Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de "Mededeling van de Commissie De Europese onderzoekruimte: een nieuwe aanpak Versterking en heroriëntering van bestaande perspectieven, opening van nieuwe perspectieven" (COM(2002) 565 def.)
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de "Mededeling van de Commissie De Europese onderzoekruimte: een nieuwe aanpak Versterking en heroriëntering van bestaande perspectieven, opening van nieuwe perspectieven" (COM(2002) 565 def.)
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de "Mededeling van de Commissie De Europese onderzoekruimte: een nieuwe aanpak Versterking en heroriëntering van bestaande perspectieven, opening van nieuwe perspectieven" (COM(2002) 565 def.)
Publicatieblad Nr. C 095 van 23/04/2003 blz. 0048 - 0053
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de "Mededeling van de Commissie 'De Europese onderzoekruimte: een nieuwe aanpak Versterking en heroriëntering van bestaande perspectieven, opening van nieuwe perspectieven'"
(COM(2002) 565 def.)
(2003/C 95/13)
Op 17 oktober 2002 heeft de Commissie overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over de volgende Commissiemededeling de voornoemde mededeling.
De gespecialiseerde afdeling "Interne markt, productie en consumptie", die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden van het Comité was belast, heeft op 29 januari 2003 advies uitgebracht; rapporteur was de heer Wolf.
Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens de 397e zitting van 26 en 27 februari 2003 (vergadering van 26 februari) het volgende advies uitgebracht, dat met 72 stemmen vóór en 7 stemmen tegen, bij 4 onthoudingen, is goedgekeurd.
1. Samenvatting
- Het Comité is ingenomen met de onderhavige Commissiemededeling en steunt de doelstellingen ervan.
- Het Comité wijst opnieuw op het belang van een Europese onderzoeksruimte. Het heeft waardering voor de vorderingen die inmiddels zijn gemaakt ter verwezenlijking van de Europese onderzoeksruimte en een "interne markt voor onderzoek".
- In het algemeen steunt het Comité ook de afzonderlijke maatregelen die de Commissie voorstelt.
- Het Comité adviseert echter nieuwe maatregelen inzake het bevorderen van onderzoek, coördinatie, netwerken en integratie en het tempo waarin deze worden doorgevoerd aan te passen aan de delicate voorwaarden voor wetenschap en onderzoek op topniveau.
- Het Comité beklemtoont dat mobiliteit van wetenschappers en onderzoekers als dragers van informatie en katalysatoren van netwerken van fundamenteel belang is en steunt de desbetreffende voorstellen van de Commissie dan ook. Bij stimuleringsmaatregelen en voorschriften op onderzoeksgebied zou aandacht geschonken moeten worden aan de factoren die de mobiliteit bemoeilijken; er moet het nodige worden gedaan om deze belemmeringen weg te nemen en de mobiliteit juist te bevorderen.
- Het Comité is uitgesproken voorstander van een communautair octrooi.
- Bij de beoogde coördinatie van het onderzoeksbeleid van de lidstaten pleit het Comité voor een genuanceerde benadering. Het steunt alle maatregelen waarmee onderzoekers en onderzoeksinstellingen zelf voor coördinatie op Europees niveau kunnen zorgen. Mede vanwege het subsidiariteitsbeginsel mag de Commissie zelf alleen coördinatiemaatregelen treffen voor die thematische doelstellingen en materiële vereisten (grote installaties en infrastructuur) waarbij coördinatie boven het niveau van de lidstaten ook echt nuttig of noodzakelijk is.
- Het Comité steunt daarom de inspanningen van de Commissie om een Europese onderzoeksinfrastructuur m.i.v. de benodigde grote installaties tot stand te brengen.
- Het Comité steunt het doel van de Commissie om de technisch-wetenschappelijke samenwerking tussen regio's met een verschillend technologisch ontwikkelingsniveau in de eerste plaats via het Fonds voor regionale ontwikkeling te steunen en hiervoor ook meer geld uit te trekken.
- Met betrekking tot het belangrijke thema "Wetenschap en samenleving" verwijst het Comité naar het advies dat het onlangs hierover heeft uitgebracht.
- Over het thema "Verhoging van de particuliere investeringen in de onderzoekssector" zal het Comité een apart advies uitbrengen.
