Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 24/2002 van 28 januari 2002, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de toegang van het pubiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad
Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 24/2002 van 28 januari 2002, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de toegang van het pubiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad
Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 24/2002 van 28 januari 2002, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de toegang van het pubiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad
Publicatieblad Nr. C 113 E van 14/05/2002 blz. 0001 - 0016
GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 24/2002
door de Raad vastgesteld op 28 januari 2002
met het oog op de aanneming van de Richtlijn 2002/.../EG van het Europees Parlement en de Raad van ... inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad
(2002/C 113 E/01)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,
Gezien het voorstel van de Commissie(1),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's(3),
Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(4),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Een verruimde toegang van het publiek tot milieu-informatie en verspreiding van die informatie dragen bij tot een verhoogd milieubewustzijn, een vrije gedachtewisseling, een doeltreffender deelneming van het publiek aan de milieubesluitvorming en, uiteindelijk, een beter milieu.
(2) Richtlijn 90/313/EEG van de Raad van 7 juni 1990 inzake de vrije toegang tot milieu-informatie(5) heeft, wat de toegang van het publiek tot milieu-informatie betreft, de aanzet gegeven tot een proces van openheid dat dient te worden gestimuleerd en voortgezet.
(3) Volgens artikel 8 van die richtlijn moeten de lidstaten aan de Commissie verslag uitbrengen over de opgedane ervaring; aan de hand daarvan moet de Commissie een verslag indienen bij het Europees Parlement en de Raad, samen met de voorstellen tot herziening van de richtlijn die zij eventueel passend acht.
(4) In het krachtens artikel 8 van die richtlijn opgestelde verslag worden de concrete problemen in verband met de praktische toepassing van de richtlijn vermeld.
(5) Op 25 juni 1998 heeft de Europese Gemeenschap het VN/ECE-verdrag inzake toegang tot informatie, inspraak voor de bevolking en mogelijkheid van verhaal in milieuzaken ("het Verdrag van Aarhus") ondertekend. Met het oog op de sluiting van dat Verdrag door de Europese Gemeenschap dienen de bepalingen ervan in overeenstemming te zijn met het Gemeenschapsrecht.
(6) Met het oog op grotere transparantie is het wenselijk dat Richtlijn 90/313/EEG wordt vervangen in plaats van gewijzigd, zodat de betrokkenen een duidelijke en samenhangende wettekst wordt geboden.
(7) Verschillen tussen de vigerende wetten in de lidstaten inzake de toegang tot milieu-informatie waarover overheidsinstanties beschikken, kunnen leiden tot ongelijkheid binnen de Gemeenschap wat de toegang tot die informatie of wat concurrentievoorwaarden betreft.
(8) Er moet voor worden gezorgd dat alle natuurlijke en rechtspersonen recht hebben op toegang tot milieu-informatie waarover overheidsinstanties beschikken of die voor hen wordt beheerd, zonder dat zij daarvoor een belang moeten aanvoeren.
(9) Er moet ook voor worden gezorgd dat milieu-informatie op een zo ruim mogelijke basis systematisch aan het publiek beschikbaar wordt gesteld en onder het publiek wordt verspreid, ook langs elektronische weg als die technologie beschikbaar is.
(10) De definitie van milieu-informatie moet worden gepreciseerd opdat de volgende informatie in ongeacht welke vorm hieronder valt: informatie over de toestand van het milieu, informatie over factoren, maatregelen of activiteiten ter bescherming van het milieu of die gevolgen hebben of kunnen hebben voor het milieu, informatie over de kosten-batenanalyses en economische analyses die in het kader van die maatregelen of activiteiten worden gebruikt, alsmede informatie over de toestand van de menselijke gezondheid en veiligheid, menselijke levensomstandigheden, cultureel waardevolle plaatsen en bouwwerken, voorzover er voor deze zaken gevolgen zijn of kunnen zijn.
(11) Om rekening te houden met het beginsel van artikel 6 van het Verdrag dat de eisen inzake milieubescherming moeten worden geïntegreerd in de omschrijving en uitvoering van het beleid en het optreden van de Gemeenschap, moet de definitie van overheidsinstantie zo worden verruimd dat hieronder vallen: de regerings- of andere overheidsorganen op nationaal, regionaal of lokaal niveau, ongeacht of deze specifieke verantwoordelijkheden voor het milieu hebben. De definitie dient eveneens zo te worden verruimd dat eronder vallen: andere personen of organen die naar nationaal recht openbare bestuursfuncties met betrekking tot het milieu uitoefenen, alsmede andere personen of organen die onder hun toezicht openbare verantwoordelijkheden of functies met betrekking tot het milieu uitoefenen.
(12) Ook informatie die fysiek voor overheidsinstanties wordt beheerd door andere instanties, moet onder deze richtlijn vallen.
(13) Milieu-informatie moet zo spoedig mogelijk en binnen een redelijke termijn, rekening houdend met de eventueel door de aanvrager vermelde termijn, ter beschikking van de aanvragers worden gesteld.
(14) Overheidsinstanties dienen milieu-informatie ter beschikking te stellen in de vorm of de format waar de aanvrager om verzoekt, tenzij deze al voor het publiek beschikbaar is in een andere vorm of een andere format of indien het redelijk is dat de informatie in een andere vorm of in een andere format beschikbaar wordt gesteld. Voorts moeten overheidsinstanties worden verplicht een redelijke inspanning te leveren om de milieu-informatie waarover zij beschikken of die voor hen wordt beheerd, te bewaren in vormen of formaten die gemakkelijk reproduceerbaar zijn en langs elektronische weg toegankelijk zijn.
(15) De voordelen voor het milieu indachtig, dienen de lidstaten praktische regelingen vast te stellen om deze informatie daadwerkelijk beschikbaar te stellen.
(16) Het recht van toegang tot milieu-informatie houdt in dat bekendmaking van de informatie de regel moet zijn en dat overheidsinstanties in bepaalde, welomschreven gevallen een verzoek om milieu-informatie kunnen weigeren. Weigeringsgronden moeten restrictief worden uitgelegd, met voor het specifieke geval inachtneming van het met bekendmaking gediende openbare belang. De redenen voor een weigering moeten binnen een passende termijn schriftelijk of via elektronische weg, indien het een schriftelijk verzoek betreft of indien de aanvrager daarom verzoekt, aan de aanvrager worden meegedeeld.
(17) Overheidsinstanties dienen milieu-informatie gedeeltelijk beschikbaar te stellen wanneer het mogelijk is informatie waarop uitzonderingen van toepassing zijn, te scheiden van de rest van de verlangde informatie.
(18) Overheidsinstanties moeten een vergoeding kunnen vragen voor het verstrekken van milieu-informatie, maar die vergoeding mag een redelijk bedrag niet te boven gaan. Er dient een overzicht van de vergoedingen te worden gepubliceerd en ter beschikking van de aanvragers te worden gesteld.
(19) Aanvragers moeten bij een administratieve of rechterlijke instantie in beroep kunnen gaan tegen het handelen of nalaten van een overheidsdienst in verband met een aanvraag.
(20) Om het milieubewustzijn van het publiek te vergroten en zodoende de milieubescherming te verbeteren, dienen overheidsinstanties in voorkomend geval milieu-informatie die relevant is voor hun taak ter beschikking te stellen en te verspreiden, met name door middel van computertelecommunicatietechnologie en/of elektronische technologie wanneer die beschikbaar is.
