Home

Advies van het Comité van de Regio's, over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over een voorlichtings- en communicatiestrategie voor de Europese Unie"

Advies van het Comité van de Regio's, over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over een voorlichtings- en communicatiestrategie voor de Europese Unie"

Advies van het Comité van de Regio's, over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over een voorlichtings- en communicatiestrategie voor de Europese Unie"

Publicatieblad Nr. C 073 van 26/03/2003 blz. 0046 - 0052


Advies van het Comité van de Regio's, over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over een voorlichtings- en communicatiestrategie voor de Europese Unie"

(2003/C 73/13)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

gezien de Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over een voorlichtings- en communicatiestrategie voor de Europese Unie - COM(2002) 350 def.;

gezien het besluit van de Europese Commissie van 2 juli 2002 om, overeenkomstig art. 265, lid 1 van het Verdrag tot Oprichting van de Europese Gemeenschap, het Comité van de Regio's hierover te raadplegen;

gezien het besluit van het bureau van het CvdR van 14 mei 2002 om de commissie "Constitutionele aangelegenheden en Europese governance" met het opstellen van een advies over dit onderwerp te belasten;

gezien het "protocol betreffende de wijze van de samenwerking tussen de Europese Commissie en het Comité van de Regio's", dat door de voorzitters van beide instellingen op 20 september 2001 werd ondertekend (DI CDR 81/2001 rev.);

gezien de Mededeling van de Europese Commissie over "Een nieuw kader voor praktische samenwerking in verband met het voorlichtings- en communicatiebeleid van de Europese Unie" (COM(2001) 354 def.);

gezien de resolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2002 over de "Mededeling van de Commissie over een nieuw kader voor praktische samenwerking in verband met het voorlichtings- en communicatiebeleid van de Europese Unie" (C5-0465);

gezien het advies van het CvdR van 13 maart 2002 over het Witboek Europese governance en over de "Mededeling van de Commissie over een nieuw kader voor praktische samenwerking in verband met het voorlichtings- en communicatiebeleid van de Europese Unie" (CDR 103/2001 fin)(1);

gezien het op 4 oktober 2002 door de commissie "Constitutionele aangelegenheden en Europese governance" goedgekeurde ontwerpadvies (CDR 124/2002 rev.) (rapporteur: mevrouw du Granrut (F-EVP), lid van de regioraad van Picardië);

overwegende dat uit alle opiniepeilingen en studies duidelijk een onstellende onwetendheid van de burgers t.a.v. de Europese Unie naar voren komt;

overwegende dat in het licht van de uitbreiding van de Europese Unie en de ophanden zijnde institutionele hervormingen, waarvoor de Conventie over de toekomst van Europa voorstellen moet doen, deze onwetendheid niet langer mag blijven voortbestaan;

overwegende dat de Europese Unie pas maatschappelijk draagvlak krijgt als de burgers zich in haar optreden kunnen vinden;

overwegende dat de tot op heden door de Europese instellingen ondernomen voorlichtingsactiviteiten niet de verwachte resultaten hebben opgeleverd;

overwegende dat de Europese Unie haast moet maken met het tenuitvoerleggen van een actief communicatiebeleid, waarin één boodschap centraal staat en de basis wordt gelegd voor een specifiek imago van de Europese Unie;

overwegende dat een dergelijk beleid noopt tot de toepassing van een vernieuwende strategie zowel t.a.v. de coördinatie en te behandelen onderwerpen als de te volgen methoden en in te schakelen media;

overwegende dat dit voorlichtings- en communicatiebeleid voor alles ten dienste moet staan van de burgers en hen bewust moet maken van de Europese dimensie van hun burgerschap,

heeft tijdens zijn 47e zitting op 20 en 21 november 2002 (vergadering van 21 november) het volgende advies met algemene stemmen goedgekeurd.

1. Standpunten

1.1. Algemene opmerkingen over informatie en communicatie binnen de Europese Unie

Het Comité van de Regio's

1.1.1. is zeer te spreken over de door de Commissie voorgestelde voorlichtings- en communicatiestrategie voor de Europese Unie, die globaal en samenhangend is en ertoe moet leiden dat de Europese burger volledige, objectieve en betrouwbare informatie over de Europese Unie krijgt, zodat hij of zij zich een goed gefundeerde mening kan vormen;

1.1.2. onderschrijft de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de Mededeling van de Commissie (hierna: "verslag" genoemd), namelijk dat de ontwikkeling van deze strategie een voorwaarde is voor een succesvol beleid van de Europese Unie en dat met deze strategie vorm moet worden gegeven aan een nieuwe "communicatiecultuur", waarin niet alleen aandacht is voor de behoeften van de instellingen maar ook voor die van de burgers;

