Home

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende financiële zekerheidsovereenkomsten

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende financiële zekerheidsovereenkomsten

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende financiële zekerheidsovereenkomsten /* SEC/2002/0278 def. - COD 2001/0086 */


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende financiële zekerheidsovereenkomsten

2001/0086 (COD)

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende financiële zekerheidsovereenkomsten

1. ACHTERGROND

Datum van indiening van het voorstel bij het EP en de Raad (document COM(2001)168 def. - 2001/0086 (COD)): // 27.3.2001

Datum van het advies van het Economische en Sociaal Comité [1]: // 28.11.2001

[1] PB C ..., ..., blz. ...

Datum van het advies van het Europees Parlement in eerste lezing [2]: // 13.12.2001

[2] PB C ..., ..., blz. ..., rapporteur: Fernández Perez Royo.

Datum van vaststelling van het gemeenschappelijk standpunt [3]: // 5.3.2002

[3] PB C ..., ..., blz. ...

2. DOEL VAN HET VOORSTEL VAN DE COMMISSIE

Met de voorgestelde richtlijn wordt beoogd de voornaamste problemen met betrekking tot het grensoverschrijdend gebruik van zakelijke zekerheden in de financiële wholesalemarkten op te lossen. Dit bevordert de integratie van de Europese financiële markt en garandeert dat de voordelen van de eenheidsmunt ten volle worden benut. Het voorstel maakt een einde aan de bestaande administratieve lasten en ingewikkelde regelgeving, en brengt een duidelijk kader van rechtszekerheid op het gebied van zakelijke zekerheden tot stand door:

- te voorzien in doeltreffende en eenvoudige communautaire regelgeving voor de vestiging van zekerheden;

- zekerheidsovereenkomsten in beperkte mate te vrijwaren tegen bepaalde voorschriften van de insolventiewetgeving, met name die welke de effectieve realisatie van zekerheden kunnen belemmeren of twijfel kunnen doen rijzen omtrent de geldigheid van gangbare technieken;

- rechtszekerheid te scheppen inzake de grensoverschrijdende verschaffing van zakelijke zekerheden in de vorm van giraal overdraagbare effecten, door uitbreiding van de in de Finaliteitsrichtlijn 98/26/EG [4] neergelegde beginselen om te bepalen waar dergelijke effecten gelokaliseerd zijn;

[4] PB L 166 van 11.6.1998, blz. 45.

- de kostbare formaliteiten voor het tot stand komen of afdwingen van zekerheidsovereenkomsten aan banden te leggen;

- te zorgen voor doeltreffende overeenkomsten waarbij het de zekerheidsnemer is toegestaan de zakelijke zekerheden voor zijn eigen doeleinden te hergebruiken in de vorm van een zakelijk zekerheidsrecht, de traditionele manier om zakelijke zekerheid te verstrekken.

3. COMMENTAAR OP HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

3.1. Algemeen

Hoewel grote delen van de oorspronkelijke tekst van het voorstel opnieuw zijn geformuleerd, blijft de essentie van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie in het gemeenschappelijk standpunt behouden. De Commissie steunde dan ook de tekst van het met eenparigheid van stemmen tijdens de ECOFIN-bijeenkomst van 13 december 2001 bereikte politieke akkoord waarbij haar oorspronkelijke voorstel mondeling werd geamendeerd (en zij geen schriftelijk gewijzigd voorstel opstelde). De weinige materiële wijzigingen in het gemeenschappelijk standpunt betreffen:

- de werkingssfeer;

- de voorwaarden waaraan de partijen die een financiële zekerheidsovereenkomst sluiten moeten voldoen om door de richtlijn te worden beschermd, zoals bijvoorbeeld de wijze waarop de overeenkomst bevestigd en door de partijen ondertekend moeten zijn;

- de toe-eigening van een zakelijke zekerheid door de zekerheidsnemer bij een tot gedwongen uitvoering van de overeenkomst aanleiding gevende gebeurtenis;

- artikel 9 (10 in het oorspronkelijke voorstel) over rechtsconflicten, waarin de lokatie van giraal overdraagbare effecten wordt bepaald en daarmee ook het toepasselijke recht betreffende de eigendomsaspecten van dergelijke effecten, als bedoeld in artikel 9, lid 2, van Richtlijn 98/26/EG.

