Home

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over de "Toekomstige strategie voor de ultraperifere regio's van de Europese Unie"

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over de "Toekomstige strategie voor de ultraperifere regio's van de Europese Unie"

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over de "Toekomstige strategie voor de ultraperifere regio's van de Europese Unie"

(2002/C 221/10)

Op 31 mei 2001 heeft het Economisch en Sociaal Comité, overeenkomstig artikel 23, lid 3, van het r.v.o., besloten een advies op te stellen over de "Toekomstige strategie voor de ultraperifere regio's van de Europese Unie".

De afdeling "Economische en monetaire unie, economische en sociale samenhang", die met de voorbereiding van de werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 7 mei 2002 goedgekeurd; rapporteur was mevrouw López Almendáriz.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 29 en 30 mei 2002 gehouden 391e zitting (vergadering van 29 mei) het volgend advies uitgebracht, dat met 103 stemmen vóór, bij 3 onthoudingen stemmen is goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. De ultraperifere regio's (UPR's) - de Franse overzeese departementen, de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden - maken niettegenstaande hun bijzondere kenmerken ipso jure gewoon deel uit van de EU.

1.2. Deze regio's worden gekenmerkt door vergelijkbare geografische, fysieke en historische omstandigheden, die bepalend zijn voor hun economische en sociale ontwikkeling.

1.3. De gemeenschappelijke kenmerken van deze gebieden worden in het communautaire recht erkend en in artikel 299, lid 2, van het EG-Verdrag(1)als volgt omschreven: grote afstand, insulair karakter, kleine oppervlakte (met uitzondering van Guyana), moeilijk reliëf, bevolkingsdichtheid en afhankelijkheid van een beperkt aantal economische activiteiten. Bovendien wordt in het genoemde artikel gestipuleerd dat deze factoren een blijvend en cumulatief karakter hebben.

1.4. Ten gevolge van deze speciale omstandigheden hebben de UPR's meer kosten dan de rest van de EU, wat op zijn beurt de volledige integratie van deze gebieden in de interne markt in de weg staat. Hopelijk zal de succesvolle invoering van de euro een stimulans zijn voor de onderlinge samenwerking tussen deze gebieden en voor hun integratie in de groep van de andere EU-regio's.

1.5. Hoewel de Gemeenschapsfondsen er in belangrijke mate toe hebben bijgedragen dat de kloof tussen de UPR's en de andere EU-regio's in de loop der jaren op sommige vlakken is verkleind, hebben de UPR's hun aanzienlijke ontwikkelingsachterstand t.o.v. de rest van de EU nog steeds niet ingelopen. Dit is te wijten aan de structurele, permanente en zwaarwegende aard van de factoren die de ultraperifere gebieden kenmerken.

1.6. Het feit dat deze gebieden door hun strategische geografische ligging dichtbij andere continenten de verstgelegen buitengrens van de EU vormen, biedt enerzijds talrijke mogelijkheden, maar brengt anderzijds ook een aantal onzekerheden met zich mee.

2. Wettelijk en bestuursrechtelijk kader van de communautaire maatregelen ten voordele van de UPR's

2.1. De specifieke situatie van de ultraperifere regio's is van meet af aan door de EU erkend en is uiteindelijk in artikel 299, lid 2, van het Verdrag van Amsterdam verankerd.

2.2. In 1986 heeft de Europese Commissie binnen het secretariaat-generaal een onder de Commissievoorzitter ressorterende interdienstengroep "Ultraperifere regio's" opgericht. De leden van deze groep zijn belast met de coördinatie van de communautaire maatregelen ten gunste van de UPR's en verzorgen de contacten tussen de Commissie en de betrokken nationale en regionale overheden.

2.3. De Europese Commissie heeft er destijds voor geopteerd de situatie in deze gebieden horizontaal aan te pakken, nl. via de programma's van speciaal op het afgelegen en insulaire karakter van de ultraperifere regio's afgestemde maatregelen (POSEI). De POSEI-programma's zijn opgesplitst in drie onderdelen, elk met zijn eigen geografische bereik: POSEIDOM is gericht op de Franse overzeese gebieden (Martinique, Guadeloupe, Guyana en Reunion), POSEICAN op de Canarische Eilanden en POSEIMA op Madeira en de Azoren.