(21) Deze richtlijn dient in het licht van de ervaring en op basis van verslagen van de lidstaten over de toepassing ervan te worden herzien.
(22) Daar de doelstellingen van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
(23) De bepalingen van deze richtlijn doen geen afbreuk aan het recht van een lidstaat om maatregelen te handhaven of in te voeren voor een ruimere toegang tot informatie dan op grond van deze richtlijn vereist is,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Doel
Deze richtlijn heeft ten doel:
a) recht van toegang te verlenen tot milieu-informatie waarover overheidsinstanties beschikken of die voor hen wordt beheerd, en de grondregels en voorwaarden voor de uitoefening van dat recht vast te stellen, en
b) te bevorderen dat milieu-informatie, als regel, op een zo ruim mogelijke basis systematisch aan het publiek beschikbaar wordt gesteld en onder het publiek wordt verspreid.
Artikel 2
Definities
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
1. "milieu-informatie": alle informatie in geschreven, visuele, auditieve, elektronische of enige andere materiële vorm over:
a) de toestand van elementen van het milieu, zoals lucht en atmosfeer, water, bodem, land, landschap en natuurgebieden met inbegrip van vochtige biotopen, kust- en zeegebieden, biologische diversiteit en haar componenten, met inbegrip van genetisch gemodificeerde organismen, en de interactie tussen deze elementen;
b) factoren, zoals stoffen, energie, geluid, straling of afval, met inbegrip van radioactief afval, emissies, lozingen en ander vrijkomen van stoffen in het milieu die de onder a) bedoelde elementen van het milieu aantasten of waarschijnlijk aantasten;
c) maatregelen (met inbegrip van bestuurlijke maatregelen), zoals beleidsmaatregelen, wetgeving, plannen, programma's, milieuakkoorden en activiteiten die de onder a) en b) bedoelde elementen en factoren van het milieu aantasten of waarschijnlijk aantasten, alsmede maatregelen of activiteiten ter bescherming van die elementen;
d) kosten-baten- en andere economische analyses en veronderstellingen die worden gebruikt in het kader van de onder c) bedoelde maatregelen en activiteiten;
e) de toestand van de gezondheid en veiligheid van de mens, de levensomstandigheden van de mens, waardevolle cultuurgebieden en bouwwerken, voorzover zij worden of kunnen worden aangetast door de onder a) bedoelde toestand van elementen van het milieu of, via deze elementen, door het genoemde onder b) of c);
2. "overheidsinstantie": a) een overheidsorgaan op nationaal, regionaal of lokaal niveau;
b) een natuurlijke of rechtspersoon die openbare bestuursfuncties naar nationaal recht uitoefent, met inbegrip van specifieke taken, activiteiten of diensten met betrekking tot het milieu;
c) een natuurlijke of rechtspersoon die onder toezicht van een orgaan of persoon zoals bedoeld onder a) of b), belast is met openbare verantwoordelijkheden of functies of openbare diensten met betrekking tot het milieu verleent.
Deze begripsomschrijving slaat niet op organen die optreden in een rechterlijke of wetgevende hoedanigheid;
3. "informatie die voor een overheidsinstantie wordt beheerd": milieu-informatie die in feite in opdracht van een overheidsinstantie door een natuurlijke of rechtspersoon wordt beheerd;
4. "aanvrager": elke natuurlijke of rechtspersoon die om milieu-informatie verzoekt;
5. "publiek": een of meer natuurlijke of rechtspersonen en, in overeenstemming met nationale wetgeving of praktijk, hun verenigingen, organisaties of groepen.
Artikel 3
Toegang tot milieu-informatie op verzoek
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de overheidsinstanties, overeenkomstig het bepaalde in deze richtlijn, ertoe gehouden zijn de milieu-informatie waarover zij beschikken, of die voor hen wordt beheerd, aan elke aanvrager op verzoek beschikbaar te stellen, zonder dat deze daarvoor een belang hoeft aan te voeren.
2. Onverminderd artikel 4 en rekening houdend met een eventueel door de aanvrager vermelde termijn wordt milieu-informatie aan een aanvrager ter beschikking gesteld:
a) zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen één maand nadat de in lid 1 bedoelde overheidsinstantie het verzoek van de aanvrager heeft ontvangen, hetzij
b) binnen twee maanden nadat de overheidsinstantie het verzoek heeft ontvangen, indien de omvang en de gecompliceerdheid van de informatie van dien aard zijn dat de onder a) genoemde termijn van één maand niet haalbaar is. In dat geval wordt de aanvrager zo spoedig mogelijk, en in ieder geval voordat de termijn van één maand afloopt, in kennis gesteld van de verlenging en de redenen daarvoor.
3. Indien een verzoek te algemeen geformuleerd is, verzoekt de overheidsinstantie de aanvrager zo spoedig mogelijk, en uiterlijk binnen de in lid 2, onder a), vastgestelde termijn, om zijn verzoek te preciseren en is zij hem daarbij behulpzaam, bijvoorbeeld door informatie te verstrekken over het gebruik van openbare registers zoals bedoeld in lid 5, onder c). Overheidsinstanties kunnen, wanneer zij zulks passend achten, het verzoek weigeren uit hoofde van artikel 4, lid 1, onder b).
4. Wanneer een aanvrager een overheidsinstantie verzoekt milieu-informatie in een bepaalde vorm of een bepaald formaat beschikbaar te stellen (bijvoorbeeld in de vorm van afschriften), willigt de overheidsinstantie dat verzoek in, tenzij:
a) de informatie al voor het publiek beschikbaar is in een andere vorm of een andere format, in het bijzonder zoals bedoeld in artikel 7, die gemakkelijk toegankelijk is, of
b) het redelijk is dat de overheidsinstantie de informatie in een andere vorm of een andere format beschikbaar stelt, in welk geval redenen dienen te worden gegeven waarom de informatie in die vorm beschikbaar wordt gesteld.
In verband met het bepaalde in dit lid leveren de overheidsinstanties alle redelijke inspanningen om milieu-informatie waarover zij beschikken of die voor hen wordt beheerd, te bewaren in vormen of formaten die gemakkelijk reproduceerbaar zijn en toegankelijk zijn via computertelecommunicatiemiddelen of andere elektronische middelen.
De redenen voor een weigering om informatie, geheel of gedeeltelijk, beschikbaar te stellen in de gevraagde vorm of het gevraagde formaat worden de aanvrager binnen de in lid 2, onder a), genoemde termijn meegedeeld.
5. Voor de toepassing van dit artikel stellen de lidstaten de praktische maatregelen vast op grond waarvan milieu-informatie beschikbaar wordt gesteld. Mogelijke praktische regelingen zijn:
a) het benoemen van voorlichtingsambtenaren;
b) het opzetten en onderhouden van voorzieningen om de gevraagde informatie te onderzoeken;
c) openbaar toegankelijke lijsten van overheidsinstanties en registers of lijsten van de milieu-informatie waarover die organen en voorlichtingspunten beschikken;
d) ambtenaren ertoe verplichten om burgers die toegang tot informatie wensen behulpzaam te zijn.
De lidstaten zorgen ervoor dat overheidsinstanties het publiek voldoende voorlichten over zijn rechten uit hoofde van deze richtlijn.
