Home

Advies van het Comité van de Regio's over de "Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's Naar een thematische strategie inzake bodembescherming"

Advies van het Comité van de Regio's over de "Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's Naar een thematische strategie inzake bodembescherming"

Advies van het Comité van de Regio's over de "Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's Naar een thematische strategie inzake bodembescherming"

Publicatieblad Nr. C 128 van 29/05/2003 blz. 0043 - 0048


Advies van het Comité van de Regio's over de "Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's 'Naar een thematische strategie inzake bodembescherming'"

(2003/C 128/07)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

gezien de mededeling van de Commissie "Naar een thematische strategie inzake bodembescherming" (COM(2002) 179 def.);

gezien het besluit van de Europese Commissie van 12 april 2002 om het Comité van de Regio's overeenkomstig art. 265(1) van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap over dit onderwerp te raadplegen;

gezien het besluit van het CvdR-bureau van 12 maart 2002 om de commissie "Duurzame ontwikkeling" een advies over dit onderwerp te laten opstellen;

gezien het advies van het Comité van de Regio's over het zesde milieuactieprogramma (CDR 36/2001 fin)(1);

gezien het ontwerpadvies (CDR 190/2002 rev. 2), dat op 12 december 2002 is goedgekeurd door de commissie "Duurzame ontwikkeling" (rapporteur: de heer McChord, voorzitter van de gemeenteraad van Stirling, Viewforth, VK/ESP),

heeft tijdens zijn 48e zitting van 12 en 13 februari 2003 (vergadering van 12 februari) het volgende advies uitgebracht, dat is goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

1. Inleiding

1.1. Het Comité van de Regio's is ingenomen met het voorstel voor een thematische strategie inzake bodembescherming, die de Commissie op grond van het zesde Europese milieuactieprogramma "Milieu 2010: onze toekomst, onze keuze" dient uit te werken.

1.2. Het CvdR zal in dit advies commentaar leveren op de mededeling; het stelt voor de strategie beter te structureren, waarbij het vooral belangrijk is om:

- een visie op de duurzaamheid van de Europese bodem uit te werken;

- een aantal in de praktijk beproefde kwaliteitsindicatoren en bijbehorende doelstellingen vast te stellen en een pragmatisch, op lokale problemen gericht en kosteneffectief programma op te zetten;

- maatregelen te coördineren met behulp van bestaande regels en stimuleringsmaatregelen; en

- na te gaan of in de komende jaren extra controles mogelijk zijn om historisch gegroeide problemen stap voor stap op te lossen.

1.3. De Europese bodem is van essentieel belang voor ons levensonderhoud en dat van andere, niet-Europese landen: in de landbouw wordt immers voedsel geproduceerd. In de bodem zitten grondstoffen die kunnen worden gewonnen en die bosbouw mogelijk maken. De bodem is een van de belangrijkste componenten van het landschap, is cruciaal voor de terrestrische biodiversiteit, vervult een essentiële functie voor grond- en oppervlaktewater, en heeft een grote invloed op de atmosfeer. Bovendien speelt hij een belangrijke rol als bron van grondstoffen. Ook zijn culturele en sociale waarde is enorm. Maar door een combinatie van egoïsme van de mens en verwaarlozing is de kwaliteit van de bodem achteruitgegaan.

1.4. Een van de oorzaken hiervan is dat een groot gedeelte van de Europese bodem onvoldoende door regelgeving wordt beschermd aangezien hij niet zoals rivieren, meren, zeeën en de atmosfeer wordt beschouwd als een gemeenschappelijke hulpbron. Als gevolg hiervan krijgen (vrijwillige) beschermingsmaatregelen onvermijdelijk iets controversieels en dient er bij de ontwikkeling van een efficiënte strategie rekening te worden gehouden met twee factoren: enerzijds is er de correcte en onvermijdelijke exploitatie van de bodem en anderzijds zijn er degenen die land als gemeenschappelijke hulpbron willen beschermen.

