Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 49/2002 door de Raad vastgesteld op 25 juni 2002 volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 92/6/EEG van de Raad betreffende de installatie en het gebruik in de Gemeenschap van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën motorvoertuigen
Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 49/2002 door de Raad vastgesteld op 25 juni 2002 volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 92/6/EEG van de Raad betreffende de installatie en het gebruik in de Gemeenschap van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën motorvoertuigen
Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 49/2002 door de Raad vastgesteld op 25 juni 2002 volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 92/6/EEG van de Raad betreffende de installatie en het gebruik in de Gemeenschap van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën motorvoertuigen
Publicatieblad Nr. C 228 E van 25/09/2002 blz. 0014 - 0018
Gemeenschappelijk Standpunt nr. 49/2002
door de Raad vastgesteld op 25 juni 2002
met het oog op de aanneming van Richtlijn 2002/.../EG van het Europees Parlement en de Raad van ... tot wijziging van Richtlijn 92/6/EEG van de Raad betreffende de installatie en het gebruik in de Gemeenschap van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën motorvoertuigen
(2002/C 228 E/02)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 71,
Gezien het voorstel van de Commissie(1),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Vervoersveiligheid en milieukwesties die verband houden met vervoer zijn van essentieel belang voor duurzame mobiliteit.
(2) Het gebruik van snelheidsbegrenzers voor de categorieën zware motorvoertuigen heeft de verkeersveiligheid gunstig beïnvloed. Ook heeft het bijgedragen tot de bescherming van het milieu.
(3) Richtlijn 92/6/EEG van de Raad(4) bepaalt dat de eisen inzake installatie en gebruik van snelheidsbegrenzers, afhankelijk van de technische mogelijkheden en de ervaringen van de lidstaten, later uitgebreid kunnen worden tot lichtere bedrijfsvoertuigen.
(4) Een van de maatregelen die de Raad bepleit in zijn resolutie van 26 juni 2000 betreffende de vergroting van de verkeersveiligheid(5), zulks in overeenstemming met de mededeling van de Commissie over de prioriteiten op het gebied van verkeersveiligheid in de Europese Unie, is de uitbreiding van de werkingssfeer van Richtlijn 92/6/EEG tot voertuigen van meer dan 3,5 ton, bestemd voor het vervoer van goederen of personen.
(5) Het toepassingsgebied van Richtlijn 92/6/EEG dient te worden uitgebreid tot motorvoertuigen van categorie M2, voertuigen van categorie M3 met een maximummassa van meer dan 5 ton doch ten hoogste 10 ton, en voertuigen van categorie N2.
(6) Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk de invoering van wijzigingen van de communautaire voorschriften voor de installatie en het gebruik van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën zware voertuigen, niet voldoende door de lidstaten en derhalve, vanwege de omvang en de gevolgen van de overwogen maatregel, beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
(7) Richtlijn 92/6/EEG dient dienovereenkomstig te worden gewijzigd,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Richtlijn 92/6/EEG wordt als volgt gewijzigd:
1. de artikelen 1 tot en met 5 worden vervangen door: "Artikel 1
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder 'motorvoertuig' verstaan: een door een motor aangedreven voertuig van categorie M2, M3, N2 of N3, bestemd voor deelneming aan het wegverkeer, op ten minste vier wielen en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 km per uur.
Onder de categorieën M2, M3, N2 en N3 worden verstaan de categorieën zoals zij gedefinieerd zijn in bijlage II van Richtlijn 70/156/EEG(6).
Artikel 2
De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat de in artikel 1 bedoelde motorvoertuigen van de categorieën M2 en M3 alleen aan het wegverkeer kunnen deelnemen indien zij zijn uitgerust met een snelheidsbegrenzer die zodanig is afgesteld dat de maximumsnelheid niet meer dan 100 km per uur kan bedragen.
Voertuigen van categorie M3 met een maximummassa van meer dan 10 ton die vóór ...(7) zijn geregistreerd mogen nog uitgerust zijn met een snelheidsbegrenzer die op een maximumsnelheid van 100 km per uur is afgesteld.
Artikel 3
1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat motorvoertuigen van de categorieën N2 en N3 alleen aan het wegverkeer kunnen deelnemen indien zij zijn uitgerust met een snelheidsbegrenzer die zodanig is afgesteld dat de snelheid van deze motorvoertuigen niet meer kan bedragen dan 90 km per uur.