2. Achtergrond
2.1. Het concept van een Europese onderzoeksruimte en de maatregelen om deze onderzoeksruimte te realiseren werden door de Commissie begin 2000 voorgesteld(1) en reeds in maart 2000 door de Europese Raad in Lissabon bekrachtigd. Het concept werd vervolgens nader uitgewerkt in het voorstel van de Commissie voor het Zesde Kaderprogramma(2) en in voorstellen inzake de regels voor deelname(3).
2.2. Het Comité heeft uitvoerige adviezen(4) over deze voorstellen uitgebracht. Daarin gaf het expliciet zijn steun aan de ontwikkeling van een Europese onderzoeksruimte en wees het op het fundamentele belang van wetenschap, onderzoek en ontwikkeling als basis en motor van welvaart en concurrentievermogen. Bovendien stelde het Comité dat de technisch-wetenschappelijke vooruitgang grotendeels te danken is aan de gemeenschappelijke culturele verworvenheden binnen Europa, waarmee ook de historische betekenis van de Europese onderzoeksruimte duidelijk wordt en een wezenlijke bijdrage tot de Europese integratie wordt geleverd.
2.3. Daarbij heeft het Comité ook de details van bovengenoemde Commissievoorstellen van de Commissie geanalyseerd en in sommige gevallen bedenkingen geuit en concrete aanbevelingen voor wijzigingen en verdere ontwikkeling gedaan. In feite ging het het Comité erom een optimaal klimaat voor onderzoek en ontwikkeling te creëren en bij de interactie van de drie grondpijlers (fundamenteel onderzoek, toegepast onderzoek en ontwikkeling) voor een evenwichtige ondersteuning van alle drie pijlers te zorgen. Sommige aanbevelingen en constateringen zijn ook nu weer relevant en zullen hierna opnieuw aan de orde komen.
3. De Commissiemededeling
3.1. Als uitgangspunt van haar mededeling stelt de Commissie vast dat haar initiatieven en maatregelen hebben bijgedragen tot een verandering van de basisvoorwaarden voor het Europese onderzoeksbeleid. Op nationaal niveau is men zich namelijk bewust geworden van de Europese onderzoeksdimensie; het heeft allen die bij het onderzoek in Europa betrokken zijn nader tot elkaar helpen brengen, is bevorderlijk gebleken voor nieuwe samenwerkingsinitiatieven en heeft geleid tot de vaststelling en goedkeuring van een in dit opzicht sterk geheroriënteerd kaderprogramma voor onderzoek. Ondanks de op deze verschillende terreinen gemaakte vorderingen is het echter volgens de Commissie nog niet goed gelukt de medewerking van de lidstaten te verkrijgen. Daardoor blijft het effect van de maatregelen beperkt en bestaat het gevaar dat de totstandbrenging van een echte "interne markt voor onderzoek" uiteindelijk niet wordt gerealiseerd.
3.2. Aan de hand van een inventarisatie van de opgestarte activiteiten bekijkt de Commissie in de mededeling welke maatregelen nog nodig zijn om het project nieuw leven in te blazen.
3.3. De volgende thema's komen daarbij aan de orde:
- benchmarking van het onderzoeksbeleid;
- kartering van wetenschappelijke topkwaliteit;
- mobiliteit van onderzoekers;
- onderzoeksinfrastructuren;
- netwerken van de nationale onderzoeksprogramma's;
- grotere particuliere investeringen in de onderzoeksector;
- intellectuele eigendom;
- trans-Europees elektronisch netwerk voor onderzoek;
- internationale dimensie van de Europese onderzoeksruimte;
- regionale dimensie van de Europese onderzoeksruimte;
- vraagstukken rond wetenschap en samenleving;
- voorwaarden scheppen voor een daadwerkelijke coördinatie van het onderzoeksbeleid van de lidstaten;
- meer gebruik maken van juridische instrumenten;
- impact van de Europese samenwerkingsinitiatieven optimaliseren;
- de kandidaat-lidstaten volledig bij het proces betrekken.
4. Algemene opmerkingen
4.1. Het Comité is verheugd over de Commissiemededeling en onderschrijft de doelstellingen ervan. Het benadrukt nogmaals het belang van een Europese onderzoeksruimte. Behoudens de hieronder volgende kanttekeningen steunt het Comité ook de afzonderlijke maatregelen die worden voorgesteld.