1.1.3. staat eveneens achter de in het verslag genoemde doelstellingen: het opbouwen van een krachtig imago van de Europese Unie als een democratische organisatie die haar verantwoordelijkheden niet uit de weg gaat, de instemming krijgt van haar 500 miljoen burgers en zich bewust is van haar verplichtingen in de wereld;

1.1.4. beseft dat de verwezenlijking daarvan heel wat voeten in de aarde zal hebben en wil met een aantal opmerkingen en suggesties een bijdrage leveren aan het welslagen hiervan. Teneinde deze bijdrage aan de Mededeling van de Commissie over een voorlichtings- en communicatiestrategie voor de Europese Unie goed te onderbouwen, heeft het Comité een analyse gemaakt van de aard en rol van communicatie tegenover informatievoorziening;

1.1.5. is van mening dat communicatie niet hetzelfde is als voorlichting, maar dat communicatie wel onlosmakelijk met voorlichting is verbonden, omdat communicatie zowel de uitkomst als de bestaansrede is van informatie. Met informatie wordt kennis aangeboden, terwijl met communicatie empathie tot stand wordt gebracht met de ontvanger van de boodschap. In een definitie van de term "communicatie" zou het begrip "dialoog" terug moeten komen, aangezien dit inhoudt dat er dan ook naar de burger wordt geluisterd;

1.1.6. vindt dat bij elke vorm van communicatie een aantal spelregels in acht moeten worden genomen, wil deze zijn doel niet missen:

- bij communicatie moet rekening worden gehouden met de socio-culturele context waarin de boodschap wordt uitgezonden, en met de belevingswereld van de burger. Deze aspecten spelen bij elke soort boodschap, of deze nu commercieel of politiek van aard is, een even grote rol;

- met communicatie moet worden beoogd met de burger een positieve relatie tot stand te brengen. Deze moet zich persoonlijk betrokken voelen bij de boodschap en zich de hierin verpakte informatie eigen willen gaan maken. Hij of zij moet zin krijgen hier meer over te weten en er met anderen over te praten. Communicatie verlangt een reactie van de ontvanger;

- communicatie moet houvast bieden om de boodschap begrijpelijk te maken. Zo geeft communicatie betekenis aan informatie. In dit specifieke geval gaat het erom dat met communicatie het bestaan en functioneren van de Europese Unie op begrijpelijke en geloofwaardige wijze onder woorden wordt gebracht;

- ten slotte noodzaakt communicatie tot het uitzenden van eenvoudige en relevante boodschappen. Hiermee is communicatie een belangrijk criterium bij de beoordeling van het al dan niet gegrond zijn van een besluit dat wordt bekend gemaakt. Een "oncommuniceerbaar" besluit is dus geen goed besluit. Daarom mag communicatie geen ondergeschikte positie innemen, maar vormt zij een volwaardige factor in het institutionele besluitvormingsproces.

Tot zover de algemene opmerkingen over informatie en communicatie binnen de Europese Unie waarop het Comité zijn standpunten en voorstellen heeft gebaseerd.

1.2. Opmerkingen m.b.t. de Commissievoorstellen voor een voorlichtings- en communicatiestrategie voor de Europese Unie

Het Comité van de Regio's

1.2.1. erkent dat de huidige situatie in de Europese Unie, aan de vooravond van de uitbreiding en tegen de achtergrond van de mondialisering van de economie, complex is, zelfs al zijn haar burgers zich ervan bewust niet goed op de hoogte te zijn van haar taken en functioneren. Uit opiniepeilingen van Eurobarometer blijkt evenwel dat de burgers positieve verwachtingen hebben van de Europese Unie als het gaat om zeer concrete thema's die betrekking hebben op het dagelijks leven, de economische ontwikkeling, solidariteit, milieubescherming of het optreden van de Unie in de wereld. Er bestaat zelfs daadwerkelijk een verlangen om Europa een belangrijke rol op het wereldtoneel te zien spelen. Deze verwachtingen vormen een sterke troef om een voorlichtings- en communicatiebeleid voor de Unie ten uitvoer te leggen dat is gebaseerd op overleg met de burgers en op hun bereidheid aan het publieke debat deel te nemen. Om drie redenen moet dringend aan die verwachtingen worden voldaan: er wordt steeds minder deelgenomen aan door de Unie georganiseerde raadplegingen, de uitbreiding komt steeds dichterbij en de hervorming van de instellingen is in voorbereiding, met als eerstvolgende stap de publicatie van de resultaten van de Conventie;