Artikel 4
Uitzonderingen
1. De lidstaten kunnen bepalen dat een verzoek om milieu-informatie kan worden geweigerd, indien:
a) de gevraagde informatie niet in het bezit is van of wordt beheerd voor de overheidsinstantie waaraan het verzoek is gericht. Wanneer die overheidsinstantie in een dergelijk geval er kennis van heeft dat de informatie in het bezit is van of beheerd wordt voor een andere overheidsinstantie, geeft zij het verzoek zo spoedig mogelijk aan die andere instantie door en stelt zij de aanvrager daarvan in kennis of licht zij de aanvrager in over de overheidsinstantie waarbij naar haar mening de verzochte informatie kan worden aangevraagd;
b) het verzoek kennelijk onredelijk is of te algemeen geformuleerd is;
c) het verzoek nog onvoltooid materiaal, interne mededelingen of onvoltooide documenten en gegevens betreft, met inachtneming van het openbaar belang dat met bekendmaking wordt gediend.
2. De lidstaten kunnen bepalen dat een verzoek om milieu-informatie kan worden geweigerd, indien openbaarmaking van de informatie afbreuk doet aan een van de volgende punten:
a) het vertrouwelijke karakter van handelingen van overheidsinstanties;
b) internationale betrekkingen, openbare veiligheid of nationale defensie;
c) de rechtsgang, de mogelijkheid voor een persoon om een eerlijk proces te krijgen of de mogelijkheid voor een overheid om een onderzoek van strafrechtelijke of disciplinaire aard in te stellen;
d) de vertrouwelijkheid van commerciële of industriële informatie, wanneer deze vertrouwelijkheid bij de nationale of de communautaire wetgeving geboden wordt om een gewettigd economisch belang te beschermen, met inbegrip van het algemeen belang dat met statistische en fiscale geheimhouding is gediend. Binnen dit kader wordt informatie over emissies die van belang is voor de bescherming van het milieu bekendgemaakt;
e) intellectuele-eigendomsrechten;
f) de vertrouwelijkheid van persoonsgegevens en/of -dossiers met betrekking tot een natuurlijk persoon wanneer die persoon niet heeft ingestemd met bekendmaking van de informatie aan het publiek, wanneer in deze vertrouwelijkheid is voorzien naar nationaal of Gemeenschapsrecht;
g) de belangen van iedere persoon die de verzochte informatie op vrijwillige basis heeft verstrekt, zonder daartoe wettelijk verplicht te zijn of te kunnen worden, tenzij die persoon ermee heeft ingestemd dat de betrokken informatie wordt vrijgegeven;
h) de bescherming van het milieu waarop die informatie betrekking heeft, zoals de habitat van zeldzame soorten.
De bovengenoemde gronden voor weigering worden restrictief uitgelegd, met voor het specifieke geval inachtneming van het met bekendmaking gediende openbaar belang en in aanmerking nemend of de verzochte informatie betrekking heeft op emissies in het milieu.
In dit verband en met het oog op de toepassing van punt f) zorgen de lidstaten ervoor dat Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(6) wordt nageleefd.
3. Milieu-informatie waarover overheidsinstanties beschikken of die voor hen wordt beheerd, en waarom door een aanvrager is verzocht, wordt gedeeltelijk beschikbaar gesteld wanneer het mogelijk is informatie waarop lid 1, onder c), of lid 2 van toepassing is, van de overige gevraagde informatie te scheiden.
4. Een weigering om de verzochte informatie geheel of gedeeltelijk beschikbaar te stellen, wordt schriftelijk of via elektronische weg meegedeeld indien het een schriftelijk verzoek betreft of indien de aanvrager daar om verzoekt binnen de in artikel 3, lid 2, onder a) dan wel onder b), genoemde termijn. Deze mededeling bevat de redenen voor de weigering en informatie over de beroepsprocedure waarin overeenkomstig artikel 6 is voorzien.
Artikel 5
Vergoedingen
1. Overheidsinstanties kunnen voor het verstrekken van milieu-informatie een vergoeding vragen, doch zij moet redelijk zijn. Er mogen geen extra kosten worden aangerekend voor het ter plaatse raadplegen van informatie.
2. Overheidsinstanties die voornemens zijn dergelijke vergoedingen te vragen, publiceren een overzicht van de vergoedingen en van de omstandigheden waarin deze kunnen worden gevraagd, vrijstelling kan worden verleend dan wel vooruitbetaling kan worden verlangd; zij stellen dat overzicht ter beschikking van de aanvragers.
3. De toegang tot openbare registers of lijsten die zijn opgesteld en worden bewaard overeenkomstig artikel 3, lid 5, onder c), is gratis.
Artikel 6
Toegang tot de rechter
1. De lidstaten waarborgen dat een aanvrager die meent dat zijn verzoek om informatie is veronachtzaamd, ten onrechte (geheel of gedeeltelijk) is geweigerd, onvoldoende is beantwoord of op andere wijze niet is behandeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, 4 of 5, toegang heeft tot een procedure waarin het handelen of nalaten van de betrokken overheidsinstantie opnieuw door die of door een andere overheidsinstantie, dan wel door een bij wet opgericht onafhankelijk en onpartijdig orgaan bestuursrechtelijk kan worden getoetst. Dit moet een snelle procedure zijn waaraan weinig of geen kosten verbonden zijn.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat een aanvrager, naast de in lid 1 bedoelde beroepsprocedure, toegang heeft tot een beroepsprocedure voor een rechterlijke instantie of een ander, bij wet opgericht onafhankelijk en onpartijdig orgaan, waarin het handelen of nalaten van de betrokken overheidsinstantie kan worden getoetst en waarvan de beslissingen definitief kunnen worden. Voorts kunnen de lidstaten ervoor zorgen dat derden die door het vrijgeven van informatie zijn geschaad, eveneens toegang hebben tot de rechter.
3. Definitieve beslissingen ingevolge lid 2 zijn bindend voor de overheidsinstantie die de informatie bezit. De redengeving geschiedt schriftelijk, in ieder geval wanneer toegang tot informatie wordt geweigerd ingevolge dit artikel.
Artikel 7
Verspreiding van milieu-informatie
1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat de overheidsinstanties de milieu-informatie die relevant is voor hun taak en waarover zij beschikken of die voor hen wordt beheerd, ordenen met het oog op een actieve en systematische verspreiding onder het publiek, met name door middel van computertelecommunicatie en/of langs elektronische weg wanneer deze voorhanden is.
De door middel van computertelecommunicatie en/of langs elektronische weg beschikbaar gestelde informatie behoeft geen informatie te omvatten die vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn is verzameld, tenzij deze reeds in elektronische vorm beschikbaar is.
2. Ten minste de volgende informatie wordt op passende wijze bijgewerkt, beschikbaar gesteld en verspreid:
a) teksten van internationale verdragen, conventies of overeenkomsten en van communautaire, nationale, regionale of lokale wetgeving inzake of in verband met het milieu;
b) beleidsmaatregelen, plannen en programma's in verband met het milieu;
c) voortgangsverslagen inzake de uitvoering van de onder a) en b) genoemde onderwerpen indien die door overheidsinstanties zijn opgesteld;
d) de in lid 3 bedoelde verslagen over de toestand van het milieu;
e) gegevens of samenvattingen van gegevens afkomstig van het monitoren van activiteiten die gevolgen voor het milieu hebben of waarschijnlijk zullen hebben.