1.5. De tijd is rijp om dit probleem aan te pakken en ervoor te zorgen dat de bodem een gezonde toekomst tegemoet gaat.

2. Standpunten van het CvdR

2.1. Definitie (par. 2 van de mededeling)

2.1.1. Het CvdR is voor een zo ruim mogelijke definitie van het begrip "bodem". In het verleden hebben te beperkte definities namelijk moeilijkheden opgeleverd, bijvoorbeeld toen veen vanwege zijn volledig organische samenstelling niet als een bodemsoort werd beschouwd. Een goede definitie van het begrip "bodem" is van groot belang voor de bescherming van het hele oppervlak van Europa. (Definities van andere milieu-elementen kunnen hierbij als voorbeeld dienen, bijv. het onderscheid tussen grondwater en oppervlaktewater in de Duitse bodembeschermingswet, par. 2, deel 1).

2.2. Specifieke kenmerken van de bodem (par. 2.3 van de mededeling)

2.2.1. Volgens de mededeling zijn er in Europa meer dan 320 verschillende bodemtypes en dienen lokale problemen dan ook ruime aandacht te krijgen in het bodembeschermingsbeleid. Dit is zeker waar, maar de bodem is ook erg heterogeen van aard, met grote verschillen in samenstelling en ecologische structuur en functie op kleine horizontale en verticale schaal. Men moet zich daarom bewust zijn van de onderlinge afhankelijkheid van verschillende bodemtypes, vooral bij het uitwerken van de beschermingsstrategie.

2.2.2. De biodiversiteit van de bodem is meestal groot. Het gaat hierbij vooral om micro-organismen zoals bacteriën en schimmels, die in nauwe wisselwerking leven met de vegetatie en de wortelsystemen erboven en een complex voedselnetwerk vormen met hogere soorten. Samen staan al deze organismen garant voor essentiële milieufuncties als de stroom van energie, koolstof en voedingsstoffen en leveren zij een bijdrage aan de bodemstructuur. Uit onderzoek blijkt dat de bodem in ecologisch opzicht wel enige veerkracht bezit, zodat natuurlijke of door de mens veroorzaakte schade aan belangrijke soorten kan worden opgevangen door andere soorten en de milieufuncties dus behouden blijven. Uit nieuw onderzoek blijkt echter ook dat bepaalde essentiële soorten zoals de aardworm (lumbricus terrestris) onmisbaar zijn voor de bodemstructuur in semi-natuurlijke systemen. Beschermingsstrategieën moeten altijd leiden tot bodems die hun milieufuncties en vooral hun natuurfuncties behouden.

2.2.3. De veerkracht van ecologische structuren in bodems is een evolutionair gevolg van de extreme omstandigheden waaraan zij zijn blootgesteld, zoals overstromingen, droogte, vorst en dooi. In een praktische, uitvoerbare beschermingsstrategie moet rekening worden gehouden met deze natuurlijke processen.

2.3. Belangrijkste bedreigingen voor de bodem (par. 3 van de mededeling)

2.3.1. De belangrijkste bedreigingen worden goed samengevat in de mededeling, al moet worden opgemerkt dat het verlies aan organisch materiaal en de achteruitgang van de bodemstructuur in belangrijke mate bijdragen aan erosie. Voorts moet de in punt 3.2 genoemde grenswaarde van 3,6 % organische stof als indicator voor een voorstadium van woestijnvorming opnieuw onder de loep worden genomen. Ook het verdwijnen van permafrostgebieden baart steeds meer zorgen, en hetzelfde geldt voor de aanwijzingen dat het weer aan het veranderen is, met als gevolg meer droogteperioden en overstromingen en daardoor wellicht ook meer erosie in het hoogland.

2.3.2. De gevolgen van de fall-out van de Tsjernobyl-ramp lijken te worden onderschat. In veel gebieden zijn de bodem en de vegetatie nog steeds vervuild met radioactief cesium, dat veel langzamer verdwijnt dan aanvankelijk was voorspeld, vooral in veen- en zandgronden met een laag kaliumgehalte. Er is veel meer in de vegetatie en in de voedselketens terechtgekomen dan verwacht, met alle gevolgen van dien voor de veeteelt en voor bepaalde sportactiviteiten, zoals de hertenjacht in de bergen. Het effect op de biodiversiteit is onbekend.

