Home

Verslag van de Commissie aan de Raad - een nieuwe Europees-mediterrane bank

Verslag van de Commissie aan de Raad - een nieuwe Europees-mediterrane bank

Verslag van de Commissie aan de Raad - een nieuwe Europees-mediterrane bank /* SEC/2002/0218 def. */


Verslag van de Commissie aan de Raad een nieuwe Europees-mediterrane bank

samenvatting

De Europese Raad van Laken van 14-15 december 2001 heeft de Commissie verzocht onderzoek te doen naar de oprichting van een Europees-mediterrane ontwikkelingsbank. In dit stadium is de Commissie tot de volgende conclusies gekomen.

(1) Tegen de achtergrond van de gestage bevolkingsgroei in de regio en de aanzienlijke ontwikkelingsbehoeften ervan moeten zowel de teleurstellende economische resultaten van onze mediterrane partners tijdens de afgelopen tien jaar als de recente verslechtering van de situatie sedert september 2001 worden gezien als een uitdaging voor de partnerlanden en de EU die om een snelle reactie vraagt.

(2) Om de ontwikkeling van de regio een nieuwe impuls te geven is het dringend noodzakelijk dat zich een verschuiving voordoet naar een economie waarin een sterke particuliere sector als drijvende kracht fungeert. De financiële ontwikkelingssteun aan de regio dient dan ook hoofdzakelijk de vorm aan te nemen van een gestage instroom van grote hoeveelheden kapitaal en de verstrekking van extra middelen ter bevordering van de ontwikkeling van de particuliere sector en met name het MKB. Dit is alleen mogelijk als in de partnerlanden een adequaat wettelijk en institutioneel kader tot stand is gebracht en als de ondernemingsgeest er aan belang wint.

(3) Betrokkenheid vormt de hoeksteen van een algemeen ontwikkelingsbeleid en partnerschap is een essentieel kenmerk van het proces van Barcelona; de mediterrane partnerlanden moeten derhalve volwaardige partners en leden worden van elke nieuwe institutionele structuur waarmee wordt beoogd de ontwikkeling van de regio te bevorderen.

(4) Gezien het politieke en economische belang van de mediterrane partnerlanden voor de Europese Unie en het bijzonder grote aandeel van de Unie in de officiële ontwikkelingshulp aan de regio is het van essentieel belang dat een uitgebreide of nieuwe institutionele structuur van de ontwikkelingsfinanciering een Europees karakter heeft. De EG, de lidstaten en de EIB moeten derhalve gezamenlijk de zeggenschap over de desbetreffende institutionele structuur uitoefenen.

(5) Financiële instrumenten die direct op de ontwikkeling van de particuliere en binnenlandse financiële sector zijn gericht, kunnen door een fonds of een bankinstelling worden gefinancierd. Een fonds zou uitsluitend met begrotingsbijdragen van de donor worden gevoed en zou niet zorgen voor enig hefboomeffect op het ter beschikking gestelde kapitaal. Bovendien zou het moeilijk zijn de betrokkenheid van de partnerlanden te garanderen. Een bankinstelling zou het daarentegen mogelijk maken een groot hefboomeffect op het ter beschikking gestelde kapitaal te realiseren, de betrokkenheid van de partnerlanden te waarborgen, en van een breed en flexibel scala van instrumenten gebruik te maken, zoals onder meer leningen en investeringen in aandelenkapitaal.

(6) Voorgesteld wordt een bankinstelling op te richten die de vorm aanneemt van een EIB-dochter. Deze dochterinstelling zou op de lopende EIB-activiteiten in de regio voortbouwen en deze voortzetten en uitbreiden. De belangrijkste rol van de instelling zou erin bestaan de ontwikkeling van de particuliere sector te bevorderen en bij te dragen aan de financiering van infrastructuurprojecten, voornamelijk in sectoren die worden geliberaliseerd. Zij zou voortbouwen op de bestaande leningsinstrumenten van de Gemeenschap door de EIB-leningen in de mediterrane partnerlanden over te nemen.

(7) Verwacht wordt dat de grootste bijdrage bij de oprichting van de instelling zal worden geleverd door de EU-aandeelhouders, namelijk de lidstaten, de Europese Gemeenschap en de EIB. De uiteindelijke keuze zal moeten worden gemaakt in overleg met de partnerlanden. In dit stadium en in het licht van de respectieve voor- en nadelen van elke optie zou de eenvoudigste en snelste oplossing om de financiële steunverlening door de EU tot leniging van de onderkende financiële noden te intensiveren, erin bestaan een EIB-dochter op te richten waarin de EIB een meerderheidsbelang bezit.

(8) In het voorliggende verslag worden enige aanwijzingen gegeven, maar een aantal kenmerken van de eventueel op te richten nieuwe instelling wordt opengelaten voor nadere bespreking: de juiste omvang van het kapitaal, het respectieve aandeel van de stichtende leden in het kapitaal, de uiteindelijke geografische reikwijdte van de activiteiten, de toekomst van de EG-begrotingsgarantie voor leningen in de regio, de te volgen methoden om de betrokkenheid van de partnerlanden bij zowel de oprichting als het beheer van de nieuwe instelling te garanderen, en de coördinatiemechanismen die ervoor moeten zorgen dat de instelling volledig past in het proces van Barcelona.

INHOUDSOPGAVE

Samenvatting

1. Inleiding

2. Huidig kader van de Europees-mediterrane economische betrekkingen

2.1 Achtergrond

2.2 Economisch en financieel partnerschap: analyse en vooruitzichten

3. Financiële steun van de EU aan de regio

3.1. Meda-steun

3.2. EIB-financiering

3.3. Totale financiële steun

4. Voorwaarden voor een betere economische ontwikkeling van de mediterrane partnerlanden

5. Uitbreiding van de steun van de EU aan de regio

5.1. Algemene opmerkingen

5.2. Opties

5.3 Kenmerken van een EIB-dochter

6. Conclusie

1. Inleiding

Het Europees-mediterrane partnerschap vindt zijn oorsprong in de in 1995 gehouden Conferentie van Barcelona, waaraan de EU en zijn twaalf mediterrane partners hebben deelgenomen. Het is tevens ingegeven door het besef dat het zuidelijk en oostelijk Middellandse-Zeegebied van groot strategisch belang is. Doel van het "proces van Barcelona" is een gemeenschappelijke Europees-mediterrane zone van vrede en stabiliteit, gedeelde welvaart en sociaal, cultureel en menselijk partnerschap tot stand te brengen.

Intussen is het streven naar vrede, stabiliteit en gedeelde welvaart belangrijker geworden dan ooit. De gebeurtenissen van 11 september 2001 hebben de kwetsbaarheid van de economieën van onze mediterrane partners blootgelegd. Tegelijkertijd verloopt het uitbreidingsproces in een snel tempo, hetgeen het des te noodzakelijker maakt een goed evenwicht in de externe betrekkingen van de Unie te handhaven.

Het moment is dan ook gekomen om na te gaan hoe op de successen uit het verleden kan worden voortgebouwd en hoe het partnerschap kan worden verdiept in aansluiting op de mededeling van de Commissie ter voorbereiding van de bijeenkomst van de Europees-mediterrane ministers van Buitenlandse Zaken op 22-23 april 2002 te Valencia [1]. Gevolg gevend aan het verzoek van de Europese Raad van Laken aan de Commissie en de Raad om onderzoek te doen naar de oprichting van een Europees-mediterrane ontwikkelingsbank, wordt in dit verslag nader ingegaan op de oprichting van een Europees-mediterrane Bank (EMB) en de praktische gevolgen daarvan. De voornaamste rol van de instelling, die de reeds door de EIB in de regio ontplooide activiteiten zou voortzetten en uitbreiden, zou erin bestaan de uitbouw van op een sterke particuliere sector berustende markteconomieën te bevorderen en bij te dragen aan de financiering van infrastructuurprojecten in sectoren die worden geliberaliseerd. De EMB zou voortbouwen op de bestaande instrumenten van de Gemeenschap door de EIB-leningen in de mediterrane partnerlanden over te nemen. Zij zou leningen en aandelenkapitaal verstrekken en langs deze weg de ontwikkeling van de particuliere sector in de partnerlanden helpen bevorderen.