1.2.2. gaat ervan uit dat de EU in staat is specifieke en doelgerichte voorlichtingsboodschappen op te stellen en te verspreiden in een partnerschap met zowel de Europese instellingen als de lidstaten. Toch vestigt het Comité de aandacht van de Commissie op het feit dat een boodschap, wil deze geloofwaardig overkomen, helder moet zijn en de eenvoud van het daaraan voorafgaande (besluitvormings) proces moet weerspiegelen. Dit betekent dat de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de Europese instellingen onderling en tussen de huidige en toekomstige lidstaten van de EU, alsook met de decentrale overheden in het teken moet staan van een vastberaden poging om het communautaire besluitvormingsproces eenvoudiger en inzichtelijker te maken, zodat de voorlichtings- en communicatieactiviteiten doeltreffender worden en op coherente wijze door alle instellingen worden gedragen. Er is dus niet alleen om "conjuncturele" redenen haast geboden bij het opzetten van een communicatiestrategie voor de EU, maar ook om structurele redenen, namelijk de noodzaak om de werking van de Europese instellingen te vereenvoudigen;

1.2.3. vindt de stelling uit het verslag terecht dat een echt goed Europees communicatiebeleid niet beperkt mag blijven tot het simpelweg verspreiden van informatie, maar dat dit daarentegen moet benadrukken hoe zinvol de taken en activiteiten van de Unie zijn door deze begrijpelijk te maken en in een duidelijk perspectief te plaatsen. Ook moet door communicatie een constructieve dialoog met het grote publiek in de lidstaten op gang worden gebracht. Dit alles past binnen het in paragraaf 1 beschreven referentiekader. In het verslag wordt evenwel hoofdzakelijk stilgestaan bij de vereiste kennis van de Europese institutionele structuren en hun functioneren. Zo wordt van het doorgeven van een idee/project, zoals de noodzakelijke eenwording van Europa als een nieuw ideaal voor alle burgers, overgestapt op een lastige en niet echt motiverende uitleg over het functioneren van de instellingen van de Unie en hun taken. Dat betekent dat een dergelijke uitleg in het vervolg gepaard moet gaan met een vereenvoudiging van de Europese structuren, om er zeker van te zijn dat de communicatie daarover beter wordt. Wil de Europese Unie overkomen als een organisatie met een toegevoegde waarde, waarmee de uitdagingen van de uitbreiding, het monetaire en economische beleid op het Europese continent en de sleutelpositie van Europa in het mondialiseringsproces kunnen worden aangegaan, dan moet de EU allereerst haar burgers voor zich winnen door op een motiverende manier inzicht te geven in haar tot hun persoonlijke ontplooiing bijdragende optreden. Op deze wijze zullen de burgers achter de Unie gaan staan en moeite gaan doen om aan het publieke debat deel te nemen;

1.2.4. betreurt dat in dit verslag weliswaar de noodzaak van een vernieuwende aanpak op het gebied van informatie en communicatie wordt onderstreept, maar dat daaraan ogenschijnlijk niet alle daarvan te verwachten consequenties worden verbonden. In het verslag wordt gewezen op de noodzaak om specifieke en doelgerichte voorlichtingsboodschappen m.b.t. prioritaire thema's op te stellen en te verspreiden, teneinde onderricht over de taken en de rol van de EU te geven. Deze meer op informatie dan op communicatie gebaseerde benadering is een stap terug in vergelijking met de wil te spreken over en antwoorden te formuleren op concrete problemen van de burgers, en een rem op het streven naar een Europese governance waarin consensus en respect voor de identiteit van de burgers een grotere plaats innemen. Een ander element van bovengenoemde vernieuwende aanpak heeft betrekking op de rol van de lidstaten, die zouden moeten deelnemen aan het uitwerken en ten uitvoer leggen van de communicatiestrategie;

1.2.5. is van mening dat het subsidiariteitsbeginsel weliswaar in acht moet worden genomen, maar dat dit niet tot gevolg mag hebben dat de Unie alleen maar de nationale netwerken heeft om haar boodschap over te brengen. De EU moet, om bestaansrecht en maatschappelijk draagvlak te hebben, op een specifieke manier via haar eigen netwerken communiceren, waarbij op gecoördineerde wijze moet worden samengewerkt met de netwerken op nationaal en regionaal niveau. In dit verband is het met het oog op een succesvolle toepassing van de communicatiestrategie noodzakelijk de samenwerking tussen de Europese instellingen en de Europese regionale en gemeentelijke instanties via een intensiever partnerschap op voet van gelijkheid te bevorderen. Bijgevolg moet ernaar gestreefd worden, over maatregelen en initiatieven overleg te plegen met de nationale, regionale en gemeentelijke instanties in de lidstaten. Hierbij zij met name gedacht aan het gezamenlijke uitdenken van maatregelen, alsmede aan een eenvoudigere wijze van financiering door de Commissievertegenwoordigingen;

1.2.6. vindt dat als het waar is - zoals in het verslag wordt gesteld - dat de Unie zijn eigen corpus van boodschappen moet opbouwen rond een gemeenschappelijk referentiekader, die boodschappen dan te zeer geënt zijn op institutionele problemen om nog aan de verwachtingen van de burgers te kunnen beantwoorden en de in het verslag gewenste dialoog op gang te brengen;

