Home

Voorstel voor een Verordening van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op de invoer van sulfanilzuur uit de Volksrepubliek China en India

Voorstel voor een Verordening van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op de invoer van sulfanilzuur uit de Volksrepubliek China en India

Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op de invoer van sulfanilzuur uit de Volksrepubliek China en India

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

Deze antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Gemeenschap van sulfanilzuur uit de Volksrepubliek China en India werd op 6 juli 2001 door de Commissie ingeleid. Op dezelfde datum werd betreffende hetzelfde product uit India een antisubsidieprocedure ingeleid.

Voorlopige antidumpingrechten en compenserende rechten werden op 3 april 2002 ingesteld bij Verordening (EG) nr. 575/2002 en Verordening (EG) nr. 573/2002.

Bijgaand voorstel voor een verordening van de Raad is gebaseerd op de definitieve bevindingen inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Gemeenschap. Bij deze definitieve bevindingen werd bevestigd dat de voorlopige antidumpingmaatregelen gerechtvaardigd waren.

Daarom wordt voorgesteld dat de Raad bijgaand voorstel voor een verordening goedkeurt. Deze verordening moet uiterlijk 3 augustus 2002 in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen verschijnen.

Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op de invoer van sulfanilzuur uit de Volksrepubliek China en India

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap [1], inzonderheid op artikel 9;

[1] PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2238/2000 (PB L 257 van 11.10.2000, blz. 2).

Gezien het voorstel dat de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A. VOORLOPIGE MAATREGELEN

(1) De Commissie heeft bij Verordening (EG) nr. 575/2002 [2] (hierna "voorlopige verordening" genoemd) voorlopige antidumpingrechten ingesteld op sulfanilzuur uit de Volksrepubliek China en India. Bij Verordening (EG) nr. 573/2002 [3] ("voorlopige antisubsidieverordening") werd een voorlopig compenserende recht ingesteld op sulfanilzuur uit India.

[2] PB L 87 van 4.4.2002, gecorrigeerd op 6.4.2002 (PB L 91, blz. 52) en op 11.4.2002 (PB L 94, blz. 34).

[3] PB L 87 van 4.4.2002, blz. 5.

B. VERVOLG VAN DE PROCEDURE

(2) Na de bekendmaking van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan besloten was voorlopige antidumpingmaatregelen te nemen, hebben enkele belanghebbenden opmerkingen toegezonden. Alle belanghebbenden die hadden verzocht door de Commissie te worden gehoord, werden hiertoe in de gelegenheid gesteld.

(3) De Commissie is verder gegaan met het verzamelen en verifiëren van alle gegevens die zij voor het vaststellen van de definitieve bevindingen nodig had.

(4) Alle partijen werden in kennis gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens was het voorstel te doen definitieve anti-dumpingrechten in te stellen en de uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid gestelde bedragen definitief te innen. De Commissie heeft tevens laten weten binnen welke termijn hierover opmerkingen konden worden gemaakt.

(5) Met de mondelinge en schriftelijke opmerkingen van partijen werd rekening gehouden.

(6) De voorlopige conclusies werden opnieuw onderzocht in het licht van de gegevens die sinds de vaststelling van die conclusies waren verzameld. De conclusies van het voorlopige stadium worden in het algemeen bevestigd.

C. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJKE PRODUCT

1. Betrokken product

(7) Na de bekendmaking van de voorlopige verordening heeft een aantal belanghebbenden opgemerkt dat de definitie van het betrokken product niet juist was. Volgens hen zouden de technische en de zuivere kwaliteit sulfanilzuur aanzienlijk van elkaar verschillen wat zuiverheid betreft en zouden zij verschillende eigenschappen en toepassingsmogelijkheden hebben. Daarom konden de twee soorten sulfanilzuur niet als een enkel product worden beschouwd en hadden zij in het kader van het onderzoek als twee verschillende producten moeten worden behandeld. Ter ondersteuning van dit argument werd aangevoerd dat de twee soorten sulfanilzuur onderling niet voldoende verwisselbaar waren. Hoewel de zuivere soort voor alle toepassingen kon worden gebruikt, kon dit niet worden gezegd van de technische soort vanwege de onzuiverheden die deze soort bevat, met name anilineresten. Deze onzuiverheden maakten de technische soort ongeschikt voor de productie van optische witmakers en van kleurstoffen voor levensmiddelen.

