Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het openbaar overnamebod" (COM(2002) 534 def. — 2002/0240 (COD))
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het openbaar overnamebod" (COM(2002) 534 def. — 2002/0240 (COD))
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het openbaar overnamebod" (COM(2002) 534 def. — 2002/0240 (COD))
Publicatieblad Nr. C 208 van 03/09/2003 blz. 0055 - 0058
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het openbaar overnamebod"
(COM(2002) 534 def. - 2002/0240 (COD))
(2003/C 208/15)
De Raad heeft op 5 november 2002 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.
De gespecialiseerde afdeling "Economische en Monetaire Unie - economische en sociale samenhang", die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 29 april 2003 goedgekeurd; rapporteur was de heer Cassidy.
Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 399e zitting van 14 en 15 mei 2003 (vergadering van 14 mei) het volgende advies uitgebracht, dat met 101 stemmen voor, 8 tegen, bij 17 onthoudingen werd goedgekeurd.
1. Inleiding
1.1. Het Comité beschouwt het jongste Commissievoorstel als een verdere stap in de richting van de voltooiing van de interne markt. Europees Parlement en Raad worden dringend verzocht om dit voorstel zo snel mogelijk goed te keuren.
1.2. Volgens het Comité dienen eliminatie van alle obstakels voor grensoverschrijdende overnames binnen de EU, gelijke behandeling van alle "stakeholders" en uitbanning van alle beschermingsconstructies de uiteindelijke doelstellingen te zijn.
1.3. Krachtens artikel 18 van het voorstel kan de Commissie vijf jaar na de omzetting van de richtlijn voorstellen doen om de regeling in het licht van de opgedane ervaringen te herzien. Hopelijk kunnen bij die gelegenheid een aantal leemten in het huidige ontwerp worden opgevuld.
1.4. Het Comité hoopt dat via artikel 4 inderdaad wordt voorkomen dat tijdens een overnamebod systematisch rechtszaken worden aangespannen en dat de lidstaten de besluiten van de bevoegde autoriteiten met voldoende transparantie weten te omgeven. Het vreest echter dat de in artikel 4 bedoelde maatregelen m.b.t. de toezichthoudende autoriteit en het toepasselijk recht voor overnamebiedingen onnodig gecompliceerd zijn en onzekerheid in de hand werken, en het stelt daarom voor deze maatregelen te vereenvoudigen.
1.5. Om tot een nog beter level playing field te komen zou het Comité graag zien dat het Europees Parlement en de Raad een betrekkelijke smalle marge vaststellen voor het percentage stemrechten vanaf hetwelk verplicht een bod moeten worden uitgebracht.
1.6. Het Comité wil met name dat het voorgestelde artikel 13 wordt gewijzigd betreffende tijdige en uitgebreide informatievoorziening aan en raadpleging van de vertegenwoordigers van de werknemers, en wijst erop dat goed management de medewerking van de werknemers van zowel de doelvennootschap als de bieder vereist. Om voor gelijke kansen te zorgen, mogen de werknemers of hun vertegenwoordigers niet later op de hoogte worden gebracht dan de toezichthouders, aandeelhouders, media en andere stakeholders. Tevens kunnen op die manier de standpunten van de werknemers door de besturen van bieder en doelvennnootschap in overweging worden genomen.
1.7. Artikel 13 is van belang in verband met de hierboven geuite bezorgdheid over de bescherming van de rechten van de werknemers. Artikel 6, leden 1 en 2, bevatten reeds nuttige aanwijzingen over de aan de werknemersvertegenwoordigers te verstrekken informatie en het is goed dat nog uitvoeriger wordt gewezen op het belang van voorlichting en raadpleging van de werknemers.
1.8. Het Comité verzoekt Europees Parlement en Raad om een marge voor het gekwalificeerd-meerderheidsvereiste in te voeren voor de in artikel 11, lid 4, van de richtlijn genoemde wijziging van de statuten van de vennootschap.