2. De lidstaten mogen eisen dat de snelheidsbegrenzers van op hun grondgebied geregistreerde voertuigen die uitsluitend voor het vervoer van gevaarlijke stoffen worden gebruikt, zodanig worden afgesteld dat deze voertuigen een maximumsnelheid van minder dan 90 km per uur niet kunnen overschrijden.
Artikel 4
1. Wat betreft motorvoertuigen van categorie M3 met een maximummassa van meer dan 10 ton en motorvoertuigen van categorie N3, zijn de artikelen 2 en 3 van toepassing:
a) op voertuigen die na 1 januari 1994 zijn geregistreerd, sedert 1 januari 1994,
b) op voertuigen die tussen 1 januari 1988 en 1 januari 1994 zijn geregistreerd
i) sedert 1 januari 1995, indien het gaat om voertuigen die zowel voor binnenlands vervoer als voor internationaal vervoer worden gebruikt,
ii) sedert 1 januari 1996, indien het gaat om voertuigen die uitsluitend voor binnenlands vervoer worden gebruikt.
2. Wat betreft motorvoertuigen van categorie M2, voertuigen van categorie M3 met een maximummassa van meer dan 5 ton doch ten hoogste 10 ton en voertuigen van categorie N2, zijn de artikelen 2 en 3 uiterlijk van toepassing:
a) op voertuigen die zijn geregistreerd na ...(8), met ingang van ...(9),
b) op voertuigen die in overeenstemming zijn met de in Richtlijn 88/77/EEG(10) vermelde grenswaarden en geregistreerd zijn tussen 1 oktober 2001 en ...(11):
i) met ingang van ...(12), voor voertuigen die zowel nationaal als internationaal vervoer verzorgen;
ii) met ingang van ...(13), voor voertuigen die alleen voor nationaal vervoer worden gebruikt.
3. Gedurende een periode van ten hoogste drie jaar na ...(14) kan een lidstaat vrijstelling verlenen van de toepassing van de artikelen 2 en 3 voor voertuigen van categorie M2 en van categorie N2 met een maximummassa van meer dan 3,5 ton doch minder of gelijk aan 7,5 ton die centraal geregistreerd zijn en niet deelnemen aan het verkeer op het grondgebied van een andere lidstaat.
Artikel 5
1. De in de artikelen 2 en 3 bedoelde snelheidsbegrenzers moeten voldoen aan de technische voorschriften die zijn vastgesteld in de bijlage bij Richtlijn 92/24/EEG(15). Alle onder de onderhavige richtlijn vallende voertuigen die zijn geregistreerd vóór ...(16) mogen evenwel nog uitgerust zijn met snelheidsbegrenzers die voldoen aan de door de bevoegde nationale autoriteiten vastgestelde technische voorschriften.
2. De snelheidsbegrenzers worden geïnstalleerd door bedrijven of instanties die door de lidstaten zijn erkend.";
2. het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 6 bis
De Commissie gaat in het kader van het actieprogramma voor de verkeersveiligheid over de periode 2002-2010 na, welk effect de afstelling van de snelheidsbegrenzers van voertuigen van categorie M2 en voertuigen van categorie N2 met een maximumgewicht van ten hoogste 7,5 ton op de in deze richtlijn vastgestelde snelheden heeft op het verkeer en de verkeersveiligheid.
Zij dient zo nodig passende voorstellen in.".
Artikel 2
De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op ...(17) aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden bepaald door de lidstaten.
Artikel 3
Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Artikel 4
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te ...
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
Voor de Raad
De voorzitter
(1) PB C 270 E van 25.9.2001, blz. 77.
(2) PB C 48 van 21.2.2002, blz. 47.
(3) Advies van het Europees Parlement van 7 februari 2002 (nog niet verschenen in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 25 juni 2002 en besluit van het Europees Parlement van ... (nog niet verschenen in het Publicatieblad).
(4) PB L 57 van 2.3.1992, blz. 27.
(5) PB C 218 van 31.7.2000, blz. 1.
(6) Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PB L 42 van 23.2.1970, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/116/EG van de Commissie (PB L 18 van 21.1.2002, blz. 1).
(7) De eerste dag van de maand, volgend op het eind van het tweede jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.
(8) De eerste dag van de maand, volgend op het eind van het tweede jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.
(9) De eerste dag van de maand, volgend op het eind van het tweede jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.