2.3.1. In de POSEI-programma's wordt erkend dat de UPR's weliswaar deel uitmaken van het communautaire grondgebied, maar anderzijds - in vergelijking met de rest van de Gemeenschap - zeer specifieke omstandigheden kennen. Krachtens deze programma's is het mogelijk om, met het oog op de economische en sociale samenhang, bepaalde gemeenschappelijke beleidslijnen op deze regio's af te stemmen, alsmede specifieke maatregelen ten gunste van de UPR's te treffen, zonder evenwel afbreuk te doen aan de integriteit en de samenhang van de communautaire rechtsorde.

2.4. In het verslag van maart 2000(2) stelt de Commissie echter zelf vast dat de resultaten onbevredigend zijn en dat derhalve voor een slagvaardiger aanpak moet worden geopteerd.

2.5. De Europese Commissie erkent dat de belangrijke veranderingen die door de uitbreiding en de globalisering worden teweeggebracht, vragen om een meer doelgerichte, soepele en doeltreffende aanpak ten gunste van de UPR's.

2.5.1. In vergelijking met de situatie in de Oost-Europese kandidaatlidstaten - met een BBP per hoofd vér onder het communautaire gemiddelde - is de achterstand in de UPR's relatief klein. Het is dan ook niet ondenkbaar dat er na de uitbreiding een verschuiving van de communautaire steun richting nieuwe lidstaten komt.

2.6. In het reeds eerder vermelde verslag wijst de Europese Commissie erop dat met artikel 299, lid 2, een nieuwe fase in de communautaire aanpak ten gunste van de UPR's is ingeluid die tot een aanzienlijke verbetering van de kwaliteit van de maatregelen zal leiden. Het is nu zaak om aan de hand van deze nieuwe benadering een duurzame-ontwikkelingsstrategie voor deze gebieden uit te werken.

In de conclusies van de Europese Raden van Lissabon, Feira, Nice, Göteborg en Laken worden de ministers opgeroepen zich zo snel mogelijk te buigen over concrete voorstellen ter uitvoering van de specifieke beleidsmaatregelen ten gunste van de UPR's.

2.7. Naast de Europese Commissie wilden ook het Europees Parlement en het Comité van de Regio's zich uitspreken over de beste manier om artikel 299, lid 2, uit te voeren, teneinde de ongelijkheid tussen de UPR's en de overige EU-regio's te verminderen en de ultraperifere regio's op voet van gelijkheid met de rest van de EU van de voordelen van de interne markt te laten genieten.

2.8. Het Economisch en Sociaal Comité wenst op zijn beurt mee te werken aan het uitstippelen van de maatregelen ter uitvoering van artikel 299, lid 2. Er dient namelijk op te worden toegezien dat deze maatregelen daadwerkelijk leiden tot een duurzame ontwikkeling van de UPR's en tot een volledige integratie van deze gebieden in de EU.

3. Motivering van de noodzaak van concrete maatregelen

3.1. De situatie van de ultraperifere regio's wordt in artikel 299, lid 2, van het Verdrag beschreven. De Europese Commissie heeft in haar verslag van maart 2000 erkend dat dit artikel op zich als enige rechtsgrondslag voor alle maatregelen ten gunste van de UPR's kan dienen.

3.1.1. In het verslag van maart 2000 wijst de Europese Commissie erop dat de lijst met beleidsterreinen waarop specifieke maatregelen ten voordele van de UPR's kunnen worden genomen, niet uitputtend is en dus aan de evolutie van het EU-beleid kan worden aangepast.

3.2. De introductie van artikel 299, lid 2, heeft een nieuwe fase in de communautaire aanpak van de UPR's ingeluid. Deze etappe staat los van de overgangsperiode die een aantal van deze gebieden moesten doormaken alvorens ten volle in de EU te worden ingebed. Het lijdt geen twijfel dat de specifieke maatregelen die in de toekomst worden genomen, het product van deze nieuwe fase zullen zijn. Aangezien de communautaire aanpak ten gunste van de UPR's in een alomvattende strategie voor de ultraperifere regio's moet worden vertaald, zal de kwaliteit van de maatregelen er met rasse schreden op vooruit gaan.