3. Onverminderd eventuele specifieke rapportageverplichtingen uit hoofde van de Gemeenschapswetgeving treffen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat nationale en, waar passend, regionale of lokale verslagen over de toestand van het milieu met regelmatige tussenpozen van ten hoogste vier jaar worden gepubliceerd; deze verslagen moeten informatie bevatten over de kwaliteit van en de druk op het milieu.
4. Onverminderd eventuele specifieke verplichtingen uit hoofde van het Gemeenschapsrecht treffen de lidstaten de nodige maatregelen om te waarborgen dat, in geval van een onmiddellijke bedreiging van de gezondheid van de mens of het milieu, hetzij veroorzaakt door menselijke activiteiten hetzij ten gevolge van natuurlijke oorzaken, alle informatie waarover overheidsinstanties beschikken, of die voor hen wordt beheerd, en die het publiek dat waarschijnlijk zal worden getroffen in staat kan stellen maatregelen te nemen om de uit de bedreiging voortvloeiende schade te voorkomen of te beperken, onmiddellijk en terstond wordt verspreid.
5. De lidstaten zorgen er, voorzover dat haalbaar is, voor dat overeenkomstig dit artikel beschikbaar gestelde of verspreide informatie of gepubliceerde verslagen duidelijk en begrijpelijk zijn.
6. De in artikel 4, leden 1 en 2, genoemde uitzonderingen zijn van toepassing op de uit dit artikel voortvloeiende verplichtingen.
7. De lidstaten kunnen aan dit artikel voldoen door links te creëren naar internetsites waar informatie kan worden gevonden.
Artikel 8
Herziening
1. Uiterlijk op ...(7) brengen de lidstaten verslag uit over de met de toepassing van de richtlijn opgedane ervaring.
Zij doen het verslag uiterlijk op ...(8) aan de Commissie toekomen.
Uiterlijk op ...(9) doet de Commissie aan de lidstaten een leidraad toekomen waarin zij duidelijk uiteenzet hoe zij wenst dat de lidstaten verslag uitbrengen.
2. Aan de hand van de ervaring dient de Commissie een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad, samen met de herzieningsvoorstellen die zij passend acht.
Artikel 9
Toepassing
De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op ...(10) aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van de bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
Artikel 10
Intrekking
Richtlijn 90/313/EEG wordt met ingang van ...(11) ingetrokken.
Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de in de bijlage opgenomen concordantietabel.
Artikel 11
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Artikel 12
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te ...
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
Voor de Raad
De voorzitter
(1) PB C 337 E van 28.11.2000, blz. 156, en PB C 240 E van 28.8.2001, blz. 289.
(2) PB C 116 van 20.4.2001, blz. 43.
(3) PB C 148 van 18.5.2001, blz. 9.
(4) Advies van het Europees Parlement van 14 maart 2001 (PB C 343 van 5.12.2001, blz. 177), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 28 januari 2002 en besluit van het Europees Parlement van ...
(5) PB L 158 van 23.6.1990, blz. 56.
(6) PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.
(7) Negen jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
(8) Negen jaar en zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
(9) Eén jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
(10) Twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
(11) Twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
BIJLAGE
CONCORDANTIETABEL
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
MOTIVERING VAN DE RAAD
I. INLEIDING
1. De Commissie heeft de Raad op 29 juni 2000 een voorstel toegezonden voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie(1), dat gebaseerd was op artikel 175, lid 1, van het EG-Verdrag.
2. Het Europees Parlement heeft op 14 maart 2001 in eerste lezing advies uitgebracht(2).
Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 29 november 2000 advies uitgebracht(3). Het Comité van de Regio's heeft op 14 februari 2001 advies uitgebracht(4).
3. Naar aanleiding van die adviezen heeft de Commissie haar gewijzigde voorstel op 7 juni 2001 aan de Raad toegezonden(5).
4. Op 28 januari 2002 heeft de Raad zijn gemeenschappelijk standpunt vastgesteld overeenkomstig artikel 251, lid 2, van het Verdrag.
II. DOEL
Het doel van het Commissievoorstel is de vervanging van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad van 7 juni 1999 inzake de vrije toegang tot milieu-informatie(6) door een nieuwe richtlijn, waarin rekening is gehouden met de ervaringen met de toepassing van de oude richtlijn, de rechtspraak van het Hof van Justitie, de nieuwe informatie- en communicatietechniek en het Verdrag van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (ECE) betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, dat op 25 juni 1998 te Aarhus tot stand is gekomen. Dat "Verdrag van Aarhus" is door alle lidstaten en door de Gemeenschap ondertekend. Het is op 30 oktober 2001 in werking getreden. Denemarken en Italië hebben het reeds bekrachtigd.
De voorgestelde richtlijn zou het krachtens Richtlijn 90/313/EEG bestaande recht op toegang tot milieu-informatie sterk verruimen. Dat recht bestaat uit een passief recht, op grond waarvan de overheid op verzoek informatie moet verstrekken, en een actief recht, op grond waarvan de overheid op eigen initiatief bepaalde informatie moet verspreiden, bij voorkeur via internet. Die ruimere informatie zou de belangstelling van de bevolking voor milieuaangelegenheden moeten aanwakkeren en ertoe moeten bijdragen dat de inspraak in de besluitvorming op milieugebied effectiever wordt.
In aanvulling op dit voorstel heeft de Commissie op 19 januari 2001 een voorstel ingediend voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad(7) die inspraak in de opstelling van bepaalde plannen en programma's op milieugebied regelt en wijziging brengt in de Richtlijnen 85/337/EEG en 96/61/EG van de Raad. Het doel van dat voorstel is, uitvoering te geven aan het tweede aspect van het Verdrag van Aarhus, namelijk inspraak.
III. ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT
1. De Raad heeft in zijn gemeenschappelijk standpunt de door de Commissie voorgestelde benadering gehandhaafd, maar de bepalingen van het voorstel gewijzigd met het oog op de duidelijkheid of om ze te versterken of beter uitvoerbaar te maken. Met veel van die wijzigingen wordt de oorspronkelijke tekst van het Verdrag van Aarhus in ere hersteld.
Het gemeenschappelijk standpunt verruimt de definitie van "milieu-informatie" van Richtlijn 90/313/EEG, die betrekking had op informatie in geschreven, visuele, auditieve en geautomatiseerde vorm, tot elektronische informatie. Volgens de definitie betreft het niet alleen informatie over de onderdelen van het milieu en de activiteiten en maatregelen welke die onderdelen schaden of beschermen, maar ook over genetisch gemodificeerde organismen, de wisselwerking tussen voornoemde onderdelen, economische analyses en de gezondheidstoestand van de mens, zijn levensomstandigheden, cultuurmonumenten en bouwwerken waarop het milieu inwerkt.
Terwijl de oude richtlijn slechts gericht was tot overheden met verantwoordelijkheden op milieugebied en particuliere natuurlijke personen en rechtspersonen die onder toezicht van overheden publieke taken hebben die verband houden met het milieu, strekt het gemeenschappelijk standpunt zich uit tot alle centrale en andere overheden alsmede particuliere personen die onafhankelijk overheidstaken op milieugebied verrichten. Toegevoegd is tevens dat de overheden milieu-informatie ter beschikking moeten stellen die voor hen wordt beheerd door natuurlijke personen of rechtspersonen.