[1] SEC(2002) 159 def. van 13 februari 2002.

Aansluitend bij de geest van het proces van Barcelona zou deze nieuwe bankinstelling zowel een Europees als een mediterraan karakter hebben: de leden of eigenaars ervan zouden onze mediterrane partnerlanden en de Europese Unie zijn (lidstaten, Europese Gemeenschap, EIB). De instelling zou echter een open structuur meekrijgen, zodat het lidmaatschap indien nodig kan worden uitgebreid.

2. Huidig kader van de Europees-mediterrane economische betrekkingen

2.1 Achtergrond

Het economisch en financieel partnerschap is één van de drie pijlers van het proces van Barcelona. Hoofddoel van dit partnerschap is een zone van gedeelde welvaart tot stand te brengen. Met de goedkeuring van de Verklaring van Barcelona streven de partners op lange termijn de volgende doelstellingen voor het economisch en financieel partnerschap na:

- versnelling van het proces van duurzame sociaal-economische ontwikkeling;

- verbetering van de levensomstandigheden van de bevolking, stimulering van de werkgelegenheid en verkleining van de ontwikkelingskloof in het Europees-mediterrane gebied;

- bevordering van regionale samenwerking en integratie.

Teneinde deze doelstellingen te bereiken, zijn de partners overeengekomen dat het partnerschap gebaseerd zou zijn op:

- de geleidelijke totstandbrenging van een vrijhandelszone;

- de tenuitvoerlegging van een passende economische samenwerking en gecoördineerde actie op de desbetreffende gebieden;

- een wezenlijke verhoging van de financiële bijstand van de Europese Unie aan haar partners.

2.2 Economisch en financieel partnerschap: analyse en vooruitzichten

Ruim zes jaar nadat het proces van Barcelona op gang werd gebracht, is op een aantal belangrijke terreinen aanzienlijke vooruitgang geboekt, maar daar staat tegenover dat op andere niet aan de verwachtingen is voldaan. De ontwikkelingskloof tussen de Unie en de mediterrane partners is nog steeds niet kleiner geworden. Bij de sluiting van associatie-overeenkomsten zijn wezenlijke vorderingen gemaakt, maar het ratificatieproces is te langzaam verlopen. Desondanks is de totstandbrenging van een Europees-mediterrane vrijhandelszone een onomkeerbaar proces geworden. Bovendien waarborgt het initiatief van Agadir (d.w.z. de totstandbrenging van een vrijhandelszone tussen Marokko, Tunesië, Egypte en Jordanië, waarbij in de mogelijkheid wordt voorzien dat later ook nog andere landen toetreden) dat vrijhandel tussen de mediterrane partners werkelijkheid zal worden. Dit vormt een noodzakelijke aanvulling op de liberalisering van de handel tussen de Unie en de mediterrane partnerlanden.

Voor onze Barcelona-partners komt het er in de eerste plaats op aan een krachtige economische groei te bewerkstelligen die het interne en externe evenwicht niet in het gedrang brengt en tegelijkertijd voldoende arbeidsplaatsen schept en het milieu ontziet. Werkgelegenheidsschepping moet absolute prioriteit genieten, niet alleen om de huidige hoge werkloosheid terug te dringen, maar ook omdat in de komende tien jaar naar raming 45 miljoen nieuwkomers de arbeidsmarkt zullen betreden. Om deze enorme uitdaging aan te kunnen, zijn onder meer de volgende maatregelen vereist: liberalisering van de handel, totstandbrenging van een vrijer kapitaalverkeer met name ter bevordering van een grotere instroom van buitenlandse directe investeringen, hervorming van de financiële sector, hervorming van de belastingen en de begroting, hervorming van de arbeidsmarkt, invoering van een gemoderniseerd sociaal vangnet, terugdringen van de administratieve rompslomp, institutionele hervormingen en hervorming van het wettelijk en regelgevend kader. Tevens moet een evenwicht worden nagestreefd tussen, enerzijds, een grotere economische activiteit als gevolg van de liberalisering van de handel en, anderzijds, de noodzaak het milieu te beschermen in een gebied dat algemeen bekend staat om zijn bijzondere kwetsbaarheid wat het milieu betreft. Het is op deze terreinen dat de Commissie in samenwerking met de partnerlanden en in de context van MEDA II belangrijke initiatieven aan het uitwerken is om deze landen bij te staan bij de voorbereiding van de tenuitvoerlegging van de associatie-overeenkomsten.

Periodieke bijeenkomsten op het niveau van ministers, ambtenaren en deskundigen zijn thans een vanzelfsprekend onderdeel van het proces van Barcelona geworden. Deze bijeenkomsten zijn uitgegroeid tot fora voor het doen van aanbevelingen en het uitwisselen van informatie en optimale werkwijzen. Wat het economisch en financieel partnerschap betreft, is op zowel regionaal als bilateraal niveau een regelmatige economische dialoog tot stand gebracht. In november vorig jaar heeft in het kader van de versterkte regionale economische dialoog een eerste bijeenkomst op het niveau van hoge ambtenaren plaatsgevonden.

De Wereldbank en het IMF zijn bij deze bijeenkomsten, en vooral bij de dialoog op regionaal niveau, betrokken. De internationale financieringsinstellingen (IFI's) staan ten volle achter de associatie-overeenkomsten. Zij erkennen de rol van de overeenkomsten als katalysator van de hervormingen. Zowel op het niveau van hoge ambtenaren als op het niveau van task managers vinden regelmatig coördinatiebijeenkomsten met de IFI's plaats. Dit heeft de Commissie in staat gesteld een hoge mate van coördinatie met andere belangrijke betrokken partijen te bewerkstelligen. Ook de Europese Investeringsbank is bij dit proces betrokken.

Ook het FEMISE-netwerk fungeert als een belangrijk forum van het economisch en financieel partnerschap. Het telt ruim 95 leden (voor het merendeel economische onderzoekinstituten) in de 27 partnerlanden van het proces van Barcelona. Hoofddoel van het FEMISE-netwerk is de bevordering van economisch onderzoek op de prioritaire terreinen van het Europees-mediterrane partnerschap. FEMISE is een uniek en waardevol netwerk gebleken, dat de op het niveau van ministers en ambtenaren verrichte werkzaamheden uitstekend aanvult. Het netwerk draagt tevens in belangrijke mate bij tot de versterking van de economische onderzoekcapaciteit van de mediterrane partners.

Naarmate meer associatie-overeenkomsten in werking treden, zullen steeds meer partners met een tweeledige uitdaging worden geconfronteerd: liberalisering van de handel met Europa zoals in de associatie-overeenkomsten is afgesproken en voorbereiding van hun binnenlandse economie om aan deze uitdaging het hoofd te kunnen bieden. Het economisch en financieel partnerschap van Barcelona leidt dit proces in goede banen. Het zorgt ervoor dat de landen over de nodige deskundigheid, middelen en een forum voor het voeren van een dialoog beschikken en vormt op deze manier een aanvulling op de door henzelf geleverde inspanningen.