1.2.7. stelt vast dat uit opiniepeilingen naar dominante waarden bij de Europese burger een toenemende individualisering naar voren komt, d.w.z. het vermogen van ieder individu keuzes te maken ter bevordering van zijn persoonlijke ontplooiing in familiekring, op het werk en in zijn vrije tijd. Ook blijkt daaruit een ontvankelijkheid voor waarden als solidariteit en veiligheid, d.w.z. het verlangen te leven in een ruimte van vrijheid, rechtvaardigheid en tolerantie. Als antwoord op deze toenemende individualisering moet de politiek het publieke debat aanzwengelen en elk individu de mogelijkheden geven zijn eigen keuzes te maken. Politieke instanties moeten laten zien dat ze ten dienste van de burgers staan en nauwgezet - zowel op nationaal als op regionaal niveau - hun belangen en verschillende identiteiten vertegenwoordigen. Als antwoord op de ontvankelijkheid voor waarden als solidariteit en veiligheid moet de EU gebruik maken van het Handvest van de grondrechten en de nadruk leggen op haar rol als stabiliserende factor op het wereldtoneel. Dít biedt de Europese Unie de mogelijkheid zich op te werpen als de enige politieke organisatie die dergelijke doelstellingen kan verwezenlijken. Dat optreden van de EU, ook vanuit het oogpunt van de communicatie, dient nader te worden bestudeerd;

1.2.8. wijst de Commissie bovendien op drie aspecten die in het verslag absoluut alle aandacht moeten krijgen die ze verdienen:

- alhoewel uitvoerig wordt gesproken over noodzaak en legitimiteit van de uitbreiding, krijgen dit onderwerp en de in dit kader te nemen institutionele en beleidsmaatregelen toch onvoldoende aandacht bij de behandeling van de problematiek rond de toekomst van Europa. De uitbreiding maakt deel uit van het takenpakket van de Conventie over de toekomst van de Europese Unie;

- alhoewel de Conventie over de toekomst van de Europese Unie vanuit het oogpunt van de communicatie een belangrijke gebeurtenis is, zowel vanwege haar samenstelling en werkmethoden als vanwege de van haar te verwachten voorstellen, wordt ze toch in de voorgestelde communicatiestrategie onvoldoende op de voorgrond geplaatst;

- ten slotte hadden, wat betreft het beleid van de Unie zelf, de directe en indirecte toegevoegde waarde van de structuurfondsen, waar alle Europese burgers profijt van hebben gehad, meer aandacht moeten krijgen, ook al moeten de criteria die gelden voor het in aanmerking komen voor steun uit deze fondsen (evenals die voor steun in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid) in de nabije toekomst grondig worden herzien;

1.2.9. denkt dat als de Interinstitutionele groep voor informatie (IGI) eenmaal de prioriteiten en de strategie heeft vastgesteld, de vraag zich aandient welke instrumenten voor de tenuitvoerlegging van het voorlichtings- en communicatieprogramma het meest geschikt zijn om een maximale respons daarop te verzekeren, zowel bij het geïnformeerde, "opiniemakende" als bij het algemene publiek. De Commissie heeft ook bij deze vraag stilgestaan, maar haar antwoord, of liever gezegd antwoorden daarop - waarbij is gekeken naar eerdere programma's en de beleidsmatige en institutionele verplichtingen op dit gebied - hadden ambitieuzer kunnen zijn. In dit licht moeten het programma Prince en de initiatieven "Burgers eerst!" en "Samen aan Europa bouwen" worden beschouwd als proefprojecten in het vooruitzicht van veel omvangrijkere activiteiten en strategieën. Op grond van de voorgestelde werkwijze krijgt de IGI de politieke verantwoordelijkheid en wordt de Commissie verantwoordelijk voor de uitvoering. Het lijkt er echter op dat ook de groep Informatie van de Raad en de commissies van het Parlement meewerken aan de uitstippeling van de communicatiestrategie per thema, wat de tenuitvoerlegging van de door de IGI uitgestippelde strategie dreigt te compliceren;

1.2.10. benadrukt bovendien dat het gaarne bereid is om de IGI, door zijn preciezere en specifiekere kennis van de behoeften en verwachtingen van de burgers, bij het vaststellen van thema's en het uitstippelen van de strategie te helpen;

1.2.11. is van mening dat, zoals in het verslag wordt gesteld, de "doorgeefluiken" en netwerken voor de tenuitvoerlegging van het voorlichtings- en communicatie-actieplan niet doeltreffend zijn gebleken. Overwogen moet worden deze te verbeteren en om eventueel zelfs nieuwe instrumenten te creëren, waarmee het contact met Europese burger in een nieuwe vorm kan worden gegoten;