2.3.3. Verkeerde beheerspraktijken voor grond en bodem kunnen ertoe leiden dat er ziekteverwekkers in de bodem, in de voedselketen en uiteindelijk dus in het menselijk lichaam terechtkomen. Als onderdeel van een bodembeschermingsstrategie moet dus ook aandacht worden besteed aan bioveiligheid en voedselveiligheid.

2.3.4. Ook de introductie van exoten verdient meer aandacht. Men dient zich zekerheid te verschaffen over de mogelijke gevolgen van de introductie van GGO's in het milieu en de kans op verspreiding van genetisch materiaal in de bodem. Bovendien lijken sommige geïntroduceerde soorten zoals de Nieuw-Zeelandse platworm in staat te zijn om de populatie van de normale aardworm uit te dunnen, wat ernstige gevolgen heeft voor de structuur en dus ook voor de functie en de vorm van de bodem. De verspreiding van de Japanse duizendknoop (Fallopia japonica) is daarnaast grotendeels het gevolg van de verplaatsing van grond.

2.3.5. Diffuse verontreiniging kan misschien beter diffuse bodemvervuiling worden genoemd, aangezien de effecten duidelijk waarneembaar zijn. Uitgestrekte gebieden kampen met verzuring en eutrofiëring, wat leidt tot veranderingen van de natuurlijke vegetatie en de flora en fauna en tot een geringere zoetwaterkwaliteit. Hoewel er veel is gedaan om de emissie en neerslag van zwavel terug te dringen, vormen de stikstofemissies van vervoer en landbouw nog altijd een groot probleem. Van de zware metalen die in de VK in landbouwgronden terechtkomen is tussen de 38 en 97 % afkomstig uit de atmosfeer. Er is dan ook meer onderzoek nodig naar de atmosferische neerslag van verzurende stoffen, stikstof en zware metalen in de bodem.

2.3.6. Grote delen van de Europese bodem zijn rijk aan koolstof. Om het klimaat beter te kunnen beheersen moet deze koolstof worden beschermd, vooral ook omdat door de wereldwijde stijging van de temperatuur het sneeuwbaleffect van méér CO2 in de lucht dreigt te verergeren. Een en ander is een belangrijke bijdrage aan één van de prioriteiten van het zesde milieuactieprogramma, namelijk klimaatbeheersing.

2.3.7. De Commissie besteedt onvoldoende aandacht aan het verlies van land door de uitbreiding van steden (bodemafdekking) en de herinrichting van braakliggende terreinen. In dit verband leveren de pre-toetredingsfondsen voor de kandidaat-lidstaten enige problemen op. Bodemafdekking kan en moet worden teruggedraaid waar dat haalbaar is. Bij het streven naar een geïntegreerde grondbeschermingsstrategie moet het Europees ruimtelijke-ontwikkelingsperspectief meer aandacht krijgen.

2.3.8. In het hoofdstuk dat gewijd is aan overstromingen en aardverschuivingen, zegt de Commissie niets over de voortschrijdende leegloop van berg- en plattelandsgebieden, vooral onder de land- en bosbouwers en de veetelers. De gevolgen van neerslag worden steeds minder goed opgevangen door landbouwpraktijken en een rationeel bodembeheer.

2.4. Door de lidstaten ontplooide initiatieven (par. 5 van de mededeling)

2.4.1. In de lidstaten en de kandidaat-lidstaten bestaan grote verschillen wat bescherming van de bodem betreft. In het rapport "Soil Protection Policies within the European Union" (december 1998) staat een samenvatting van de verschillende systemen. Deze roept de vraag op of de voordelen van een beter gecoördineerde Europese aanpak wel worden benut. Zo'n aanpak zou namelijk gepaard gaan met beter op elkaar afgestemde normen, een gecoördineerde bescherming van watersystemen in grensoverschrijdende reservoirs, gecoördineerde maatregelen om diffuse en grensoverschrijdende verontreiniging tegen te gaan, en een gecoördineerde aanpak van mondiale problemen zoals klimaatveranderingen.