(8) De zuivere soort (sulfanilzuur p.a.) ontstaat door zuivering van de technische soort. Dit zuiveringsproces wijzigt de moleculaire eigenschappen van de verbinding niet noch de wijze waarop deze met andere chemicaliën reageert. De technische kwaliteit en de zuivere kwaliteit hebben dezelfde chemische kenmerken. Het feit dat de twee soorten voor bepaalde toepassingen slechts in een richting onderling verwisselbaar zijn vanwege de aanwezigheid van onzuiverheden is geen voldoende reden om de zuivere en de technische kwaliteit als twee verschillende producten te beschouwen die in het kader van verschillende onderzoeken moeten worden behandeld. Omdat het zuiveringsproces met enige kosten gepaard gaat, werd hiermee rekening gehouden bij de berekening van de prijsonderbiedingsmarge en de schademarge toen een vergelijking werd gemaakt tussen de kwaliteiten die de bedrijfstak van de Gemeenschap vervaardigd en die welke uit de betrokken landen worden ingevoerd.

(9) De opmerkingen van enkele belanghebbenden over de definitie van het betrokken product werden niet van dien aard geacht dat zij wijziging brachten in de conclusies van het voorlopige onderzoek. De definitieve conclusie is dat beide kwaliteiten sulfanilzuur in het kader van deze procedure als een enkel product moeten worden beschouwd.

2. Soortgelijk product

(10) Er werden geen nieuwe gegevens ter kennis van de Commissie gebracht die wijziging konden brengen in de conclusies in het voorlopige stadium, namelijk dat door de EG-producenten geproduceerd en verkocht sulfanilzuur en in de Gemeenschap ingevoerd sulfanilzuur uit de bij deze procedure betrokken landen soortgelijke producten zijn.

(11) De voorlopige bevindingen betreffende het soortgelijke product in overweging (12) van de voorlopige verordening worden bevestigd.

D. DUMPING

1. India

1.1. Normale waarde

(12) De Indiase producent/exporteur betwistte de werkwijze die was gebruikt voor de vaststelling van de winstmarge in het kader van de berekening van de normale waarde, als uiteengezet in overweging (18) van de voorlopige verordening. Volgens hem moesten de voorraden van het soortgelijke product aan het begin en het einde van het jaar bij deze vaststelling in aanmerking worden genomen.

(13) Dit voorstel van de Indiase producent/exporteur werd afgewezen, omdat volgens hem de begin- en eindvoorraden uitsluitend bij de vaststelling van de winstmarge in aanmerking moesten worden genomen en niet bij de vaststelling van de fabricagekosten in het kader van de berekening van de normale waarde. Het gebruik van twee verschillende cijfers voor fabricagekosten voor hetzelfde doel kan niet worden aanvaard. Bovendien waren bij de berekening van de normale waarde in het voorlopige stadium de fabricagekosten in het onderzoektijdvak gebruikt en deze werden passender geacht omdat zij niet door ad-hoc-evaluaties van de waarde van voorraden waren beïnvloed.

1.2. Exportprijs

(14) Dezelfde onderneming stelde dat de exportprijs bij verkoop via haar gelieerde importeur berekend moest worden aan de hand van de werkelijke winstmarge van deze gelieerde importeur. Dit kon niet worden aanvaard omdat de winstmarge van deze importeur gebaseerd is op verrekenprijzen tussen geassocieerde bedrijven (de betrokken onderneming en zijn gelieerde importeur). Deze prijzen kunnen niet als betrouwbaar worden beschouwd in de zin van artikel 2, lid 9, van Verordening (EG) nr. 384/96 ('de basisverordening').

(15) Op grond van het bovenstaande worden de bevindingen in de overwegingen (19), (20) en (21) van de voorlopige verordening bevestigd.

1.3. Vergelijking

(16) Hierover werden geen opmerkingen ontvangen. De bevindingen in de overwegingen (22) tot en met (26) van de voorlopige verordening worden daarom bevestigd.

1.4. Dumpingmarge

(17) Daar geen opmerkingen werden ontvangen die een wijziging rechtvaardigden van de conclusies in de voorlopige verordening inzake dumping, wordt de dumpingmarge (24,6%), als vermeld in overweging (29) van de voorlopige verordening, bevestigd.

2. Volksrepubliek China

2.1. Normale waarde

(18) Daar hierover geen nieuwe gegevens werden verstrekt, worden de bevindingen in de overwegingen (30) tot en met (35) van de voorlopige verordening bevestigd.

2.2. Exportprijs

(19) Daar hierover geen nieuwe gegevens werden verstrekt, worden de bevindingen in de overwegingen (36) tot en met (39) van de voorlopige verordening bevestigd.

