Home

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3508/92" (COM(2002) 729 def. — 2002/00297 (CNS))

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3508/92" (COM(2002) 729 def. — 2002/00297 (CNS))

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3508/92" (COM(2002) 729 def. — 2002/00297 (CNS))

Publicatieblad Nr. C 208 van 03/09/2003 blz. 0032 - 0034


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3508/92"

(COM(2002) 729 def. - 2002/00297 (CNS))

(2003/C 208/08)

De Raad heeft op 7 februari 2003 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité, overeenkomstig de bepalingen van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, te raadplegen over het voornoemde voorstel.

De gespecialiseerde afdeling "Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu", die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 1 april 2003 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Donnelly.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 399e zitting van 14 en 15 mei 2003 (vergadering van 14 mei) het volgende advies uitgebracht, dat met 119 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 3 onthoudingen, is goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. Het is reeds lange tijd bekend dat vervoer van dieren en producten van dierlijke oorsprong de overdracht van ziekten van de ene naar de andere regio in de hand kan werken. In het kader van vrij vervoer van dieren wordt daarom ook steeds gestreefd naar veiligheid. In geval van overdracht van ziekte is het met het oog op het uitvoeren van epidemiologische studies van cruciaal belang dat de herkomst van de dieren kan worden getraceerd.

1.2. Vóór de voltooing van de interne markt moesten voor het intracommunautaire handelsverkeer bestemde dieren krachtens Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 zo zijn geïdentificeerd en geregistreerd dat het bedrijf, het centrum of de instelling van herkomst of van tijdelijk verblijf konden worden teruggevonden. Krachtens Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 golden soortgelijke voorschriften voor dieren die de Gemeenschap werden binnengebracht.

1.3. Terwijl Richtlijn 90/425/EEG van de Raad bepaalde dat vóór 1 januari 1993 moest worden gewaarborgd dat deze voorschriften ook op verplaatsingen van dieren binnen het grondgebied van elke lidstaat van toepassing werden, werden bij Richtlijn 92/102/EEG van de Raad van 27 november 1992 aan de lidstaten scherpere eisen gesteld m.b.t. de identificatie en registratie van dieren. Dit was van groot belang, gelet op de afschaffing van veterinaire grensinspecties bij de inwerkingtreding van de interne markt.

1.4. Bij Richtlijn 92/102/EEG van de Raad werden minimumvereisten vastgesteld voor de identificatie en registratie van dieren, die o.m. de volgende bepalingen bevatten:

- de lidstaten moeten een bedrijvenregister bijhouden;

- vee-, varkens-, schapen- en geitenhouders moeten een register bijhouden waarop wordt vermeld hoeveel dieren er op het bedrijf worden gehouden;

- de lidstaten moeten toezien op de naleving van de volgende algemene beginselen:

a) de identificatiemerken moeten worden aangebracht voordat de dieren het bedrijf van geboorte verlaten, en

b) merktekens mogen niet worden verwijderd zonder toestemming van de bevoegde overheid.

1.5. Overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 92/102/EEG van de Raad moest de Commissie uiterlijk op 31 december 1996 een verslag voorleggen, zodat een geharmoniseerde communautaire identificatie- en registratieregeling kon worden uitgewerkt en er een beslissing kon worden genomen over het al dan niet invoeren van elektronische identificatie. Het Comité wijst erop dat deze termijn niet in acht werd genomen. Op 17 april 1998 presenteerde de Commissie een verslag over identificatie en registratie van dieren(1) en in 1998 werd een grootschalig project voor de elektronische identificatie van dieren (IDEA) opgezet.

1.6. Terwijl in artikel 5 van Richtlijn 92/102/EEG van de Raad specifieke bepalingen m.b.t. het aanbrengen van oormerken en specifieke vereisten inzake leeftijd m.b.t. de registratie van runderen zijn vastgesteld, werden voor schapen en geiten nooit soortgelijke vereisten geformuleerd. Bij wijziging van Richtlijn 64/432/EEG van de Raad is wel voorzien in de totstandbrenging van een nationale gegevensbank voor en de registratie van verplaatsingen van runderen; deze gegevensbank maakt deel uit van een systeem van netwerken voor toezicht.

1.7. In het licht van de ervaringen die recent zijn opgedaan, moest dringend werk worden gemaakt van een communautaire identificatie- en registratieregeling en een doeltreffende methode voor het traceren van verplaatsingen van schapen.

2. Inhoud van het voorstel

2.1. Het voorstel is erop gericht de bepalingen van Richtlijn 92/102/EEG van de Raad te verscherpen, met name met betrekking tot de instelling in elke lidstaat van een identificatieregeling in het kader waarvan alle dieren een identificatiemerk krijgen en alle verplaatsingen worden geregistreerd, teneinde de dieren te kunnen traceren wanneer dit om gezondheidsredenen vereist is. De bepalingen van Richtlijn 92/102/EEG van de Raad die specifiek betrekking hebben op schapen en geiten, zijn niet langer van toepassing.