2. Wat het zogenaamde passieve recht op informatie betreft, houdt het gemeenschappelijk standpunt in dat de informatie in beginsel binnen één maand in plaats van binnen twee maanden moet worden verstrekt. Ook wordt aanbevolen dat de informatie wordt verstrekt in de door de aanvrager gevraagde vorm, tenzij zij reeds openbaar beschikbaar is of redelijkerwijs in een andere vorm verstrekt kan worden, en dat er praktische voorzieningen worden getroffen voor het verstrekken van de informatie, bijvoorbeeld met voorlichtingsambtenaren en voorzieningen voor inzage ter plaatse. Wanneer de gevraagde informatie in het bezit is van een andere instantie, moet het verzoek worden doorgegeven aan die instantie of aan de aanvrager worden meegedeeld bij welke instantie de informatie vermoedelijk verkrijgbaar is. Afwijzing van een verzoek om informatie moet schriftelijk meegedeeld worden als het verzoek schriftelijk was ingediend of als de aanvrager om een schriftelijk antwoord had verzocht. Is een verzoek te algemeen gesteld, dan verzoeken de overheidsinstanties de aanvrager binnen een maand zijn verzoek nader te omschrijven en zijn hem daarbij behulpzaam.
Evenals zoals bepaald in de vorige richtlijn moeten de kosten bekendgemaakt worden en redelijk zijn. Het gemeenschappelijk standpunt voegt daaraan toe dat er geen kosten mogen worden aangerekend voor de inzage van openbare registers en de inzage van de informatie ter plaatse.
De mogelijkheid van beroep bij een rechterlijke of bestuursrechtelijke instantie van Richtlijn 90/313/EEG wordt vervangen door een bestuursrechtelijke en een rechterlijke toetsing in twee fasen.
3. Wat betreft het actieve recht op informatie was in Richtlijn 90/313/EEG slechts bepaald dat er algemene informatie aan het publiek moet worden verstrekt over de toestand van het milieu, bijvoorbeeld door middel van de periodieke publicatie van beschrijvende rapporten. Het gemeenschappelijk standpunt houdt daarnaast ook de verspreiding in van rechtsteksten, beleidsmaatregelen, voortgangsverslagen, milieubewakingsgegevens, informatie over het voorkomen of tegengaan van schade aan de menselijke gezondheid of het milieu en dergelijke met verscheidene middelen, in het bijzonder telecommunicatie.
4. Uitzonderingen zijn, evenals bij de vorige richtlijn, onvoltooide documenten, interne mededelingen, informatie van vertrouwelijke aard omtrent handelingen van overheidsinstanties, veiligheidsvraagstukken, zaken die onder de rechter zijn, zaken die onder het handelsgeheim of het industrieel geheim vallen of tot de persoonlijke levenssfeer behoren, vertrouwelijke milieu-informatie, intellectuele-eigendomsrechten en de bescherming van het milieu zelf.
5. In een openbare verklaring voor de notulen zegt de Raad toe het nodige te zullen doen om op de instellingen van de Gemeenschap dezelfde regels toe te passen als die welke in het informatiedeel van het Verdrag van Aarhus zijn opgenomen, en verzocht hij de Commissie daartoe een voorstel in te dienen, rekening houdende met de verdergaande voorschriften van deze richtlijn. Daarmee zou de bekrachtiging van het Verdrag van Aarhus door de Gemeenschap dichterbij komen.
IV. AMENDEMENT VAN HET EUROPEES PARLEMENT DAT DE RAAD HEEFT OVERGENOMEN
Amendement nr. 3 op overweging 8 betreffende de uitbreiding van het recht van toegang tot personen die buiten de Gemeenschap wonen, is in het gemeenschappelijk standpunt verwerkt (ook door de Commissie aanvaard).
V. AMENDEMENTEN VAN HET PARLEMENT DIE IN EEN ANDERE VORM ZIJN AANVAARD
1. Amendement nr. 1 op overweging 1 betreffende het doel van de richtlijn (ten dele aanvaard door de Commissie): de Raad heeft de essentiële onderdelen van het amendement in een meer logische volgorde, namelijk verruiming van het recht op toegang tot informatie, verhoging van het milieubewustzijn, vrije gedachtewisseling, een effectievere inspraak in de besluitvorming op milieugebied en verbetering van het milieu, overgenomen. De Raad heeft de elementen die niet in de artikelen weerspiegeld waren, zoals goed bestuur en betere toepassing van de Gemeenschapswetgeving, niet overgenomen. Hij heeft de verspreiding van informatie toegevoegd, waarmee ook de actieve informatie gedekt is.
2. Amendement nr. 17 betreffende een nieuwe tweede alinea in artikel 3, lid 2, over precisering van onduidelijke verzoeken (in beginsel aanvaard door de Commissie): het gemeenschappelijk standpunt bevat in artikel 3 een nieuw lid 3, waarin alle elementen van het amendement zijn overgenomen met de toevoeging dat zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen de termijn van een maand, verzocht moet worden om precisering van het verzoek. De bepaling is geformuleerd naar het voorbeeld van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie(8).
VI. AMENDEMENTEN VAN HET PARLEMENT DIE TEN DELE DOOR DE RAAD ZIJN AANVAARD
1. Amendement nr. 9 betreffende overweging 18 (overweging 16 van het gemeenschappelijk standpunt) (ten dele aanvaard door de Commissie): de Raad heeft het hoofdidee, namelijk dat openbaarmaking van informatie de regel moet zijn, en de schrapping van de verwijzing naar Richtlijn 95/46/EG overgenomen.
2. Amendement nr. 13 betreffende overweging 24 (overweging 21 van het gemeenschappelijk standpunt) (ten dele aanvaard door de Commissie): de Raad heeft het idee van beoordeling van de richtlijn op basis van de nationale rapporten opgenomen. Het idee van een beoordelingsverslag van de Commissie is in artikel 8 opgenomen. Het voorstel tot een vierjaarlijkse rapportage is niet overgenomen.
3. Amendement nr. 15 betreffende artikel 2 (definities) (standpunt van de Commissie gelijk aan dat van de Raad):
- het amendement op punt 1, onder a), waarin verduidelijkt wordt dat vochtige biotopen en kust- en zeegebieden onder het begrip "milieu-informatie" vallen, is in het gemeenschappelijk standpunt verwerkt;
- in punt 1, onder b), heeft de Raad de vermelding van kernenergie en kernbrandstof niet aanvaard, omdat die in het Verdrag van Aarhus niet worden genoemd en onder de woorden "energie", "straling" en "radioactief afval" vallen; de Raad heeft de woorden "en/of de veiligheid en gezondheid van de mens" geheel geschrapt, omdat zij reeds onder onderdeel e) vallen en niet voorkomen in artikel 2, punt 3, onder b), van het Verdrag van Aarhus;
- de toevoegingen van de in punt 1, onder d), e) en f), zijn niet aanvaard, omdat zij niet in het Verdrag van Aarhus genoemd worden en het toepassingsgebied van de richtlijn te zeer zouden verruimen ("verslagen", "indirect") of niet door het milieu beïnvloed worden (voedselveiligheid);
- overeenkomstig het amendement heeft de Raad in punt 2 de definitie van het Verdrag van Aarhus van "overheidsinstantie" weer opgenomen, omdat hij evenals het Parlement diensten van algemeen economisch belang, zoals vervoer, watervoorziening en telefoon, niet gelijk wil stellen aan overheidsinstanties. Anderzijds heeft de Raad de vermelding van adviesorganen in onderdeel a) niet aanvaard, omdat daardoor het toepassingsgebied van de richtlijn te zeer verruimd zou worden en het ernstige probleem van de aanwijzing van die organen zou ontstaan;
- de wijziging van punt 2, laatste alinea, betreffende rechterlijke en wetgevende organen is niet aanvaard. De Raad is teruggekeerd naar de formulering van het Verdrag van Aarhus en was ook van mening dat er door de tekst die het Parlement voorstelt verschillende regelingen in de lidstaten zouden ontstaan;
- wat het nieuwe punt 2 bis betreft was de Raad van mening dat de voorgestelde definitie van "informatie die door ... wordt beheerd" nogal verwarrend is, maar omdat hij erkent dat die term verduidelijkt moet worden, heeft hij de definitie in gewijzigde vorm opgenomen in artikel 2, punt 3, met de toevoeging dat "beheerd" de betekenis van "in feite ... beheerd" heeft.