2.4.2. Er bestaan vooral grote verschillen tussen de diverse maatregelen om een oplossing te vinden voor historisch gegroeide problemen in verband met verontreinigde en ook verwaarloosde onbeheerde grond. De op handen zijnde richtlijn over milieuaansprakelijkheid zal wel betrekking hebben op nieuwe, maar niet op oude verontreinigde terreinen. In een voorstel voor een bodembeschermingstrategie dient hier aandacht aan te worden besteed, waarbij gemeenschappelijke, aan de ernst van de risico's gerelateerde doelstellingen moeten worden vastgesteld. Voor het schoonmaken van in het verleden verontreinigde locaties dienen geschikte stimulerings- en coördinatiemaatregelen te worden genomen - voor de coördinatie tussen overheid en particulieren - waarbij vormen van objectieve aansprakelijkheid met terugwerkende kracht moeten worden vermeden. Met deze processen moet worden gestreefd naar de compatibiliteit van de economische en milieubelangen van de saneringsactie, die in ieder geval moet zijn gebaseerd op een risicoanalyse.

2.5. Voor de bodembescherming relevant communautair beleid (par. 6 van de mededeling)

2.5.1. Procesregulering en afvalbeheer hebben een rechtstreeks bodembeschermend effect, hoe klein het stuk grond in kwestie ook is, terwijl wetgeving op het gebied van watervervuiling en habitats slechts een indirecte bescherming biedt.

2.5.2. Met de richtlijn inzake zuiveringsslib als zodanig kunnen niet alle schadelijke gevolgen voor bodems worden voorkomen, aangezien de nadruk daarin ligt op het voorkomen van bodemverontreiniging en de verspreiding van ziekten. Door slib, vooral in combinatie met organische en anorganische meststoffen, kunnen bodems eutroof worden. Bovendien kan op onjuiste wijze uitgereden rioolslib ertoe leiden dat de bodemstructuur compacter wordt en er in kwaliteit op achteruit gaat. De richtlijn heeft geen betrekking op ander afval dat op landbouwgronden wordt verspreid, zoals papierafval, voedselafval, ongebluste kalk, gips en compost, die bij een slecht beheer stuk voor stuk kunnen leiden tot verontreiniging en verspreiding van ziekten.

2.5.3. Ook de zwemwaterrichtlijn heeft geleid tot een beter bodembeheer in gebieden waar de bodemkwaliteit niet aan de normen voldoet als gevolg van de diffuse afvloeiing van afvalwater van landbouwgronden en ondergrondse stromen van faecale indicatororganismen.

2.5.4. Het CAFE-programma, de GLB-hervorming en de waterkaderrichtlijn bieden goede kansen om de uitvoeringsmechanismen op het gebied van bodembescherming te versterken. Met name de mededeling over ruimtelijke ordening en milieu zal volledig aan de eis voldoen van het zesde milieuactieprogramma dat milieubescherming ook een integrerend onderdeel moet zijn van andere beleidsmaatregelen.

2.5.5. Bij een goed beheer kunnen vervoerscorridoren de biodiversiteit ten goede komen. Lange ecologisch beschermde stroken kunnen de trek van bepaalde dieren vergemakkelijken. Vooral in gebieden met intensieve landbouw ontbreekt het nog vaak aan deze stroken.

2.5.6. Diverse beleidsmaatregelen dragen bij aan bodembescherming, maar vaak valt deze bijdrage tegen en bovendien zijn de maatregelen niet goed op elkaar afgestemd. Zo is het de vraag of de beoordeling van nieuwe en bestaande stoffen een bijdrage levert aan de bodembescherming, aangezien slechts een gering aantal chemicaliën wordt onderzocht en er niet genoeg rekening wordt gehouden met het effect van deze stoffen op de bodem met al zijn complexe ecologische systemen.

