Advies van het Comité van de Regio's over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's Scorebord voor de uitvoering van de agenda voor het sociaal beleid"
Advies van het Comité van de Regio's over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's Scorebord voor de uitvoering van de agenda voor het sociaal beleid"
Advies van het Comité van de Regio's over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's Scorebord voor de uitvoering van de agenda voor het sociaal beleid"
Publicatieblad Nr. C 066 van 19/03/2003 blz. 0001 - 0005
Advies van het Comité van de Regio's over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's 'Scorebord voor de uitvoering van de agenda voor het sociaal beleid'"
(2003/C 66/01)
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,
gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's "Scorebord voor de uitvoering van de agenda voor het sociaal beleid", COM(2002) 89 def.;
gezien het besluit van de Europese Commissie van 19 februari 2002 om het Comité krachtens artikel 265, eerste alinea, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap te raadplegen;
gezien het besluit van het bureau van 6 februari 2002 om de commissie "Economisch en sociaal beleid" met de voorbereidende werkzaamheden voor dit onderwerp te belasten;
gezien de mededeling van de Commissie "Een agenda voor het sociaal beleid" (COM(2000) 379 def.);
gezien de mededeling van de Commissie "Scorebord voor de uitvoering van de agenda voor het sociaal beleid" (COM(2001) 104 def.);
gezien het advies van het Comité van de Regio's over de agenda voor het sociaal beleid (CDR 300/2000 fin)(1);
gezien het op 11 juni 2002 goedgekeurde ontwerpadvies (CDR 167/2002 rev.) van de commissie "Economisch en sociaal beleid" (rapporteur: de heer Gustâv, Zweden, EVP, lid van de gemeenteraad van Solna),
heeft tijdens zijn 46e zitting van 10 oktober 2002 het volgende advies uitgebracht, dat met algemene stemmen is goedgekeurd.
1. De standpunten van het CvdR over de mededeling
1.1. Het is een goede zaak dat het in Lissabon op gang gebrachte proces wordt voortgezet, dat de wisselwerking tussen economisch beleid, werkgelegenheidsbeleid en sociaal beleid wordt benadrukt en dat er een Europees cohesiebeleid in de maak is. Het jaarlijkse scorebord voor de uitvoering van de agenda voor het sociaal beleid is één van de instrumenten waarmee deze ontwikkelingen worden gevolgd.
1.2. Het CvdR is te spreken over de gewijzigde opzet en inhoud van het scorebord, dat nu ook een lijst van geplande initiatieven bevat. Dit geeft een betere indruk van het verloop van de werkzaamheden. Het juicht het ook toe dat de follow-up van de sociale kwesties meer ruimte heeft gekregen.
1.3. Helaas heeft het CvdR erg laat de beschikking gekregen over het scorebord. Dit zou voortaan veel vroeger verstuurd moeten worden, zodat het CvdR nog vóór de voorjaarstop van de Raad een advies kan uitbrengen.
1.4. De geplande evaluatie van de agenda voor het sociaal beleid verdient bijval. Het is belangrijk om te weten hoe ver de uitvoering van de agenda voor het sociaal beleid gevorderd is en om na te gaan of eventuele veranderingen nodig zijn. Dit maakt deel uit van de flexibiliteit van de agenda.
1.5. Terecht wordt gewezen op de belangrijke rol die is weggelegd voor lokale en regionale overheden bij de uitvoering van de agenda voor het sociaal beleid. Voor een democratischer en transparanter Europa dat dichter bij de burger staat, blijven actieve bijdragen van lokale en regionale overheden van belang. Daarom moet hun rol zowel op decentraal als op nationaal en communautair niveau verder versterkt worden, vooral bij de toepassing van de open coördinatiemethode. Zo zou de EU concreet invulling geven aan het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel. Bovendien is op deze manier bij de uitvoering van de sociale agenda de diversiteit gegarandeerd, wat belangrijk is voor de burger in de lokale en regionale democratie. Verder dient de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken tussen gemeenten en regio's te worden aangemoedigd.