Deze wijzigingen die het gemeenschappelijk standpunt in het oorspronkelijke voorstel van de Commissie aanbrengt, en die de algemene strekking van de amendementen van het Parlement weerspiegelen, worden hieronder uitvoerig besproken. Voorts komen de overige wijzigingen aan de orde die door middel van het gemeenschappelijk standpunt in het oorspronkelijke voorstel zijn aangebracht.

3.2. In het gemeenschappelijk standpunt verwerkte amendementen van het Parlement

3.2.1. Overwegingen

3.2.1.1. Algemeen

Bij de stemming tijdens de eerste lezing heeft de Commissie de amendementen op de preambule van het Parlement aanvaard. Andere wijzigingen in de tekst van het gemeenschappelijk standpunt hebben betrekking op wijzigingen in de artikelen, of verduidelijken de interpretatie van de bestaande artikelen overeenkomstig het oorspronkelijke voorstel.

3.2.1.2. Overwegingen waarin amendementen van het Parlement zijn verwerkt

Amendement 1 van het Parlement is in het gemeenschappelijk standpunt overgenomen. Daarom is de tweede zin van overweging 11, waarin werd benadrukt dat de richtlijn geen bescherming biedt voor zogenaamde "aanvullende zekerheden ter dekking van het kredietrisico" (aanvullende zekerheden die worden verlangd naar aanleiding van de verslechtering van de kredietwaardigheid van de zekerheidsverschaffer), geschrapt, en blijft de bescherming van dergelijke zekerheden een zaak van het nationaal recht.

Amendement 2, dat de schrapping van overweging 14 inzake de comitéprocedure aanbeveelt, is eveneens overgenomen naar analogie met de schrapping van de artikelen 10 en 11 over hetzelfde onderwerp.

3.2.1.3. Door het gemeenschappelijk standpunt in de overwegingen aangebrachte wijzigingen, los van de amendementen van het Parlement

De volgende overwegingen in de tekst van het gemeenschappelijk standpunt zijn vrijwel identiek met de overwegingen van het oorspronkelijke voorstel: 1-3, 5 (4 van het oorspronkelijke voorstel), 7 (5), 12 (7), 14 (10), 21 (15) en 22 (16). In deze overwegingen worden de wezenlijke strekking en doelstellingen van het voorstel beschreven.

De volgende nieuwe overwegingen ondersteunen de interpretatie van het oorspronkelijke Commissievoorstel: 4, 6, 10 (de helft van de tekst is afkomstig van artikel 4, lid 2, van het oorspronkelijke voorstel), 13, 15, 16 (de eerste zin is overgenomen van de oorspronkelijke overweging 11), 17, 19 en 20. De in deze overwegingen gebruikte termen bevestigen met name de evenwichtige benadering die in het voorstel wordt gekozen: het bevorderen van niet-formalistische procedures waarbij een aantal van de bestaande financiële technieken wordt gebruikt (zoals het verstrekken van aanvullende financiële zekerheden of het recht op hergebruik van verstrekte zekerheden) worden beschermd tegen bepaalde automatische ontwijkingsregels, zonder dat dit afbreuk doet aan bestaande gerechtelijke beschermingsmaatregelen a posteriori, die noodzakelijk blijven in geval van kwade trouw en commercieel onverstandige transacties.

De volgende overwegingen zijn nieuw of gewijzigd overeenkomstig wijzigingen in de artikelen: 8 (komt overeen met overweging 8 in het oorspronkelijke voorstel), 9 (6), 11 en 18 (13). De wijzigingen in overwegingen 8 en 9 stroken met de amendementen 3 en 17 met betrekking tot de artikelen, dat wil zeggen dat zij betrekking hebben op het artikel inzake wetsconflicten en de eis dat de financiële zekerheden moeten zijn verstrekt om in de werkingssfeer van de richtlijn te vallen (verder wordt in overweging 11 nader aangegeven hoe de financiële zekerheidstransactie daartoe moet worden bewezen). In overweging 18 wordt het gebruik van contanten als zakelijke zekerheid uiteengezet.

Overweging 9 van het oorspronkelijke voorstel (inzake tegenpartijen uit derde landen) is geschrapt.

3.2.2. Dispositief

3.2.2.1. Algemeen

De amendementen van het Parlement op de artikelen werden door de Commissie tijdens de stemming in eerste lezing aanvaard, zij het in enigszins gewijzigde bewoordingen om de tekst aan te passen aan die van het gemeenschappelijk standpunt.

