Home

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over "PRISM 2001"

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over "PRISM 2001"

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over "PRISM 2001"

Publicatieblad Nr. C 080 van 03/04/2002 blz. 0001 - 0005


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over "PRISM 2001"

(2002/C 80/01)

De Raad heeft op 12 juli 2001 besloten het Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 23, lid 3, van het reglement van orde te raadplegen over "PRISM 2001".

De afdeling "Interne markt, productie en consumptie", die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 17 december 2001 goedgekeurd; rapporteur was mevrouw Sirkeinen.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 387e zitting van 16 en 17 januari 2002 (vergadering van 16 januari) het volgende advies uitgebracht, dat met 91 stemmen vóór, bij 1 onthouding, is goedgekeurd.

1. Algemene opmerkingen

1.1. De Waarnemingspost interne markt (WIM) heeft zich tot één van haar belangrijkste taken gesteld bekendheid te geven aan vrijwillig door het bedrijfsleven zelf genomen maatregelen en initiatieven betreffende de interne markt. Om anderen te informeren en te motiveren wordt in de databank PRISM ("Progress Report on Initiatives in the Single Market", of te wel voortgangsverslag over initiatieven op de interne markt) een bestand aangelegd van goede praktijkvoorbeelden.

1.2. Vaak wordt gezegd dat de Unie sterker zal worden als ze dichter bij de burgers staat. Hier is een rol weggelegd voor PRISM omdat o.a. hiermee de boodschap kan worden overgebracht dat de EU veel meer inhoudt dan regelgeving uit Brussel.

1.3. PRISM maakt deel uit van het werkprogramma van de WIM, waarvan de werkzaamheden zich concentreren op drie hoofdonderwerpen: euro, uitbreiding en webhandel. Hier moet ondernemerschap als horizontaal thema aan worden toegevoegd.

1.3.1. Op 1 januari 2002 zullen twaalf nationale valuta, en daarmee grote stukken van de zichtbare grenzen in Europa, ophouden te bestaan. Voor de interne markt breekt dan een nieuwe fase aan, omdat die vanaf dat moment echt zichtbaar wordt voor de Europese burgers en ondernemingen. Prijsvergelijkingen tussen lidstaten en grensoverschrijdende transacties zullen veel eenvoudiger worden en er mag dan ook van worden uitgegaan dat de handel zal toenemen en, meer in het algemeen, de Europese burger zijn vier vrijheden meer zal gaan benutten. Hierdoor zal de behoefte aan informatie over de interne markt en aan methoden waarmee problemen kunnen worden opgelost, toenemen.

1.3.2. De geplande uitbreiding van de Unie zal nog meer veranderingen teweegbrengen. Niet alleen zullen tientallen miljoenen mensen méér deel gaan uitmaken van de interne markt, ook zal de verscheidenheid aan onderliggende wetgeving, productiemethoden en (commerciële) gewoonten en gebruiken groter worden. Ook hierdoor ontstaat meer behoefte aan informatie en aan methoden om problemen op te lossen.

1.3.3. De ontwikkeling en de groei van de webhandel worden nog steeds in belangrijke mate bepaald door maatregelen op het gebied van wetgeving, onderwijs en voorlichting. Binnen afzienbare tijd - misschien wel op korte termijn - zal webhandel enorm veel mogelijkheden bieden om obstakels op de interne markt uit de weg te ruimen.

1.3.4. Ondernemerschap in brede zin, als een soort drang om initiatieven te nemen die op alle niveaus voorkomt, moet worden gestimuleerd. Zo kan de interne markt optimaal worden benut voor de versterking van de Europese concurrentiepositie en kan, in overeenstemming met het streven naar duurzame ontwikkeling, een positieve bijdrage worden geleverd aan de welvaart en het welzijn van alle burgers.

1.4. In de werkzaamheden van de WIM staan drie aspecten centraal: vereenvoudiging, veiligheid en synergie. Een vierde overkoepelend aspect is samenleving, dat in de gemeenschappelijke Europese waarden tot uitdrukking komt.

1.4.1. Over het aspect vereenvoudiging is in oktober 2000 een advies(1) opgesteld waarvan een gedragscode deeluitmaakt. Dit advies werd verder uitgewerkt in een ander advies(2) dat in november 2001 door het ESC is goedgekeurd. In december 2001 heeft de Commissie aan de Europese Raad van Laken een mededeling over de ontwikkelingen op dit gebied voorgelegd.