(10) Richtlijn 88/77/EEG van de Raad van 3 december 1987 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de emissie van gasvormige verontreinigingen door dieselmotoren, bestemd voor het aandrijven van voertuigen (PB L 36 van 9.2.1988, blz. 33). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/27/EG van de Commissie (PB L 107 van 18.4.2001, blz. 10).
(11) De eerste dag van de maand, volgend op het eind van het tweede jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.
(12) De eerste dag van de maand, volgend op het eind van het derde jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.
(13) De eerste dag van de maand, volgend op het eind van het vierde jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.
(14) De eerste dag van de maand, volgend op het eind van het tweede jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.
(15) Richtlijn 92/24/EEG van de Raad van 31 maart 1992 betreffende snelheidsbegrenzers of soortgelijke begrenzingssystemen voor bepaalde categorieën motorvoertuigen (PB L 129 van 14.5.1992, blz. 154).
(16) De eerste dag van de maand, volgend op het eind van het tweede jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.
(17) De eerste dag van de maand, volgend op het eind van het tweede jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.
MOTIVERING VAN DE RAAD
INLEIDING
Op 14 juni 2001 heeft de Commissie een voorstel ingediend(1) tot wijziging van Richtlijn 92/6/EEG van de Raad(2) betreffende de installatie en het gebruik in de Gemeenschap van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën motorvoertuigen. In het kader van de medebeslissingsprocedure (artikel 251 van het EG-Verdrag) heeft de Raad op 25 juni 2002 een gemeenschappelijk standpunt ten aanzien van dit voorstel vastgesteld.
Bij de vaststelling van zijn standpunt heeft de Raad rekening gehouden met het advies van het Europees Parlement in diens eerste lezing op 7 februari 2002(3).
Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 28 november 2001 advies uitgebracht(4). Het Comité van de Regio's heeft besloten om geen advies uit te brengen(5).
Het voorstel is een vervolginitiatief van de Commissie op haar mededeling over verkeersveiligheid van maart 2000 en de positieve ontvangst ervan door het Europees Parlement en de Raad in hun respectieve resoluties waarin snelheidsbegrenzers aangeduid worden als een van de beste maatregelen, wat de kosteneffectiviteit betreft, voor de verkeersveiligheid. Tegen deze achtergrond heeft de Commissie bovengenoemd voorstel voor een richtlijn ingediend, samen met een verslag over de uitvoering van Richtlijn 92/6/EEG.
In haar verslag stelt de Commissie dat een analyse van de effecten van het gebruik van snelheidsbegrenzers, over het geheel genomen, zeer positief uitvalt voor de verbetering van de verkeersveiligheid en de bescherming van het milieu.
De Commissie heeft derhalve voorgesteld om de werkingssfeer van de Richtlijn 92/6/EEG uit te breiden tot motorvoertuigen van categorie M2, voertuigen van categorie M3 met een maximummassa van meer dan 5 ton, maar ten hoogste 10 ton, en voertuigen van categorie N2.
ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT
In zijn resolutie van 26 juni 2000 betreffende de vergroting van de verkeersveiligheid achtte de Raad het van essentieel belang om vooruitgang te boeken, onder meer, met betrekking tot een reeks wetgevende maatregelen met inbegrip van de uitbreiding van het toepassingsgebied van Richtlijn 92/6/EEG betreffende snelheidsbegrenzers tot bedrijfsvoertuigen of bussen van meer dan 3,5 ton op basis van het evaluatierapport van de Commissie over de ervaring die bij de uitvoering van genoemde richtlijn is opgedaan. Tegen de achtergrond van deze resolutie, en in het licht van de resultaten van de evaluatie van de Commissie, ondersteunt de Raad volledig het algemene doel van het voorstel, namelijk om het toepassingsgebied van Richtlijn 92/6/EEG uit te breiden tot motorvoertuigen van categorie M2, voertuigen van categorie M3 met een maximummassa van meer dan 5 ton, maar ten hoogste 10 ton, en voertuigen van categorie N2.