3.2.2.2. Artikelen waarin de amendementen van het Parlement in eerste lezing zijn verwerkt

- Amendementen 3, 4, 10, 11 en 12 - artikelen 1 en 2 (artikelen 2 en 3 van het oorspronkelijke voorstel)

De voorwaarden waaraan de partijen moeten voldoen die conform de richtlijn een financiële zekerheidsovereenkomst sluiten, zijn uiteindelijk na langdurige en ingewikkelde onderhandelingen nauwkeurig geregeld. Krachtens artikel 2 van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie was slechts een schriftelijk contract (ook in elektronische vorm) vereist waarin de voorwaarden van de zekerheidsovereenkomst waren vastgelegd. De overeenkomst zelf moest bovendien ondertekend zijn door de zekerheidsverschaffer (ook een elektronische handtekening met authenticatie was toegestaan). Deze voorwaarden zijn evenwel aangepast om de marktdeelnemers een nog flexibeler kader te bieden, overeenkomstig de amendementen 3 en 10 van het Parlement evenals artikel 1, lid 5, van het gemeenschappelijk standpunt, dat bepaalt dat de verschaffing van financiële zekerheid met schriftelijke stukken moet worden aangetoond. Bovendien wordt in artikel 1, lid 5, van het gemeenschappelijke standpunt bepaald dat de overeenkomst met schriftelijke stukken of "op juridisch gelijkwaardige wijze" moet worden aangetoond, hetgeen in prudentieel opzicht werkbaar/gezond is en daarnaast flexibel genoeg is om verenigbaar te zijn met het standpunt van het Parlement en om aanvaardbaar te zijn voor de Commissie.

De definitie van "schriftelijk" is dienovereenkomstig herzien: zo komt artikel 2, lid 3, van het gemeenschappelijk standpunt in grote lijnen overeen met amendement 12 van het Parlement. Een andere belangrijke voorwaarde waaraan een financiële zekerheidsovereenkomst moet voldoen om binnen het toepassingsgebied van de richtlijn te vallen is overdracht, dat wil zeggen de overdracht van eigendom of controle aan de zekerheidsnemer of een persoon die namens hem optreedt. Dit komt tot uiting in de term "verschaft" van de definitie van financiële zekerheid zoals vervat in artikel 2, lid 2, van het gemeenschappelijke standpunt evenals in amendement 11 van het Parlement. Tenslotte verwijzen de bepalingen van het gemeenschappelijke standpunt naar de "financiële" zekerheidsovereenkomst, zoals in amendement 4 wordt verduidelijkt.

- Amendementen 5 t/m 9, 18 en 19 - Artikel 1, lid 2 (artikel 2, lid 4 van het oorspronkelijke voorstel)

De personele werkingssfeer van het richtlijnvoorstel is eveneens aangepast om rekening te houden met de uitgesproken mening van zowel het Europees Parlement als de Raad. In het oorspronkelijke voorstel omvatte deze werkingssfeer overheidsinstanties, financiële instellingen onder bedrijfseconomisch toezicht en grote ondernemingen die op basis van bepaalde drempelbedragen werden gedefinieerd; deze drempelbedragen konden via een comitéprocedure worden geactualiseerd. Deze benadering is door het Parlement evenwel niet overgenomen; de amendementen 5 en 9 verruimen deze werkingssfeer door alle soorten ondernemingen binnen het toepassingsgebied te brengen, mits hun tegenpartij in globale termen, hetzij een financiële instelling, hetzij een overheidsinstantie is. Artikel 1, lid 2, van het gemeenschappelijk standpunt bevat hetzelfde prudentiële uitgangspunt en vormt tevens een politiek compromis doordat hierin een "opt-out"-clausule is opgenomen waarmee de lidstaten niet-financiële ondernemingen van de werkingssfeer kunnen uitsluiten; sommige lidstaten waren namelijk van mening dat de opneming van alle soorten niet-financiële ondernemingen in geval van faillissement tot moeilijkheden zou kunnen leiden ten aanzien van de rangorde van schuldeisers.

De Commissie heeft deze clausule aanvaard omdat zij verwacht dat hiervan slechts een zeer beperkt gebruik zal worden gemaakt en dat, indien zij wordt toegepast, de gevolgen ervan gering zullen zijn. Volgens de Commissie zou het zeer moeilijk of uiterst schadelijk voor een lidstaat zijn om bepaalde ondernemingen permanent van de voordelen van de richtlijn uit te sluiten, te meer daar sommige grote ondernemingen op de wholesalemarkt al gebruik maken van zekerheidstechnieken.