1.4.2. Het aspect synergie houdt in dat er meer aandacht moet komen voor bottom-up-benaderingen, samenwerking tussen verschillende beleidsniveaus en het maatschappelijk middenveld. De werkzaamheden m.b.t. zelf- en mederegulering zijn aan de gang en de steun hiervoor neemt toe (zie de par. 3.3 en 3.4).

1.4.3. Ten aanzien van het aspect veiligheid is actie ondernomen op het gebied van fraudebestrijding en voedselveiligheid. Er is groeiende aandacht voor EU-toezicht, waarmee hernationalisering van bepaalde beleidsvraagstukken kan worden voorkomen. In de tussentijd heeft het aspect veiligheid een heel andere dimensie gekregen. Na de dramatische gebeurtenissen van 11 september zijn het algemene gevoel van veiligheid en de bescherming van onze samenlevingen tegen aanslagen centraal komen te staan.

1.4.4. Een adequate bescherming van de burgers tegen dergelijke moedwillige aanslagen is vanzelfsprekend van het allergrootste belang. Veiligheidsmaatregelen moeten echter wel in overeenstemming zijn met de algemeen geldende waarden in onze samenlevingen en met de basisbeginselen van de EU. Er moet een evenwicht worden gevonden tussen veiligheidsmaatregelen en grondrechten als vrijheid, eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en vrij verkeer van burgers.

1.5. Doel van onderhavig advies is actuele informatie te geven over PRISM en ideeën over verdere ontwikkelingen toe te lichten. Ook wordt een aantal opmerkingen gemaakt die een vervolg zouden moeten krijgen in de vorm van beleid, uitgaande van de ervaringen met PRISM, bezoeken aan nationale coördinatiecentra voor de interne markt en door de WIM georganiseerde hoorzittingen.

2. De PRISM-databank

2.1. In de PRISM-databank zijn initiatieven betreffende de interne markt ingedeeld in de volgende vier categorieën:

A. Informatie en ondersteuning

B. Methoden voor het oplossen van problemen

C. Partnerschap

D. Overeenkomsten en gedragscodes.

2.2. De PRISM-initiatieven zijn op vrijwillige grondslag tot stand gekomen en hebben geen direct winstoogmerk. In de databank zijn geen commerciële initiatieven terug te vinden, evenmin als initiatieven waarbij louter wordt opgekomen voor de belangen van een bepaalde bedrijfstak of regio zonder dat van enige specifieke meerwaarde sprake is. Behalve de initiatieven die de vijftien landen van de interne markt betreffen, zijn in PRISM ook initiatieven opgenomen waarbij de drie andere leden van de Europese Economische Ruimte en/of kandidaat-lidstaten zijn betrokken.

2.3. Bij de selectie van initiatieven gelden verschillende criteria, waarbij het met name gaat om de volgende vragen:

- in hoeverre gaat er van de initiatieven een voorbeeldfunctie uit (zijn ze origineel, vernieuwend, e.d.)?

- hoe is de kosten/baten-verhouding?

- wat is hun impact (rechtstreeks effect op de deelnemers, potentieel effect op niet-deelnemers)?

- wat zijn de vooruitzichten (duurzaamheid, mogelijke synergie-effecten)?

2.4. In december 2001 bevatte de PRISM-databank 106 initiatieven en bevonden 21 initiatieven zich in de laatste voorbereidende fase. De initiatieven waren redelijk gelijk verdeeld over de hierboven vermelde categorieën, waarbij het zwaartepunt lag op categorie C (partnerschap) en D (overeenkomsten en gedragscodes). In het laatste halfjaar zijn er weinig nieuwe initiatieven bijgekomen, wat mogelijk te wijten is aan de zojuist genoemde beperkingen en criteria.

2.5. Er kan onderscheid worden gemaakt in "positieve" en "negatieve" initiatieven. Kenmerk van de positieve is dat ze op een constructieve manier informatie-uitwisseling, innovatie en samenwerking proberen te bevorderen. Vooral in de categorieën A, C en D komen deze initiatieven voor. Kenmerk van de negatieve initiatieven is dat ze oplossingen proberen te bieden voor problemen. Ze behoren dus tot categorie B, maar komen soms ook voor in categorie D. Opvallend is verder dat veruit het merendeel van de initiatieven uit categorie A en een groot deel van de initiatieven uit categorie C zijn opgestart en vaker nog worden gefinancierd door de Commissie. De laatste tijd is het aantal initiatieven met het oog op gedragscodes en andere vormen van zelf- of mederegulering sterk gestegen.