2.5.7. De Commissie beschrijft in haar mededeling "goede landbouwpraktijken" en "milieumaatregelen in de landbouw" die positief zijn voor de bescherming van de bodem. Er ontbreken echter duidelijke richtsnoeren waarmee ervoor kan worden gezorgd dat via het GLB een beter toezicht op de bodem kan worden uitgeoefend.

2.6. Bestaande systemen voor de vergaring van gegevens over de bodem (par. 7 van de mededeling)

2.6.1. De traditionele methode, waarbij monsters uit de bodem worden genomen en geanalyseerd, is arbeidsintensief en soms tijdrovend. Dit komt enerzijds door de uiteenlopende bodemsoorten (zie par. 3.2 van de mededeling) en anderzijds door het nog gebrekkige inzicht in de complexe fysico-chemische en ecologische processen die er mede toe bijdragen dat bodems "leven". Daarom zouden voortdurend monsters moeten worden genomen om de bodem te analyseren op een potentieel zeer groot aantal determinanten. Hiervoor is dringend een fundamentele herziening nodig, zodat het eenvoudiger, kosteneffectiever en ecologisch relevanter wordt om hierover rapporten op te stellen die stroken met duidelijke, pan-Europese doelstellingen. De kennis van bestaande controlesystemen, en de ervaringen die hiermee zijn opgedaan, moeten echter in een Europees systeem worden verwerkt.

2.7. Hoe het verder moet (par. 8 van de mededeling)

2.7.1. Het CvdR kan zich vinden in het voorstel om de bijlagen van de habitatrichtlijn zo uit te breiden dat ook bodembescherming er voortaan onder valt. Er loopt een grootschalig onderzoeksprogramma naar de biodiversiteit van bodems in het VK, waar het meest bestudeerde stuk bodem ter wereld de komende vijf jaar verder zal worden onderzocht.

2.7.2. De maatregelen op het gebied van milieu, landbouw en andere beleidsterreinen moeten absoluut op elkaar worden afgestemd om een systematischere, coherentere en uitgebreidere bescherming mogelijk te maken. Hiertoe is de instelling van een interdisciplinaire stuurgroep binnen de Commissie van essentieel belang.

3. Aanbevelingen van het CvdR

3.1. In essentie moet een strategie het volgende omvatten: een analyse van de huidige situatie, een toekomstvisie en een aantal gefaseerde maatregelen waarmee deze visie kan worden verwezenlijkt. In combinatie hiermee is een programma nodig om vorderingen en resultaten te meten.

3.2. De mededeling geeft een samenvatting van vele van de krachten en invloeden waaraan de bodem blootstaat en van de huidige beschermingsmaatregelen, en biedt zo een redelijke analyse van de huidige situatie.

3.3. De toekomstige situatie van de Europese bodem komt in de mededeling echter niet aan de orde. Dit zou niet erg moeilijk of gecompliceerd hoeven te zijn, ondanks de eerder genoemde verschillen wat functie en vorm van de bodem betreft.

3.4. Visie

3.4.1. Het komt erop aan om verdere achteruitgang van de bodemkwaliteit te voorkomen en binnen één generatie een doelgericht bodembeschermingsbeleid in Europa uit te voeren, zodat de bodem daarna op een volledig duurzame wijze kan worden beheerd. Met de term "doelgericht" krijgt de strategie het pragmatische, realistische karakter dat nodig is om haar te kunnen uitvoeren.

3.4.2. De doelstellingen zouden het volgende kunnen omvatten:

- bescherming van de biodiversiteit, d.w.z. van de verschillende organismen die in de bodem leven er hiervan afhankelijk zijn;

- functie van de bodem als buffer voor grond- en oppervlaktewater om de milieukwaliteit hiervan te behouden en ervoor te zorgen dat het ook als zwemwater en voor andere recreatiedoeleinden kan worden gebruikt en tot drinkwater kan worden verwerkt;

- landbouw en bosbouw;

- behoud van in de bodem opgeslagen koolstof;

- sociale ontwikkelingen;

- woongebieden;

- bron van grondstoffen.