Hoewel het MEDA-programma voor velerlei doeleinden kan worden ingezet, blijft het toch overwegend een instrument waarmee de Gemeenschap steun verleent aan overheden en dat slechts indirect op de ontwikkeling van de particuliere sector is gericht. De EIB heeft de landen hoofdzakelijk geholpen door steun te verlenen voor de broodnodige infrastructuurontwikkeling. Daaruit kan worden afgeleid dat een actievere aanpak ter ondersteuning van de ontwikkeling van de particuliere sector een nuttige aanvulling op dit proces kan vormen, vooral nu steeds meer sectoren aan directe concurrentie uit Europa zullen worden blootgesteld. Om die reden heeft de Commissie in het kader van de voorbereiding van de op 22 en 23 april te Valencia plaatsvindende bijeenkomst van de Europees-mediterrane ministers van Buitenlandse Zaken voorgesteld om een eventuele beslissing over een EMB deel te laten uitmaken van het actieplan van Valencia [2].

[2] Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement ter voorbereiding van de bijeenkomst van Europees-mediterrane ministers van Buitenlandse Zaken, Valencia, 22-23 april 2002 (SEC(2002) 159 def.).

3. Financiële steun van de EU aan de regio

3.1. Meda-steun

Het MEDA-programma [3] bestrijkt zowel de bilaterale als de regionale betrekkingen in het kader van het Europees-mediterrane partnerschap, waarbij deze op complementaire wijze worden benaderd:

[3] Verordening (EG) nr. 1488/96 van de Raad van 23 juli 1996 (PB L 189 van 30.7.1996, blz. 7), zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2698/2000 van de Raad van 27 november 2000 (PB L 311 van 12.12.2000, blz. 1).

- op bilateraal niveau wordt prioriteit gegeven aan de projecten vervat in de nationale indicatieve programma's (NIP's), die op 8 landen betrekking hebben: Algerije, Egypte, Jordanië, Libanon, Marokko, Syrië, Tunesië en Turkije;

- op regionaal niveau wordt ernaar gestreefd gezamenlijke projecten en regionale activiteiten van diverse mediterrane partners te ondersteunen. Alle 12 mediterrane partners komen in aanmerking voor financiële steun uit hoofde van het Regionale Indicatieve Programma van MEDA.

Eén van de belangrijkste doelstellingen die met het MEDA-programma wordt nagestreefd, is de partnerlanden te helpen bij de voorbereiding van de tenuitvoerlegging van de Europees-mediterrane associatie-overeenkomsten. Het MEDA-programma is het voornaamste financiële instrument ter ondersteuning van de economische en structurele hervormingen van de begunstigde landen. Tussen 1995 en 1999 werd voor ruim 4,4 miljard EUR aan steun toegezegd. Voor het MEDA II-programma (2000-2006) is in totaal 5,35 miljard EUR uitgetrokken. In de eerste van de bij dit verslag gevoegde tabellen (bijlage 1) wordt een overzicht gegeven van de vastleggingen tijdens de periode 1995-2001. De in het kader van MEDA vastgelegde bedragen ten behoeve van de ontwikkeling van de particuliere sector waren aanzienlijk: zij beliepen gezamenlijk 709 miljoen EUR of circa 18% van de totale bilaterale MEDA-steun tijdens de periode 1995-2001 (zie bijlage 2). Daarin is ook de steun begrepen voor projecten op de volgende terreinen: ontwikkeling van de financiële sector, kleine en middelgrote ondernemingen, privatisering en handelskwesties. Bovendien draagt MEDA indirect bij tot een beter functionerende particuliere sector. Het gaat daarbij niet alleen om steun in een bilaterale context voor een beter wettelijk en regelgevend kader, maar ook om velerlei initiatieven op regionaal niveau. Deze laatste omvatten bijvoorbeeld het programma Euro-mediterrane marktmechanismen (9,9 miljoen EUR) en het Euro-med-programma voor innovatie/technologie/kwaliteit (15 miljoen EUR). Met deze programma's wordt beoogd bij te dragen tot de totstandbrenging van de passende voorwaarden voor de economische subjecten van de partners om optimaal van de Europees-mediterrane vrijhandelszone te profiteren [4].

[4] Voorbereiding van de Euro-mediterrane vrijhandelszone: elementen voor regionale industriële samenwerking 2002-2006 (SEC(2002) 130 def.).

3.2. EIB-financiering

Tijdens de afgelopen vijf jaar heeft de EIB jaarlijks gemiddeld voor ongeveer 1 miljard EUR aan leningen verstrekt, waardoor zij een belangrijke actor in de regio is geworden. Haar activiteiten in de regio vertegenwoordigen thans een totaalbedrag van circa 9 miljard EUR.

Het eerste Europees-mediterrane leningsmandaat van de EIB, dat voorzag in leningen ten belope van maximaal 2,3 miljard EUR, werd in de periode 1997-1999 volledig benut. Krachtens het nieuwe Europees-mediterrane leningsmandaat II mag de EIB tijdens de periode 2000-2006 voor een maximumbedrag van 6,4 miljard EUR aan leningen met Gemeenschapgarantie verstrekken. Naast dit mandaat heeft de Bank in september 2001 een mediterrane partnerschapsfaciliteit van 1 miljard EUR voor eigen risico (zonder Gemeenschapsgarantie) ingesteld voor grote projecten van regionale draagwijdte op vervoer-, energie- en milieugebied (deze faciliteit loopt af in 2004).

De EIB-leningen aan de mediterrane partnerlanden zijn toegenomen van 1,2 miljard EUR in 2000 tot 1,5 miljard EUR in 2001. Ondanks de geleverde inspanningen om de via de lokale bank- en financiële sector verstrekte langlopende leningen en verrichte risicokapitaalactiviteiten verder te ontwikkelen, blijft het leeuwendeel (ongeveer 70%) van de EIB-betalingsverplichtingen op infrastructuurprojecten betrekking hebben.

Op een aantal terreinen is er reeds sprake van een interactie tussen de EIB en MEDA. Op de ontwikkeling van de particuliere sector gerichte leningen met een zekere mate van risicodeling worden gefinancierd onder het MEDA-programma en beheerd door de EIB. In 2001 is in het kader van het MEDA-programma een nieuwe risicokapitaalfaciliteit van 100 miljoen EUR ingesteld, die eveneens door de EIB zal worden beheerd. In welbepaalde gevallen, zoals bijvoorbeeld op het gebied van milieubescherming, kan de EIB uit de MEDA-begroting leningen met rentesubsidies verstrekken.

De kwaliteit van de door de EIB geselecteerde projecten is van essentieel belang om haar in staat te stellen haar huidige concurrerende leningsvoorwaarden te handhaven. Terwijl het verhoudingsgetal betalingsverplichtingen-eigen vermogen bij andere instellingen, zoals de EBWO en de Wereldbank, met één op één aan de hoge kant is met het oog op het behoud van hun financiële status en hun AAA-rating, kan de EIB dankzij de ten laste van de Gemeenschapsbegroting verleende garantie voor door de Raad goedgekeurde leningspakketten zowel voor haar activiteiten in derde landen als voor haar activiteiten binnen de Europese Unie hetzelfde verhoudingsgetal hanteren, namelijk 2,5 op 1, zonder dat dit gevaar oplevert voor haar financiële status. Tot dusver heeft dit er mede toe bijgedragen dat de EIB lagere rentetarieven kan bieden dan andere multilaterale ontwikkelingsbanken. Voor activiteiten die niet onder de door de Gemeenschap gegarandeerde pakketten vallen, streeft de EIB ernaar het gelopen risico met commerciële garanties tegen marktvoorwaarden af te dekken.