Desalniettemin besloot de Raad bij de vaststelling van zijn gemeenschappelijk standpunt de volgende wijzigingen aan te brengen in het Commissievoorstel:
- de afstelling van de snelheidsbegrenzers is geharmoniseerd voor alle voertuigen die onder de werkingssfeer van de richtlijn vallen; derhalve moeten de snelheidsbegrenzers voor alle motorvoertuigen van de categorieën M2, M3, N2 en N3 zodanig worden afgesteld dat de snelheid van het voertuig niet meer kan bedragen dan de maximumsnelheid van 100 km/uur voor de categorieën M2 en M3 en 90 km/uur voor voertuigen van de categorieën N2 en N3;
- de richtlijn moet twee jaar na de inwerkingtreding ervan worden toegepast, in plaats van op 1 januari 2004;
- de "aanpassing" van voertuigen wordt beperkt tot voertuigen die in overeenstemming zijn met de in Richtlijn 88/77/EEG vermelde grenswaarden (EURO 3-emissienormen), die geregistreerd zijn vanaf 1 oktober 2001;
- de lidstaten kunnen gedurende een periode van ten hoogste drie jaar na de uiterste termijn voor omzetting van de richtlijn in nationale wetgeving vrijstelling verlenen voor voertuigen van de categorieën M2 en N2 met een maximummassa van meer dan 3,5 ton maar minder of gelijk aan 7,5 ton, mits deze voertuigen geregistreerd zijn op hun grondgebied en niet deelnemen aan het verkeer op het grondgebied van een andere lidstaat;
- de Commissie is eveneens verzocht om, in het kader van het actieprogramma voor de verkeersveiligheid over de periode 2002-2010 na te gaan welk effect de afstelling van de snelheidsbegrenzers van voertuigen van categorie M2 en voertuigen van categorie N2 met een maximumgewicht van ten hoogste 7,5 ton op de in deze richtlijn vastgestelde snelheden heeft op het verkeer en de verkeersveiligheid. In overeenstemming met haar initiatiefrecht, dient de Commissie passende voorstellen in;
- de lidstaten mogen eveneens eisen dat de snelheidsbegrenzers van op hun grondgebied geregistreerde voertuigen van de categorieën N2 en N3 die uitsluitend voor het vervoer van gevaarlijke stoffen worden gebruikt zodanig kunnen worden afgesteld dat deze voertuigen een maximumsnelheid van minder dan 90 km/uur niet kunnen overschrijden.
Het gemeenschappelijk standpunt van de Raad bevat ook, voor wat de inhoud betreft, de meeste amendementen die door het Europees Parlement tijdens de eerste lezing van het voorstel zijn aangenomen. In dit verband wordt vooral gewezen op de onderstaande amendementen die door de Raad zijn aangenomen:
- Amendement nr. 4 betreffende de mogelijkheid dat de lidstaten mogen eisen dat de snelheidsbegrenzers van op hun grondgebied geregistreerde voertuigen van de categorieën N2 en N3 die uitsluitend voor het vervoer van gevaarlijke stoffen worden gebruikt, worden afgesteld op een maximumsnelheid van minder dan 90 km/uur.
- Amendement nr. 5 betreffende de data voor de toepassing van de richtlijn voor de verschillende categorieën voertuigen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen nationaal en internationaal vervoer (aanvaard met wijzigingen van de data).
- Amendement nr. 6 betreffende de mogelijkheid voor de lidstaten om een tijdelijke vrijstelling te verlenen - gedurende een periode van ten hoogste drie jaar na de uiterste termijn voor de omzetting van de richtlijn in nationale wetgeving - voor voertuigen van de categorieën M2 en N2 die op hun grondgebied zijn geregistreerd en met een maximummassa van meer dan 3,5 ton maar ten hoogste 7,5 ton. De Raad voegde echter de voorwaarde toe dat het betreffende vervoer slechts mag plaatsvinden op het grondgebied van een lidstaat.
De Raad verwierp de amendementen nrs. 1, 2 en 3: de redactionele verbetering die met deze amendementen werd nagestreefd is niet langer noodzakelijk, gezien het doel van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad. Voorts kon de Raad niet akkoord gaan met amendement nr. 8 van het Parlement. De mogelijkheid om tijdelijk de maximumsnelheid te overschrijden voor het inhalen van langzame voertuigen - waarbij de Commissie op grond van dit amendement wordt verzocht om de wenselijkheid en de technische haalbaarheid daarvan te bestuderen - zou bij de praktische toepassing ervan tot problemen leiden en wordt onverenigbaar geacht met de algemene beginselen en concepten die aan het gemeenschappelijk standpunt van de Raad ten grondslag liggen.
(1) PB C 270 E van 25.9.2001, blz. 77.
(2) PB L 57 van 2.3.1992, blz. 27.
(3) Nog niet verschenen in het Publicatieblad.
(4) PB C 48 van 21.2.2002, blz. 47.
(5) Brief van 30 oktober 2001.