3.3. Gezien het structurele en permanente karakter van de situatie in de ultraperifere regio's moet het gemeenschappelijk beleid aan de omstandigheden in de UPR's worden aangepast. Artikel 299, lid 2, is hiervoor de geschikte rechtsgrondslag. Doel is om op basis van dit artikel een specifiek stelsel uit te werken, zonder evenwel afbreuk te doen aan de samenhang van de communautaire rechtsorde en van de interne markt.

3.3.1. Het lag nooit in de bedoeling om via de aanpassing van het gemeenschappelijk beleid en de goedkeuring van specifieke maatregelen ten gunste van de UPR's in het kader van de POSEI-programma's, afbreuk te doen aan de samenhang van de communautaire rechtsorde en van de interne markt.

3.3.2. De UPR's zijn kwetsbare gebieden die worden gekenmerkt door specifieke, structurele problemen, een grote ontwikkelingsachterstand, een hoge werkloosheid en een groot aandeel precaire arbeid. Doel van de specifieke maatregelen is dan ook deze gebieden naar een ontwikkelingsniveau te tillen dat vergelijkbaar is met dat van de andere EU-regio's en zo de samenhang op het hele communautaire grondgebied te verzekeren. De maatregelen ten voordele van de UPR's hebben overigens geenszins een negatieve invloed op de werking van de interne markt.

3.4. In het verslag van maart 2000 wijst de Europese Commissie erop dat het niet zozeer alleen maar zaak is in te gaan op de specifieke verzoeken m.b.t. deze regio's, maar dat veeleer moet worden nagegaan of er aspecten betreffende ultraperiferie zijn die eerst moeten worden bestudeerd alvorens communautaire wetsvoorstellen worden opgesteld.

3.4.1. De communautaire maatregelen ten voordele van de UPR's moeten, met name met de uitbreiding voor ogen, niet alleen voortgezet, maar zelfs geconsolideerd worden. Deze regio's zullen immers nadeel van hun perifere ligging blijven ondervinden.

4. Specifieke opmerkingen

4.1. Helaas is in de nieuwe regelgeving inzake de structuurfondsen voor de periode 2000-2006 "ultraperifere ligging" niet als één van de criteria tot vaststelling van doelstelling 1-gebieden opgenomen.

4.2. Artikel 299, lid 2, biedt echter voldoende ruimte om bij de selectie van regio's die voor de structuurfondsen in aanmerking komen, naast louter statistische criteria - zoals het BBP per hoofd - nog andere parameters in aanmerking te nemen die beter bij het ultraperifere karakter van deze gebieden aansluiten.

4.3. De Commissie laat jammergenoeg een kans liggen om de intenties uit haar verslag van 2000 in praktijk te brengen en de ruimte die artikel 299, lid 2 biedt, met name op specifieke beleidsterreinen, volledig te benutten, hoewel een ambitieus project als de ontwikkeling van de UPR's zulks toch nodig maakt.

4.4. Bij het indienen van concrete voorstellen ten gunste van deze gebieden aan de Raad, maakt de Europese Commissie onvoldoende gebruik van de mogelijkheden die artikel 299, lid 2, biedt. Al te vaak wordt pas in tweede instantie een beroep op deze bepaling gedaan.

4.5. Volgens het Comité moet artikel 299, lid 2, in éérste instantie als rechtsgrondslag voor maatregelen ter bevordering van de ontwikkeling van de UPR's worden aangevoerd.

5. Voorstellen en aanbevelingen

5.1. De Europese Commissie moet de beloften die zij in het verslag van maart 2000 heeft gedaan, gestand doen en de mogelijkheden van artikel 299, lid 2, volledig benutten. Per slot van rekening is dat de geschikte rechtsgrondslag voor maatregelen die in afwijking van het gewone communautaire recht ter compensatie van de nadelen van de perifere ligging en ter bevordering van de ontwikkeling van de UPR's kunnen worden genomen.