2.6. Toen de PRISM-website voor iedereen toegankelijk werd, was de belangstelling groot. In januari 2001 werd de site 3250 keer bezocht. Vlak daarna liep het bezoekersaantal scherp terug om vervolgens gestaag te groeien tot ongeveer 1000 per maand, en ook nu nog neemt dit aantal toe.

2.7. Gelet op deze cijfers zal de PRISM-databank verder worden ontwikkeld om de mogelijkheden ervan optimaal te benutten. Geprobeerd zal worden de inhoud aanzienlijk uit te breiden via links naar uiteenlopende organisaties uit de civil society. Het aantal links naar andere databanken en diensten betreffende de interne markt zal worden vergroot. Hierbij is een koppeling naar het door de Commissie te lanceren SOLVIT-netwerk (zie de par. 3.7.3 - 3.7.6) van groot belang. De mogelijkheden van betere marketing en betere toegang tot de databank (o.a. een eenvoudiger webadres) zullen worden bestudeerd.

2.8. Alle 18 lidstaten van de EER maken deel uit van de interne markt. Organisaties uit Noorwegen, IJsland of Liechtenstein nemen deel aan meer dan 30 % van de initiatieven die op dit ogenblik in de PRISM-databank zijn opgenomen. In december 2001 heeft de WIM in Oslo een hoorzitting gehouden waaraan sociaal-economische organisaties uit de EVA-landen en vertegenwoordigers van het raadgevende comité van de EVA deelnamen. De PRISM-databank is toen gepresenteerd. Gesteld werd dat de EVA veel profijt zou kunnen hebben van deze databank bij de daadwerkelijke totstandbrenging van de interne markt.

2.9. De uitbreiding van de EU vormt zowel voor de Unie zelf als voor het ESC een grote uitdaging. De WIM probeert de kandidaat-lidstaten zo goed mogelijk te helpen bij hun toetreding tot de interne markt. Personen en organisaties in de kandidaat-lidstaten kunnen de PRISM-databank gebruiken als nuttig instrument bij hun voorbereiding op volledige deelname aan de interne markt. Via PRISM kunnen belangrijke informatie en ideeën worden doorgegeven en kunnen in het bijzonder contacten worden gelegd en netwerken worden opgezet met organisaties uit de lidstaten. Organisaties uit de kandidaat-lidstaten doen reeds mee aan een aantal PRISM-initiatieven. Bij de verdere ontwikkeling van de databank moet vooral worden gelet op specifieke behoeften die samenhangen met de uitbreiding.

3. Verdere werkzaamheden en initiatieven

3.1. Tijdens bijeenkomsten en hoorzittingen van de WIM werd door mensen met verschillende achtergrond herhaaldelijk gewezen op enkele problemen op de interne markt. Deze betreffen:

- vrij verkeer van personen (met name problemen t.a.v. wederzijdse erkenning van diploma's en certificaten);

- zelf- en mederegulering;

- dienstverlening (met name t.a.v. verzekeringen en de bouw);

- uitbreiding (problemen met de toegang tot markten, de noodzaak om in de kandidaat-lidstaten tijdig meer voorlichting te geven en problemen op te lossen);

- bekendheid van instanties die kunnen helpen bij het oplossen van problemen en hun werkzaamheden.

3.2. Het Comité heeft dit jaar een advies(3) uitgebracht over de problemen rondom de wederzijdse erkenning van diploma's. Deze kwestie heeft meer betekenis gekregen in het licht van de uitbreiding omdat mensen met een diploma mogelijkerwijs uit de kandidaat-lidstaten zullen wegtrekken. De problemen rondom diploma-erkenning worden dus steeds dringender. De Commissie is dan ook begonnen met de voorbereiding van nieuwe documenten en initiatieven op dit gebied. Al deze nieuwe ontwikkelingen vragen om een diepgaand initiatiefadvies van het ESC.

3.3. Al enige tijd wordt in de Unie gesproken over mederegulering. Onlangs kwamen er vooral vanuit het Parlement positieve geluiden over mederegulering als aanvulling op regelgeving of zelfs als een beter alternatief hiervoor. De vraag welke rol mederegulering moet gaan vervullen, is een belangrijk onderwerp in de discussie over Europese governance.

3.4. In mei 2001 heeft het ESC een colloquium georganiseerd over "Mederegulering op de interne markt - Welke rol voor de sociaal-economische actoren?". Uitgangspunt tijdens dit colloquium was het streven om de discussie over mederegulering te plaatsen in het bredere verband van het thema governance. Door de toenemende kritiek op "klassieke" regelgeving ontstaat behoefte aan vereenvoudiging en groeit de noodzaak om sociaal-economische actoren meer invloed te geven.

