacht is voor de rol die er in het maatschappelijk middenveld is voor de "sociale dienstverlening door particuliere organisaties zonder winstoogmerk", die immers het algemeen belang in Europa ten goede komt. Het EESC heeft er in een van zijn adviezen met name op gewezen dat de Europese instellingen onvoldoende oog hebben voor de omvang van de door deze organisaties verleende diensten. Ook zou er meer aandacht moeten zijn voor de grote verantwoordelijkheid die deze organisaties al sinds jaar en dag, en zelfs in toenemende mate, in tal van lidstaten op het gebied van volksgezondheid en op sociaal vlak dragen en de moeilijkheden die ze hierbij ondervinden. Er zijn onvoldoende indicatoren om de stand van zaken weer te geven. Dat de "non-profit sector" of "derde sector" op dit moment een vrij vaag begrip en onscherp omlijnd geheel is, lijdt geen twijfel. Toch dient men oog te hebben voor de concrete werkelijkheid die hierachter schuilgaat, zoals deze zich met name manifesteert in de vorm van verenigingen, stichtingen, coöperaties en onderlinge maatschappijen. Als men niet verder komt dan, in algemene en stereotiepe bewoordingen, welwillend te verwijzen naar "NGO's", heeft dit alleen maar tot gevolg dat de vaagheid in het Europese sociale project in stand wordt gehouden. Dit betekent weer dat bezuinigingen doorgaan, kostbare tijd verloren gaat en men de kans mist optimaal profijt te trekken van een groot potentieel, dat evenzo krachtig als kwetsbaar is. Er moet meer begrip komen voor het spanningsveld tussen "algemeen belang" en "winstoogmerk".

Een dergelijke aanpak is nodig in de huidige context van de EU maar wordt des te urgenter in het licht van de aanstaande uitbreiding.

3.2.4. Iedereen is het erover eens dat het maatschappelijk middenveld moet worden geraadpleegd over en betrokken bij de opstelling en uitvoering van de sociale agenda. Maar welke organisaties maken hier deel van uit? Uiteraard de sociale partners en de in de vorige paragraaf genoemde instanties. Daarnaast zou echter ook kunnen worden gedacht aan sociale minderheidsgroepen en niet-officiële groeperingen, die zijn opgericht en worden geleid door zogenaamde "maatschappelijk buitengeslotenen". Deze mensen staan met hun groeperingen het dichtst bij het vuur en kunnen beter dan wie ook waarschuwen, verslag doen en actie ondernemen ten aanzien van de kwesties die hen aangaan.

3.2.5. In de EU als geheel en tussen de verschillende regio's bestaan grote verschillen qua werkloosheid en sociale uitsluiting. Daarom is het volgens het EESC nodig meer synergie aan te brengen tussen het werkgelegenheids- en regionaal beleid.

3.2.6. Het EESC wijst op de noodzaak voortgang te boeken bij het tot stand brengen van kwaliteitsindicatoren, hoe moeilijk dit ook is.

3.2.7. Ten slotte dringt het EESC aan op constante aandacht voor het thema aanpassingsvermogen, als het gaat over werkgelegenheid en de bestrijding van sociale uitsluiting. Bovendien wijst het op de noodzaak op samenhangende wijze een maximale inspanning te leveren om te komen tot één Europees kader waarbinnen efficiënt vorm kan worden gegeven aan de doelstelling van levenslang leren(2).

4. Conclusies

4.1. De Europese Unie streeft ernaar haar identiteit te profileren door het economische en het sociale beleid beter op elkaar af te stemmen. Het valt echter niet mee woorden en ferme uitspraken te vertalen in concrete daden. Maar doet men dit niet, dan worden er alleen maar verwachtingen beschaamd en belandt men op een doodlopende weg.

4.2. We kunnen het niet stellen zonder "scoreborden". Toch zou men, zoals wel door sommigen wordt gedaan, misschien beter kunnen spreken van "roadmaps", een term waarin beter het idee van een route en van vooruitgang tot uitdrukking komt.

4.3. Zonodig zal deze route van tijd tot tijd worden herzien. De richting zal in het licht van de actuele situatie moeten worden bevestigd, omgebogen of veranderd. Voor het doen van uitspraken over de evaluatie van de Agenda, die halverwege in 2003 zal plaatsvinden, is het nog te vroeg. Wel dient bij dezen duidelijk te worden gesteld dat het EESC actief moet deelnemen aan het proces, want de tijd dringt. Het enige wat de EESC met dit advies beoogt, is tijdig zijn stem te laten horen, te tonen dat het de ontwikkelingen volgt, en blijk te geven van zijn bereidheid een optimale bijdrage te leveren.

Brussel, 17 juli 2002.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

G. Frerichs

(1) Zie ook het advies over het "Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot instelling van een algemeen kader betreffende informatie en consultatie van werknemers in de Europese Gemeenschap", PB C 258 van 10.9.1999, en het advies over het "Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten voor 2002", PB C 36 van 8.2.2002, blz. 4.

(2) Advies over "Een memorandum over levenslang leren", PB C 311 van 7.11.2001.