Home

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het onderwerp "Een Europees statuut voor mkb's"

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het onderwerp "Een Europees statuut voor mkb's"

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het onderwerp "Een Europees statuut voor mkb's"

Publicatieblad Nr. C 125 van 27/05/2002 blz. 0100 - 0104


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het onderwerp "Een Europees statuut voor mkb's"

(2002/C 125/19)

Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 26 april 2001, overeenkomstig artikel 23, lid 3, van zijn reglement van orde, besloten een op te stellen over het onderwerp "Een Europees statuut voor mkb's".

De afdeling "Interne markt, productie en consumptie", die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 4 februari 2002 goedgekeurd; rapporteur was de heer Malosse.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 389e zitting van 20 en 21 maart 2002 (vergadering van 21 maart) het volgende advies uitgebracht, dat met 81 stemmen vóór, bij 2 onthoudingen werd goedgekeurd.

1. De behoeften van middelgrote en kleine bedrijven (mkb's)

1.1. Achtergrond

1.1.1. Juristen en Europese autoriteiten koesterden gedurende decennia nagenoeg uitsluitend belangstelling voor grote ondernemingen, die als hoofdrolspelers in het integratieproces werden beschouwd. Momenteel wordt echter alom ingezien dat mkb's cruciaal zijn voor de Europese economie, 90 % van het bedrijfsleven uitmaken en goed zijn voor 2/3 van het aantal arbeidsplaatsen. Het is dan ook onlogisch dat het onlangs goedgekeurde statuut voor de Europese vennootschap (SE - Societas Europaea) slechts is toegesneden op het grootbedrijf, d.w.z. op ondernemingen die hun kapitaal via een beursgang kunnen aantrekken. Het is tevens ongewettigd dat via de SE andermaal uitsluitend grote ondernemingen zouden profiteren van de pogingen van de Commissie om door invoering van één grondslag voor de vennootschapsbelasting een einde aan dubbele heffing te maken.

1.1.2. Het is nu zaak om de samenwerking tussen de Europese mkb's te stimuleren. Daarop heeft de Europese Raad van Feira overigens reeds bij de goedkeuring van het "Europees Handvest voor het kleinbedrijf" aangedrongen. In een in dit verband in oktober 1997 door de Commissie gepubliceerde studie over de periode 1989-1995 (Centre de recherche sur le droit des affaires de la Chambre de commerce et d'industrie de Paris - CREDA -, "Propositions pour une société fermée européenne", onder leiding van J. Boucourechliev, Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen, 1997. Zie in deze studie met name S. Urban, U. Mayrhofer en P. Nanopoulos "Analyse des rapprochements d'entreprises en Europe", blz. 11 e.v.) wordt geconstateerd dat mkb's onderling verhoudingsgewijs meer gemeenschappelijke ondernemingen oprichten dan grote bedrijven. Echter, vooral het MKB wordt bij deze vormen van samenwerking gehinderd door talloze lange en kostbare procedures.

1.2. Invoering van een op het MKB toegesneden instrument

1.2.1. Het Europees Economisch Samenwerkingsverband (EESV) was tot op heden de enige supranationale structuur op Europees niveau die mkb's diensten "op maat" kon bieden, maar deze rechtsvorm biedt slechts een gedeeltelijke oplossing.

1.2.2. De onlangs goedgekeurde statuten voor de SE(1) zijn in hoge mate gebaseerd op de voorschriften voor NV's en daarmee dus op grote ondernemingen gericht. De SE vormt weliswaar een reële stap vooruit, maar kent een aanloop van meer dan drie decennia en berust goeddeels op een ouderwets concept: zij is in juridisch opzicht log en ingewikkeld, ongeschikt voor het MKB en moeilijk te verenigen met ontwikkelingen op het gebied van de arbeidsverhoudingen. Het Europees Parlement benadrukt in zijn verslag over de laatste "ontwerpverordening van de Raad betreffende het statuut voor een Europese vennootschap" (rapporteur: de heer Mayer) dat "het belangrijk (is) dat er meer aandacht komt voor het MKB. Het Europees MKB draagt zorg voor veel werkgelegenheid en vormt de motor voor een groot deel van de Europese economie".

1.2.3. Voorts heeft de harmonisatie van het vennootschapsrecht hoofdzakelijk betrekking op NV's, terwijl de regelgeving voor BV's of eenmanszaken grotendeels op nationaal recht blijft stoelen.