1.6. Het is een goede zaak dat de Commissie volgens haar "jaarlijkse beleidsstrategie voor 2003"(2) een evaluatie van de open coördinatiemethode heeft gepland. De Commissie zou met andere EU-instellingen overleg moeten voeren over deze evaluatie en over toekomstige voorstellen voor de toepassing van de open coördinatiemethode. Deze methode heeft een vrijwillig karakter en dat moet zo blijven.
1.7. Het is goed dat de sociale dialoog, een belangrijk instrument, tegen het licht wordt gehouden. De sociale dialoog heeft een nauwere samenwerking tussen de sociale partners met zich meegebracht en vormt een gemeenschappelijk platvorm voor de uitwisseling van ervaringen. De dialoog ligt aan de basis van veel EU-ontwikkelingen op sociaal gebied, maar is als begrip erg uitgewaaierd, waardoor er nu allerlei verschillende onderwerpen onder vallen. Daarom juicht het CvdR een kritische beschouwing ervan toe.
1.8. Voor de follow-up en de evaluatie moeten kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren worden ontwikkeld. Er dient alleen gebruik te worden gemaakt van indicatoren die voor de lidstaten gemakkelijk te interpreteren zijn. Zij moeten zoveel mogelijk worden gebaseerd op nu al beschikbare gegevens om te voorkomen dat lokale en regionale overheden extra worden belast met het inzamelen van gegevens.
2. Aanbevelingen van het CvdR
Algemene aanbevelingen
2.1. Uit het scorebord zou duidelijker moeten zijn op te maken hoe het staat met de verwezenlijking van de doelstellingen van de Lissabon-strategie. Dat zou de concrete resultaten beter doen uitkomen en de follow-up vergemakkelijken. Ook zou de bevolking op die manier een beter inzicht kunnen krijgen in de resultaten die zijn geboekt met de uitvoering van de agenda voor het sociaal beleid.
2.2. Het globale karakter van de sociale agenda is een goede zaak, maar om concrete resultaten te kunnen behalen moet er wel meer duidelijkheid komen over de prioriteiten. Hier zijn er namelijk te veel van, en bovendien worden ze in te algemene bewoordingen omschreven, wat de follow-up en daarmee het in kaart brengen van de resultaten bemoeilijkt.
Bij de herziening van de agenda in 2003 zou de Commissie dan ook de prioriteiten hiervan moeten verduidelijken.
2.3. De sociale agenda en het Europese welvaartsmodel zijn van groot belang voor de EU. Om op deze gebieden vooruitgang te kunnen boeken is het nodig dat lokale en regionale overheden in staat worden gesteld om de voor hun burgers beste oplossingen te vinden. Wil het systeem genoeg draagvlak krijgen, dan moet men terdege rekening houden met de waarden en tradities die onder de bevolking leven.
Er is veel te zeggen voor een gedecentraliseerde, op het nabijheidsbeginsel gebaseerde aanpak. Een gecentraliseerde uitoefening van verantwoordelijkheden wordt vaak als rechtvaardig aangemerkt, maar rechtvaardigheid is niet hetzelfde als eenvormigheid. Zo'n gecentraliseerde uitoefening van verantwoordelijkheden is per definitie gebaseerd op generaliseringen, waardoor niet adequaat genoeg in lokale behoeften kan worden voorzien en de individuele burger minder geneigd is om politieke activiteiten te ontplooien. Een lokale uitoefening van verantwoordelijkheden vergroot de invloed over de eigen "welvaart" en maakt het gemakkelijker om hulpmiddelen te mobiliseren en de burger meer bij het beleid te betrekken.
Voor lokale en regionale oplossingen moet meer ruimte komen. Decentrale overheden staan in direct contact met de burgers en dragen daarom in de praktijk de verantwoordelijkheid voor het beleid. Bij de evaluatie van de agenda voor het sociaal beleid moet dit aan de orde komen.