3.4.1. Tegen de achtergrond van het ESC-advies over vereenvoudiging(4) stonden tijdens het colloquium vijf thema's centraal:

- normen en technische standaarden;

- de Europese financiële ruimte;

- overeenkomsten tussen de sociale partners;

- consumentenbescherming;

- milieu.

3.4.2. Uit de tijdens het colloquium gehouden toespraken en discussies kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

3.4.2.1. Medereguleringsmodellen blijven zich op de interne markt op uiterst uiteenlopende wijze ontwikkelen. Op sommige gebieden (normen, sociale aangelegenheden) zijn deze goed doordacht, gestructureerd, en uitgeprobeerd op Europees niveau. Op andere terreinen (consumentenaangelegenheden, milieu, financiële ruimte) verkeren zij nog in een beginfase, zijn zij fragmentarisch en ontbreken centrale afspraken, ondanks veel ontwikkelingspotentieel. Hier moet nog veel werk worden verzet om mederegulering verder te ontwikkelen.

3.4.2.2. Over het algemeen heeft mederegulering het voordeel dat regels worden vereenvoudigd, het wetgevingsapparaat wordt ontlast en snel op veranderingen kan worden ingespeeld. Ook groeit er een gezamenlijke verantwoordelijkheid van bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld, waardoor het Europese integratieproces wordt versterkt. Mederegulering kan slechts slagen indien de economische kringen en de georganiseerde civiele samenleving voldoende ruimte krijgen, er een partnerschap met de overheid wordt aangegaan en er sprake is van representativiteit, transparante procedures, effectieve tenuitvoerlegging, en strikte controle van effecten en follow-up (ook door overheidsinstanties).

3.4.2.3. Mederegulering mag niet worden beschouwd als dé oplossing voor meer betrokkenheid van de civil society en betere kwaliteit van de regelgeving. De wetgever moet uit hoofde van het algemeen belang altijd de wezenlijke zaken regelen. Daar staat tegenover dat een gediversifieerde aanpak van mederegulering in samenwerking met de sociale en economische kringen in aanzienlijke mate kan bijdragen tot een betere werking van de interne markt, nu deze toch moet worden aangepast met het oog op verdieping, uitbreiding en mondialisering.

3.4.2.4. De WIM heeft onlangs een voortgangsverslag uitgebracht over de vereenvoudiging van regelgeving in Europa. Hierin is een nauwkeurige analyse opgenomen van de ontwikkelingen en perspectieven met betrekking tot mederegulering(5).

3.5. Het ESC heeft reeds een aantal adviezen uitgebracht over dienstverlening op de interne markt, waarvan het meest uitvoerige onlangs is afgerond(6). Naar verwachting zal de Commissie binnenkort met een nieuw voorstel over dit onderwerp komen.

3.6. Ook over de uitbreiding heeft het Comité verschillende adviezen opgesteld. Vooral van belang voor vraagstukken betreffende de interne markt zijn het advies van 25 april 2001 over "De uitbreiding van de Europese Unie: de kandidaat-lidstaten en de economische criteria"(7) en het iets oudere advies van 22 september 1999 over "De gevolgen van de uitbreiding voor de interne markt"(8). Omdat zich sinds 1999 een aantal belangrijke veranderingen hebben voorgedaan, dient het ESC over deze laatste kwestie een nieuw advies uit te brengen.

3.7. Bedrijven, burgers en organisaties met vragen over de interne markt kunnen op verschillende manieren voorlichting krijgen en geholpen worden bij het oplossen van problemen. Op initiatief van de Commissie zijn hiertoe een aantal instanties in het leven geroepen (die vaak geheel of gedeeltelijk uit EU-fondsen worden gefinancierd). Het netwerk van 284 EUR Info Centres en de EURES- en Euroguichet-netwerken zijn hier goede voorbeelden van. Speciaal voor het oplossen van problemen op de interne markt werden in 1997 in elke lidstaat Contactcentra voor Ondernemingen en Burgers, en Coördinatiecentra voor de Interne Markt opgericht. Als de problemen niet binnen één lidstaat kunnen worden opgelost, wordt contact gezocht met de bevoegde instanties in een andere lidstaat. Het Adviescomité voor de interne markt fungeert voor de nationale Coördinatiecentra als forum voor gedachtewisseling.

3.7.1. De hulp die de spelers op de interne markt kunnen krijgen, kan - in volgorde van hun belang - worden onderverdeeld in vier categorieën:

1) Voorlichting

2) Advies

3) Hulp bij het oplossen van problemen bij onopzettelijke schendingen van de wet

4) Hulp bij gerechtelijke procedures voor nationale rechtbanken of de Commissie bij ernstige schendingen van de wet.