3.4.3. Aan alle grond in Europa moeten doelstellingen worden verbonden, waarbij de meest veeleisende doelstellingen of combinatie van doelstellingen de basis dienen te vormen. Als onderdeel van de strategie dienen de verschillende soorten land in kaart te worden gebracht en moet aan de hand van grondsoort, ligging, klimaat, hoogte, oriëntatie en hellingshoek worden nagegaan voor welk gebruik de grond in kwestie geschikt is.

3.5. Maatregelen om de visie te verwezenlijken

3.5.1. De benaming "bodembeschermingsstrategie" wekt de indruk dat er alleen gestreefd wordt naar een situatie waarin de bodemkwaliteit in Europa niet langer achteruitgaat. Dit is op zichzelf een goed streven. In de strategie moet duidelijk komen te staan of dit de enige, ietwat beperkte ambitie is, of dat het ambitieniveau hoger ligt. In het laatste geval zou de Commissie aan moeten geven hoe zij actief aan kwaliteitsverbetering wil werken en hoe oude problemen, zoals verontreinigde grond, uiteindelijk kunnen worden opgelost. Een strategie die enigszins de moeite waard is moet in ieder geval zo zijn opgezet dat zij ook ruimte biedt aan deze langetermijndoelstellingen, waarvan de verwezenlijking aan de hand van in te zamelen gegevens moet worden beoordeeld. Bij het opstellen van een bodembeschermingsstrategie en van nieuwe regelingen moet het subsidiariteitsbeginsel nauwlettend worden gerespecteerd. Een groot aantal problemen in dit verband kan immers ook door de betrokken lidstaat of tussen de desbetreffende lidstaten of regio's worden opgelost, of door andere lokale instanties die rechtstreeks bevoegd zijn op dit gebied.

3.5.2. De strategie moet alomvattend zijn. Het is onverstandig om, zoals de Commissie voorstelt, aparte initiatieven te ontwikkelen voor erosie, de daling van het gehalte aan organisch materiaal en verontreiniging (vooral door rioolslib, compost en mijnafval).

3.5.3. Bodemgebruik moet zo gedefinieerd worden dat er geschikte, op lokale omstandigheden afgestemde kwaliteitsnormen uit kunnen worden afgeleid. Voor sommige specifieke vormen van gebruik, zoals wonen en werken, zouden deze normen kunnen neerkomen op criteria voor de mate waarin de bevolking door haar activiteiten aan chemische risico's wordt blootgesteld. Dit zou stroken met het zesde milieu-actieprogramma, waarin milieu en volksgezondheid met elkaar in verband worden gebracht. Voor andere vormen van gebruik, bijvoorbeeld maatregelen tot behoud van de biodiversiteit, zouden via een Europees onderzoeksprogramma kwaliteitscriteria van meer algemene aard moeten worden ontwikkeld. Er dienen eenvoudige, kosteneffectieve en ecologisch relevante onderzoekstechnieken beschikbaar te komen. Er zijn mogelijkheden voor eenvoudige "bait tests", fysiologisch onderzoek naar microbiologische gemeenschappen, biosensoren en biomarkers, oftewel een serie snelle gestandaardiseerde tests die in heel Europa met behulp van bijna natuurlijke bodems kunnen worden geijkt. Op die manier krijgt men een systeem in handen waarmee de milieukwaliteit van bodems kan worden gemeten. In de waterkaderrichtlijn wordt deze voorbeeldige aanpak al gehanteerd: men streeft naar een goede of uitstekende kwaliteit van oppervlaktewater, behalve als er door menselijke activiteit sprake is van grote veranderingen; dan wordt een potentieel goede milieukwaliteit verwacht.

3.5.4. Voor gecoördineerde beoordelingen van de bodemkwaliteit in Europa zijn gestandaardiseerde methoden met goede kwaliteitscontroles een absolute voorwaarde.