2.4. Bij de kritische evaluatie van de open coördinatiemethode moet onder meer de algemene toepassing hiervan bij de uitvoering van de sociale agenda worden beoordeeld. Met name de ervaringen die lokale en regionale overheden hebben opgedaan met de toepassing van de methode moeten hierbij de nodige aandacht krijgen, vooral wat de uitvoering van nationale actieplannen betreft. Het CvdR zelf kan hierover de nodige informatie verschaffen.
In veel lidstaten zouden belangrijke verantwoordelijkheden en bevoegdheden van lokale en regionale overheden door de open coördinatiemethode enigszins in het gedrang kunnen raken. Daarom moet bij de toepassing van de methode altijd het subsidiariteitsbeginsel in acht worden genomen. Lokale en regionale overheden dienen te worden betrokken bij de ontwikkeling van nationale standpunten en actieplannen en bij de uitwerking van indicatoren.
De lidstaten en de EU moeten in het kader van een constructieve raadpleging lokale en regionale overheden bij hun beleid betrekken. Dit is in overeenstemming met de opmerkingen van de Commissie in haar Witboek over Europese governance(3). Bovendien zou een en ander op alle niveaus van de representatieve democratie leiden tot een levendige discussie over sociale kwesties.
2.5. Op EU-niveau moet er verbetering komen in het overleg dat wordt gevoerd met nationale overheden die lokale en regionale overheden/organen vertegenwoordigen. De EU heeft ruim 80000 gemeenten, provinciale raden en regio's, die samen meer dan 9,4 miljoen werknemers in volledige dienst hebben. Via hun organisatie, de CEMR, moeten zij bij het Europese overleg over arbeidsmarktvraagstukken worden betrokken. Helaas worden deze werkgevers, die democratisch verankerd zijn in de lokale samenleving, door de Commissie niet als een volwaardige partij in de sociale dialoog behandeld. Dankzij de studie naar de representativiteit(4) van werkgevers in de overheidssector, die de universiteit van Leuven in opdracht van de Commissie heeft uitgevoerd, krijgt men een beter inzicht in de belangrijke rol die deze groep werkgevers spelen.
Meer en betere banen
2.6. Het CvdR gaat akkoord met het verslag over de werkgelegenheidsstrategie. Wel verdient het aanbeveling om de lokale en regionale dimensie te versterken en bij de uitvoering van de werkgelegenheidsstrategie een bottum-up-aanpak te volgen. Gemeenten en regio's zijn in het algemeen van mening dat de lidstaten zich nog altijd te veel bemoeien met lokale en regionale ontwikkelingsvraagstukken. Het is niet genoeg om het belang van lokale en regionale overheden te onderkennen. Zij moeten ook een mandaat krijgen, en de middelen om dit uit te oefenen. Maatregelen om de werkgelegenheid te bevorderen moeten naar regionale kenmerken worden gedifferentieerd.
2.7. Mogelijk met uitzondering van richtsnoer 12 hebben alle richtsnoeren van de werkgelegenheidsstrategie betrekking op vraagstukken waarvoor lokale en regionale overheden in het merendeel van de lidstaten op grond van hun verschillende functies verantwoordelijk zijn. In de werkgelegenheidsrichtsnoeren voor 2003 zou daarom vermeld moeten worden dat de lokale en regionale overheden kunnen bijdragen tot een vlottere uitvoering van de Europese werkgelegenheidsstrategie.
2.8. Het CvdR is het met de Commissie eens dat levenslang leren zal leiden tot een hoog opleidingsniveau in Europa en daarmee tot een sterkere economische groei.
Universiteiten en hogescholen moeten in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven opleidingen ontwikkelen waar op de arbeidsmarkt behoefte aan bestaat. De samenwerking moet een wederzijds karakter dragen en een vast onderdeel vormen van zowel opleiding als onderzoek. Voortgezette opleidingen die inspelen op de vraag van de arbeidsmarkt leiden tot minder werkloosheid en verhogen het kennisniveau in sectoren met een tekort aan werknemers. Als iedereen zijn leven lang leert - van de kleuterschool tot de hogeschool, door middel van volwassenenenonderwijs - dan heeft dat een sterke gunstige invloed op zaken als gelijke behandeling, persoonlijke ontwikkeling, de democratie, de arbeidsmarkt en dus ook de economie.