4.1.1. De Commissie heeft echter onvoldoende waardering voor enorme vorderingen die inmiddels gemaakt zijn wanneer zij meent dat de totstandbrenging van een "interne markt voor onderzoek" in gevaar wordt gebracht. Het Comité is groot voorstander van een interne markt voor onderzoek en van het stimuleren van toponderzoek in heel Europa, maar wijst erop dat zaken als bevoegdheden, samenspel en werkverdeling - d.w.z. de toepassing en interpretatie van het subsidiariteitsbeginsel - tussen de Commissie en de lidstaten, alsook de vereiste aanpassing van de verschillende onderzoeksinstellingen en de betrokken partijen de nodige tijd vergen en niet overhaast mogen worden (zie ook de bijlage bij dit advies).
4.1.2. Dat neemt niet weg dat er nog altijd veel gedaan en verbeterd moet worden (zie ook par. 5 van dit advies).
4.1.3. Het is van groot belang dat het noodzakelijke politieke elan behouden blijft, zodat de regelgeving inzake de interne markt als geheel verder ontwikkeld en voltooid kan worden. Met de betrokken maatregelen wordt namelijk tevens de basis gelegd voor de verdere ontwikkeling en vormgeving van de Europese onderzoeksruimte en de interne markt voor onderzoek.
4.1.4. Er moet ook rekening mee worden gehouden dat de betrokken personen en werkgroepen allereerst een veeleisende inwerkperiode van vaak meerdere jaren doorlopen om op een bepaald wetenschappelijk terrein te zorgen voor vakbekwaamheid, efficiëntie of zelfs een leidende rol. Bovendien moet in veel gevallen eerst hoogwaardige technische apparatuur worden opgebouwd en moet er een stimulerende werkomgeving - onderzoeksstructuren - worden gecreëerd. Het betreft hier een waardevolle en kostbare investering in "human capital" en onderzoeksinfrastructuur.
4.1.4.1. Gedegen en succesvol onderzoek kan dan ook niet naar willekeur - bijvoorbeeld als gevolg van conjuncturele omstandigheden of politieke ontwikkelingen - worden stopgezet, hervat of herijkt, maar vereist juist een zekere continuïteit en stabiliteit(5). Dit geldt ook voor het tempo waarin de door de Commissie verwachte resp. gewenste nieuwe maatregelen en gewoonten tot stand komen. Ontbreekt deze continuïteit en stabiliteit, dan bestaat zelfs het gevaar dat maatregelen die door de Commissie met goede bedoelingen worden genomen en in principe zinvol zijn, op weerstand en ergernis van de betrokken instellingen en partijen stuiten.
4.1.4.2. In dit verband stelt het Comité tot zijn tevredenheid vast dat de Commissie zijn eerdere aanbeveling ter harte heeft genomen (zij het slechts ten dele) en inschrijvers bij aanbestedingen de keuze laat uit de instrumenten die voor het Zesde Kaderprogramma worden voorgesteld en de instrumenten die reeds in het Vijfde Kaderprogramma worden voorzien. Wel zou het wenselijk zijn bij aanbestedingen voor een speciaal onderzoekspakket niet voor te schrijven welk instrument moet worden gebruikt, maar aanvragers het initiatief en de keuzevrijheid te laten om dat instrument te gebruiken dat naar hun mening het meest geschikt is.
4.2. Aan de talrijke aspecten van de vraagstukken rond wetenschap en samenleving heeft het Comité reeds een zeer uitvoerig advies(6) gewijd, dat nog steeds relevant is - ook met betrekking tot de aspecten die thans door de Commissie worden besproken. Een aantal passages uit dit advies wordt daarom hieronder nog eens kort weergegeven.
4.2.1. Van primair belang is het scheppen van een economische, politieke, sociale en culturele omgeving waarin creativiteit en inventiviteit optimaal tot hun recht komen en de beste wetenschappers en ingenieurs aangetrokken en ook behouden kunnen worden. Vervolgens moeten maatregelen worden genomen om die voorwaarden te creëren of in stand te houden waaronder wetenschap optimaal kan functioneren:
- het versterken van de interactie tussen fundamenteel onderzoek, toegepast onderzoek en ontwikkeling binnen een pluralistisch wetenschappelijk systeem;
- de onafhankelijkheid van de wetenschappers en de vrijheid van onderzoek waarborgen, met inachtneming van ethische overwegingen en het recht;
- in het kader van de beleidsdoelstellingen stimuleren en waarborgen dat de wetenschap organisatorische en bestuurlijke taken meer in eigen hand neemt;
- de implicaties, de kosten en de doelmatigheid van de diverse aanvraag- en goedkeuringsprocedures beoordelen;
- rekening houden met de pluraliteit van de doelstellingen en de belangen van de samenleving;
- het stimuleren en bijhouden van kennis waarvoor de "samenleving" op dat moment geen belangstelling heeft.