1.2.4. Ook de Commissie zelf lijkt zich hiervan bewust te zijn. Zij heeft op 4 september 2001 een groep van vennootschapsrechtdeskundigen opgericht, die zich in eerste instantie zal bezighouden met pan-Europese regels voor openbare overnamebiedingen en daarna met de belangrijkste prioriteiten voor de modernisering van het vennootschapsrecht. Tot dit laatste behoren eventueel noodzakelijke nieuwe rechtsvormen, zoals een met name voor het MKB interessante Europese Besloten Vennootschap (EBV).

1.2.5. Verder heeft het Comité er in recente adviezen op aangedrongen, op Europees niveau een rechtsvorm voor het MKB in te voeren. In het initiatiefadvies over "De sociale economie en de interne markt" van 2 maart 2000(2) werd het volgende opgemerkt: "Ook individuen en kleine ondernemingen zouden de kans moeten hebben, zich (...) op Europees niveau te organiseren, mochten zij behoefte hebben aan grensoverschrijdende samenwerking ter versterking van hun concurrentiepositie". Voorts werd in het op 28 november 2001 goedgekeurde vervolg van initiatiefadvies over het "Europees Handvest voor het kleinbedrijf(3)" gepleit voor een "studie naar een statuut voor een Europese besloten vennootschap".

1.2.6. Verschillende Europese werkgeversorganisaties hebben zich reeds sterk gemaakt voor een op het MKB toegesneden statuut. Verder heeft een werkgroep bestaande uit juristen van verschillende nationaliteit, specialisten en universitaire onderzoekers een zeer uitvoerig ontwerp opgesteld. Dit ontwerp komt overeen met het resultaat van de in paragraaf 1.1.2 genoemde en in het PB gepubliceerde studie van het CREDA. De Kamer van Koophandel van Parijs en de "Mouvement des Entreprises de la France" hebben via een uit deskundigen en hooggeplaatste personen uit het bedrijfsleven bestaande werkgroep een vervolgstudie uitgebracht: "La société privée européenne: une société de partenaires", september 1998.

1.2.7. Er wordt dus nagedacht over een Europees vennootschapsstatuut dat ook voor mkb's toegankelijk is, en kan worden gebruikt om transacties tussen deze bedrijven op de interne markt te vergemakkelijken, ondernemingen uit verschillende lidstaten in staat te stellen om hun middelen te bundelen, maar ook om van meet af aan een Europese dimensie te verlenen aan de oprichting van een nieuw bedrijf of wijziging van statuten. Een eenvormig statuut is overigens des te noodzakelijker omdat de verschillen tussen de nationale rechtstelsels door de uitbreiding er alleen maar groter op zullen worden.

1.2.8. Het Comité heeft in dit verband op 22 oktober 2001 een hoorzitting gehouden waaraan werd deelgenomen door vertegenwoordigers van ruim 20 Europese organisaties, juristen en andere deskundigen. Bij die gelegenheid bleek dat er een reële behoefte bestaat aan een statuut voor mkb's. Zulks met name om grensoverschrijdende samenwerking te bevorderen, maar ook om nieuwe vormen van discriminatie van deze categorie ondernemingen te voorkomen. Zij kunnen namelijk niet profiteren van het SE-statuut dat, zoals opgemerkt, voornamelijk op het grootbedrijf is toegesneden. De deelnemers wensten vooral een eenvoudig statuut dat aantrekkelijk moet worden gemaakt door toegang tot reële faciliteiten te bieden en voor alle ondernemingsvormen open staat. Ook werd er op de voordelen van een dergelijk statuut gewezen:

1.2.8.1. in politiek opzicht: meer transnationale en grensoverschrijdende samenwerking stimuleert het integratieproces;

1.2.8.2. qua vereenvoudiging: dank zij één enkel Europees statuut kunnen onder andere administratieve formaliteiten worden verminderd en kan worden volstaan met één belastingaangifte;

1.2.8.3. in economisch opzicht: het concurrentievermogen en de reputatie van mkb's die voor het nieuwe statuut kiezen, zullen verbeteren omdat het als het ware een Europees "label" vormt. Voorts kan het statuut aantrekkelijk zijn voor buitenlandse investeerders in Europa.