Als vertegenwoordiger van lokale en regionale overheden in Europa zou het CvdR voortaan moeten worden betrokken bij de uitwerking van maatregelen op het gebied van levenslang leren.
2.9. De Commissie is terecht van plan om de mobiliteit van werknemers te vergroten. In bepaalde regio's heerst een groot gebrek aan werknemers, terwijl er in andere regio's sprake is van een hoge werkloosheid. Met behulp van E-learning zou meer kennis kunnen worden opgedaan over de arbeidsmarkt in andere landen (incl. taalopleidingen), wat de mobiliteit in Europa ten goede zou komen.
Anticiperen op en gebruik maken van de verandering
2.10. Het CvdR is het ermee eens dat de EU-strategie voor gezondheid en veiligheid op het werk verder ontwikkeld moet worden. Hierbij moet niet alleen worden gekeken naar de fysieke, maar ook naar de psychosociale arbeidsomstandigheden. Bij de herziening van de agenda voor het sociaal beleid in 2003 zou er daarom meer aandacht moeten komen voor de psychosociale arbeidsomstandigheden.
De gevolgen van de vergrijzing op het werk en de minder flexibele arbeidsvormen moeten meer aandacht krijgen van de betrokken partijen. Goede praktijken op het gebied van arbeidsomstandigheden en de samenwerking tussen de sociale partners op dit gebied zijn van essentieel belang om de doelstellingen van de EU-strategie te kunnen verwezenlijken.
Bevordering van sociale integratie
2.11. Het CvdR staat achter de voorstellen van de Commissie om armoede en sociale uitsluiting te bestrijden. Dit is van cruciaal belang gezien het grote aantal mensen dat gedurende lange tijd van een uitkering afhankelijk is. De doelstellingen op dit gebied moeten aspecifiek zijn.
2.12. Als onderdeel van de maatregelen tegen armoede en sociale uitsluiting moet ook het analfabetisme worden bestreden.
2.13. Zoals gezegd moeten alleen indicatoren worden gebruikt die gemakkelijk te interpreteren zijn voor de lidstaten en dienen deze zoveel mogelijk te worden gebaseerd op al beschikbare gegevens. De op het gebied van armoede en sociale uitsluiting gebruikte indicatoren worden door de lidstaten verschillend geïnterpreteerd. Het zou dan ook een goede zaak zijn een aantal gemeenschappelijke indicatoren te definiëren en bij het overleg hierover andere centrale actoren te betrekken, zoals het Comité van de Regio's op Europees niveau en regionale en lokale overheden op nationaal niveau. De indicatoren dienen te worden aangepast aan de behoeften van elke lidstaat afzonderlijk.
2.14. Het CvdR verheugt zich erover dat 2003 is uitgeroepen tot Europees Jaar van personen met een handicap en zal ernaar streven in dat kader een actieve rol te spelen. Het is van mening dat de gelegenheid te baat moet worden genomen om tijdens dit Jaar een specifieke richtlijn over gelijke behandeling van mensen met een handicap uit te brengen, naar analogie met de richtlijn over racisme.
Modernisering van de sociale bescherming
2.15. Hoewel de sociale bescherming in Europa tot de beste ter wereld behoort, is er een aantal problemen waaraan aandacht moet worden besteed. Een van deze problemen is het groot aantal mensen dat langdurig van een uitkering afhankelijk is. Nu in diverse sectoren het tekort aan arbeidskrachten toeneemt, is het van groot belang dat het hele arbeidspotentieel wordt gemobiliseerd en dat de arbeidsparticipatie via de sociale zekerheidsstelsels wordt bevorderd.
Bij de evaluatie van de agenda voor het sociaal beleid in 2003 zou ervoor moeten worden gezorgd dat er bij de modernisering van de sociale bescherming meer aandacht wordt besteed aan het groeiende aantal langdurig van een uitkering afhankelijke mensen.