Afgezien van de wijzigingen in de algemene structuur van de personele werkingssfeer brengt artikel 1, lid 2, van het gemeenschappelijke standpunt bovendien nadere verduidelijkingen aan in de definitie van de betrokken instellingen, waarbij vrijwel dezelfde bewoordingen worden gebruikt als in de amendementen 6 tot en met 8 van het Parlement.

Overeenkomstig amendement 9 van het Parlement zijn de drempelbedragen waarmee het soort ondernemingen wordt afgebakend die onder de werkingssfeer van de richtlijn vallen, geschrapt. Evenzo zijn de oorspronkelijke artikelen 11 en 12 inzake de comitéprocedure, die thans overbodig zijn geworden, geschrapt overeenkomstig de amendementen 18 en 19 van het Parlement.

- Amendementen 13 en 14 - Artikel 4 (artikel 5 van het oorspronkelijke voorstel)

Wanneer een tot gedwongen uitvoering van de overeenkomst aanleiding gevende gebeurtenis plaatsvindt, waardoor de zekerheidsnemer gerechtigd is de financiële zekerheidsovereenkomst te vereffenen, stond het oorspronkelijke voorstel van de Commissie de zekerheidsnemer reeds toe de zekerheden in de vorm van financiële instrumenten, te verkopen. Naast verkoop staat het gemeenschappelijke standpunt tevens toe-eigening door de zekerheidsnemer toe, op voorwaarde dat de partijen een overeenkomst hebben gesloten waarin tevens is bepaald hoe de zekerheden moeten worden gewaardeerd, overeenkomstig de amendementen 13 en 14 van het Parlement. In sommige lidstaten bestaat evenwel als grondbeginsel de verplichting dat zekerheden tegen marktvoorwaarden worden gerealiseerd om ervoor te zorgen dat de zekerheden onafhankelijk en op basis van de marktwaarde worden gewaardeerd. Besloten werd derhalve om in het gemeenschappelijk standpunt een bepaling op te nemen die inhoudt dat de lidstaten die op de dag van inwerkingtreding van de richtlijn geen toe-eigening toestaan, deze techniek niet behoeven te erkennen.

- Amendement 15 - Artikel 5 (artikel 6 van het oorspronkelijke voorstel)

De tekst van het gemeenschappelijk standpunt verduidelijkt, overeenkomstig amendement 15 van het Parlement, dat de zekerheidsnemer uitsluitend een recht van gebruik van verschafte zekerheden mag uitoefenen indien dit door de partijen in de financiële zekerheidsovereenkomst is vastgelegd.

- Amendement 17 - Artikel 9 (artikel 10 van het oorspronkelijke voorstel)

Het artikel over rechtsconflicten is grondig gewijzigd: met name is lid 2 in het gemeenschappelijke standpunt geschrapt, overeenkomstig amendement 17 van het Parlement, om niet vooruit te lopen op de besprekingen die momenteel in het kader van de conferentie van Den Haag inzake internationaal privaatrecht worden gevoerd. Deze besprekingen hebben betrekking op de zelfde vraagstukken op het gebied van rechtsconflicten als dit artikel. Daarnaast zijn de resterende bepalingen nader verduidelijkt om rekening te houden met het ontwerpverdrag van 's Gravenhage.

- Amendement 20 - Artikel 11 (artikel 12 in het oorspronkelijke voorstel)

Amendement 20 geeft het standpunt van het Parlement weer dat de richtlijn één jaar eerder ten uitvoer moet worden gelegd (eind 2003) dan oorspronkelijk in het voorstel van de Commissie was gepland (eind 2004). Gezien de complexe gevolgen van de richtlijn voor eigendomsrechten, het faillissementsrecht en de voorschriften op het gebied van rechtsconflicten, bepaalt het gemeenschappelijke standpunt slechts dat de lidstaten binnen 18 maanden na de inwerkingtreding van de richtlijn, hieraan moeten voldoen. Het is evenwel, gezien de conclusies van de Europese Raad van Stockholm (2001), duidelijk dat de lidstaten het erover eens zijn dat alles in het werk moet worden gesteld om tegen eind 2003 een geïntegreerde effectenmarkt tot stand te brengen. Dit gezamenlijke streven vraagt om een snelle aanneming en tenuitvoerlegging van de richtlijn.