3.7.2. Er is duidelijk niet altijd voldoende bekend over de rol die de verschillende instanties spelen en over de diensten die zij aanbieden. Zo kloppen kleine en middelgrote ondernemers voor informatie gewoonlijk aan bij een Euro-Info-Centre en vinden zij het daarom vanzelfsprekend daar ook te vragen om hulp bij het oplossen van problemen. Anderzijds roept een instantie met de naam "Coördinatiecentrum" niet onmiddellijk de gedachte op van een bureau dat als taak heeft te helpen bij het oplossen van problemen op de interne markt.

3.7.3. De binnenkort te verschijnen mededeling en aanbeveling van de Commissie over het effectief oplossen van problemen betreffende de interne markt zijn zeer noodzakelijk. Het ESC juicht hun publicatie dan ook toe. Bij bestudering van de huidige activiteiten van de Coördinatiecentra ten behoeve van het oplossen van problemen komen een aantal ernstige tekortkomingen en moeilijkheden naar voren. Het merendeel van de centra heeft in 1999 en 2000 erg weinig verzoeken gehad om hulp bij het oplossen van problemen, alhoewel het grote aantal dossiers in het Verenigd Koninkrijk en Zweden duidelijk erop wijst dat er wel degelijk problemen bestaan. Nog ernstiger is de constatering dat 66 % van de gevallen na één jaar nog niet was opgelost.

3.7.4. Om verandering te brengen in de hierboven beschreven situatie zal de Commissie in maart starten met de testfase van het SOLVIT-netwerk. Dit netwerk zal de Coördinatiecentra onderling met elkaar verbinden en een systematisch kader vormen waarbinnen klachten kunnen worden behandeld. Bepalingen omtrent de verantwoordelijkheden van de verschillende partijen, tijdsbestek en follow-up moeten nog worden opgesteld.

3.7.5. Tegelijkertijd zal een plan worden gepresenteerd en uitgevoerd ten behoeve van een betere voorlichting omtrent hulp bij het oplossen van problemen. Dat dit zeer noodzakelijk is, blijkt uit het feit dat volgens opiniepeilingen slechts 3 % van de burgers wel eens heeft gehoord van de nationale Contact- en Coördinatiecentra. Uit het oogpunt van gebruiksvriendelijkheid zou de naam "Coördinatiecentrum" moeten worden vervangen door een benaming waarin duidelijker hun functie terugkomt. Dit zou de naam "SOLVIT" kunnen zijn, tenzij die aanleiding geeft tot problemen omdat de naam van de centra dan dezelfde wordt als die van de databank. Als alternatief zou ook voor de benaming "Actiecentrum" kunnen worden gekozen.

3.7.6. Het ESC steunt de plannen van de Commissie. Volgens hem zou aan de volgende punten aandacht moeten worden besteed:

- het is teleurstellend dat de twee lidstaten met de grootste markt in de Unie - Duitsland en Frankrijk - niet meedoen aan de testfase van het SOLVIT-netwerk;

- de Commissie moet er strikt op toezien dat de SOLVIT-beginselen worden toegepast;

- toepassing van het éénloketbeginsel is van groot belang voor burgers en ondernemers. De Commissie zou erop moeten toezien dat hiertoe in elke lidstaat maatregelen worden genomen;

- de Coördinatiecentra moeten voldoende middelen toegewezen krijgen. Dit is een investering in een beter functionerende interne markt;

- in alle omstandigheden moeten innovatieve partnerschappen en een sfeer waarin samenwerking, persoonlijk contact en aandacht voor individuele gevallen centraal staan, worden gestimuleerd. Zelfs een perfect functionerend on-line-netwerk en de beste regels en beginselen kunnen of mogen hier niet voor in de plaats komen;

- de Coördinatiecentra zouden voortaan "SOLVIT-centra" of "Actiecentra" moeten worden genoemd.

Brussel, 16 januari 2002.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

G. Frerichs

(1) PB C 14 van 16.1.2001, blz. 1.

(2) PB C 48 van 21.2.2002.

(3) PB C 116 van 20.4.2001, blz. 14.

(4) PB C 14 van 16.1.2001, blz. 1.

(5) PB C 48 van 21.2.2002.

(6) PB C 48 van 21.2.2002.

(7) PB C 193 van 10.7.2001, blz. 60.

(8) PB C 329 van 17.11.1999, blz. 39.