5.2. Het Comité is van mening:

- dat er dringend een alomvattende strategie voor de ultraperifere regio's moet worden uitgewerkt, met duidelijk omschreven beginselen, doelstellingen, middelen en aan een tijdschema gekoppelde maatregelen;

- dat een dergelijke strategie tegen de achtergrond van de globalisering en de uitbreiding - waardoor de aandacht van de EU naar het oosten verschuift - nog noodzakelijker wordt;

- dat een nieuwe fase in de communautaire aanpak ten gunste van de UPR's moet worden ingeluid, die in vergelijking tot de traditionele aanpak tot een aanzienlijke verbetering van de kwaliteit van de maatregelen zal leiden; krachtens artikel 299, lid 2, kan ten gunste van de UPR's van het gemene communautaire recht worden afgeweken of kan dit recht worden aangepast en kan de basis worden gelegd voor een écht communautair beleid ten voordele van de ultraperifere regio's;

- dat het criterium "ultraperifere ligging" in elke fase van uitvoering van het communautair beleid in aanmerking moet worden genomen.

5.3. Het Comité dringt er bij de Europese Commissie op aan de volgende aanbevelingen ter harte te nemen, waarbij dient te worden vermeld dat deze lijst indicatief en niet volledig is.

5.3.1. De Commissie moet op basis van artikel 299, lid 2, specifieke maatregelen ten voordele van de UPR's voorstellen. Aangezien de gevolgen die uit een perifere ligging voortvloeien, permanent en structureel van aard zijn, mogen de specifieke maatregelen geen beperkte looptijd hebben. Het spreekt voor zich dat de toepassing ervan van tijd tot tijd wordt gecontroleerd.

5.3.2. Bij het uitstippelen van communautaire regelgeving, dient de Commissie steeds met de kenmerken en behoeften van de UPR's rekening te houden. Indien nodig, moet zij een notitie over de impact van de desbetreffende wet op deze gebieden opstellen. Bovendien moet het criterium "ultraperifere ligging" in elke fase van tenuitvoerlegging van het communautair beleid in aanmerking worden genomen.

5.3.3. De Commissie dient "ultraperifere ligging" als criterium voldoende te beschouwen om de UPR's onder artikel 87,3a) van het EG-Verdrag te doen ressorteren, met name wanneer het gaat over de toepassingscriteria inzake staatssteun voor regio's.

5.3.4. De Commissie moet de deelname van de UPR's aan de communautaire programma's bevorderen en de op deze regio's betrekking hebbende projecten een voorkeursbehandeling geven.

5.3.5. Gezien de hervorming van het regionaal beleid na 2006, moet de Commissie nu reeds beginnen aan een studie over de rol van de UPR's in de nieuwe regionale context; zij dient hierbij uit te gaan van artikel 299, lid 2. In het tweede cohesieverslag erkent de Commissie dat de UPR's bijzonder kwetsbaar zijn en derhalve van de EU prioriteit moeten krijgen. Zowel in de studie, als in de lijst criteria aan de hand waarvan in het nieuwe regionaal beleid de voor steun van de structuurfondsen in aanmerking komende regio's worden geselecteerd, moeten naast het BBP per hoofd nog andere, beter op de situatie van de UPR's toegesneden criteria in aanmerking worden genomen.

5.3.6. Bij de herijking van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet de Commissie de mogelijkheid inbouwen om maatregelen ten gunste van de UPR's te nemen. Zo dient de regeling voor compensatie van extra kosten voor de afzet van bepaalde visserijproducten voor onbepaalde tijd te worden verlengd en moet de lijst soorten, bedragen en quota geregeld worden aangepast. Voorts dient de vloot van de UPR's in het raam van het Financieringsinstrument voor de oriëntatie van de visserij (FIOV) een speciale behandeling te krijgen. Ook is het zaak m.b.t. de visbestanden in deze gebieden een beleid van behoud, beheer en onderzoek te voeren. De speciale regelingen voor de invoer van visserijproducten die niet in deze gebieden beschikbaar zijn, moeten worden uitgebreid en hun looptijd verlengd. Bovendien moeten fondsen worden toegewezen voor de erkenning van nieuwe vissoorten op communautair niveau en voor een evaluatie op gezette tijden van de visbestanden en van bepaalde steunregelingen, zoals die voor particuliere opslag, overschotten en beroepsorganisaties.