3.5.5. Nadat is vastgesteld hoe bodems gebruikt mogen worden en de kwaliteit ervan aan de hand van de juiste normen is vastgesteld, moet een lokale risicoanalyse bepalen welke bodems met voorrang beschermd dienen te worden en welke bodems op een meer kosteneffectieve manier beschermd kunnen worden, waarbij rekening wordt gehouden met de diverse invloeden waaraan deze blootstaan.

3.5.6. Zo'n Europees kader zal zorgen voor gelijke voorwaarden voor iedereen en - dankzij meer lokaal gerichte actieplannen - voor een efficiënter gebruik van schaarse hulpbronnen, zodat de gevolgen voor het milieu zoveel mogelijk worden beperkt.

3.5.7. Daarna moet de Commissie de momenteel beschikbare instrumenten in kaart brengen en aangeven hoe deze het best gebruikt kunnen worden, zodat de lidstaten goede praktijken gaan ontwikkelen en gezamenlijk onderzoeken welke methoden het meest praktisch en efficiënt zijn. Voor de uitvoering van de waterkaderrichtlijn zijn bijvoorbeeld maatregelen nodig om de diffuse verontreiniging van stroomgebieden aan te pakken. Veel van deze maatregelen zullen onvermijdelijk invloed hebben op de bodem en kunnen dus mede gebruikt worden om de kwaliteit hiervan te behouden of te verbeteren (bijvoorbeeld de bodembeheercontracten van landbouwers in Frankrijk). Deze vorm van synergie moet zoveel mogelijk worden uitgebuit voordat nieuwe regels worden ingevoerd om eventuele lacunes aan te vullen.

3.5.8. Voor een succesvolle strategie is de actieve deelname van de diverse betrokken partijen nodig. Aangezien het grootste gedeelte van het land in particuliere handen is, is het adagium van het zesde milieuactieprogramma - "samenwerken met de markt" - van groot belang. Voor goede resultaten zijn nieuwe manieren om bodem- en landbeheerders en andere maatschappelijke sectoren bij een en ander te betrekken cruciaal. Dit dient een belangrijk onderdeel te zijn van de strategie.

3.6. Werkplan en tijdschema

3.6.1. Het lijkt haalbaar om de strategie of de voorgestelde onderdelen hiervan in 2004 te publiceren, ook al zijn bepaalde ondersteunende onderzoeksresultaten dan waarschijnlijk nog niet beschikbaar. Het CvdR benadrukt nogmaals dat een geïntegreerde strategie in zijn ogen beter is dan een aantal losse onderdelen die betrekking hebben op invloeden/bodem/regio/maatregelen. In dit verband dient rekening te worden gehouden met de bestaande regionale en gemeentelijke regelingen en de daaraan ten grondslag liggende criteria.

3.6.2. De Commissie zegt niets over de looptijd van de strategie. Deze zou ten minste tien jaar moeten bedragen, zodat een langetermijnplanning mogelijk is en er niet alleen gezorgd kan worden voor bescherming, maar ook eventueel voor herstelmaatregelen en voor de voorbereiding van nieuwe adviezen of nieuwe regels, mocht de analyse van de effectiviteit van de maatregelen daar aanleiding toe geven. Een tienjarenstrategie zou daarom zeker halverwege kritisch beoordeeld moeten worden.

3.6.3. Met een strategisch kader voor bodembescherming en op de langere termijn bodemherstel krijgen de kandidaat-lidstaten de mogelijkheid om de in milieuopzicht waardevolle elementen van hun bodem- en landbeheersmethoden te behouden en tegelijkertijd te voorkomen dat er een verslechtering optreedt als gevolg van het hogere ontwikkelingstempo dat hun toetreding met zich meebrengt. Ook zij hebben te maken met een verontreinigde, in slechte toestand verkerende bodem, waarvoor een doorlopend, op de risico's gebaseerd meerjarenprogramma nodig is.

Brussel, 12 februari 2003.

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Albert Bore

(1) PB C 357 van 14.12.2001, blz. 44.