2. Een Europees statuut voor mkb's

2.1. Het MKB wordt momenteel gediscrimineerd omdat het over het algemeen niet in dezelfde mate als het grootbedrijf van Europese statuten kan profiteren. Verder is het vooral vanwege de zeer grote verschillen en de uitbreiding onrealistisch te hopen dat de nationale wetgevingen spoedig zullen worden geharmoniseerd. Belemmeringen voor de uitbouw van transnationale activiteiten van mkb's lijken dan ook het beste te kunnen worden weggewerkt, door als aavulling op de SE één enkel vereenvoudigd instrument in te voeren.

2.2. Verder lijkt het in dit verband gepast dat het Comité als spreekbuis van de sociaal-economische actoren de discussie op institutioneel niveau aanzwengelt. In dit initiatiefadvies worden een aantal denkbeelden geschetst ten behoeve van een op het MKB toegesneden Europees statuut en formuleert het Comité een reeks richtsnoeren die zijns inziens bij het opstellen daarvan voor ogen moeten worden gehouden.

3. De hoofddoelstellingen

3.1. Het EBV-statuut moet de ondernemersgeest en het opstarten van nieuwe activiteiten bevorderen, alsook tot grensoverschrijdende partnerschappen op de interne markt prikkelen. Het dient daartoe aan de volgende vier hoofddoelstellingen te voldoen:

3.1.1. zowel natuurlijke als rechtspersonen moeten ongehinderd toegang tot het statuut hebben;

3.1.2. het dient eenvoudig en soepel te zijn en moet gemakkelijk kunnen worden gewijzigd in het licht van de wensen van de partners;

3.1.3. het moet eenvoudig aangepast kunnen worden aan structuurveranderingen van de vennootschap en externe wijzigingen; en

3.1.4. er dient sprake te zijn van een ondernemingsstructuur met een echte Europese dimensie, d.w.z. zij mag niet in nationaal vennootschapsrecht wortelen. Zij mag evenwel geen speciale voordelen of een voorkeursbehandeling genieten.

3.2. De EBV dient door de volgende facetten duidelijk als aanvulling op de SE:

3.2.1. Europese dimensie: het statuut moet worden voorbehouden aan activiteiten die door een Europese dimensie in ruime zin worden gekenmerkt, te weten deelname van minstens twee partners uit twee verschillende lidstaten dan wel een bestaande economische activiteit op Europees niveau, of een project in minimaal twee lidstaten. In beide gevallen, en in tegenstelling tot hetgeen bij fusies van grote ondernemingen het geval is, is en zal de samenwerking tussen mkb's bijna altijd gericht zijn op uitbreiding en groei of zelfs het opstarten van nieuwe activiteiten;

3.2.2. aard: een EBV kan in tegenstelling tot een SE haar kapitaal niet via de beurs aantrekken;

3.2.3. opzet: de nieuwe vennootschap zou berusten op contractsvrijheid en worden gekenmerkt door een zeer sterke band tussen vennoten en bedrijf (affectio societatis). Het is de bedoeling dat de vennoten zoveel mogelijk vrijheid wordt gelaten om hun betrekkingen, en meer in het algemeen het functioneren van het bedrijf, te regelen. Er zou een modelstatuut kunnen worden opgesteld dat als voorbeeld en leidraad dient;

3.2.4. toepasselijk recht: de EBV zou een vennootschap naar Europees recht zijn en aanknoping bij de rechtsstelsels van de lidstaten dient tot het minimum en tot gespecificeerde gevallen te worden beperkt;

3.2.5. doelgroep: Omwille van de flexibiliteit lijkt het ongewenst om een maximum aantal werknemers vast te stellen als criterium voor de toegang van mkb's tot een EBV-statuut, dat gericht zou moeten worden op de categorieën mkb's die worden genoemd in de momenteel aan herziening onderworpen aanbeveling van de Commissie. Verder zou het statuut ook moeten worden toegesneden op de vele soorten kleine bedrijven of eenmanszaken;

3.2.6. sociale dimensie: het is de bedoeling dat in het statuut over het algemeen wordt verwezen naar de beginselen van het recht van het land waar de werknemers werken. Verder lijkt het juist om de volgende richtsnoeren voor de betrokkenheid van de werknemers aan te houden.

3.2.6.1. Wat grensoverschrijdende informatie en consultatie betreft, moet het statuut worden gebaseerd op een momenteel in behandeling zijnd richtlijnvoorstel(4). Bijgevolg dient een aantal van 50 werknemers als drempel voor verplichte regelingen ter zake te gelden.