2.3. Vergelijking

(20) Daar hierover geen nieuwe gegevens werden verstrekt, worden de bevindingen in overweging (40) van de voorlopige verordening bevestigd.

2.4. Dumpingmarge

(21) De dumpingmarge (21,0%), vastgesteld zoals beschreven in de overwegingen (41) en (42) van de voorlopige verordening, wordt bevestigd.

E. BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

(22) Na de publicatie van de voorlopige verordening heeft een aantal belanghebbenden bezwaar gemaakt tegen de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de representativiteit daarvan in de zin van artikel 5, lid 4, van de basisverordening. Met name werd opgemerkt dat de klagende producent, Sorochimie Chime Fine, toen hij de klacht indiende, niet de steun had van de tweede producent in de Gemeenschap, Quimigal S.A.

(23) Opgemerk wordt dat Quimigal geen partij was bij de oorspronkelijke klacht, maar dat deze onderneming de klacht uitdrukkelijk steunde toen de procedure werd ingeleid en volledig medewerking heeft verleend aan het onderzoek. In antwoord op claims van bepaalde belanghebbenden heeft deze onderneming er tijdens het onderzoek nogmaals op gewezen dat zij de procedure steunde. Daar dus geen nieuwe gegevens onder de aandacht van de Commissie werden gebracht die wijziging konden brengen in haar eerdere bevindingen, worden de voorlopige bevindingen betreffende de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de representativiteit van de ondernemingen die de klacht hebben ingediend, als beschreven in overweging (44) van de voorlopige verordening, bevestigd.

F. SCHADE

1. Opmerkingen vooraf

(24) Verschillende belanghebbenden maakten bezwaar tegen de wijze waarop de Commissie de cijfers had vastgesteld voor de invoer, het verbruik en het marktaandeel van sulfanilzuur in de Gemeenschap. Zij stelden dat de Commissie niet voldoende gegevens had verstrekt in verband met haar bevindingen inzake de invoer, zowel in termen van hoeveelheden als van waarde, hetgeen afbreuk had gedaan aan hun recht van verdediging. Enkele van deze gegevens ontbraken ook in de openbare versie van de klacht, waardoor deze niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 5, lid 2, van de basisverordening.

(25) Overeenkomstig artikel 19, lid 1, van de basisverordening moeten gegevens die door een partij bij een onderzoek als vertrouwelijk worden verstrekt door de onderzoekende autoriteit als dusdanig worden behandeld indien dit, gezien de aard van de gegevens, gerechtvaardigd is. Daar sulfanilzuur wereldwijd door een betrekkelijk klein aantal producenten wordt vervaardigd, was het om redenen van vertrouwelijkheid niet mogelijk nauwkeurige gegevens te verstrekken over de invoer van dit product in de Gemeenschap, met name vanuit landen waarin er slecht één producent/exporteur is. Daarom werden bij de bekendmaking van de gegevens aan de verschillende partijen over dit en aanverwante punten gebruik gemaakt van indexcijfers en beschrijvingen.

(26) Daar geen van de belanghebbenden die hadden aangevoerd dat zij niet voldoende gegevens hadden verkregen, konden aantonen dat de verstrekking van de gegevens in samengevatte vorm een belemmering was geweest voor de verdediging van hun rechten, moest dit argument worden afgewezen.

2. Betrokken invoer

(27) Een belanghebbende voerde aan dat het cijfer over de toegenomen invoer in de voorlopige verordening misleidend was. Volgens hem moesten gebruikers in de Gemeenschap sulfanilzuur op de wereldmarkt aankopen omdat een aantal EG-producenten met de productie van sulfanilzuur was gestopt, waardoor de invoer dus sterk was gestegen. Dit argument kan op verschillende gronden worden weerlegd. Op de eerste plaats werden geen andere gegevens over de omvang van de invoer verstrekt die wijziging konden brengen in de bevindingen op dit punt in het voorlopige stadium. Daarnaast werd in overweging (127) van de voorlopige verordening erkend dat waarschijnlijk nog steeds aanzienlijke hoeveelheden sulfanilzuur zouden moeten worden ingevoerd om aan de vraag in de Gemeenschap te voldoen, maar indien de bedrijfstak van de Gemeenschap door dumping geen schade had geleden, dan had deze zijn uitbreidingsprogramma kunnen uitvoeren en was hij beter in staat geweest aan de vraag in de Gemeenschap te voldoen. Om deze redenen worden de voorlopige bevindingen inzake de invoer in de Gemeenschap uit de betrokken landen en het prijsonderbiedingsniveau, als vermeld in de overwegingen (47) tot en met (54) van de voorlopige verordening bevestigd.

3. Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(28) Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening had het onderzoek naar de gevolgen van dumping voor de bedrijfstak van de Gemeenschap ook betrekking op een evaluatie van alle relevante economische factoren en indicatoren.

(29) Na de bekendmaking van de voorlopige bevindingen heeft een aantal belanghebbenden bezwaar gemaakt tegen de manier waarop de Commissie de voorlopige conclusie inzake schade heeft bereikt, daar sommige indicatoren op een gunstige ontwikkeling wezen. Met name uit de toename van de productie, de verkoop en de capaciteitsbenutting van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode (1 januari 1997 tot en met 30 juni 2001) bleek dat hij geen schade had geleden. Een belanghebbende stelde ook dat de Commissie geen correcte beoordeling had gemaakt van de loonkosten, hetgeen vereist is volgens artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

(30) Volgens artikel 3, lid 5, van de basisverordening is evenwel geen van de in dat artikel vermelde economische factoren of indicatoren doorslaggevend om te bepalen of schade is geleden. Bepaalde indicatoren - de geproduceerde en verkochte hoeveelheden - wezen weliswaar op een gunstige ontwikkeling van de bedrijfstak van de Gemeenschap, maar deze ontwikkeling moet worden gezien in het licht van het feit dat het verbruik van sulfanilzuur in de Gemeenschap in de beoordelingsperiode met ongeveer 13% is gestegen en dat het aantal aanbieders op de EG-markt is gedaald omdat enkele EG-producenten met de productie van sulfanilzuur zijn gestopt.

(31) Nog belangrijker is het erop te wijzen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap schade heeft geleden in de vorm van een prijsdaling en een verhindering van noodzakelijke prijsverhogingen. De gemiddelde verkoopprijs daalde met name sterk tussen 1997 en 1998, toen de druk op de EG-markt door de steeds massalere invoer uit de betrokken landen duidelijk voelbaar werd. Hoewel de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn gemiddelde verkoopprijs kon verhogen toen de vraag op de EG-markt steeg, was deze prijs toch niet hoog genoeg om de volledige productiekosten te dekken, waardoor in het onderzoektijdvak verliezen optraden.

(32) Wat het argument over de loonkosten betreft, wordt opgemerkt dat, hoewel het aantal werknemers bij Sorochimie is afgenomen, de gemiddelde loonkosten per werknemer in de beoordelingsperiode zijn gestegen. Dit werd veroorzaakt door wijzigingen in de samenstelling van het personeelsbestand en de algemene looninflatie in die periode. Quimigal maakte nog geen sulfanilzuur in het indexbasisjaar (1998). Toen deze onderneming in 1999 met de productie van sulfanilzuur begon, werd voor deze activiteit voltijds gewerkt, terwijl vanaf 2000 een dag langer werd gewerkt. Geen van beide ondernemingen had ervaren dat de invoer van sulfanilzuur uit de betrokken landen van invloed was geweest op de loonkosten voor de sulfanilzuuractiviteiten. De loonkosten werden daarom niet als een schade-indicator beschouwd.

(33) Gezien het bovenstaande wordt de voorlopige conclusie dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3 van de basisverordening, als vermeld in de overwegingen (57) tot en met (76) van de voorlopige verordening, bevestigd.

G. OORZAKELIJK VERBAND

1. Algemene opmerkingen over de conclusies van de Commissie over de oorzaken van de schade

(34) Enkele belanghebbenden stelden dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zelf deels verantwoordelijk was voor de geleden schade. Zij trokken de kwaliteit van de bedrijfsvoering, producten en dienstverlening van Sorochimie in twijfel, en wezen erop dat deze onderneming in de beoordelingsperiode zelf sulfanilzuur had ingevoerd. Een partij voerde ook aan dat de door Sorochimie geleden schade moest worden geweten aan een andere activiteit van deze onderneming (de productie van lijmen) die in het onderzoektijdvak veel problemen ondervond. Wat de situatie van Quimigal betreft, de tweede onderneming die de bedrijfstak van de Gemeenschap vormde, werd aangevoerd dat haar besluit om in de aanloopfase met lage prijzen op de markt te komen ook tot de beweerde schade had bijgedragen. Tenslotte werd aangevoerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aan strenge milieu-eisen moest voldoen en hogere loon- en vervoerskosten had dan de Indiase producenten/exporteurs, hetgeen betekende dat India een concurrentievoordeel had en geen schadeveroorzakende prijzen hanteerde.