1.2.12. betreurt dat de regionale en lokale overheden, alsmede de informatiecentra, de Europese documentatiecentra, de "Europese huizen" en de vertegenwoordigingen en delegaties niet worden genoemd als mogelijke "doorgeefluiken", in weerwil van het feit dat zij over voorlichtings- en communicatiemiddelen beschikken waarvan de "capillariteit" geen weerga kent, en dat zij het vertrouwen van de burgers genieten die dus geloof hechten aan de door hen overgebrachte boodschappen. Bovendien kan via de regionale en lokale overheden gemakkelijker de met de burger nagestreefde dialoog tot stand worden gebracht;

1.2.13. betreurt tevens dat er nauwelijks gewag wordt gemaakt van het middelbaar onderwijs, beroepsopleidingen en universiteiten als kanalen bij uitstek om jongeren te bereiken. Het Comité is het met de Commissie eens dat het voor een efficiënte ontwikkeling van de nieuwe strategie van groot belang is dat de werkzaamheden zo dicht mogelijk bij de ontvangers van de informatie worden uitgevoerd. Aangezien jongeren een cruciale communicatiedoelgroep vormen is rechtstreeks contact met onderwijscentra bijzonder wenselijk gedurende de hele ontwikkeling van de nieuwe strategie (onderzoek, besluit en uitvoering) - en niet slechts als contactpunten in de eindfase;

1.2.14. vindt ten slotte dat de rol van de media bij het tot stand brengen van communicatie, of het nu gaat om traditionele (geschreven pers, radio en televisie) of nieuwe media (Internet, websites enz.), onvoldoende is uitgewerkt. De verantwoordelijke technische instanties zullen nader moeten aangeven hoe hiervan gebruik kan worden gemaakt. Het Comité onderstreept dat de mogelijkheden die de nieuwe communicatietechnieken bieden, moeten worden aangewend om een rechtstreekse dialoog tussen de Unie en haar (vooral jongere) burgers op gang te brengen.

2. Aanbevelingen van het Comité van de Regio's

Het Comité van de Regio's

2.1. is zich bewust van de beperkingen waaraan de voorlichtings- en communicatiestrategie voor de Europese Unie onderhevig is. Zonder daaraan voorbij te gaan, beoogt het met deze voorstellen te beantwoorden aan de in het verslag geformuleerde vereisten van dynamiek en synergie, de strategie een steviger basis te geven en deze uitvoerbaarder en efficiënter te maken. Het is er namelijk van overtuigd dat haast is geboden en dat een dergelijke strategie van groot belang is voor de politieke toekomst van de Europese Unie;

2.2. Stand van zaken

2.2.1. constateert aan de hand van de uitkomsten van opiniepeilingen en studies dat de burgers van de EU zich tegenwoordig, maar naar verwachting ook in de toekomst, van de politiek afkeren en niet weten wat de Unie in de praktijk doet, maar ook dat zij veel van diezelfde Unie verwachten. Aan deze verwachtingen kan met beleidsmaatregelen worden tegemoet gekomen. Het succes van de invoering van de euro is een voorbeeld van een geslaagd beleidsinitiatief om een economisch probleem op te lossen;

2.2.2. vindt dat de Europese Unie haar burgers ervan moet doordringen dat haar beleidsinitiatieven ten dienste staan van hun economische, sociale en culturele belangen, maar ook de binnenlandse veiligheid ten goede komen en de EU in staat stellen haar ambitie om een rol van betekenis te spelen op het wereldtoneel, te verwezenlijken;

2.2.3. stelt de Commissie voor aan Eurobarometer te vragen een nota op te stellen over de wijze waarop de burgers tegen de EU aankijken en de verwachtingen die zij t.a.v. haar beleid en werking hebben. Eurobarometer zou zich voor dat overzicht op alle beschikbare studies en op eigen onderzoek moeten baseren. Die nota zou als uitgangspunt kunnen dienen voor de discussies in de IGI en voor de door de IGI te maken keuzes;

2.2.4. dringt er in ieder geval op aan dat het als volwaardig lid kan deelnemen aan de gedachtewisseling binnen de IGI over de uit te stippelen communicatiestrategie en aan de tenuitvoerlegging van het voorlichtings- en communicatieprogramma, zodat de regionale en lokale overheden, die het Comité vertegenwoordigt, hierbij actief worden betrokken. Het is ervan overtuigd dat het regionale en lokale communicatieniveau het enige niveau is waar voorlichting snel effect kan sorteren en waar de mate van mobilisatie kan worden gegarandeerd die nodig is om ervoor te zorgen dat het programma op democratische wijze wordt uitgevoerd;