3.2.6.2. Met betrekking tot grensoverschrijdende inspraak in de ondernemingsleiding stelt het Comité een realistische en pragmatische benadering voor, waarbij, conform de desbetreffende regels voor de SE, verworven rechten worden behouden en een te log systeem wordt vermeden.

3.2.6.3. Genoemde benadering sluit aan bij de dynamiek die werd losgemaakt met het Groenboek "De bevordering van een Europees kader voor de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven" [goedgekeurd op 18 juli 2001(5)]. Verder zal een inspraakregeling als een sterk punt van het integratieproces worden beschouwd, hetgeen het door het statuut toegekende Europees "label" alleen maar ten goede kan komen; en

3.2.7. fiscale status: a priori kan aan geen enkel duurzaam voordeel worden gedacht, maar bedrijven die in het kader van de door de Commissie in haar mededeling "Naar een interne markt zonder belastingbelemmeringen"(6) voorgestelde strategie voor de EBV kiezen, zouden wel eens de eerste kunnen zijn om te profiteren van één enkele geconsolideerde belastinggrondslag, hetgeen neerkomt op vereenvoudiging waardoor ook "meervoudige" heffing kan worden vermeden. De Commissie heeft overigens een proefproject voor ogen ten behoeve van mkb's en/of ondernemingen met het EBV-statuut. Het Comité zal binnenkort advies uitbrengen over de mededeling dienaangaande.

4. Mogelijke regels voor de EBV

Te denken valt aan de volgende modaliteiten, die diepgaand met de betrokken kringen moeten worden onderzocht.

4.1. Toepasselijk recht

De reikwijdte van de respectieve regelingen (verordening, statuten en nationaal recht) moet duidelijk worden afgebakend.

4.1.1. De regeling voor de EBV (vooral met betrekking tot oprichting, kapitaal, maatschappelijke zetel, registratie en aansprakelijkheid van bestuurders) moet volledig zijn en losstaan van nationaal recht, dat zelfs niet subsidiair kan worden ingeroepen. Dit is van het grootste belang voor het uniforme, dus Europese karakter van de tekst, de duidelijkheid ervan en de zekerheid die vennoten en derden eraan moeten kunnen ontlenen.

4.1.2. De toepasselijke regels dienen de contractsvrijheid van de partners te respecteren, maar wel moeten er ten aanzien van een aantal zaken (vooral organisatie en functioneren van de vennootschap en een aandelenregeling) duidelijke voorschriften komen. Ook dienen bepaalde aangelegenheden dwingend in de statuten te worden geregeld. Ten slotte zou het handelsregister, om omissies te vermijden, moeten nagaan of de statuten alle verplichte clausules ook daadwerkelijk bevatten.

4.1.3. Het spreekt voor zich dat de EBV, evenals nationale vennootschappen, aan nationaal recht is onderworpen op gebieden als verslaglegging, fiscaal en strafrecht, alsook insolvabiliteits-, surséance- en faillissementsprocedures.

4.2. Algemene bepalingen

Het is de bedoeling dat de statuten worden gekenmerkt door eenvoud en vergaande praktische flexibiliteit.

4.2.1. In principe kan de EBV worden opgericht door een of meerdere natuurlijke of rechtspersonen die niet noodzakelijkerwijs binnen de EU behoeven te zijn gevestigd. Het minimumkapitaal zou kunnen worden vastgesteld op 15000 EUR en in aandelen kunnen worden opgesplitst, maar ook valt aan andere modaliteiten te denken. Voorts reikt de aansprakelijkheid van een vennoot niet verder dan zijn inbreng.

4.2.2. De contractsvrijheid zou groot zijn, maar wel moeten minderheidsaandeelhouders en derden die onder de regeling vallen, worden beschermd. De rechten van de vennoten, organisatie en functioneren van de vennootschap, bevoegdheden van haar organen en de voorwaarden voor overdracht van aandelen moeten statutair worden vastgelegd. In beginsel is de inhoud van de statuten vrij, maar dienen er wel minimumverplichtingen te komen, zoals opsomming in de statuten van onderwerpen waarover de vennoten gezamenlijk dienen te besluiten.

4.2.3. De externe vertegenwoordigingsbevoegdheid dient te worden gebaseerd op de Eerste richtlijn inzake het vennootschapsrecht.