4. Amendement nr. 19 ad artikel 3, lid 5, betreffende praktische maatregelen voor het beschikbaar stellen van informatie (standpunt van de Commissie gelijk aan dat van de Raad):
- de Raad heeft de wijziging in de aanhef en de toevoeging in onderdeel b), die cumulatieve toepassing van alle onderdelen verplicht stellen, niet aanvaard, aangezien dat te omslachtig zou zijn en de vrijheid van de lidstaten voor het treffen van de meest geschikte praktische regelingen te zeer zou inperken;
- het voorgestelde onderdeel b bis) betreffende het vervangen van informatiepunten door lijsten van plaatsen waar informatie te vinden is die in internet worden opgenomen, is niet in het gemeenschappelijk standpunt verwerkt, omdat het een enorme hoeveelheid werk zou geven;
- het laatste deel van het voorstel van het Parlement tot hulp voor de bevolking is aanvaard en door de Raad gebruikt voor een nieuw onderdeel d).
5. Amendement nr. 20 ad artikel 4, lid 1, betreffende weigering van informatie (standpunt van de Commissie gelijk aan dat van de Raad voor de eerste drie streepjes):
- de wijziging in de aanhef is niet aanvaard, daar de uitzonderingen ook betrekking kunnen hebben op instanties die niet onder de definitie van "overheidsinstantie" vallen, bijvoorbeeld particuliere instanties die de informatie voor een overheidsinstantie beheren;
- de Raad heeft het idee in onderdeel b) om de aanvrager te helpen zijn verzoek beter te formuleren, aanvaard door middel van nieuwe teksten in artikel 3, lid 3 en lid 5, onder d);
- de Raad heeft de schrapping van de vertrouwelijkheid van interne mededelingen, die ook in het Verdrag van Aarhus, artikel 4, lid 3, onder c), voorkomt, in onderdeel c) niet aanvaard en ook de in Richtlijn 90/313/EEG, artikel 3, lid 3, voorkomende vermelding van onvoltooide documenten en gegevens gehandhaafd;
- wat datzelfde onderdeel c) betreft is de Raad niet meegegaan met het vervangen van het idee van rekening houden met het openbaar belang door het concept van afweging van het openbaar belang bij bekendmaking van de informatie tegen het belang dat gediend is met de weigering. Een dergelijke afweging komt niet in het Verdrag van Aarhus voor en is een delicate operatie die tot moeilijke rechtszaken zou kunnen leiden; er zijn veel gevallen waarin de geheimhouding zo absoluut is dat er geen afweging mogelijk is (bv. geheim van het gerechtelijk onderzoek).
6. Amendement nr. 21 ad artikel 4, lid 2, betreffende uitzonderingen:
- de Raad heeft niet ingestemd met het beperken van de vertrouwelijkheid van handelingen van overheidsinstanties tot de bij wet voorgeschreven gevallen (onderdeel a)). De Raad en de Commissie hebben niet ingestemd met het beperken van de vertrouwelijkheid in internationale betrekkingen in onderdeel b) tot gevallen waarin vitale belangen op het spel staan, noch met het schrappen van onderdeel e) betreffende intellectuele-eigendomsrechten, daar dat alles genoemd wordt in het Verdrag van Aarhus en Richtlijn 90/313/EEG;
- aangaande onderdeel d) en de nieuwe laatste alinea van lid 2 heeft de Commissie voorgesteld informatie over emissies in het milieu waarvoor Gemeenschapsvoorschriften bestaan, te verspreiden, ook wanneer die emissies onder commercieel of industrieel vertrouwelijke gegevens vallen. Het Parlement is verdergegaan en heeft voorgesteld alle andere vormen van vertrouwelijkheid eveneens op te heffen. Daarmee was de Commissie het niet eens. De Raad is teruggekeerd tot de formulering van artikel 4, lid 4, onder d), van het Verdrag van Aarhus, op grond waarvan informatie over emissies, die van belang is voor de milieubescherming, binnen het kader van de commerciële en industriële vertrouwelijkheid bekendgemaakt moet worden;
- de Raad heeft de amendementen betreffende de bescherming van persoonsgegevens in onderdeel f) aanvaard, maar de formulering van artikel 4, lid 4, onder f), van het Verdrag van Aarhus gekozen;
- het gemeenschappelijk standpunt volgt het amendement betreffende de bescherming van personen die informatie verstrekken in onderdeel g), maar verleent de iets sterkere bescherming van artikel 4, lid 4, onder g), van het Verdrag van Aarhus;
- de voorgestelde zin betreffende een restrictieve interpretatie van de uitzonderingen overeenkomstig het slot van artikel 4, lid 4, van het Verdrag van Aarhus is eveneens in de tekst verwerkt;
- wat betreft de afweging van openbare en particuliere belangen (lid 2, laatste alinea, van het Commissievoorstel) heeft het Parlement een krachtiger formulering voorgesteld waarmee de Commissie het niet eens was. De Raad heeft de vermelding van de afweging echter geheel geschrapt en het idee van het Verdrag van Aarhus van inachtneming van het openbaar belang weer geïntroduceerd om de redenen die reeds genoemd zijn in punt 5, laatste streepje.
7. Amendement nr. 25 ad artikel 6 betreffende toegang tot de rechter (standpunt van de Commissie gelijk aan dat van de Raad):
- in de leden 1 en 2 is het voorgestelde voorschrift van onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de bestuursrechtelijke en rechterlijke instanties die een besluit toetsen, in het gemeenschappelijk standpunt opgenomen;
- de Raad acht, evenals de Commissie, de nieuwe leden 2 bis en 3 bis te gedetailleerd. Volgens het subsidiariteitsbeginsel moeten het recht op informatie van de rechter en de terugbetaling van gerechtskosten geregeld blijven in de rechtsstelsels van de lidstaten.