2.3. Het Comité van de Regio's staat stil bij twee essentiële aspecten van de strategie: de thema's van de communicatie en de doelgroepen

2.3.1. staat, wat de thema's van de communicatie betreft, geheel achter het uitgangspunt dat een leidraad moet worden gevonden waardoor de berichtgeving samenhang vertoont. Daarentegen plaatst het Comité vraagtekens bij de door de Commissie in dit verband geformuleerde concepten;

2.3.2. is van mening dat de Europese Unie een meerwaarde biedt. Deze gedachte vormt bovengenoemde leidraad, welke moet worden aangevuld met de hierna opgesomde kernideeën die overeenkomen met waarden die de Europese burgers belangrijk vinden:

- het streven naar evenwicht tussen economische activiteit en veiligheid;

- respect voor culturele, etnische en religieuze diversiteit;

- het verlangen een politieke rol te spelen op het wereldtoneel;

- het bewaren van de vrede binnen en buiten de Unie;

2.3.3. vindt dat deze vier aspecten van de meerwaarde van de Europese Unie de grondslag moeten vormen voor de prioritaire thema's van haar communicatiestrategie;

2.3.4. suggereert een lijst met thema's die naar zijn mening het beste met de verwachtingen van de burgers overeenkomen. Het Comité wijst erop dat het communicatiebeleid van de Unie m.b.t. deze thema's evenzovele mogelijkheden kan bieden om bovengenoemde waarden uit te dragen. Hierbij moeten abstracte en weinig motiverende principeverklaringen worden vermeden: juist door concrete voorbeelden te geven kan het EU-beleid geloofwaardiger worden gemaakt en meer instemming krijgen. Daarmee staat of valt de steun van de burgers voor de Europese projecten;

a) thema's die moeten illustreren dat het huidige EU-beleid reeds ten dienste staat van de burgers:

- de huidige en toekomstige rol van de structuurfondsen en het GLB;

- de positieve gevolgen van de invoering van de euro in de betrokken lidstaten;

- de effecten van het mededingingsbeleid op de consumentenbescherming;

- het vrije verkeer van personen;

- milieubescherming en duurzame ontwikkeling;

b) thema's waarmee toekomstige beleidslijnen en uitdagingen worden aangegeven:

- de uitbreiding, waarbij zowel de nadruk moet worden gelegd op de inspanningen van de kandidaat-lidstaten als op de interne veiligheidsmaatregelen die de Unie zelf moet nemen;

- de werkzaamheden van de Europese Conventie die bepalend zijn voor de toekomst van de EU (en in een Europese grondwet kunnen uitmonden);

- de politieke ontwikkeling van de Unie ten gevolge van de hervorming van haar instellingen en de uitoefening van haar bevoegdheden;

2.3.5. onderstreept, wat betreft de doelgroepen van de communicatie, dat de voorlichtings- en communicatiestrategie haar doel zal voorbijschieten als regionale en lokale bestuurders en hun partners, in weerwil van de uitstekende resultaten die zij al in het kader van de netwerken (IPE, Carrefour, Europese informatiecentra, Europese documentatiecentra, "Europese huizen", enz.) met hun partnerschappen hebben bereikt, niet als essentiële "doorgeefluiken" worden beschouwd en als deze geen speelruimte krijgen om de boodschappen aan te passen aan de mensen met wie ze dagelijks contact hebben en die vertrouwen in hen hebben omdat ze hen zelf hebben gekozen. Lokaal verkozenen zijn de "allrounders" van het maatschappelijk middenveld, waarvan ze alle geledingen en wensen kennen. Zoals in het voorafgaande reeds is gesteld, zijn ze eveneens in staat de reacties van de burgers te peilen en een rechtstreekse dialoog met hen in gang te zetten;

2.4. Werkmethoden

2.4.1. kan zich vinden in de wens van de Unie om het gehele proces te leiden en te sturen, waardoor ze zich voor alle Europese burgers een dynamisch en karakteristiek imago kan aanmeten. Het Comité heeft er begrip voor dat de Commissie de verantwoordelijkheid daarvoor met de andere EU-instellingen wil delen en, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, een beroep doet op de lidstaten om met haar samen te werken bij de verwezenlijking van dit voor de toekomst van de Unie grootse project;

2.4.2. wil echter toch enkele suggesties doen, gezien het uitzonderlijke karakter van de ten uitvoer te leggen strategie en de weerklank die de aan het publiek over te brengen thema's en boodschappen kunnen vinden in de actualiteit:

- opzet en werking van de bestaande "doorgeefluiken" van de Unie in de lidstaten en kandidaat-lidstaten zouden moeten worden gemoderniseerd;

- de voorlichtingsdiensten van het Parlement en de Raad mogen meewerken aan de uitwerking van de strategie, de thema's en de boodschappen als zij akkoord gaan met een gecoördineerde in EU-verband overeengekomen tenuitvoerlegging daarvan;