3.2.2.3. Nieuwe door de Raad toegevoegde bepalingen

- Artikel 1 (artikelen 1 en 2 van het oorspronkelijke voorstel)

Artikel 1, lid 4, onder b) van het gemeenschappelijke standpunt biedt de lidstaten de mogelijkheid om financiële instrumenten die rechtstreeks verbonden zijn met de productiemiddelen van de zekerheidsverschaffer, van de werkingssfeer van de richtlijn uit te sluiten. Doel is om te voorkomen dat de mogelijkheden voor zekerheidsverschaffers om saneringsmaatregelen vast te stellen, in gevaar worden gebracht. Dit strookt volledig met het oorspronkelijke voorstel, dat nooit heeft beoogd om bijvoorbeeld vastgoed of roerende goederen binnen de werkingssfeer van de richtlijn te brengen.

Artikel 1, lid 6, van het oorspronkelijke voorstel, waarin de "betrokken financiële verplichtingen" die onder de richtlijn moeten vallen worden gedefinieerd, is verplaatst naar de definities van artikel 2, lid 1, onder f).

- Artikel 2 (artikel 3 van het oorspronkelijke voorstel)

De volgende definities zijn geschrapt omdat zij overbodig zijn: "repo-overeenkomst", "zekerheidsverschaffer", "zekerheidsnemer", "financiële zekerheden", "betrokken intermediair" en "rekening voor het aanhouden van zekerheden in de vorm van effecten". In artikel 1, lid 4, onder a), van het gemeenschappelijke standpunt is evenwel een definitie van "financiële zekerheden" opgenomen. In artikel 2, lid 1, onder d) van het gemeenschappelijke standpunt is tevens een nieuwe definitie van "contanten" opgenomen, om fysieke bankbiljetten van de werkingssfeer van de richtlijn uit te sluiten.

- Artikel 3 (artikel 4 in het oorspronkelijke voorstel)

Om een niet-formalistische uitvoering van financiële zekerheidsovereenkomsten te bevorderen, bevatte het oorspronkelijke voorstel van de Commissie een (niet-uitputtende) lijst van onnodige "formaliteiten". Deze waren onnodig omdat zij verder gingen dan de formele vereisten die in het oorspronkelijke artikel 2 waren vastgesteld (zie hierboven onder 3.2.2.2). Deze lijst van voorbeelden die oorspronkelijk in het artikel 4, lid 2, was opgenomen is verplaatst naar overweging 10. Artikel 3, lid 1, verduidelijkt bovendien dat het vervullen van enige formaliteit niet mag worden geëist om de verschaffing van financiële zekerheid aan te tonen. Evenzo is de verwijzing in het vroegere artikel 4, lid 1, naar de voorwaarden die in het oorspronkelijke artikel 2 worden genoemd, en waarin wordt bepaald dat geen andere formaliteiten nodig zijn om de financiële zekerheidsovereenkomst geldig te maken tegenover derden, vervangen door een nieuw artikel 3, lid 2.

- Artikel 4 (artikel 5 van het oorspronkelijke voorstel)

In het oorspronkelijke artikel 5, lid 1, werden de voorwaarden vastgelegd waaronder een zekerheidsnemer verstrekte financiële zekerheden mag realiseren zodra een tot gedwongen uitvoering van de overeenkomst aanleiding gevende gebeurtenis plaatsvindt (zie "toe-eigening" hierboven). Dit lid is in het gemeenschappelijke standpunt onderverdeeld in artikel 4, leden 1 en 4. Artikel 5, lid 2, van het oorspronkelijke voorstel, dat vervroegde verrekening toestaat, is in het gemeenschappelijk standpunt verplaatst naar artikel 7, lid 2.

Artikel 4, lid 6, van het gemeenschappelijke standpunt, dat overeenkomt met het oorspronkelijke artikel 5, lid 4, waarin werd bepaald dat de waardering van financiële zekerheden tegen commercieel redelijke voorwaarden diende te geschieden, is verruimd en heeft tevens betrekking op de berekening van de betrokken financiële verplichtingen in verband met vervroegde verrekening overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 7 van het gemeenschappelijk standpunt.