5.3.7. In de landbouwsector moeten de gemeenschappelijke marktordeningen (GMO's) voor producten die ook in de UPR's worden geproduceerd (zoals bananen, groenten en fruit, bloemen en planten, zuivel, rund-, schapen- en geitenvlees, suiker, wijn, rijst) aan de specifieke kenmerken van de landbouw en veehouderij in deze gebieden worden aangepast. Dit kan in het kader van de Posei-programma's of door middel van een specifieke clausule in de GMO's zelf. Om te vermijden dat de traditionele landbouwproducten van de UPR's verdwijnen, moet bij de komende hervorming van het GLB bovendien rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van de landbouwsector in deze regio's, met name de afhankelijkheid van een klein productassortiment en het gebrek aan diversificatiemogelijkheden.

5.3.8. Ingevoerde en lokale producten moeten dezelfde kansen krijgen. De Commissie dient in dit verband de volgende maatregelen in overweging te nemen. Het landbouwhoofdstuk in de Posei-programma's moet worden geconsolideerd en versterkt; de begroting voor dit hoofdstuk dient toereikend te zijn. De voorwaarden voor wederuitvoer en wedervervoer van producten die als grondstof worden ingevoerd en vervolgens in de UPR's worden verwerkt, moeten worden verbeterd. Tot slot dient via vaststelling van een minimumbedrag voor een stabiel steunniveau te worden gezorgd.

5.3.9. De mechanismen van de gemeenschappelijke marktordening voor bananen moeten met het oog op de inkomensgarantie voor de communautaire producenten worden versterkt en geconsolideerd. Voorts dient de Commissie de invoering van een uniform douanerecht vanaf 2006 te verwerpen en het systeem van contingenten te handhaven. Alvorens over te gaan tot ingrijpende wijzigingen aan het bestaande stelsel dient de Commissie de impact op de producenten uit de UPR's grondig te analyseren.

5.3.10. Aangezien de enkele landbouwproducten van de UPR's (tomaten, bloemen en planten, fruit) moeten concurreren met producten uit buurlanden die met de EU een associatie-overeenkomst hebben gesloten, zoals Marokko, of die onder autonome preferentiële stelsels vallen, zoals de ACS-landen, moeten nieuwe maatregelen worden genomen om de concurrentiekracht van de UPR-producten te vergroten. Voorts moet er aan de hand van adequate douanemaatregelen op worden toegezien dat de in het kader van deze bilaterale overeenkomsten toegekende contingenten rigoureus worden gerespecteerd en dat het marktevenwicht in de EU niet door een te grote invoer uit derde landen wordt verstoord.

5.3.11. Wanneer de economie van de UPR's door de invoer van producten die krachtens een preferentiële douaneregeling of een samenwerkingsovereenkomst met een derde land worden binnengebracht, onder druk komt te staan, moet het mogelijk zijn de markten van deze regio's te beschermen. Tegen deze achtergrond dient de Commissie het vaststellen van vrijwaringsclausules te stimuleren.

5.3.12. Voor de economische ontwikkeling van deze regio's is het van het grootste belang dat de gedifferentieerde belastingstelsels blijven bestaan.

5.3.13. De douanevrijstelling voor bepaalde producten die essentieel zijn voor de economie van de UPR's, moet van kracht blijven. Alle producten die op basis van grondstoffen uit derde landen na voldoende verwerking in de UPR's verkregen zijn, moeten in de toekomst vrij van douanerechten in het vrije verkeer kunnen worden gebracht, ter compensatie van de douanepreferenties die de EU aan derde landen toekent, van het ontbreken van schaalvoordelen in de ultraperifere regio's en van de grote afstand tussen deze regio's en de belangrijke industriële centra.

5.3.14. Er moeten mechanismen en procedures worden uitgewerkt om bij de behandeling van alle maatregelen die in het kader van het gemeenschappelijk vervoersbeleid worden getroffen en die een impact op de ontwikkeling van de ultraperifere gebieden kunnen hebben, effectief rekening te houden met de specifieke situatie van deze gebieden. Het Comité beveelt de Commissie aan zo snel mogelijk een impactstudie over de gevolgen van de liberalisering van de vervoersmarkt voor de ultraperifere regio's op te stellen en er verder voor te ijveren dat de projecten van de UPR's in de trans-Europese netwerken worden ingebed. Tot slot dient de Commissie af te wegen of het mogelijk is om voor het vervoer naar en binnen de UPR's een specifiek kader inzake staatssteun en diensten van algemeen economisch belang uit te werken.