2.2. Daar uit het verslag van het IDEA-project is gebleken dat de identificatieregeling voor schapen en geiten aanzienlijk kan worden verbeterd door gebruik te maken van elektronische identificatiemiddelen, is 2006 als lanceringsdatum van de regeling vastgesteld, omdat eerst nog de nodige maatregelen moeten worden genomen voordat het systeem echt kan worden ingevoerd.

2.3. De voorgestelde identificatie- en registratieregeling omvat de volgende elementen:

- hulpmiddelen om de dieren individueel te identificeren;

- bijgewerkte registers op elk bedrijf;

- verplaatsingsdocumenten;

- een centraal register;

- een gecomputeriseerd gegevensbestand.

2.4. Overeenkomstig het voorstel moeten alle dieren die op een bedrijf in de EU zijn geboren of voor het intracommunautaire handelsverkeer zijn bestemd, worden geïdentificeerd. Dieren uit derde landen moeten alleen worden geïdentificeerd als het de bedoeling is dat zij op het grondgebied van de Gemeenschap blijven. Bovendien hoeven dieren uit derde landen niet te worden geïdentificeerd indien zij van de veterinaire grensinspectiepost rechtstreeks worden vervoerd naar een slachthuis in de lidstaat waar de controles worden verricht en zij binnen de 14 dagen na uitvoering van de controles worden geslacht.

2.5. Alle dieren op een bedrijf die na 1 juli 2003 zijn geboren of die na 1 juli 2003 worden bestemd voor het intracommunautaire handelsverkeer, moeten overeenkomstig deel A van de bijlage worden geïdentificeerd. Bij ieder dier worden daartoe twee oormerken aangebracht die een uniek individueel nummer dragen. Eén oormerk zal vanaf 2006 door een elektronisch identificatiemiddel worden vervangen. Lidstaten kunnen evenwel deze vervanging reeds vanaf 1 juli 2003 toestaan indien zij specifieke maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat die elektronische identificatiemiddelen in de hele EU afleesbaar zijn. Voor dieren die bestemd zijn om te worden geslacht voordat ze zes maanden oud zijn, is een uitzondering op de vereiste van een uniek individueel nummer toegestaan. Deze dieren krijgen wel een oormerk in ieder oor, waarop ten minste de tweelettercode van het land, de identificatiecode van het bedrijf van geboorte en de maand van geboorte moeten zijn vermeld.

2.6. Dieren moeten worden geïdentificeerd binnen een door de lidstaat te bepalen termijn die ingaat bij de geboorte van het dier. Dit moet gebeuren binnen de maand van geboorte; deze termijn kan evenwel worden verlengd tot zes maanden voor dieren die worden gehouden in extensieve houderijsystemen en in open-weidesystemen.

2.7. Vanaf 1 juli 2003 moet elk dier dat wordt verplaatst, vergezeld gaan van een verplaatsingsdocument dat is afgegeven door de bevoegde autoriteit en waarin de houder de vereiste informatie over het dier (de dieren) en de verplaatsing ervan verstrekt.

2.8. Vanaf 1 juli 2004 moeten alle lidstaten over een databank beschikken waarin informatie over alle bedrijven is opgeslagen, met inbegrip van regelmatig bijgewerkte informatie over het aantal dieren dat er wordt gehouden.

2.9. Vanaf 1 juli 2005 zal elke verplaatsing van dieren in een databank worden opgeslagen teneinde de dieren elektronisch te kunnen traceren. Het register zal worden bijgehouden per partij dieren, zoals dit thans ook voor varkens gebeurt.

2.10. Opgemerkt zij dat het volgens het voorstel iedere lidstaat vrijstaat het op hun grondgebied gebruikte model van identificatiemiddel te kiezen en de identificatiemethode te bepalen overeenkomstig het bepaalde in deze verordening, samen met het model van verplaatsingsdocument en van bedrijfsregister. De lidstaten zijn wel verplicht de Commissie en de andere lidstaten in kennis te stellen van de door hen gebruikte modellen.

3. Algemene opmerkingen

3.1. Het EESC is van mening dat er dringend een doeltreffend en effectief systeem moet worden ontwikkeld voor snelle tracering en identificatie van dieren in de EU. Een dergelijk systeem is van cruciaal belang bij het uitbreken van besmettelijke ziekten.

3.2. Het EESC onderschrijft dan ook het voorstel van de Commissie.

3.3. Het EESC stemt in met de opstelling van een verordening die een samenhangende tenuitvoerlegging in alle lidstaten moet garanderen en het gemakkelijker moet maken om eventueel in de toekomst wijzigingen aan te brengen die op basis van terzake opgedane ervaringen nodig mochten blijken.