8. Amendement nr. 28 ad artikel 8 betreffende de toetsing van de richtlijn (ten dele aanvaard door de Commissie):
- wat de data betreft acht de Raad termijnen na de inwerkingtreding duidelijk verstandiger dan vaste data. Hij is ook van mening dat 31 december 2005 te vroeg is voor de opstelling van de nationale rapporten over de toepassing van de richtlijn en geeft de voorkeur aan negen jaar na de inwerkingtreding;
- de Raad heeft ingestemd met een handleiding voor de toepassing van de richtlijn;
- de Raad heeft ingestemd met het idee dat de beginselen van de richtlijn ook door de instellingen van de Gemeenschap moeten worden toegepast. De Raad is echter van mening dat de procedure voor het bevorderen daarvan in een openbare verklaring voor de Raadsnotulen moeten worden vastgelegd, zoals in afdeling III, punt 5, is vermeld. Een bepaling dienaangaande valt duidelijk buiten het toepassingsgebied van de richtlijn, die alleen geldt voor de lidstaten. Het Parlement zou zich desgewenst bij de verklaring van de Raad kunnen aansluiten.
VII. AMENDEMENTEN VAN HET PARLEMENT DIE DE RAAD NIET HEEFT AANVAARD
(De meeste van deze amendementen zijn ook niet aanvaard door de Commissie, die echter delen van de amendement nrs. 11, 14, 24 en 26 wel heeft aanvaard):
1. Amendement nr. 2 op overweging 2 (verandering van benaderingswijze): de Raad was van mening dat de nieuwe tekst in wezen dezelfde boodschap bevat als die van de Commissie, maar in een ingewikkelder formulering.
2. Amendement nr. 4 ad overweging 9 (toekomstige technologieën): het zou onverstandig zijn nog onbekende technologieën voor te schrijven (zie punt 12).
3. Amendement nr. 5 op overweging 10 (definitie van milieu-informatie): verruimt de werkingssfeer te zeer (zie afdeling VI, punt 3, derde streepje, betreffende artikel 2, lid 1, onder d)).
4. Amendement nr. 6 op overweging 14 is verworpen, daar artikel 3, lid 2, niet voorschrijft dat de informatie onmiddellijk moet worden verstrekt.
5. Amendement nr. 7 ad overweging 15 betreffende het formaat van de informatie: zie de motivering bij amendement nr. 18, eerste deel (punt 12).
6. Amendement nr. 8 ad overweging 17: deze wijziging is alleen maar een herhaling van artikel 3, lid 5, onder c), en niet een motivering daarvan.
7. Amendement nr. 10 op overweging 19: de Raad heeft die overweging geheel geschrapt.
8. Amendement nr. 11 op overweging 21 betreffende de kosten (overweging 18 van het gemeenschappelijk standpunt): zie punt 15 betreffende amendement nr. 24 ad artikel 5.
9. Amendement nr. 12 betreffende een nieuwe overweging 23 bis over de kwaliteit van de informatie is niet aanvaard, om dezelfde redenen als amendement nr. 27 voor een nieuw artikel 7 bis (punt 17).
10. Amendement nr. 14 op artikel 1 (doelstellingen): het amendement op onderdeel a) werd weinig relevant geacht. De Raad heeft de tekst van de Commissie betreffende het gebruik van moderne technologieën in onderdeel b) geschrapt, daar dat niet een doel op zich is, maar een middel om dat doel te bereiken. Voor het voorgestelde nieuwe onderdeel b bis) met als strekking dat de richtlijn normen zou moeten vaststellen voor de toegang tot informatie van de instellingen van de Unie, zie afdeling VI, punt 8, derde streepje.
11. Amendementen nrs. 16 en 30 ad artikel 3, lid 2, onder a) en b), zijn verworpen, daar het vaak - vooral bij kleinere diensten - niet mogelijk is de termijn voor beantwoording van normale verzoeken om informatie te verkorten van een maand tot twee weken en evenmin die voor ingewikkelde verzoeken van twee maanden tot zes weken.
12. Amendement nr. 18 betreffende de vorm van de antwoorden in artikel 3, lid 4: aangaande het eerste deel van het amendement heeft de Raad onderdeel a) gehandhaafd, daar de aanvragers ertoe aangemoedigd zouden moeten worden eerst de in artikel 7 genoemde actieve informatiesystemen te raadplegen. De Raad heeft tevens onderdeel b) van het Commissievoorstel gehandhaafd, daar die tekst duidelijker is dan de formulering van het Parlement die de instanties voorschrijft de informatie in de door de aanvrager gevraagde vorm te verstrekken wanneer dat mogelijk is.
Wat het tweede deel betreft is de Raad van oordeel dat het onverstandig zou kunnen zijn van de lidstaten te vragen dat zij toekomstige communicatietechnologieën gebruiken zonder dat bekend is van welke aard die zullen zijn en hoeveel zij kosten. Dat soort voorschriften zou in toekomstige wijzigingen van de richtlijn opgenomen moeten worden. Ondertussen blijven de lidstaten vrij toekomstige technologieën te kiezen als zij dat nuttig achten.
13. Amendement nr. 22 voor een nieuw artikel 4, lid 2 bis, met het voorschrift dat de lidstaten criteria moeten opstellen voor het hanteren van uitzonderingen, is verworpen daar dat extra administratieve rompslomp zou veroorzaken en iedere overheidsdienst de uitzonderingen moet interpreteren volgens de nationale bepalingen tot toepassing van de richtlijn, hetgeen door de rechter kan worden getoetst.
14. Amendement nr. 23 betreffende toevoegingen in artikel 4, lid 4, op grond waarvan het uitblijven van een tijdig antwoord zou inhouden dat de informatie verstrekt zal worden, is niet aanvaard, omdat in dat geval artikel 6 van toepassing is.
Wat betreft het tweede deel: het idee van het verstrekken van de naam van de persoon of instantie die verantwoordelijk is voor het betrokken materiaal komt in het Verdrag van Aarhus niet voor en kan onuitvoerbaar zijn, en zou daarom tot de facultatieve praktische regelingen van artikel 3, lid 5, kunnen behoren.
Wat het nieuwe lid 4 bis betreft is de anonimiteit van de informanten al geregeld in artikel 4, lid 2, onder g).
15. Amendement nr. 24 ad artikel 5 betreffende kosten verandert de volgorde van de leden zonder duidelijke aanleiding. De Raad heeft er niet mee kunnen instemmen dat er geen kosten mogen worden aangerekend voor de tijd die met het opzoeken gemoeid is, en dat informatie voor onderwijsdoeleinden kosteloos is. Het opzoeken kan veel tijd en geld kosten, gratis informatie kan tot lichtzinnige verzoeken om informatie leiden en het begrip "pedagogisch" is erg vaag.
16. Amendement nr. 26 ad artikel 7 betreffende actieve informatie heeft betrekking op aangelegenheden die de lidstaten beter zelf kunnen regelen. Het amendement zou inhouden dat er erg tijdrovend werk moet worden verricht (vorming van de databanken en registers in het eerste deel van het amendement), of dat gegevens in internet worden gebracht die zo gedetailleerd en uitgebreid zijn dat daarvoor beter de methode van passieve informatie kan worden gebruikt (de vergunningen en studies in het tweede deel). Het woord "Tenminste" is echter toegevoegd aan de aanhef van lid 2.
17. Amendement nr. 27 voor een nieuw artikel 7 bis betreffende de kwaliteit van milieu-informatie: de leden 1 en 2, met de voorschriften dat de informatie nauwkeurig en actueel moet zijn en dat de voor informatie over factoren en emissies gebruikte meetmethoden vermeld moeten worden, zijn onnodig belastend voor de overheidsinstanties. Bovendien is het vaak niet mogelijk de nauwkeurigheid van de gegevens te garanderen. Lid 3, dat betrekking heeft op de harmonisatie van de emissiemetingsmethoden, valt buiten het toepassingsgebied van het Commissievoorstel.