3.3. Totale financiële steun

In 2000 heeft de Wereldbank in totaal 2,5 miljard EUR toegezegd aan de mediterrane partnerlanden, waarvan 1,9 miljard EUR aan Turkije. Voor de Maghreb- en Mashrek-landen heeft de Wereldbank 605,6 miljoen EUR uitgetrokken en de EIB 638,6 miljoen EUR. Het grootste deel van de activiteiten van de Afrikaanse Ontwikkelingsbank had betrekking op de Maghreb-landen (291,2 miljoen EUR); daarnaast werd 41,6 miljoen EUR aan Egypte toegezegd.

De totale EU-toezeggingen, met inbegrip van de bilaterale financiële steun van de lidstaten, bedroegen 3,3 miljard EUR. De EU is globaal genomen de grootste verlener van financiële bijstand aan de mediterrane partnerlanden (zie bijlage 3).

4. Voorwaarden voor een betere economische ontwikkeling van de mediterrane partnerlanden

Verbeterende economische resultaten, maar een ontoereikende groei

De afgelopen jaren heeft de regio gemengde economische resultaten geboekt. Dit neemt niet weg dat het merendeel van de partners goede vorderingen gemaakt heeft op het gebied van de economische stabilisatie, hetgeen tot gevolg had dat belangrijke indicatoren, zoals inflatie, overheidstekorten en tekorten op de lopende rekening, een vrij gunstige ontwikkeling te zien hebben gegeven, maar er zijn uitzonderingen. De groei is de voorbije jaren echter teleurstellend laag uitgevallen - niettegenstaande de internationale vraag snel is toegenomen - en onder het peil gebleven van die in de landen die structurele hervormingsprogramma's hebben uitgevoerd en zich in de wereldeconomie hebben geïntegreerd. Dit heeft te maken met het feit dat vele partners aarzelen om tot de broodnodige economische en sociale hervormingen over te gaan. De zwakke groei van de regio is voor een groot deel toe te schrijven aan de langzame vooruitgang bij de vrijmaking van handel en investeringen. Voorts zijn er aanwijzingen dat een toenemend aantal landen ten gevolge van de verzwakkende wereldeconomie en de ongunstige invloed van de gebeurtenissen van 11 september met een verslechtering van deze belangrijke indicatoren zal worden geconfronteerd.

Over de periode 1990-2000 is de gemiddelde jaarlijkse BBP-groei in de Maghreb [5] op 2% en in de Mashrek [6] op 3,6% uitgekomen. Aangenomen wordt evenwel dat de groei in alle landen van het Midden-Oosten en Noord-Afrika [7] samen ten minste 7% per jaar moet bedragen om de toename van de beroepsbevolking op te vangen.

[5] Met inbegrip van Libië en Mauritanië.

[6] Exclusief Israël.

[7] Ramingen exclusief Israël en Turkije.

Algemeen genomen ligt het huidige groeipeil ver beneden het niveau dat nodig is om een duurzame ontwikkeling te waarborgen en de armoede terug te dringen. Bovendien is het gevaar niet denkbeeldig dat het sociaal-economisch evenwicht wordt verstoord. In de Maghreb is de reële groei tijdens de afgelopen tien jaar zelfs enigszins achtergebleven bij de bevolkingstoename, hetgeen tot een geringe daling van het BBP per hoofd heeft geleid. De werkloosheid is de voorbije tien jaar voortdurend opgelopen en heeft thans het bijzonder hoge peil van ongeveer 19% in de Maghreb en 17% in de Mashrek bereikt. Momenteel neemt de beroepsbevolking in de Maghreb met 3% per jaar toe, terwijl in Egypte elk jaar voor ruim een half miljoen jongeren nieuwe banen moeten worden geschapen .

Rol van investeringen en financiering en investeringsbehoeften

Investeringen zijn van cruciaal belang om de mediterrane landen te helpen bij het realiseren van het voor een duurzame ontwikkeling vereiste groeitempo. De binnen- en buitenlandse investeringen moeten worden opgetrokken en de buitenlandse officiële bijstand kan de hervormingsinspanningen ondersteunen die noodzakelijk zijn om het structurele aanpassingsproces te vergemakkelijken. Dergelijke hervormingen en aanpassingen zijn van essentieel belang om particuliere investeringen aan te trekken en de ontwikkeling van de particuliere sector te bevorderen.

Er bestaat behoefte aan goed functionerende infrastructuurdiensten om het bedrijfsleven te ondersteunen. Dergelijke diensten zijn ook van vitaal belang om een krachtige, door de binnenlandse particuliere sector gedragen groei te realiseren en om de actoren uit de binnenlandse particuliere sector in contact te brengen met zakenpartners in de rest van de wereld. Een efficiënte financiële intermediatie is van zeer groot belang om tot een hogere spaarquote te komen en de financiële systemen in staat te stellen als katalysator voor de economische ontwikkeling te fungeren door onder meer de middelen naar hun meest productieve bestemmingen te kanaliseren. Daartoe zijn solide en op een brede grondslag berustende binnenlandse bancaire en financiële sectoren van cruciaal belang.

Een aantal van de investeringsbehoeften van de regio is kenschetsend voor landen met lage/middelgrote inkomens. De meeste landen worden op binnenlands en regionaal niveau met zowel kwantitatieve als kwalitatieve tekortkomingen in de materiële infrastructuur geconfronteerd. Het merendeel van de landen uit de regio blijft immers onder het gemiddelde voor landen met middellage inkomens wat eenheden geproduceerde elektriciteit, kilometers verharde wegen, telefoonlijnen, beschikbaarheid van veilig water enz. betreft. In tal van landen is er sprake van ernstige tekortkomingen in essentiële infrastructuursectoren en raakt de bestaande dienstensector steeds meer overbelast als gevolg van de snelle bevolkingsgroei en de nieuwe eisen die door de gebruikers (met name particuliere ondernemingen) worden gesteld.

Ook de regionale infrastructuur laat te wensen over. Regionale conflicten, tweedracht en onzekerheden hebben efficiënte regionale projecten op het gebied van energie, vervoer en waterbeheer in de weg gestaan. De kwaliteit en ontwikkeling van de bestaande infrastructuur is ontoereikend om de transactiekosten tot een zodanig niveau te reduceren dat tegen de internationale concurrentie kan worden opgetornd.

De particuliere sector moet in de mediterrane landen de drijvende kracht achter de economische groei worden. Het feit dat de binnenlandse financiële sector slechts een beperkte bron van financiering en investeringen vormt, zet een rem op de ontwikkeling van de particuliere sector. Dat de banksector slechts weinig ontwikkeld is, is vooral te wijten aan de grote rol van de overheid in de financiële en reële sectoren. Het lokale bankwezen is niet efficiënt en concurrerend genoeg. In een aantal landen heeft een groot deel van de bevolking zelfs niet eens toegang tot de banksector.

Zolang de kapitaalmarkten niet afdoende ontwikkeld zijn, zullen de bronnen van lange-termijnfinanciering ontoereikend zijn om de ontwikkeling van de particuliere sector te stimuleren en zal de kredietverlening overwegend bestaan uit leningen op korte termijn en handelskredieten. Grote ondernemingen kunnen op grond van hun staat van dienst gewoonlijk wel financiële middelen bij de banken losweken, maar alternatieven in de vorm van aandelen- of obligatie-emissies zijn niet voorhanden. De zwakheid van het rechtsstelsel en het gerechtelijk apparaat (onder meer op het gebied van de afdwinging van rechten op zakelijke zekerheden) weerhoudt de banken ervan om leningen toe te kennen aan kleine ondernemingen en cliënten die voor het eerst een lening willen opnemen. In sommige landen zijn microfinancieringsregelingen ingevoerd, maar deze volstaan niet om aan de potentiële vraag te voldoen.