4.2.4. De maatschappelijke zetel en de administratieve hoofdzetel dienen zich op hetzelfde adres binnen de EU te bevinden. Ontbinding of oprichting van een nieuwe rechtspersoon is niet nodig om de zetel naar een andere lidstaat te verplaatsen.

4.2.5. In de statuten zou een regeling moeten worden opgenomen voor gedwongen cessie, uittreding van een vennoot en prijsbepaling bij terugkoop of cessie van aandelen. Tevens kan in de statuten worden bepaald dat het aandeel van de vennoten (geldelijk of in natura) in het geplaatste kapitaal niet gelijk hoeft te zijn, of dat aandelenverkoop gedurende een bepaalde termijn aan een blokkeringsclausule is onderworpen. Dergelijke clausules zouden slechts met algemene stemmen kunnen worden gewijzigd.

5. Aanvullende bepalingen

Gegeven het risico van concurrentiedistorsies mag het EBV-statuut niet ten opzichte van nationale statuten worden bevoordeeld. Toch kan aan het volgende worden gedacht om het statuut aantrekkelijker te maken:

5.1. uniforme, vereenvoudigde, snelle en goedkope oprichtingsformaliteiten (men kan zelfs aan gratis inschrijving denken);

5.2. een speciaal mechanisme voor informatie en ondersteuning (bijv. met assistentie van de Euro Info Centres, Europese netwerken van risicokapitaal, "business angels", enz.); en

5.3. als nieuwe banen worden gecreëerd, steun via verschillende nationale of Europese ondersteuningsmechanismen (bijv. het programma JEV, waarmee steun wordt verleend voor haalbaarheidsstudies en investeringen, het Europees Sociaal Fonds, enz.).

6. Andere ondernemingsvormen

6.1. Andere ondernemingsvormen, zoals coöperaties en ondernemingen van de sociale economie, verdienen tevens aandacht.

6.2. Het is wenselijk dat het gewijzigd voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad (1993) inzake de Europese coöperatieve vennootschap (ECV), waarmee goeddeels tegemoet wordt gekomen aan de behoeften van de betrokken sectoren, zo snel mogelijk wordt goedgekeurd.

6.3. Het ontwerpstatuut voor de ECV lijkt evenals het SE-statuut minder aantrekkelijk voor kleine bedrijven, met name wegens het vereiste minimumkapitaal, en voor nieuwe soorten ondernemingen met sociale doestellingen die hun activiteiten op Europees niveau willen uitbreiden.

6.4. Daarom steunt het Comité niet alleen de EBV, maar ook het denkproces over nieuwe rechtsinstrumenten op Europees niveau waarmee kan worden ingespeeld op de opkomst van deze nieuwe ondernemingsvormen.

7. Conclusies

7.1. Uit de analyse van de behoeften van het MKB blijkt dat de EBV er moet komen. Zulks in de eerste plaats om de sector op voet van gelijkheid te behandelen met grotere ondernemingen, die vooral gebruik van de SE kunnen maken, en om mkb's ter vergemakkelijking van hun activiteiten op de interne markt een Europees "label" te bieden.

7.2. Om het EBV-statuut aantrekkelijk te maken, dient het risico van meervoudige belastingheffing te worden uitgebannen, moeten regelingen in juridisch opzicht van grote soepelheid getuigen en dienen er faciliteiten te worden gecreëerd voor oprichting, advisering, en ondersteuning van partnerschappen tussen ondernemingen.

7.3. Het Comité benadert de EBV in het licht van de in de conclusies van de Europese Raad van Lissabon geformuleerde doelstellingen: verhoging van het Europese concurrentievermogen en creatie van nieuwe activiteiten en arbeidsplaatsen. Tevens dient met deze nieuwe rechtsvorm de positie van de werknemers op Europees niveau te worden versterkt. Dit laatste vormt een belangrijke bijdrage tot het succes van het integratieproces.

7.4. Het Comité pleit er dus voor om, als aanvulling op de statuten voor de SE, snel een eenvoudig Europees statuut voor mkb's in te voeren.

Brussel, 21 maart 2002.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

G. Frerichs

(1) PB L 294 van 10.11.2001.

(2) PB C 117 van 26.4.2000, blz. 52-58.

(3) PB C 48 van 21.2.2002.

(4) Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap (gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 23 juli 2001, PB C 307 van 31.10.2001).

(5) COM(2001) 366 def.

(6) COM(2001) 582 def.