18. Amendement nr. 29 ad artikel 9 stelt voor dat de richtlijn twaalf maanden na de bekendmaking in werking treedt. De Raad acht twee jaar noodzakelijk.
VIII. ANDERE DOOR DE RAAD AANGEBRACHTE WIJZIGINGEN
1. Preambule
De overwegingen 9, 11, 12 (voorheen 13), 13 (voorheen 14), 14 (voorheen 15), 16 (voorheen 18), 18 (voorheen 21), 20, 21 en 22 (voorheen 23, 24, en 25) zijn aangepast aan de wijzigingen in de tekst. Om dezelfde reden zijn de overwegingen 12 en 19 van het voorstel geschrapt. Overweging 23, waarin opgemerkt wordt dat de lidstaten een ruimere toegang tot informatie kunnen verstrekken, is nieuw.
2. Artikel 1, onder b), betreffende het doel
De Raad heeft de feitelijke beschrijving van het doel van actieve informatie van het Commissievoorstel ("te waarborgen dat milieu-informatie systematisch beschikbaar wordt gesteld") vervangen door een bredere formulering ("te bevorderen dat ... op een zo ruim mogelijke basis ... beschikbaar wordt gesteld"). De Raad heeft ook de zinsnede van de Commissietekst betreffende het gebruik van moderne technologieën geschrapt, daar dat niet een doel maar slechts een middel voor het bereiken van het doel van ruime informatie is.
3. Artikel 2 betreffende definities
In de aanhef van punt 1 is het onduidelijke woord "toegankelijke" vervangen door het woord "materiële", dat in artikel 2, punt 3, van het Verdrag van Aarhus staat.
In punt 1 zijn de onderdelen b) betreffende factoren en c) betreffende emissies samengevoegd.
In punt 3 heeft de Raad ter verduidelijking in de term "informatie die ... wordt beheerd" de woorden "in feite" ingevoegd en het beperkende voorschrift van het Commissievoorstel betreffende een overeenkomst tussen de houder en een instantie geschrapt.
De Raad heeft de definitie van "publiek" van het Verdrag van Aarhus toegevoegd (punt 5).
4. Artikel 3 betreffende "passieve informatie"
De Raad heeft lid 3 van het voorstel, dat de instanties voorschreef rekening te houden met de termijnen waarbinnen de aanvrager de informatie voor een aangegeven doel nodig heeft, geschrapt, maar de aanhef van lid 2 veranderd in die zin dat de instanties rekening moeten houden met een eventueel door de aanvrager vermelde termijn, ook zonder dat daarbij een bepaald doel wordt genoemd.
In lid 2, onder a), heeft de Raad het woord "betrokken" vervangen door de woorden "de in lid 1 bedoelde" om duidelijk te maken dat de termijn van een maand (of twee maanden) ingaat op de datum waarop de bevoegde instantie - en niet een andere instantie - de aanvraag ontvangt. Indien een aanvraag aan de verkeerde instantie is gericht, moet die instantie het verzoek krachtens artikel 4, lid 1, onder a), zo spoedig mogelijk doorzenden naar de bevoegde instantie of de aanvrager berichten tot welke instantie hij zich moet wenden.
Aan onderdeel a) is een verwijzing naar artikel 7 toegevoegd om duidelijk te maken dat de informatie niet behoeft te worden verstrekt indien zij door zogenaamde actieve informatie beschikbaar is.
5. Artikel 4 betreffende uitzonderingen
De Raad heeft lid 1, onder a), meer objectief geformuleerd ("er kennis van heeft dat de informatie in het bezit is van") en toegevoegd dat de bevoegde instantie aan de aanvrager kan worden meegedeeld.
In lid 2, onder d), verduidelijkt het gemeenschappelijk standpunt dat de vertrouwelijkheid van commerciële en industriële gegevens ook statistische en fiscale geheimhouding kan omvatten.
Overeenkomstig artikel 4, lid 7, van het Verdrag van Aarhus heeft de Raad het voorschrift van een schriftelijk antwoord in lid 4 beperkt tot gevallen waarin het verzoek schriftelijk was ingediend of de aanvrager om een schriftelijk antwoord had verzocht.
6. Artikel 5 betreffende kosten
De Raad heeft het voorgestelde verbod van vooruitbetaling voor informatie facultatief gemaakt, omdat de aanvragers vaak vergeten of weigeren de informatie in ontvangst te nemen nadat zij is opgezocht. Wel heeft de Raad bepaald dat een dergelijke regeling vooraf bekend moet worden gemaakt.
7. Artikel 6 betreffende toegang tot de rechter
De Raad heeft de volgorde van de leden 1 en 2 veranderd, zodat lid 1 betrekking heeft op de bestuursrechtelijke toetsing en lid 2 op de rechterlijke toetsing.
De Raad heeft lid 3 van het voorstel vervangen door artikel 9, lid 1, laatste alinea, van het Verdrag van Aarhus.
8. Artikel 7 betreffende verspreiding van milieu-informatie
In het gemeenschappelijk standpunt is in lid 1, eerste alinea, toegevoegd dat de instanties slechts informatie behoeven te verstrekken die relevant is voor hun taak. Op grond van de nieuwe tweede alinea van lid 1 behoeft informatie die vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn niet in elektronische vorm beschikbaar was, niet langs elektronische weg te worden verstrekt.
In de aanhef van lid 2 heeft de Raad het voorschrift opgenomen dat de informatie zo nodig moet worden bijgewerkt, overeenkomstig artikel 5, lid 1, onder a), van het Verdrag van Aarhus.
In lid 2, onder e), is in het gemeenschappelijk standpunt de mogelijkheid opgenomen dat samenvattingen van gegevens worden verspreid om te voorkomen dat vertrouwelijke informatie of de vaak enorme hoeveelheden milieubewakingsgegevens op internet worden geplaatst.
De laatste zin van lid 2 (lid 1 van het Commissievoorstel) betreffende het bewaren van informatie in geautomatiseerde vorm is geschrapt. In lid 1 is echter vermeld dat de informatie gereorganiseerd moet worden voor geautomatiseerde verspreiding, wanneer deze voorhanden is.
De Raad heeft een nieuw lid 7 toegevoegd, op grond waarvan de lidstaten aan hun verplichtingen tot actieve informatie kunnen voldoen door het creëren van links naar internetsites.
IX. CONCLUSIE
Het gemeenschappelijk standpunt heeft tot doel het publiek een zo ruim mogelijke toegang tot milieu-informatie te geven met inachtneming van de vertrouwelijkheid van bepaalde gegevens en voorkoming van grote en kostbare hoeveelheden werk voor de overheidsinstanties. Het gemeenschappelijk standpunt heeft in veel gevallen ook de formulering van het Verdrag van Aarhus overgenomen.
De Commissie heeft het gemeenschappelijk standpunt aanvaard.
(1) PB C 337 E van 28.11.2000, blz. 156.
(2) PB C 343 van 5.12.2001, blz. 177.
(3) PB C 116 van 20.4.2001, blz. 43.
(4) PB C 148 van 18.5.2001, blz. 9.
(5) PB C 240 E van 28.8.2001, blz. 289.
(6) PB L 158 van 23.6.1990, blz. 56.
(7) PB C 154 E van 29.5.2001, blz. 123.
(8) PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.