4.2.2. Wetenschap en onderzoek leven van de concurrentie om de beste ideeën, procedures en resultaten en van de onafhankelijke reproductie (of weerlegging) - d.w.z. "certificatie" - van de resultaten alsmede de verbreiding, verdieping en vergroting van nieuwe inzichten. Ook "dubbel" onderzoek is een wezenlijk onderdeel van de wetenschappelijke methodiek en een voorwaarde voor wetenschappelijke vooruitgang.
4.2.3. Het is dus noodzakelijk om uiteenlopende en interdisciplinaire onderzoeksinitiatieven, beoordelingsprocedures en onderzoeksstructuren mogelijk te maken en in stand te houden, zodat er concurrentie om de beste ideeën en resultaten ontstaat.
4.2.4. Elk onderzoeksbeleid zou dan ook moeten uitgaan van het principe: zoveel "bottom-up" als mogelijk en zoveel "top-down" als nodig, met andere woorden: zoveel decentralisatie als mogelijk, zoveel centralisatie als nodig. Dit beginsel druist volgens het ESC niet in tegen de doelstellingen van de Europese onderzoeksruimte, maar betekent dat - afhankelijk van de desbetreffende doelstelling - ook de Commissie haar bevoegdheid om ten aanzien van het onderzoeksbeleid besluiten en initiatieven te nemen zoveel mogelijk moet delegeren.
4.3. Aan verhoging van de particuliere investeringen in onderzoek heeft de Commissie een afzonderlijke mededeling(7) gewijd. Het Comité heeft hierover een apart advies uitgebracht, waarin de voorstellen van de Commissie in grote lijnen worden gesteund. Dit thema zal hier dan ook niet verder behandeld worden.
5. Bijzondere opmerkingen
5.1. Mobiliteit
Kennisoverdracht, het leggen van contacten en netwerking: dit is mensenwerk en dus is mobiliteit de sleutel tot het creëren van de Europese onderzoeksruimte. Het Comité heeft daar ook al eerder op gewezen(8).
5.1.1. De mobiliteit van wetenschappers en technici omvat zeer uiteenlopende aspecten:
- de mobiliteit tussen universiteit en bedrijfsleven;
- de mobiliteit tussen de lidstaten;
- de mobiliteit tussen de EU en derde landen;
- het bevorderen van de terugkeer naar de EU van onderzoekers in derde landen;
- het stimuleren van mobiliteit door middel van financiële stimuleringsmaatregelen/subsidies, b.v. door de Commissie;
- het oplossen van problemen die de verschillende soorten mobiliteit belemmeren.
Sommige van de bovengenoemde soorten mobiliteit komen in de Commissiemededeling aan de orde. Zo worden initiatieven voorgesteld om de financiële stimuleringsmaatregelen te verbeteren en potentiële kandidaten beter voor te lichten. Het Comité is groot voorstander van deze initiatieven.
5.1.2. De door de Commissie genoemde mobiliteitsbelemmeringen wenst het Comité aan te vullen met de volgende problemen:
- de gevolgen voor het gezin van de wetenschapper of ingenieur; er moeten oplossingen worden gevonden waarbij voldoende rekening wordt gehouden met het werk van de levenspartner en de school van de kinderen. Dit is ook belangrijk uit oogpunt van het gezinsbeleid;
- de deels hoge kosten in verband met verhuizing of de koop/verkoop van een huis (makelaar, belastingen, notaris, renovatie, enz.); er moet voor gezorgd worden dat deze kosten niet dusdanig hoog zijn dat een onoverkomelijke belemmering ontstaat;
- het feit dat sociale stelsels en verzekeringen niet op elkaar aansluiten (rechten en opbouwtermijnen inzake pensioen en arbeidsongeschiktheid, ziektekostenverzekering en de portabiliteit daarvan, enz.).