5.3.15. Om de bevoorradingskosten van deze regio's te drukken, moet de uitvaardiging van de richtlijn inzake de liberalisering van de havendiensten worden versneld. Daarnaast moet de Commissie werk maken van haar in het verslag van maart 2000 gedane belofte om de ultraperifere dimensie mee te nemen in alle aspecten van het gemeenschappelijk vervoersbeleid die een impact op de ontwikkeling van deze gebieden kunnen sorteren.

5.3.16. De Commissie dient na te denken over de mogelijkheid garantiemechanismen voor overheidsfinanciering van de vervoersinfrastructuur in de UPR's vast te stellen en specifieke programma's voor openbaar vervoer aan te nemen. Voorts zouden m.b.t. de openbare-dienstverplichting in deze gebieden minder stringente criteria kunnen worden gehanteerd; voor gebieden die als eiland dubbel gehandicapt zijn, is het immers belangrijk dat problemen inzake routes, frequentie, kwaliteit van de dienstverlening, dienstregeling en kosten van vervoer per schip of vliegtuig flexibel kunnen worden opgelost.

5.3.17. Voor de bevordering van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en de aanleg van energietransportnetwerken in de URR's - twee stimuli voor economische zekerheid, energie-efficiëntie en duurzame ontwikkeling - is rekening houdend met de ligging van deze gebieden, veel geld nodig en dient de Unie derhalve met inachtneming van het additionaliteitsbeginsel, middelen uit diverse financieringsinstrumenten ter beschikking te stellen.

5.3.18. De Commissie moet de liberalisering van de energiemarkt bevorderen. Om te garanderen dat de tarieven de prijzen in het continentale deel van de Unie niet overschrijden, zijn bovendien vrijwaringsmaatregelen nodig. Tot slot dienen de UPR's als eerste in aanmerking te komen voor de horizontale energieprogramma's.

5.3.19. Toegang tot EU-financiering van infrastructuur voor milieubeheer dient bevorderd te worden. Voorts moet het voor de UPR's mogelijk zijn om van de horizontale milieuvoorschriften af te wijken of dienen deze aan hun specifieke situatie, ditmaal als natuurgebieden, te worden aangepast.

5.3.20. Om het MKB tot nieuwe activiteiten in de productie- en dienstensector te stimuleren, kan de Commissie de volgende maatregelen in overweging nemen: stimulansen die het scheppen van een gunstig ondernemingsklimaat in de UPR's kunnen bevorderen; steun voor financieringstechnieken en -programma's (risicokapitaal, onderlinge waarborgmaatschappijen, enz.) om kapitaal aan te trekken en bevordering van de oprichting en uitbouw van het MKB door de toegang van deze bedrijven tot dergelijke financieringsbronnen gemakkelijker te maken; bevordering van de kennis en het gebruik van EIB-leningen en van risicokapitaal; verbetering van de uitwisseling van ervaringen en goede praktijkvoorbeelden inzake beleid en maatregelen ter ondersteuning van kleine en middelgrote bedrijven.

5.3.21. Bij het opstellen van de selectiecriteria voor de horizontale communautaire programma's moet de Commissie artikel 299, lid 2, steeds voor ogen houden. Omdat deze programma's op de kenmerken en behoeften van de continentale regio's zijn toegesneden, zijn de UPR's met hun zeer specifieke omstandigheden namelijk vaak buiten de boot gevallen.

5.3.22. Het menselijk potentieel (zowel werknemers als werkgevers) moet met name via onderwijs en opleiding verder worden ontwikkeld. Hiertoe dient steun uit de op werkgelegenheid toegespitste structuurfondsen gewaarborgd te zijn.

5.3.23. Er dient een pakket maatregelen te worden aangenomen om de negatieve gevolgen van illegale immigratie in de UPR's in te perken. Dit is te meer noodzakelijk daar deze gebieden de buitengrens van het communautaire grondgebied vormen.