(35) Bij het onderzoek bleek dat Sorochimie, ondanks de financiële problemen ten gevolge van de uiterst lage prijzen op de markt, erin was geslaagd in de beoordelingsperiode nieuwe klanten te winnen en haar product aan te passen aan de behoeften van die klanten. De onderneming was in de beoordelingsperiode genoodzaakt geweest wat sulfanilzuur aan te kopen om aan de vraag van klanten te voldoen, toen haar productie-installaties noodzakelijke reparaties moesten ondergaan. Daarom kan niet worden gesteld dat Sorochimie zelf mede de oorzaak is geweest van de door haar geleden schade. De buitengewone kosten ten gevolge van problemen in de lijmsector werden buiten beschouwing gelaten omdat zij geen verband hielden met de productie van sulfanilzuur. Zij komen dus niet tot uiting in de in de voorlopige verordening vermelde schade-indicatoren.

(36) In overweging (85) van de voorlopige verordening werd vermeld dat Quimigal besloten had sulfanilzuur op de markt te brengen toen de prijzen van dit product in de Gemeenschap hoger waren. Quimigal kon haar product op de markt brengen in een periode waarin de vraag in de Gemeenschap steeg en er ook wijzigingen optraden in het aantal aanbieders van sulfanilzuur in en buiten de Gemeenschap. Deze onderneming was gedwongen geweest sulfanilzuur aan te bieden tegen prijzen die vergelijkbaar waren met die van het met dumping ingevoerde sulfanilzuur om in 1999 en 2000 marktaandeel te verwerven, daar deze betrekkelijk kleine producent eerder een prijsvolger dan een prijszetter was. Zijn marktaandeel ging in het onderzoektijdvak niettemin enigszins achteruit naarmate steeds grotere hoeveelheden sulfanilzuur uit de betrokken landen werden ingevoerd. Er zijn dus geen aanwijzingen dat de achteruitgang van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap te wijten was aan een te hevige concurrentie tussen de bedrijven die de bedrijfstak van de Gemeenschap vormen.

(37) Wat de beweerde hogere kosten van de bedrijfstak van de Gemeenschap betreft ten gevolge van de milieuwetgeving en andere voorschriften, wordt erop gewezen dat bij de berekening van de normale waarde rekening is gehouden met het concurrentievoordeel van de producenten van sulfanilzuur uit de betrokken landen. De voorlopige bevindingen inzake het oorzakelijk verband, als vermeld in de overwegingen (88) en (89) van de voorlopige verordening, worden derhalve bevestigd.

H. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

(38) Na de publicatie van de voorlopige verordening heeft een belanghebbende de vaststelling van de Commissie dat de bedrijfstak van de Gemeenschap leefbaar en competitief was in twijfel getrokken, daar bij Sorochimie een curator is aangesteld. Sorochimie moest om uitstel van betaling vragen na moeilijkheden in de lijmsector en druk in de sulfanilzuursector. De Handelsrechtbank van Charleville Mézières heeft een curator aangesteld om toezicht te houden op de handelsactiviteiten van de onderneming en deze de gelegenheid gegeven een herstructureringsprogramma op te stellen. De periode waarbinnen het herstructureringsprogramma moest worden opgesteld is tot 31 januari 2003 verlengd. Indien zich geen onvoorziene gebeurtenissen voordoen, zal de onderneming haar activiteiten in de nabije toekomst voortzetten en zij kan daarom baat hebben bij definitieve maatregelen. De voorlopige conclusie dat maatregelen in het belang zijn van de bedrijfstak van de Gemeenschap, als vermeld in overweging (100) van de voorlopige verordening, wordt daarom bevestigd.

(39) Een aantal belanghebbenden stelden dat de Commissie geen objectieve beoordeling had gemaakt van de situatie van de bedrijven die sulfanilzuur als grondstof gebruiken door geen rekening te houden met de waarschijnlijke stijging van de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap indien antidumpingmaatregelen worden genomen. Bovendien zouden antidumpingmaatregelen strijdig zijn met het belang van de Gemeenschap, daar de productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap niet toereikend was om aan de vraag in de Gemeenschap te voldoen en er een "duopolie" van de twee EG-producenten kon ontstaan na sluiting van de EG-markt voor sulfanilzuur uit India en de Volksrepubliek China.