5.1.3. Deze problemen belemmeren niet alleen de mobiliteit van wetenschappers, maar ook die van andere beroepsgroepen en daarmee het functioneren van de hele interne markt. Dit maakt het dringend noodzakelijk dat ze opgelost worden.
5.1.4. Ook om de deelname van het MKB aan onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's te vergemakkelijken en te bevorderen en de hierbij nog bestaande barrières te slechten moet de mobiliteit van kennisdragers adequaat gestimuleerd en gesteund worden. Dit punt is in het eerdere advies over de Europese onderzoeksruimte(9) al uitgebreid aan de orde gekomen.
5.2. Intellectuele eigendom
Het Comité steunt de aanhoudende inspanningen van de Commissie om een Europees octrooi in te voeren, die helaas vanwege de weerstand van de lidstaten vooralsnog niet erg succesvol zijn. Opnieuw dringt het aan op eenvoudigere, kortere en goedkopere procedures voor de aanvraag en verlenging van een communautair octrooi. Zo'n maatregel zou van buitengewoon economisch belang zijn. Het Comité wijst op de opmerkingen die het zelf hierover heeft geformuleerd, met name over het talenregime, de rol van nationale octrooibureaus en de juridische bescherming van octrooien. Daarnaast dringt het Comité erop aan weer een prepublicatietermijn in te voeren, tijdens welke de nieuwheid van het octrooi beschermd blijft (zoals het geval is in de VS) om door een uitvinder vooraf gepubliceerde resultaten niet op voorhand van octrooieerbaarheid uit te sluiten.
5.3. Coördinatie van het onderzoeksbeleid
De coördinatie van het onderzoeksbeleid van de lidstaten vervult volgens de Commissie een hoofdrol bij de plannen voor de totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte.
5.3.1. Het Comité steunt die voorstellen van de Commissie waarmee coördinatie-inspanningen met betrekking tot het onderzoeksbeleid van de lidstaten en projecten van onderzoekers en onderzoeksinstanties zelf(10) op Europees niveau gestimuleerd worden.
5.3.2. De Commissie zou zelf echter alleen coördinatiemaatregelen mogen treffen voor die thematische doelstellingen en materiële vereisten (grote installaties en infrastructuur) waarbij coördinatie boven het niveau van de lidstaten ook echt nuttig of noodzakelijk is.
5.3.3. Het gaat hier namelijk om een delicate kwestie, die een genuanceerde benadering vergt en het kernvraagstuk van de subsidiariteit raakt. Het Comité wijst in dit verband op zijn eerste advies over de Europese onderzoeksruimte(11); par. 9 van dit advies is getiteld: "De Europese dimensie: subsidiariteit, concentratie en diversiteit, mededinging en structuur". Wegens het fundamentele belang van deze kwestie is de genoemde paragraaf (tot par. 9.8.5) als bijlage bij dit advies gevoegd; het vormt daarmee een aanvulling op het onderhavige advies.
5.4. Infrastructuur en grote installaties
5.4.1. Een bijzonder belangrijk thema dat dringend aandacht vergt, is dat toponderzoek zeer dure infrastructuur en grote installaties vereist, meestal met hogere kosten en meer gebruiksmogelijkheden dan de afzonderlijke lidstaten kunnen betalen c.q. nodig hebben. Het ligt dan ook voor de hand dat bij zaken als inventarisatie van de behoeften, locatie, bouw, gebruik en uitbreiding een taak voor de EU is weggelegd, die door de Commissie bevorderd en gecoördineerd wordt. Het gaat om installaties als deeltjesversnellers, stralings- en neutronenbronnen, astronomische waarnemingsstations en satellieten, laboratoria voor energieonderzoek (ITER) en laboratoria voor de lucht- en ruimtevaart. Het is daarmee ook vanzelfsprekend dat de betrokken procedures, wetenschappelijk ondersteunend werk, enz. door de Commissie beïnvloed, gecoördineerd en ondersteund worden (o.m. door bevordering van de mobiliteit). Het Comité steunt de inspanningen van de Commissie dan ook beslist.
5.4.2. Het Comité steunt het voorstel om bij het Europees Forum voor infrastructuur formele overleg- en adviesprocedures voor de lidstaten vast te leggen, waarbij het specifiek advies wil uitbrengen over de concrete voorstellen die terzake zullen worden voorgelegd.