Buitenlandse directe investeringen moeten als een belangrijke katalysator van investeringen en groei worden gezien en privatiseringen spelen een voorname rol bij het aantrekken van BDI. Volgens de Wereldbank zijn de privatiseringsopbrengsten in de regio aan het einde van de jaren negentig fors toegenomen naar aanleiding van grootschalige privatiseringen in Marokko, Egypte en Tunesië. De sterke buitenlandse betrokkenheid bij deze privatiseringen heeft tot een grote instroom van daarmee samenhangende BDI geleid. Gezien de omvang van de regio moeten de privatiseringsopbrengsten echter als bescheiden worden aangemerkt: zij bedroegen gemiddeld minder dan 4 miljard EUR per jaar (ongeveer 1% van het BBP) voor de Maghreb- en Mashrek-landen. Daarnaast blijven de niet met privatiseringen samenhangende BDI op een laag peil. Uit enquêtes bij het bedrijfsleven blijkt dat tal van particuliere investeerders worden afgeschrikt door de zwakke binnenlandse instellingen (met name het rechtsstelsel) en inefficiënte administratieve procedures.

Daar de overheidssector in de meeste landen van de regio nog steeds een belangrijke plaats inneemt, zullen privatiseringen een grote potentiële financieringsbron voor de begrotingstekorten en een voorname bron van harde valuta's blijven, en tevens een essentiële rol blijven spelen bij de bevordering en vergemakkelijking van de ontwikkeling van de particuliere sector.

Ramingen van het benodigde investeringsvolume

Er zijn diverse ramingen verricht van de kosten van de vervanging van oude infrastructuurvoorzieningen en van de vereiste investeringsgroei om een internationaal concurrerende infrastructuur tot stand te brengen. Hoewel deze ramingen uiteenlopen naargelang van de bestreken landen en gehanteerde hypothesen betreffende de groeipercentages en de behoeften, liggen zij voor de landen uit de MENA-regio8 toch allemaal binnen dezelfde grootteorde van ongeveer 200 à 300 miljard USD over de komende tien jaar.

Het is tevens mogelijk een raming te maken van de benodigde investeringen om het groeitempo in de regio tot 7% per jaar te verhogen. Dit is het naar schatting vereiste groeipercentage om de toename van de beroepsbevolking op te vangen en de werkloosheid op het huidige peil te stabiliseren. Een dergelijke berekening is gebaseerd op de kapitaalcoëfficiënt (Incremental Capital Output Ratio - ICOR), een maatstaf waarbij de doelmatigheid van de investeringen wordt beoordeeld door de investeringsquote te vergelijken met het groeipercentage.

Op basis van ICOR-ramingen van de Wereldbank voor vijf landen (Algerije, Egypte, Jordanië, Tunesië en Marokko) en van een schatting van de nominale output gap als gevolg van het feit dat de groei in 2000 en 2001 minder dan 7% bedroeg, kan een raming van de investeringsbehoeften worden gemaakt. Deze raming wijst uit dat er, afgaande op de recente groeicijfers, in deze vijf landen jaarlijks 40 à 50 miljard USD te weinig wordt geïnvesteerd. Er zij evenwel opgemerkt dat de kapitaalcoëfficiënten in de landen van het Middellandse-Zeegebied vrij hoog zijn (hetgeen wijst op inefficiënte investeringsbeslissingen) en dat bij deze statische analyse geen rekening is gehouden met toekomstige efficiëntie- en productiviteitsverbeteringen. Verbeteringen in het economisch beleid en in de doelmatigheid van de investeringen, en met name de overheidsinvesteringen, zouden resulteren in een aanzienlijke daling van de geraamde bedragen, die de huidige inefficiënties veeleer dan de reële kwantitatieve behoeften weerspiegelen.

Hoewel een groot deel van de vereiste investeringen voor rekening van de overheidssector zal blijven komen, zal een toenemend percentage ervan door zowel de binnen- als de buitenlandse particuliere sector moeten worden verricht. De regio heeft niet geprofiteerd van de forse groei van de internationale particuliere kapitaalstromen tijdens de afgelopen tien jaar (de niet met privatiseringen samenhangende BDI-stromen zijn vrij gering). In de toekomst zullen deze stromen dan ook moeten uitgroeien tot een belangrijke bron van investeringsfinanciering.

De ramingen worden echter niet alleen beïnvloed door de omvang van de investeringen, maar ook door de kwaliteit of doelmatigheid van de investeringen, die eveneens van zeer groot belang is. Hogere investeringen moeten hand in hand gaan met structurele hervormingen die bijdragen tot een betere middelenallocatie, een grotere absorptiecapaciteit en een snellere ontwikkeling van de particuliere sector.

Hoe kunnen financiering en investeringen in het Middellandse-Zeegebied worden gestimuleerd-

Eén van de voornaamste belemmeringen voor een grotere kapitaalinstroom is de zeer ongunstige inschatting van de landenrisico's, en dan vooral van de politieke risico's, die te wijten is aan de reputatie van de regio inzake open conflicten, spanningen en binnenlandse onrust. Deze politieke risico's dragen ertoe bij dat de door internationale ratingbureaus toegekende landenratings ongunstig of onbestaande zijn, hetgeen een nadelige invloed heeft op de kosten en de toegang tot de internationale financiële markten. Ondanks het negatieve effect van de politieke en veiligheidsrisico's op de investeringen kunnen de internationale gemeenschap en de begunstigde landen toch nog veel doen om de investeringen naar een hoger peil te tillen door het risicoprofiel en de absorptiecapaciteit van de regio te verbeteren.

Zoals in de nationale strategiedocumenten 2002-2006 wordt gesteld, moet het investeringsklimaat in de ruimste zin worden verbeterd. Het is van essentieel belang dat een klimaat tot stand wordt gebracht dat sparen en investeren in de hand werkt. Dit vereist gezonde macro-economische randvoorwaarden, solide en betrouwbare financiële, administratieve en rechtsinstellingen, en een effectief beheer van de overheidsgelden om zowel binnenlandse als buitenlandse financiële middelen te mobiliseren.

Regeringen die het bedrijfsklimaat willen verbeteren, moeten de bestaande belemmeringen wegwerken of reduceren en de procedures vereenvoudigen. Hervorming is echter niet alleen een kwestie van wetgeving, maar ook van administratie. Doelgerichte beleidsdialogen tussen de regeringen enerzijds en de (binnen- en buitenlandse) particuliere sector en de donors anderzijds kunnen in dit verband een belangrijke rol spelen.

Een gunstig investeringsklimaat schept ruimte voor ondernemers en markten om zich te ontwikkelen en zich aandienende nieuwe mogelijkheden voor groei en werkgelegenheidsschepping te benutten. Het is gebleken dat zowel binnenlandse concurrentie als concurrentie uit het buitenland (via een vrijer handelsverkeer) de ondernemingen ertoe aanzet betere prestaties te leveren en tevens bevorderlijk is voor de investeringen.

Ook de ontwikkeling van particuliere banken is van groot belang. Particuliere banken streven immers winst na, waardoor zij beter in staat zullen zijn goede cliënten te vinden en tevens leningen zullen verstrekken voor projecten met de beste slaagkansen. Voorts moet voor een betere toegang van het MKB tot financiële en zakelijke diensten (durfkapitaalfondsen, partnerschappen en microkredietregelingen) worden gezorgd. Daarnaast bestaat ook behoefte aan technische bijstand in de vorm van leidinggevende capaciteiten en andere bedrijfsondersteunende diensten, onder meer voor het verschaffen van toegang tot informatie.