- de samenwerking tussen de voorlichtingsdiensten van de lidstaten en de Europese instellingen in hun hoedanigheid van communicatiekanalen zou nauwkeurig moeten worden geregeld via het in het verslag genoemde "memorandum of understanding" om te voorkomen dat de berichtgeving van de Unie ondoorzichtig wordt, zelfs als deze moet worden aangepast aan de in de lidstaten levende gevoeligheden;

2.4.3. is bereid dit memorandum te ondertekenen, omdat het volgens hem noodzakelijk is de regionale en lokale bestuurders uit de (kandidaat-)lidstaten in te schakelen bij de tenuitvoerlegging van de communicatiestrategie, om het even of dit nu is om de informatiestroom van de Unie naar de burgers toe persoonsgerichter en dus doeltreffender te maken of om de communicatie van de burgers naar de Unie toe te vergemakkelijken. Het Comité stelt onder meer voor om in het kader van het samenwerkingsprotocol met de Commissie evenementen te selecteren die gezamenlijk zouden kunnen worden georganiseerd en waarvan de thema's rechtstreeks het dagelijks leven van de burgers beïnvloeden en die geheel of gedeeltelijk onder de bevoegdheden van decentrale overheden vallen;

2.4.4. is van mening dat naast de in de lidstaten te mobiliseren personen en groepen die als "doorgeefluik" kunnen fungeren, alle leden van de Europese instellingen, net zo goed als de inwoners van de lidstaten, de regio's, de steden en gemeenten, de deelnemers aan de Europese Conventie en de leden van het Comité van de Regio's en van het Europees Economisch en Sociaal Comité bij de voorlichtings- en communicatiecampagne van de EU zouden moeten worden ingeschakeld en een "handleiding" zouden moeten krijgen om deze te ondersteunen en/of hieraan deel te nemen;

2.4.5. stelt voor de traditionele media op een erg vroeg tijdstip bij de uitwerking van de communicatiestrategie te betrekken. Er zou een panel bestaande uit journalisten van de geschreven pers en de audiovisuele media kunnen worden gevormd dat de communicatieprojecten aan de hand van journalistieke criteria op helderheid, deugdelijkheid en belang kan beoordelen. Uiteraard zullen de media in de ten uitvoer te leggen strategie eveneens een van de doelgroepen van de communicatie van de Unie vormen. In dit verband stelt het Comité voor dat de Unie zich in het vervolg niet uitsluitend meer richt tot journalisten die gespecialiseerd zijn in institutionele Europese aangelegenheden. Zij zou zich in het bijzonder moeten gaan inspannen om de nationale en regionale audiovisuele media als toehoorders te krijgen, aangezien deze voor een omvangrijk deel van de Europese bevolking (ongeacht leeftijd) de belangrijkste kennisbron zijn geworden. Er zou moeten worden geprobeerd samenwerkingsovereenkomsten te sluiten. Bovendien zouden de opzet van de publicaties van de Unie - en dan vooral de linguïstische kant hiervan en de manier waarop deze worden verspreid - moeten worden gemoderniseerd;

2.4.6. vindt dat de Unie wat de nieuwe technieken betreft, de bestaande websites moet promoten en dient na te gaan of daarop links staan naar andere belangrijke Europese, nationale of regionale sites en deze, indien nodig, dient te creëren;

2.5. Aansturing

2.5.1. erkent de noodzaak de boodschappen aan het ontvangende publiek aan te passen en bijgevolg de "doorgeefluiken" hiertoe een zekere mate van vrijheid te geven, maar dringt erop aan dat wanneer de strategie eenmaal is vastgesteld, de aansturing van de informatieverstrekking en van de communicatie aan de Europese Commissie wordt overgelaten. De Commissie zou dan zorg moeten dragen voor een periodieke evaluatie daarvan en de IGI, de Europese instellingen en de (kandidaat-)lidstaten van dit alles op de hoogte moeten houden;

2.5.2. is van mening dat de Europese burger de Unie moet kunnen identificeren als de instantie die hem of haar informatie heeft verstrekt en verantwoordelijk is voor de inhoud daarvan, en als gesprekspartner voor het geval hij of zij met de EU in contact wil komen;

2.6. Middelen

2.6.1. benadrukt de financiële bijdrage die de lokale en regionale overheden en hun partners nu al aan de informatiestrategie van de EU leveren, met dien verstande dat zij een niet onbeduidende bedrag aan eigen middelen aan de werking van de officiële informatienetwerken van de EU besteden;

2.6.2. wijst er op dat de voorlichtings- en communicatiestrategie prioritair is en dat daarvoor bijgevolg voldoende begrotingsmiddelen moeten worden uitgetrokken;