(40) Wat de bewering betreft dat de Commissie niet objectief is geweest bij het afwegen van de verschillende belangen toen zij onderzocht of maatregelen in het belang van de Gemeenschap waren, wordt erop gewezen dat de Commissie in het voorlopige stadium een gedetailleerde analyse heeft gemaakt van de voornaamste sectoren die het betrokken product als grondstof gebruiken (de producenten van optische witmakers, additieven voor beton, kleur- en verfstoffen). Deze analyse omvatte een evaluatie van de gevolgen van de maatregelen voor de kosten van deze bedrijven, uitgaande van de veronderstelling dat de prijzen van sulfanilzuur uit de betrokken landen in overeenstemming met de voorgestelde maatregelen zouden stijgen. Bij deze berekening werd uitgegaan van een zo groot mogelijke prijsstijging (10%) van door de bedrijfstak van de Gemeenschap verkocht sulfanilzuur, in de veronderstelling dat deze bedrijfstak zijn prijsniveau zou optrekken tot dat van sulfanilzuur uit de betrokken landen en rekening houdend met het feit dat de capaciteitsbenutting van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak reeds vrij hoog was. Er zijn dus geen nieuwe gegevens ontvangen die wijziging konden brengen in de voorlopige bevindingen inzake de mogelijke stijging van de fabricagekosten van de verschillende bedrijven die sulfanilzuur als grondstof gebruiken.

(41) Wat het aanbod en de concurrentie op de EG-markt betreft, wordt opgemerkt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap met de huidige productiecapaciteit aan ongeveer 50% van de vraag op de EG-markt kan voldoen. In elk geval is het doel van de maatregelen niet de markt ontoegankelijk te maken voor sulfanilzuur uit de betrokken landen, maar ervoor te zorgen dat dit product niet tegen schadeveroorzakende dumpingprijzen wordt ingevoerd. Naar verwachting zal sulfanilzuur uit derde landen, waaronder India en de Volksrepubliek China, op de EG-markt aanwezig blijven. Maar de maatregelen zullen er ook voor zorgen dat de productie van sulfanilzuur in de Gemeenschap zal worden voortgezet, met als gevolg dat gebruikers een grotere keuze zullen hebben en er meer concurrentie tussen de aanbieders zal zijn. Ook dient te worden benadrukt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap plannen heeft de productiecapaciteit uit te breiden indien hij deze kapitaaluitgave kan rechtvaardigen. Maar hiervoor is het nodig dat er een einde komt aan de schade die door invoer met dumping wordt veroorzaakt.

(42) Gezien het bovenstaande worden de voorlopige conclusie dat het niet tegen het belang van de Gemeenschap is maatregelen te nemen, als vermeld in overweging (130) van de voorlopige verordening, bevestigd.

I. ANTIDUMPINGMAATREGELEN

1. Schademarge

(43) De werkwijze voor het vaststellen van de schademarge, als beschreven in de overwegingen (131), (132) en (133) van de voorlopige verordening, wordt bevestigd.

2. Definitieve maatregelen

(44) Daar de dumpingmarge, voor zowel India als de Volksrepubliek China, lager bleek te zijn dan de schademarge, dienen de definitieve rechten overeen te stemmen met de dumpingmarges, overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening.

(45) Gelet evenwel op de parallelle antisubsidieprocedure ten aanzien van India wordt erop gewezen dat overeenkomstig artikel 24, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2026/97 [4] ("de basisantisubsidieverordening") en artikel 14, lid 1, van de basisantidumpingverordening van geen enkel product, met het doel het hoofd te bieden aan één en dezelfde situatie die door dumping of door de invoer van gesubsidieerde producten is ontstaan, zowel antidumpingrechten als compenserende rechten mogen worden geheven. Daarom moet worden vastgesteld of, en in welke mate, de subsidie- en dumpingmarges door dezelfde situatie zijn ontstaan.

[4] PB L 288 van 21.10.1997, blz. 1.

(46) Wat India betreft werd, overeenkomstig artikel 15, lid 1, van de basisantisubsidieverordening, een definitief compenserend recht voorgesteld dat met de subsidiemarge overeenstemde omdat die lager was dan de schademarge. Enkele van de onderzochte subsidieregelingen in India die tot compenserende maatregelen aanleiding gaven bleken exportsubsidies te zijn in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basisantisubsidieverordening. Als dusdanig waren deze subsidies van invloed op de exportprijs van de Indiase producent/exporteur, want hierdoor werd diens dumpingmarge nog hoger. Met andere woorden, de definitieve dumpingmarge die voor de enige medewerkende Indiase producent werd vastgesteld is deels aan exportsubsidies te wijten. Het wordt daarom niet passend geacht zowel compenserende rechten als antidumpingrechten in te stellen die geheel met de exportsubsidiemarge en de dumpingmarge overeenstemmen. Het definitieve antidumpingrecht dient overeen te stemmen met de dumpingmarge die overblijft na aftrek van het definitieve compenserende recht waarmee de gevolgen van de exportsubsidies worden geneutraliseerd. Het definitieve antidumpingrecht voor India stemt dus overeen met de dumpingmarge (24,6%) waarvan het met de exportsubsidies overeenstemmende deel van het definitieve compenserende recht (6,3%) is afgetrokken.