2.16. Door de vergrijzing komen de pensioenstelsels in Europa onder druk te staan. Terecht wijst de Commissie erop dat er ook in de toekomst moet worden gezorgd voor redelijke pensioenen, solidaire pensioenstelsels en financiële stabiliteit. Het gaat hier echter om nationale aangelegenheden; daarom is een discussie over de toepassing van de open coördinatiemethode op dit gebied nodig.
2.17. Wat de ouderen- en gezondheidszorg betreft zijn samenwerking en uitwisseling van ervaringen van belang. Pogingen tot harmonisatie dienen echter achterwege te blijven; alleen de lidstaten moeten de verantwoordelijkheid hebben om de gezondheidszorg te reguleren, en wel met behulp van hun eigen organisatorische en financiële methoden.
Er moet een brede discussie op gang komen over de voor- en nadelen van de toepassing van de open coördinatiemethode in de ouderen- en gezondheidszorg. Meer samenwerking op dit gebied moet tot goede resultaten leiden. In veel lidstaten zijn lokale en regionale overheden verantwoordelijk voor de volksgezondheid, de ouderenzorg en de gezondheidszorg. Het CvdR en de lokale en regionale overheden die verantwoordelijk zijn voor deze zaken willen en moeten betrokken worden bij de EU-beleidsvorming in kwestie.
2.18. De formulering "richtsnoeren voor de gezondheidszorg en de ouderenzorg" mag niet indruisen tegen artikel 152, lid 5, van het EG-Verdrag(5): "Bij het optreden van de Gemeenschap op het gebied van de volksgezondheid worden de verantwoordelijkheden van de lidstaten voor de organisatie en verstrekking van gezondheidsdiensten en geneeskundige verzorging volledig geëerbiedigd".
Bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen
2.19. Wil een samenleving blijvend harmonieus kunnen functioneren, dan moeten mannen en vrouwen gelijk behandeld worden. Vrouwen dienen meer bij de besluitvorming te worden betrokken en er moet onderzoek worden gedaan naar de invloed van besluiten op mannen en vrouwen. Gelijke behandeling is een prioriteit voor zowel het CvdR als de Commissie. Het CvdR dringt andermaal aan op jaarlijkse statistieken over de vertegenwoordiging van vrouwen en mannen op alle bestuursniveaus; voorts zou het graag zien dat bij onderzoeken en gegevensanalyses die op alle terreinen worden uitgevoerd, ook de genderkloof als maatstaf wordt gehanteerd. Zo moet het mogelijk worden objectieve vergelijkingen te trekken en goede praktijken op te sporen.
Het Comité is van mening dat alle andere sociale groepen waarnaar in artikel 13 van het EG-Verdrag wordt verwezen, gelijke wettelijke bescherming moeten genieten, niet alleen tegen discriminatie op grond van geslacht of ras, maar ook tegen discriminatie op grond van leeftijd, handicap, godsdienst, overtuiging of seksuele geaardheid.
De sociale aspecten van de uitbreiding en van de buitenlandse betrekkingen van de Europese Unie versterken
2.20. Er moet rekening worden gehouden met de problemen, met name op sociaal gebied, die de uitbreiding van de EU met zich mee kan brengen. Daarom juicht het CvdR het voorstel van de Commissie toe om de situatie op sociaal gebied goed in de gaten te houden en erop toe te zien dat het acquis communautaire in de kandidaat-lidstaten wordt overgenomen.
Brussel, 10 oktober 2002.
De voorzitter
van het Comité van de Regio's
Albert Bore
(1) PB C 144 van 16.5.2001, blz. 55.
(2) SEC 2002 217, blz. 7.
(3) COM(2002) 428 def.
(4) "Institutional representativeness of local public sector trade union and employer's organisations in the EU" - Final report; Université Catholique de Louvain, Institut des Sciences du Travail (Project V/001/97).
(5) Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.