Liberalisering van de BDI met de bedoeling een grote kapitaalinstroom op gang te brengen, moet een essentieel onderdeel vormen van het economisch beleid van alle landen uit de regio. Buitenlandse directe investeringen dragen immers bij tot de financiering van de ontwikkeling op lange termijn en zijn bijzonder belangrijk vanwege hun potentieel op het gebied van kennis- en technologieoverdracht, werkgelegenheidsschepping, de verhoging van de totale productiviteit, de bevordering van het concurrentievermogen en de stimulering van het ondernemerschap. Een transparant, stabiel en voorspelbaar investeringsklimaat dat door een gezond macro-economisch beleid en solide instellingen wordt geschraagd, is in dit verband van vitaal belang.

Algemeen genomen kan worden gesteld dat hoewel vrede absoluut noodzakelijk is om het hoge landenrisico te reduceren, het binnenlandse economische beleid van de onderscheiden landen in aanzienlijke mate zal moeten worden bijgestuurd opdat het een positievere rol speelt bij de totstandbrenging van passende voorwaarden (zoals onder meer de ontwikkeling van een concurrerende lokale financiële sector) voor door de particuliere sector gedragen groei en investeringen. Aangezien het concurrentievermogen van de financiële sector van het merendeel van de landen uit de regio momenteel globaal genomen vrij zwak is en in deze landen grote behoefte bestaat aan investeringen, mag redelijkerwijze worden aangenomen dat de vraag naar concurrerende projectfinanciering het lokale aanbod in aanzienlijke mate zal overtreffen.

5. Uitbreiding van de steun van de EU aan de regio

5.1. Algemene opmerkingen

De beweegredenen voor de oprichting van een nieuwe Europees-mediterrane instelling voor het verlenen van financiële steun, alsook de verschillende openstaande opties werden getoetst aan de bovenstaande analyse van de ontwikkelingsbehoeften van de regio. Deze toetsing heeft de volgende conclusies opgeleverd:

- i./ gezien het politieke en economische belang van de mediterrane partnerlanden voor de Europese Unie en het bijzonder grote aandeel van de Unie in de officiële ontwikkelingshulp aan de regio is het van essentieel belang dat een uitgebreide of nieuwe institutionele structuur van de ontwikkelingsfinanciering een Europees karakter heeft;

- ii./ betrokkenheid vormt de hoeksteen van een succesvol economisch ontwikkelingsbeleid en partnerschap is een essentieel kenmerk van het proces van Barcelona; de mediterrane partnerlanden moeten derhalve volwaardige partners en leden worden van elke nieuwe institutionele structuur waarmee wordt beoogd de ontwikkeling van de regio te bevorderen;

- iii./ tegen de achtergrond van de gestage bevolkingsgroei in de regio en de aanzienlijke ontwikkelingsbehoeften ervan moeten de teleurstellende economische resultaten van de regio tijdens de afgelopen tien jaar worden gezien als een uitdaging voor de EU die om een snelle reactie vraagt;

- iv./ gelet op het feit dat een aanzienlijke groei moet worden verwezenlijkt, dient de financiële ontwikkelingssteun aan de regio hoofdzakelijk de vorm aan te nemen van een gestage instroom van grote hoeveelheden kapitaal en de verstrekking van extra middelen ter bevordering van de ontwikkeling van de particuliere sector, met name het MKB, en tot financiering van infrastructuurprojecten, voornamelijk in sectoren die worden geliberaliseerd; dit is alleen mogelijk als in de partnerlanden een adequaat wettelijk en institutioneel kader tot stand is gebracht en de ondernemingsgeest er aan belang wint;

- v./ eventuele nieuwe structuren en instellingen moeten voortbouwen op de enorme inspanningen die reeds zijn geleverd en de grote vorderingen die reeds zijn gemaakt, en moeten daarom complementair zijn met de bestaande structuren;

- vi./ de voor binnenkort geplande vrijhandelszone zal een ingrijpende herstructurering van de particuliere sector en nieuwe investeringen vergen om aan de product- en milieunormen van de EU te voldoen;

- vii./ bij de beoordeling van de respectieve voor- en nadelen van de verschillende opties dient niet alleen met economische, maar ook met politieke criteria rekening te worden gehouden.

5.2. Opties

Er is een aantal opties onderzocht, waaronder:

i./ Een faciliteit of fonds

A./ Een EIB-faciliteit

De eerste mogelijke optie is de instelling van een EIB-leningfaciliteit voor de regio. Om deze optie te realiseren, zou het thans voor de periode 2000-2006 beschikbare EIB-leningsbedrag van 6,4 miljard EUR verder kunnen worden opgetrokken of eerder kunnen worden vernieuwd dan gepland. Deze optie is makkelijk uitvoerbaar en brengt weinig operationele kosten met zich mee.

In de veronderstelling dat de garantie ten laste van de Gemeenschapsbegroting gehandhaafd wordt, heeft de optie evenwel aanzienlijke gevolgen voor de begroting. Voor elke extra leningtranche van 1 miljard EUR zou immers 58,5 miljoen EUR in het communautair Garantiefonds moeten worden gestort. De huidige regels die op het mechanisme van het communautair Garantiefonds van toepassing zijn, bieden echter weinig of geen manoeuvreerruimte en zouden dan ook moeten worden herzien. Bovendien zou een EIB-leningfaciliteit niet tegemoet komen aan sommige van de behoeften waaraan moet worden voldaan om de ontwikkeling van de particuliere sector te stimuleren, zoals met name de behoefte aan middelen in de vorm van aandelenkapitaal. De wenselijk geachte verschuiving van de activiteiten naar de particuliere sector toe, zou derhalve worden bemoeilijkt. Voorts beantwoordt deze optie niet aan de behoefte om tot een grotere betrokkenheid van de mediterrane partnerlanden te komen.

In het licht van deze tekortkomingen en ondanks het feit dat zij de gemakkelijkste oplossing vormt om de bestaande instrumenten uit te breiden, voldoet deze optie niet volledig aan de geconstateerde behoeften en wordt zij in dit stadium niet verder onderzocht.

B./ Een fonds

Een tweede mogelijkheid bestaat erin over te gaan tot een ingrijpende herschikking of herziening van de begrotingsinstrumenten met het oog op de vorming van een renouvellerend fonds voor investeringen van de particuliere sector. Een dergelijk fonds:

- zou snel operationeel kunnen worden gemaakt;

- zou verschillende aspecten, zoals aandelenkapitaal of technische bijstand, kunnen combineren.

Daar staat tegenover dat een fonds:

- geen extra middelen op de financiële markten zou kunnen aantrekken en dus niet voor enig direct hefboomeffect op het bijeengebrachte kapitaal zou zorgen; deze optie zou dan ook slechts tot beperkte middelenstromen naar de regio aanleiding geven;

- minder effectief en duurder zou zijn vanuit begrotingsoogpunt; er bestaat een precedent van een dergelijk instrument voor de ACS-landen: de "Cotonou-faciliteit", een renouvellerend fonds waarvoor 2,2 miljard EUR is uitgetrokken op de EOF-begroting; een fonds van grote omvang voor het Middellandse-Zeegebied (minimaal 500 miljoen EUR en maximaal 1 miljard EUR) zou voor de begrotingen van de donors bijgevolg een zeer duur instrument zijn, waarvoor in het kader van de huidige financiële vooruitzichten tot 2006 op de EG-begroting weinig of geen ruimte bestaat;

- volledig afhankelijk zou blijven van de budgettaire steun van de donors. Van de partnerlanden zou niet worden verwacht dat zij een bijdrage leveren aan het fonds. Dit instrument zou derhalve niet bijdragen tot de verwezenlijking van het streven om de betrokkenheid van de begunstigde landen te vergroten;

- geen leningen kan verstrekken en dus niet in staat is het volledige scala van financiële producten aan te bieden dat voor de financiering van de ontwikkeling van de particuliere sector in de partnerlanden is vereist.