(47) De Indiase overheid en de Indiase producent/exporteur hebben tegen deze werkwijze bezwaar gemaakt en stelden dat de totale subsidiemarge (7,4%) moest worden afgetrokken van het definitieve antidumpingrecht en niet slechts het deel dat met de exportsubsidies overeenstemde. Zij voerden aan dat de voordelen in de praktijk kunnen worden gebruikt voor "kruissubsidiëring" van elke activiteit indien de exporteur dit wenst, hetgeen zou betekenen dat indien de subsidie niet was gebruikt om de exportprijzen lager te maken, deze niet tot compenserende maatregelen aanleiding kon geven. Indien, volgens hen, de subsidie gebruikt was om de binnenlandse prijzen lager te maken, dan zou slechts een deel van die subsidie die oneerlijke exportprijzen mogelijk maakte tot compenserende maatregelen aanleiding geven.

(48) In dit verband wordt opgemerkt dat subsidies die niet afhankelijk zijn van exportprestaties ('binnenlandse subsidies') eveneens van invloed zijn op de exportprijs en de normale waarde van de Indiase producent/exporteur, hetgeen betekent dat de gevolgen voor de dumpingmarge neutraal zijn. Daarom wordt geconcludeerd dat de bedragen van de binnenlandse subsidies en de dumpingmarges niet het gevolg zijn van dezelfde situatie en dat het antidumpingrecht niet aan een dergelijke subsidiëring behoeft te worden aangepast.

(49) Voor de Volksrepubliek China is het antidumpingrecht gelijk aan de dumpingmarge.

3. Definitieve inning van de voorlopige rechten

(50) Gezien de ernst van de vastgestelde dumping en van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, wordt het noodzakelijk geacht dat de bedragen die uit hoofde van de voorlopige antidumpingrechten als zekerheid werden gesteld worden geïnd tot het niveau van het definitieve recht.

J. VERBINTENIS

(51) De enige medewerkende onderneming in de Volksrepubliek China, Mancheng Gold Star Chemical Industry Co., Ltd of Baoding ('Mancheng'), heeft een gezamenlijke verbintenis voorgesteld met de staatshandelsonderneming, Sinochem Hebei Import & Export Corporation. Mancheng voldeed evenwel niet aan de voorwaarden om een individuele behandeling te verkrijgen omdat hij niet over een uitvoervergunning beschikte en verplicht was al zijn producten via een staatshandelsonderneming uit te voeren. Bovendien, gezien het zeer lage niveau van medewerking door producenten/exporteurs in de Volksrepubliek China, kan de Commissie een door een handelsonderneming aangeboden verbintenis niet in overweging nemen, gezien het grote risico van ontduiking dat inherent is aan een dergelijke verbintenis. De Chinese partijen werden van dit besluit in kennis gesteld.

(52) Na de instelling van de voorlopige maatregelen, heeft de enige medewerkende Indiase producent/exporteur een prijsverbintenis aangeboden overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de basisverordening. Hij verbond zich ertoe het betrokken product tegen of boven een prijs te verkopen waarbij er geen schade meer zal zijn door dumping. De producent/exporteur zal de Commissie ook regelmatig gedetailleerde verslagen doen toekomen over zijn export naar de Gemeenschap, waardoor de Commissie toezicht kan houden op de naleving van de verbintenis. Voorts is de verkoopstructuur van deze producent/exporteur zodanig dat de Commissie van oordeel is dat het risico op ontduiking van de overeengekomen verbintenis gering is.

(53) Gezien het bovenstaande werd de verbintenis door de Commissie bij Besluit (2002/.../EG) [5] aanvaard.

[5] Zie bladzijde ... van dit Publikatieblad.

(54) Ter waarborging van een daadwerkelijk toezicht op en de naleving van de verbintenis wanneer een aangifte voor het vrije verkeer in het kader van de verbintenis bij de douane wordt ingediend, dient de vrijstelling van rechten afhankelijk te zijn van de overlegging van een handelsfactuur die de in bijlage vermelde gegevens bevat, aan de hand waarvan de douane kan nagaan dat de aangebrachte goederen met de op de handelsdocumenten beschreven goederen overeenstemmen. Wanneer een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, of wanneer deze niet overeenstemt met de bij de douane aangebrachte goederen, is het betrokken antidumpingrecht verschuldigd.