5.5. De regionale dimensie van de Europese onderzoeksruimte
Bij de verwezenlijking van de Europese onderzoeksruimte kan voor twee verschillende benaderingen worden gekozen, waarbij verschillende beoordelingscriteria van toepassing zijn.
5.5.1. Enerzijds wordt ernaar gestreefd dat de beste onderzoekers en onderzoeksinstellingen volgens de regels van het kaderprogramma door middel van netwerken aan de verschillende thematische Europese onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's deelnemen.
5.5.2. Anderzijds is het de bedoeling de technisch-wetenschappelijke samenwerking tussen regio's met een verschillend technologisch ontwikkelingsniveau te bevorderen en daarbij ook geïsoleerde regio's te betrekken.
Het Comité steunt het streven van de Commissie om beide doelstellingen met verschillende steunprogramma's te realiseren. Terwijl bevordering van het in par. 5.5.1 genoemde toponderzoek primair een taak van het kaderprogramma is, vallen maatregelen betreffende de in par. 5.5.2 genoemde regionale aspecten in de eerste plaats onder het Fonds voor regionale ontwikkeling.
Brussel, 26 februari 2003.
De voorzitter
van het Europees Economisch en Sociaal Comité
R. Briesch
(1) COM(2000) 6 def.
(2) COM(2001) 94 def. - 2001/0053 (COD) en 2001/0054 (CNS).
(3) COM(2001) 500 def. gewijzigd bij COM(2001) 822 def. - 2001/0202 (COD) en COM(2001) 823 def./2 - 2001/0327 (CNS).
(4) PB C 204 van 18.7.2000; PB C 260 van 17.9.2002; PB C 241 van 7.10.2002; PB C 221 van 7.8.2001; PB C 94 van 18.4.2002.
(5) PB C 221 van 7.8.2001, par. 4.3.
(6) PB C 221 van 7.8.2001, par. 4.3.
(7) COM(2002) 499 def.
(8) PB C 204 van 18.7.2002, par. 8.
(9) PB C 204 van 18.7.2000, par. 7.7, 7.8, 8.2.2 en 11.7.5.
(10) Door de Commissie ook wel "Open Coördinatie" genoemd.
(11) PB C 204 van 18.7.2000.
BIJLAGE
bij het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité
De volgende wijzigingsvoorstellen kregen meer dan een kwart van het aantal uitgebrachte stemmen, maar werden tijdens de beraadslagingen verworpen.
Paragraaf 5.3.1
Als volgt wijzigen:
"Het Comité steunt die voorstellen van de Commissie waarmee coördinatie-inspanningen met betrekking tot het onderzoeksbeleid van de lidstaten en projecten van onderzoekers en onderzoeksinstanties zelf op Europees niveau gestimuleerd worden."
Motivering
Het woord "zelf" in paragraaf 5.3.1 komt de duidelijkheid niet ten goede. Doelt men op een bottom-up-aanpak, dan is deze term ongepast als men het over onderzoeksbeleid heeft, en beperkend als men het over onderzoeksprogramma's heeft.
Om de redenen die zijn uiteengezet in de motivering bij het wijzigingsvoorstel m.b.t. paragraaf 1, zijn de beperkingen die in paragraaf 5.3.2 aan het optreden van de Commissie worden gesteld, geen goede zaak.
Er kan mee worden volstaan te verwijzen naar het vorige EESC-advies, dat inmiddels in het Publicatieblad is verschenen. Het is dus niet nodig de tekst van dit advies te herhalen in de bijlage, temeer daar de inhoud ervan niet geheel overeenstemt met de tekst die men hier voorstelt te schrappen (in de huidige paragrafen 5.3.2 en 5.3.3).
Uitslag van de stemming
Vóór: 20, tegen: 25, onthoudingen: 33.
Paragraaf 5.3.2
Als volgt wijzigen:
"De Commissie zou vooral moeten streven naar verwezenlijking van de doelstelling om de EU tegen 2010 te laten uitgroeien tot de meest concurrerende kenniseconomie te wereld. Daartoe dient zij op EU-niveau algemene doelen en richtsnoeren vast te stellen, op basis waarvan de afzonderlijke lidstaten vervolgens specifieke doelen en beleidsmaatregelen formuleren."
Motivering
Zie de motivering bij paragraaf 5.3.1.
Uitslag van de stemming
Vóór: 26, tegen: 45, onthoudingen: 7.