Bovendien zou een dergelijke oplossing niet de nodige politieke zichtbaarheid opleveren.

In dit stadium is de optie van een met begrotingsmiddelen gefinancierd fonds dan ook niet verder onderzocht.

ii./ Een bank

Een bankinstelling zou een breed lidmaatschap en een grote betrokkenheid van de partnerlanden mogelijk maken, zorgen voor een aanzienlijk hefboomeffect op het ingebrachte kapitaal, en het volledige spectrum van financiële producten kunnen aanbieden dat voor de ontwikkeling van de particuliere sector in de partnerlanden is vereist, met inbegrip van instrumenten die speciaal zijn toegesneden op situaties die na afloop van een conflict ontstaan.

Een Europees-mediterrane bank (EMB) zou haar aandacht moeten toespitsen op de aspecten die de ontwikkeling van de mediterrane partnerlanden tot dusver hebben belemmerd, en instrumenten moeten aanbieden die tot nu toe ontbraken of te weinig werden gebruikt. Haar hoofdopdracht zou erin moeten bestaan de ontwikkeling te bevorderen van de particuliere sector, van solide en concurrerende financiële intermediairs voor de kanalisering van de financiering naar het lokale MKB, en van projecten die erop gericht zijn buitenlandse investeringen aan te trekken. Bij de ondersteuning van infrastructuurprojecten dient voorrang te worden verleend aan gebieden waar een liberaliseringsbeleid wordt gevoerd en aan infrastructuurprojecten met een transregionale dimensie.

De EMB dient leningen te verstrekken en investeringen in aandelenkapitaal te verrichten, hetzij rechtstreeks, hetzij via lokale en regionale financiële intermediairs waar zulks mogelijk is. Zij dient daarbij ook de ontwikkeling te stimuleren van solide en concurrerende lokale particuliere banken en de op lokaal niveau gemobiliseerde gelden aan te vullen met haar in harde valuta luidende middelen. De hoge prioriteit van de ontwikkeling van de particuliere sector vereist dat ook in de EMB een ondernemingsgeest heerst. Tevens moet de mogelijkheid van een risicodekkingsinstrument worden onderzocht als extra middel om het hefboomeffect op nieuwe investeringen te versterken. Ook zouden instrumenten moeten worden ontwikkeld om in te zetten in situaties die na afloop van een conflict ontstaan. De investeringen van de bank zouden eventueel kunnen worden aangevuld met een loket voor de verlening van projectgebonden technische bijstand.

De EMB dient goede bankpraktijken toe te passen. Teneinde erop toe te zien dat de EMB aanvullende financiering verschaft en geen voor andere sectoren noodzakelijke financiering verdringt, zouden de EMB-rentetarieven op progressieve wijze kunnen worden aangepast zodat zij de volledige kapitaalkosten weerspiegelen, met inbegrip van de risicocomponent die samenhangt met de bevordering van de activiteiten van de particuliere sector in de partnerlanden. Financiering onder gunstige voorwaarden zou alleen mogelijk zijn op een bepaald aantal terreinen (zoals bijvoorbeeld voor milieuprojecten, waar de EIB-leningen momenteel reeds voor uit de EG-begroting gefinancierde rentesubsidies in aanmerking komen) of ter aanvulling van leningfinanciering voor doelgerichte initiatieven (zoals technische bijstand of prestatieprovisies voor de ontwikkeling van MKB-financiering via het lokale bankstelsel). De EMB dient de hefboomwerking van haar interventies te maximaliseren en derhalve een actief medefinancieringsbeleid te voeren.

In de praktijk staan voor de oprichting van een regionale ontwikkelingsbank echter een aantal verschillende opties open. Aan elk van deze opties zijn voor- en nadelen verbonden, die zorgvuldig tegenover elkaar moeten worden afgewogen.

A./ Een volledig nieuwe regionale ontwikkelingsbank

Uit het oogpunt van de zichtbaarheid en de nauwe betrokkenheid van de mediterrane partnerlanden is de oprichting van een volledig nieuwe financiële instelling een aantrekkelijke optie. Het opzetten en operationeel maken van een dergelijke instelling zou echter vrij duur uitvallen en de nodige tijd (vermoedelijk ongeveer twee jaar) in beslag nemen. Voorts zou moeten worden aangegeven hoe de instelling op de bestaande praktijken en instrumenten moet voortbouwen. Het gevaar van overlapping met de lopende leningsactiviteiten van de EIB in het Middellandse-Zeegebied is bovendien zeer groot.

In het licht van de bovenbeschreven nadelen is deze optie niet verder onderzocht.

B./ Een EIB-dochter

a/ Een EIB-dochter waarin de EIB een meerderheidsbelang bezit

Wanneer de nieuwe bank als onderdeel van de EIB-groep zou worden opgericht, dan zou dit aanzienlijke synergie- en schaalvoordelen opleveren, hetgeen tot uiting zou komen in de bedrijfskosten van de nieuwe instelling. Als gevolg van haar meerderheidsbelang in het kapitaal van de bank zou de EIB in staat zijn de nieuwe instelling in haar geconsolideerde jaarrekening op te nemen. Voorts zou een aantal beheersfuncties, zoals personeelsbeheer, boekhouding, passivabeheer en juridische deskundigheid, in ruime mate kunnen worden gedeeld met de hoofdactiviteiten van de EIB binnen de Europese Unie. Deze optie zou het tevens mogelijk maken om, in de beginjaren althans, het activiteitenbeheer centraal te stellen in de nieuwe instelling. Gelet op de lage bedrijfskosten die deze optie met zich meebrengt, zou de leningrente van de dochterinstelling bovendien zeer concurrerend kunnen blijven.

Gezien de voordelen die een bank te bieden heeft, wordt voorgesteld nader op deze optie in te gaan, vooral in het licht van de reeds aanzienlijke kredietverlening van de EIB in de regio, een belangrijke troef die op deze manier kan worden uitgespeeld.

b/ Een EIB-dochter waarin de EIB een minderheidsbelang bezit

Een EIB-dochter waarin de EIB een minderheidsbelang bezit, is een optie die het midden houdt tussen een totaal nieuwe bank en een dochterinstelling waarin een meerderheidsbelang wordt aangehouden. Een dochterinstelling waarin de EIB een minderheidsbelang bezit, zou sommige van de voordelen bieden van een EIB-dochter waarin de EIB over een meerderheidsbelang beschikt. Er zou een zekere kennisoverdracht kunnen plaatsvinden vanuit de EIB en voor een aantal van de beheersfuncties van de nieuwe instelling zou tot op zekere hoogte op ondersteuning van de EIB kunnen worden gerekend. Het feit dat een dergelijke instelling in mindere mate in de EIB-groep zou zijn geïntegreerd dan een dochterinstelling waarin een meerderheidsbelang wordt aangehouden, zou een grotere flexibiliteit mogelijk maken en het tevens makkelijker maken activiteiten te ontplooien die enigszins van haar kernactiviteiten afwijken, uiteraard binnen de grenzen van het mandaat dat aan de nieuwe instelling wordt verleend.