(55) Indien de verbintenis niet wordt nageleefd of wordt ingetrokken, of indien vermoed wordt dat zij niet wordt nageleefd, kan een antidumpingrecht worden ingesteld op grond van artikel 8, leden 9 en 10, van de basisverordening,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op sulfanilzuur, ingedeeld onder GN-code ex 2921 42 10 (TARIC-code 2921 42 10 60) van oorsprong uit de Volksrepubliek China en India.

2. Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de netto prijs, grens Gemeenschap, voor inklaring, van het in lid 1 genoemde product is als volgt:

Land // Definitief recht (%)

Volksrepubliek China // 21,0%

India // 18,3%

3. In afwijking van lid 1, is het definitieve recht niet van toepassing op het in lid 1 bedoelde product dat overeenkomstig artikel 2 in het vrije verkeer wordt gebracht.

4. De bepalingen inzake douanerechten zijn van toepassing, tenzij anders vermeld.

Artikel 2

1. Het bedoelde product dat onder de volgende aanvullende TARIC-code wordt ingevoerd en dat door ondergenoemde onderneming is geproduceerd en rechtstreeks uitgevoerd (dat wil zeggen verzonden en gefactureerd) naar een als importeur optredende onderneming in de Gemeenschap wordt van het bij artikel 1 ingestelde antidumpingrecht vrijgesteld, mits het overeenkomstig het bepaalde in lid 2 wordt ingevoerd.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2. Het in lid 1 bedoelde product is van het recht vrijgesteld, op voorwaarde dat:

(i) bij de indiening van de aangifte voor het vrije verkeer bij de douane van een lidstaat een handelsfactuur wordt overgelegd die ten minste de in de bijlage genoemde gegevens bevat; en

(ii) de bij de douane aangegeven en aangebrachte goederen nauwkeurig overeenstemmen met de omschrijving op de handelsfactuur.

Artikel 3

De bedragen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 575/2002 uit hoofde van het voorlopige antidumpingrecht als zekerheid zijn gesteld worden definitief geïnd tot het bedrag van het bij deze verordening ingestelde definitieve antidumpingrecht op de invoer van sulfanilzuur uit de Volksrepubliek China en India.

De als zekerheid gestelde bedragen die het bedrag van het definitieve antidumpingrecht overschrijden worden vrijgegeven.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De Voorzitter

BIJLAGE

Gegevens die moeten worden vermeld in de in artikel 2, lid 2, bedoelde handelsfactuur

1. De titel "COMMERCIAL INVOICE ACCOMPANYING GOODS SUBJECT TO AN UNDERTAKING"

2. De naam van de in artikel 2, lid 1, vermelde onderneming die de handelsfactuur heeft opgesteld.

3. Het nummer van de handelsfactuur.

4. De datum van afgifte van de handelsfactuur.

5. De aanvullende TARIC-code waaronder de in de factuur vermelde goederen aan de grens van de Gemeenschap worden ingeklaard

6. Een nauwkeurige omschrijving van de goederen, met inbegrip van:

- het 'product code number' of PCN, namelijk PA99, PS85 of TA98

- de technische/fysische specificatie van het PCN, namelijk voor PA99 en PS85 wit vrijsstromend poeder en voor TA98 grijs vrijstromend poeder

- het "company product number" of CPC (indien van toepassing)

- de GN-code

- de hoeveelheid (in ton)

7. De verkoopvoorwaarden, met inbegrip van:

- de prijs per ton,

- de betalingsvoorwaarden,

- de leveringsvoorwaarden,

- het totaalbedrag van kortingen en bonussen.

8. De naam van de onderneming die als importeur optreedt en die de rechtstreekse ontvanger is van de factuur.

9. De naam van de werknemer van de onderneming die de factuur heeft opgesteld alsmede de hiernavolgende ondertekende verklaring:

"Ondergetekende bevestigt dat de verkoop voor rechtstreekse uitvoer naar de Europese Gemeenschap van de goederen waarop deze factuur betrekking heeft, plaatsvindt in het kader en op de voorwaarden van de verbintenis die werd aangeboden door Kokan Synthetics & Chemicals Pvt Ltd, 14 Guruprasad, Gokhale Road (N), Dadar (W), Mumbai 400 028, India en door de Europese Commissie bij Besluit (2002/.../EG) aanvaard. Hij verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is."