- Artikel 5 (artikel 6 van het oorspronkelijke voorstel )

Artikel 5 van het gemeenschappelijk standpunt regelt het gebruiksrecht van verschafte zekerheden van de zekerheidsnemer. Artikel 5, lid 2, verduidelijkt dat de zekerheidsnemer, indien hij hierover overeenstemming met de zekerheidsverschaffer heeft bereikt, de waarde van de met de betrokken financiële verplichtingen gelijkwaardige zekerheid kan verrekenen in plaats van deze opnieuw over te dragen op de zekerheidsverschaffer, en aflossing van de lening kan verlangen. Verder is het oorspronkelijke lid 3 geschrapt omdat dit overbodig is geworden.

In het nieuwe lid 4 van artikel 5 van het gemeenschappelijk standpunt wordt verduidelijkt dat het gebruik van een financiële zekerheid er niet toe leidt dat de financiële zekerheidsovereenkomst haar geldigheid verliest jegens derden omdat de zakelijke zekerheid niet meer in het bezit of onder de controle is van de zekerheidsverschaffer, zoals in artikel 1, lid 5, en artikel 2, lid 2, wordt verlangd.

- Artikel 6 (artikel 7 van het oorspronkelijke voorstel)

Gezien het belang van vervroegde verrekening bij financiële zekerheidsovereenkomsten in de vorm van eigendomsoverdrachten en repo-overeenkomsten, bevestigt het nieuwe lid 2 van artikel 6 van het gemeenschappelijke standpunt dat dergelijke overeenkomsten kunnen worden beëindigd door middel van vervroegde verrekening, indien dit door de partijen bij de overeenkomst is afgesproken.

- Artikel 7 (artikel 8 van het oorspronkelijke voorstel)

De leden 1 en 2 van artikel 8 van het oorspronkelijke voorstel inzake de algemene bescherming van vervroegde verrekening, zijn in lid 1 van artikel 7 samengevoegd. Het nieuwe artikel 7, lid 2, dat vervroegde verrekening uitdrukkelijk vrijstelt van bepaalde formele vereisten, is van artikel 5, lid 2 van het oorspronkelijke voorstel overgenomen.

- Artikel 8 (artikel 9 van het oorspronkelijke voorstel)

Het doel van het oorspronkelijke voorstel om enkele van de belangrijkste gangbare technieken in de markt (bv. "aanvullende" financiële zekerheden en "substitutie" van zekerheden) te beschermen tegen de insolventiewetgeving, evenals tegen de "nuluurregels" (deze regels verlenen terugwerkende kracht aan gebeurtenissen die tot insolventie aanleiding hebben gegeven, waardoor deze gebeurtenissen verondersteld worden een aanvang te hebben genomen om middernacht ("nul uur")), kreeg brede ondersteuning in het Parlement en de Raad. Na technische besprekingen in de Raad is dit artikel evenwel in het gemeenschappelijk standpunt opnieuw geformuleerd, zonder dat de inhoud werd gewijzigd.

Niettemin is in artikel 8 van het gemeenschappelijk standpunt een nieuw lid 2 opgenomen dat bedoeld is om zekerheidsnemers aan wie na de inleiding van een insolventieprocedure een financiële zekerheid is verstrekt, te beschermen, mits zij kunnen aantonen dat zij te goeder trouw hebben gehandeld. De Commissie juichte deze bepaling toe, omdat zij aansluit bij een soortgelijke bepaling in artikel 3, lid 1, van Richtlijn 98/26/EG.

- Artikel 10

Artikel 10 van het gemeenschappelijk standpunt verplicht de Commissie om aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit te brengen over de toepassing van deze richtlijn en met name over de bovenbeschreven "opt-out"-clausules en de invoering van een gebruiksrecht van verschafte financiële zekerheden in artikel 5, en wel uiterlijk drie jaar na de datum van inwerkingtreding.

4. CONCLUSIE

De Commissie is van mening dat het gemeenschappelijk standpunt de voornaamste elementen van haar voorstel en van de amendementen van het Europees Parlement die zij heeft aanvaard en die tijdens de besprekingen in de Raad in het gemeenschappelijk standpunt zijn verwerkt, heeft behouden. De Commissie onderschrijft de tekst van het gemeenschappelijke standpunt inzake deze langverwachte richtlijn die van het grootste belang is, zowel voor de deelnemers in de financiële wholesalemarkt alsook met het oog op de totstandbrenging van een geïntegreerde effectenmarkt tegen eind 2003.