Deze optie geeft echter aanleiding tot aanzienlijke verschillen ten opzichte van de optie waarbij een meerderheidsbelang wordt aangehouden. Zo zou consolidatie van de nieuwe bankinstelling met de EIB onmogelijk zijn en zou de instelling in veel mindere mate in de EIB-groep zijn geïntegreerd. Bovendien is het niet uitgesloten dat de kapitaalvereisten verschillen van die welke zouden gelden voor een dochterinstelling waarin de EIB een meerderheidsbelang bezit, met name indien het verhoudingsgetal betalingsverplichtingen-eigen vermogen op een ander niveau dient te worden vastgesteld. Geringere schaalvoordelen kunnen leiden tot hogere bedrijfskosten - in vergelijking met de optie waarbij een meerderheidsbelang wordt aangehouden - en aldus de leningrente van de nieuwe instelling beïnvloeden, in die zin dat zij op een hoger peil zou moeten worden vastgesteld dan bij een geconsolideerde dochterinstelling het geval zou zijn.

5.3 Kenmerken van een EIB-dochter

Een EIB-dochter, ongeacht of de EIB daarin een minderheidsbelang dan wel een meerderheidsbelang bezit, zou een volwaardig lidmaatschap van de partnerlanden mogelijk maken. Zij zou met de in punt 5.2.ii beschreven opdracht worden belast. De lopende leningen van de EIB in de regio, waarvoor een Gemeenschapsgarantie is verleend, zouden aan de nieuwe instelling worden overgedragen, waarbij voor eenzelfde bedrag aan verplichtingen zou worden overgeheveld. Wat de inkomsten betreft, zou de nieuwe bank de netto-opbrengsten ontvangen die de lopende EIB-leningen in het Middellandse-Zeegebied opleveren, waardoor de netto oprichtingskosten lager zouden uitvallen dan wanneer een nieuwe autonome instelling in het leven zou worden geroepen. De bestaande niet-leningsinstrumenten, zoals de participatie- of quasi-participatieregelingen die momenteel door de EIB worden beheerd en in het kader van het MEDA-programma worden gefinancierd, zouden eveneens aan de nieuwe instelling kunnen worden overgedragen. De overname van bestaande instrumenten zou niet alleen overlapping vermijden, maar ook een efficiënte en spoedige oprichting van een nieuwe instelling mogelijk maken.

De EMB zou van voldoende kapitaal moeten worden voorzien om haar financiële status te verzekeren en haar leningkosten tot een minimum te beperken. Momenteel geldt voor EIB-leningen ten behoeve van projecten in het Middellandse-Zeegebied een algemene garantie van 65% van het totaalbedrag die ten laste komt van de communautaire begroting. De lopende leningsactiviteiten in het Middellandse-Zeegebied zouden weliswaar garanties ten laste van de EG-begroting blijven genieten, maar de toekomst van de EG-begrotingsgaranties voor deze leningen en de gevolgen daarvan voor de EG-begroting en voor de totale leningsniveaus in dat gebied verdienen nader onderzoek. Het EMB-verhoudingsgetal tussen betalingsverplichtingen en eigen vermogen zou het met de activiteiten verbonden risico moeten weerspiegelen. Ter illustratie: in het licht van de meest recente ervaring op dit gebied, namelijk de oprichting van de EBWO, kan het ter dekking van de eerste vier werkingsjaren van de instelling [2003-2006] benodigde kapitaal op 7 à 12 miljard EUR worden geraamd. Teneinde een groot hefboomeffect van de financiering te waarborgen en de budgettaire lasten van de oprichting van de nieuwe instelling tot een minimum te beperken, zou 20% of 30% van het kapitaal van de EMB worden gestort (indicatieve percentages). De resterende middelen zouden op de markt worden opgenomen in de vorm van leningen. Het aanvangskapitaal van de EMB zou geleidelijk worden opgetrokken naarmate de effectieve risicopositie van de instelling vergroot.

Teneinde het Europees karakter van de EMB te waarborgen, worden alle EU-aandeelhouders samen - de lidstaten, de Europese Gemeenschap en de EIB - geacht het grootste deel van het kapitaal in te brengen. Het is tevens van cruciaal belang dat ook de mediterrane partnerlanden een aanzienlijk deel van het EMB-kapitaal inbrengen om hun volledige betrokkenheid bij het besluitvormingsproces te garanderen. In de aanvangsfase zou de initiële kerngroep van aandeelhouders bestaan uit de EU-leden en de mediterrane partnerlanden. In een latere fase kan de EMB, indien de stichtende leden zulks passend achten, eventueel overwegen andere aandeelhouders toe te laten, mits deze in de regio dezelfde politieke doelstellingen als de EU nastreven. De EMB zou worden bestuurd door een raad van gouverneurs op ministerieel niveau en een raad van bewind waarvan de leden niet permanent in de bank aanwezig zijn. De door de raad van gouverneurs verstrekte richtsnoeren moeten ervoor zorgen dat het optreden van de EMB spoort met het in de context van het proces van Barcelona uitgestippelde beleid. Een adequate personeelsbezetting zou het EMB-lidmaatschap weerspiegelen, bijdragen tot de bevordering van een gemeenschappelijke bancaire en financiële cultuur en het gevoel van betrokkenheid versterken.

Ook de financieringsbronnen van de EMB dienen het lidmaatschap te weerspiegelen: het aandelenkapitaal dient te worden verschaft uit de respectieve begrotingen van de EU-lidstaten, de EG en de partnerlanden. De EIB dient haar deelneming met eigen middelen te financieren. In de veronderstelling dat het communautaire aandeel in het EMB-kapitaal 5% à 10% bedraagt, kan het potentiële effect op de EG-begroting van de eerste kapitaalinbreng in het kader van de huidige financiële vooruitzichten op 70 à 360 miljoen EUR worden geraamd (indicatieve bedragen) [8], waarvan de financiering nog moet worden verzekerd. Na 2006 zal in het kader van de volgende financiële vooruitzichten waarschijnlijk een aanvullende kapitaalinbreng nodig zijn om verdere groei en een betere verhouding tussen betalingsverplichtingen en eigen vermogen mogelijk te maken. In de stichtingsperiode zal het wellicht nodig zijn een aantal technische studies te laten verrichten, waarvan de kosten op 500 000 EUR worden geraamd.

[8] Laag scenario: 7 miljard EUR kapitaal x 5% EG-aandeel x 20% gestort = 70 miljoen EUR.

6. Conclusie

1. De uiteindelijke keuze zal moeten worden gemaakt in overleg met de partnerlanden. In dit stadium en in het licht van de respectieve voor- en nadelen van elke optie zou de eenvoudigste en snelste oplossing om de financiële steunverlening door de EU tot leniging van de onderkende financiële noden te intensiveren, er evenwel in bestaan een EIB-dochter op te richten. De EMB zou de lopende EIB-activiteiten in de regio overnemen, waardoor overlapping tussen EU-instrumenten en -instellingen zou worden vermeden. De EMB zou tevens volledige betrokkenheid van de partnerlanden mogelijk maken. De oprichting van een dochterinstelling waarin de EIB een meerderheidsbelang bezit, zou, vanwege de grote schaalvoordelen binnen de EIB-groep, de geringste bedrijfskosten met zich meebrengen, en is derhalve de meest kosteneffectieve oplossing. Daarom wordt geconcludeerd dat aan de geconstateerde behoeften het best kan worden tegemoet gekomen door de EMB op te richten als een EIB-dochter waarin de EIB een meerderheidsbelang bezit.

2. Zodra over de basisbeginselen van deze nieuwe financiële instelling overeenstemming is bereikt, dient de Commissie, in samenwerking met de EIB, de lidstaten en de partnerlanden, na te gaan welke praktische stappen moeten worden ondernomen om deze instelling op te richten.

BIJLAGE 1

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

BIJLAGE 2

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>