3.4. Het EESC merkt op dat er in de context van de uitbreiding eventueel problemen kunnen rijzen i.v.m. de totstandbrenging van een doeltreffend identificatie- en registratiesysteem voor dieren.

3.5. Volgens de planning van de Commissie moet dit voorstel in juli 2003 in werking treden; het EESC adviseert evenwel om voor de tenuitvoerlegging ervan meer tijd uit te trekken.

4. Bijzondere opmerkingen

4.1. Het EESC merkt op dat in het eindverslag van 2002 over het in 1998 gelanceerde IDEA-project wordt gepleit voor de totstandbrenging van een elektronisch identificatiesysteem en de nadruk wordt gelegd op de noodzaak van een duidelijke en ondubbelzinnige wetgeving en registratieregeling voor dieren. Het neemt met genoegen kennis van de aanbevelingen in het kader van het IDEA-project, die gericht waren op de toepassing van een geharmoniseerde EU-regeling op grond van de volgende beginselen: beschikbaarheid op EU-niveau van richtsnoeren voor de implementatie; totstandbrenging op EU-niveau van een databank met een gemeenschappelijk glossarium, een gemeenschappelijk gegevenswoordenboek en communicatienormen voor het gegevensbeheer van informatie over de veestapel op communautair niveau. De gegevensbank moet een instrument zijn voor informatie over en registratie van dieren, bedrijven, identificatie, verplaatsingen en eventuele slachting.

4.2. Het EESC wijst erop dat het voorstel niet voorziet in de tenuitvoerlegging van een geharmoniseerd en gecentraliseerd registratie- en identificatiesysteem voor dieren, daar het een zaak van de lidstaten blijft om een eigen nationaal systeem op te zetten; de lidstaten worden alleen verplicht de andere lidstaten en de Commissie hiervan op de hoogte te stellen. In het licht van de komende uitbreiding beschouwt het EESC dit als een gemiste kans. Gezien het intracommunautaire karakter van de dierenhandel zouden de betrokken actoren en lokale overheden baat hebben bij toegang tot een Europees gecentraliseerd identificatie- en registratiesysteem, waarmee een effectief Europees traceersysteem in het leven zou worden geroepen.

4.3. Het EESC kijkt uit naar de uitvoeringsmaatregelen voor een behoorlijke introductie van het voorgestelde systeem van elektronische identificatie op communautair niveau. Er dient ook te worden gestreefd naar verbeteringen in derde landen teneinde de bescherming te verhogen en het risico op het binnenhalen van ziektes in de EU te beperken.

4.4. Het EESC merkt op dat de identificatie- en registratieregeling niet zal worden toegepast op dieren uit derde landen die niet bestemd zijn om op het grondgebied van de Gemeenschap te blijven. Het heeft zijn twijfels bij deze afwijking, die kan leiden tot een gebrek aan informatie over bepaalde verplaatsingen van dieren, fraude in de hand kan werken en de doeltreffendheid van een systeem voor volledige traceerbaarheid in de EU kan ondermijnen. Het stelt daarom voor ook voor de bovenvermelde categorie van dieren een traceersysteem te ontwikkelen en toe te passen, zodat deze dieren eveneens onder de bepalingen van het voorstel komen te vallen.

4.5. Het EESC gaat dieper in op een situatie waarbij schapen en geiten vrij grazen in open weiland en zich eventueel aansluiten bij een groep dieren die overeenkomstig het voorstel zijn geïdentificeerd en geregistreerd. Daar het voorstel niet voorziet in een dergelijk scenario, verzoekt het er rekening mee te houden en een desbetreffende regeling uit te werken teneinde mogelijke negatieve gevolgen voor veehouders bij officiële controles te voorkomen.

4.6. Het EESC is zich bewust van de dalende marktwaarde van schapen, die nog verder kan instorten ten gevolge van de voorgestelde hervormingen van het GLB. Het verzoekt de Commissie daarom vóór de voorgestelde deadline van 1 juli 2006 een verslag voor te leggen over de kosten van elektronische identificatie en identificatiemiddelen.

4.7. Het EESC is van mening dat de invoering van elektronische identificatie het voortbestaan van veehouders en vleesverwerkende bedrijven niet mag bedreigen en stelt daarom voor dat er in financiering wordt voorzien indien de kosten de levensvatbaarheid van ondernemingen in het gedrang brengen.

4.8. Het EESC stelt de Commissie voor een haalbaarheidsstudie te verrichten om na te gaan of de nationale gegevensbanken kunnen worden gekoppeld aan het ANIMO-systeem, zodat een zo snel mogelijke tracering bij het uitbreken van besmettelijke ziekten kan worden verzekerd.

Brussel, 14 mei 2003.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

R. Briesch

(1) COM(98) 207 def.