2.6.3. onderstreept dat zijn voorstellen passen in het Samenwerkingsprotocol met de Commissie en dan met name in het hoofdstuk "Het voorlichtingsbeleid in de context van burgerbetrokkenheid", en dat het daarmee niets anders beoogt dan bij te dragen aan het succes van de voorlichtings- en communicatiestrategie voor de Europese Unie. Bij het uitwerken van zijn voorstellen heeft het Comité zich laten inspireren door de fundamentele veranderingen die de Unie doormaakt in een tijd dat écht en definitief een einde moet worden gemaakt aan het gebrek aan transparantie en democratie t.a.v. haar burgers. Daarom heeft het Comité een analyse gemaakt van een voorlichtings- en communicatiestrategie en nogmaals de aandacht gevestigd op het karakter dat deze strategie moet krijgen, en op de regels die voor de tenuitvoerlegging ervan nodig zijn, zodat deze werkelijk ten dienste komt te staan van de burgers en de met de Unie te scheppen band ten goede komt. Dit alles vormt de rode draad door en het uiteindelijke doel van de voorstellen van het Comité;

2.7. vestigt tot besluit de aandacht op de volgende punten:

2.7.1. bij de strategische opzet van het communicatiebeleid moeten de gangbare spelregels van communicatie in acht worden genomen. Zo dient te worden gelet op de belevingswereld van de burger-consument, moet een positief contact met hem of haar tot stand worden gebracht en moet hem of haar houvast worden geboden om de boodschap te begrijpen en hier gevolg aan te geven. Ten slotte moet worden aanvaard dat deze opzet deel uitmaakt van het besluitvormingsproces;

2.7.2. de leidraad van de thema's van de communicatie moet de meerwaarde van de Europese Unie zijn, waarbij de dominante waarden van de Europese burgers als uitgangspunt moeten dienen en concrete voorbeelden moeten worden gegeven waarmee bij de burgers sympathie kan worden gewekt. Het Comité stelt enkele thema's voor waaruit blijkt dat het huidige beleid van de Unie reeds ten dienste van de burgers staat. Wat de toekomstige uitdagingen en beleidslijnen betreft staat het stil bij de uitbreiding en de rol van de Europese Conventie en de impact van de uitkomsten hiervan;

2.7.3. bij het creëren van synergie tussen de diensten van de Europese instellingen en de burgers van Europa vormen de (kandidaat-)lidstaten, de regionale en lokale overheden en hun partners vanzelfsprekend onmisbare "doorgeefluiken" voor het overbrengen en aanpassen van de boodschappen. Zij moeten echter de doelstellingen van de strategie in acht nemen, namelijk de Unie een maatschappelijk draagvlak geven en een rechtstreekse dialoog met de burgers tot stand brengen;

2.7.4. het vertrouwen dat de EU in de regionale en lokale overheden en hun partners stelt door hen bij het communicatiebeleid te betrekken, zal ertoe leiden dat zij beter op de hoogte zal zijn van de verwachtingen van de burgers, op een meer doelgerichte wijze thema's kan uitkiezen, haar boodschappen gerichter kan overbrengen en van de burgers reacties krijgt op basis waarvan de met hen nagestreefde dialoog kan worden aangegaan;

2.7.5. de Unie dient zowel de opzet als de werking van haar bestaande communicatiekanalen, met inbegrip van de officiële publicaties, te herzien. Wanneer de traditionele media van de hier besproken problematiek bewust worden gemaakt, niet alleen gespecialiseerde journalisten worden ingeschakeld en doelmatiger en op een meer doorzichtige wijze van nieuwe communicatietechnieken gebruik wordt gemaakt, zal de ten uitvoer te leggen voorlichtings- en communicatiestrategie daadwerkelijk in de media weerklank vinden;

2.7.6. er dient te worden ingespeeld op de actualiteit en in de eerste plaats op de institutionele voorstellen van de Conventie over de toekomst van Europa;

2.7.7. bij de door de Commissie voorgestelde herziening van het voorlichtings- en communicatiebeleid van de Europese Unie, waarbij rekening wordt gehouden met de verklaring van Laken, staat heel wat op het spel. Het Comité rekent erop dat zijn opmerkingen en aanbevelingen in overweging worden genomen, omdat de regionale en lokale overheden die het vertegenwoordigt, volgens zijn vaste overtuiging een onmisbare schakel vormen voor het opstellen van een dynamische voorlichtings- en communicatiestrategie die aan de verwachtingen van de burgers bantwoordt, voor het tot stand brengen van een democratische dialoog tussen de Unie en haar burgers en voor het verwerven van een maatschappelijk draagvlak voor het beleid van de Europese instellingen.

Brussel, 21 november 2002.

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Albert Bore

(1) PB C 192 van 12.8.2002, blz. 24.