5.3.24. Aangezien informatica en innovatieve technologie de ultraperifere regio's kunnen helpen bepaalde, met hun perifere ligging verbonden nadelen te overbruggen, moeten deze gebieden als eerste voor maatregelen in dit verband in aanmerking worden genomen. Om deelname van deze gebieden aan de communautaire kaderprogramma's voor O& O aanzienlijk te doen stijgen, moet een reeks regionale, geïntegreerde O& O- en innovatiestrategiëen ten uitvoer worden gelegd. Voorts moet onderzoek in de belangrijkste economische sectoren van de UPR's via op technologie-overdracht gerichte projecten en maatregelen worden gestimuleerd, en dit met aandacht voor de specifieke plaatselijke omstandigheden. Gezien de bijzondere geografische en klimatologische omstandigheden in de UPR's, moet de Commissie de beschikbaarheid van speciale O& O-infrastructuur bevorderen - bijvoorbeeld voor natuurwetenschappelijk of astronomisch onderzoek.

5.3.25. De nieuwe kaderwetgeving inzake telecommunicatie dient volledig op de UPR's te worden toegepast, met name inzake toegang tot de infrastructuur (internationaal, nationaal en lokaal net), liberalisering van het aansluitnet en de toepassing van non-discriminatoire tarifering.

5.3.26. Instrumenten voor samenwerking tussen de UPR's en hun buurlanden - die niet tot de Unie behoren - moeten op de rails worden gezet. Aangezien er geen mechanismen bestaan om het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en de fondsen voor samenwerking met derde landen (MEDA, EOF) met elkaar te doen sporen, is het namelijk zo goed als onmogelijk om in het kader van het communautair initiatief Interreg III dergelijke vormen van samenwerking op te zetten. Ook handel moet in deze instrumenten aan bod komen; zo dienen strategieën op touw te worden gezet om de toegang tot markten van deze niet-communautaire buurlanden te vergemakkelijken. Op die manier kan het gebrek aan schaalvoordelen door de geringe omvang van de regionale markten, gedeeltelijk worden gecompenseerd.

5.3.27. De Commissie dient jaarlijks een lijst met maatregelen ter uitvoering van artikel 299, lid 2, op te stellen en twee keer per jaar een evaluatieverslag over de tijdens het voorgaande halfjaar geboekte resultaten.

5.3.28. De interdienstengroep van de Commissie moet worden versterkt en dient over voldoende financiële en personele middelen te beschikken om in optimale omstandigheden de werkzaamheden te coördineren, te volgen en in te leiden. Dit is nodig, wil de interdienstengroep, en met name haar voorzitter, t.o.v. de verschillende afdelingen van de Commissie die vraagstukken aangaande de UPR's behandelen, voldoende gewicht in de schaal kunnen leggen.

Brussel, 29 mei 2002.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

G. Frerichs

(1) Artikel 299, lid 2 (ex artikel 227)

De bepalingen van dit Verdrag zijn van toepassing op de Franse overzeese departementen, de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden.

Gezien de structurele economische en sociale situatie van de Franse overzeese departementen, de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden, die wordt bemoeilijkt door de grote afstand, het insulaire karakter, de kleine oppervlakte, een moeilijk reliëf en klimaat en de economische afhankelijkheid van enkele producten, welke factoren door hun blijvende en cumulatieve karakter de ontwikkeling van deze gebieden ernstig schaden, neemt de Raad evenwel met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement specifieke maatregelen aan die er met name op gericht zijn de voorwaarden voor de toepassing van dit Verdrag, met inbegrip van gemeenschappelijk beleid, op deze gebieden vast te stellen.

Bij de aanneming van de in de tweede alinea bedoelde maatregelen houdt de Raad rekening met zaken als het douane- en handelsbeleid, het fiscaal beleid, vrijhandelszones, het landbouw- en visserijbeleid, voorwaarden voor het aanbod van grondstoffen en essentiële consumptiegoederen, staatssteun en de voorwaarden voor toegang tot de structuurfondsen en tot horizontale Gemeenschapsprogramma's.

De Raad neemt de in de tweede alinea bedoelde maatregelen aan, rekening houdend met de bijzondere kenmerken en beperkingen van de ultraperifere gebieden en zonder afbreuk te doen aan de integriteit en de samenhang van de communautaire rechtsorde, met inbegrip van de interne markt en het gemeenschappelijk beleid.

(2) COM(2000) 147 def.: Verslag van de Commissie over de maatregelen ter uitvoering van artikel 299, lid 2: de ultraperifere regio's van de Europese Unie.