1.9. Het is niet nodig om wijzigingen betreffende de artikelen 14 en 15 voor te stellen, omdat deze twee artikelen reeds zijn herzien door werkgroepen van de Raad.
1.10. In het ontwerp wordt niet verwezen naar een "level playing field" met derde landen, maar het is van het grootste belang om binnen de Unie voor gelijke concurrentievoorwaarden te zorgen.
1.11. Afgezien van onderstaande wijzigingsvoorstellen, schaart Comité zich achter het Commissievoorstel.
2. Bijzondere opmerkingen
2.1. Artikel 4, lid 2, onder a)
2.1.1. De passage "mits de effecten van die vennootschap tot de handel op een gereglementeerde markt in die lidstaat zijn toegelaten" moet worden geschrapt.
2.2. Artikel 5, lid 3
2.2.1. Dit artikel moet als volgt worden gewijzigd: Het in lid 1 bedoelde percentage van de stemrechten dat de verplichting doet ontstaan om een bod uit te brengen >S>waarmee de zeggenschap wordt verkregen>/S> en de methode voor de berekening ervan, worden vastgesteld overeenkomstig de voorschriften van de lidstaat waar de vennootschap haar statutaire zetel heeft. Dit percentage mag niet minder zijn dan 30 % en niet meer zijn dan 40 % van de totale stemrechten van de onderneming.
2.3. Artikel 5, lid 5
2.3.1. De tweede alinea van lid 5 van artikel 5 moet als volgt worden aangepast: Wanneer de door de bieder geboden vergoeding niet bestaat uit liquide effecten die tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, >S>kunnen>/S>dienen de lidstaten voor te schrijven >S>voorschrijven>/S> dat deze vergoeding, ten minste als alternatief, ten dele uit contanten moet bestaan.
2.4. Artikel 5, lid 6, en artikel 6, lid 4
2.4.1. In deze artikelen wordt verwezen naar de comitologie. Dit lijkt niet in de richtlijn te passen. Daarin zijn namelijk minimumvereisten neergelegd en de lidstaten dienen ervoor zorg voor te dragen dat daaraan wordt voldaan. Indien noodzakelijk, kunnen zij daartoe aanvullende voorwaarden en strengere voorschriften vaststellen (artikel 3, lid 2).
2.4.2. De bepalingen betreffende de prijs en de voorwaarden van het bod zijn cruciaal en daarom moeten voorschriften dienaangaande in de richtlijn zelf worden opgenomen.
2.4.3. Het Comité vindt dat de artikelen 5, lid 6, en 6, lid 4, moeten worden geschrapt.
2.5. Artikel 9
2.5.1. Artikel 9, lid 3
2.5.1.1. Aan dit lid dient de volgende zin te worden toegevoegd: "Een programma voor de terugkoop van aandelen dat vóór het uitbrengen van het bod is opgestart, maakt deel uit van de normale activiteiten van de vennootschap."
2.5.2. Artikel 9, lid 4
2.5.2.1. De termijn voor het bijeenroepen van een algemene vergadering dient van twee tot drie weken te worden verlengd.
2.5.3. Artikel 9, lid 5
2.5.3.1. Het leidinggevend of het bestuursorgaan van de doelvennootschap zal, alvorens een advies over het bod openbaar te maken, de werknemers raadplegen, zodat hun opvattingen in dat advies kunnen worden opgenomen. Daarom moet de tweede zin van lid 5 als volgt worden gewijzigd: Alvorens het advies definitief op te stellen raadpleegt en informeert het leidinggevend of het bestuursorgaan de vertegenwoordigers van de werknemers of, bij ontstentenis van vertegenwoordigers, de werknemers zelf uitvoerig en gedetailleerd.
2.6. Artikel 10, leden 1, 2 en 3
2.6.1. Leden 1 en 2
2.6.1.1. Dit belangrijke artikel, getiteld Inlichtingen over de in artikel 1, lid 1, bedoelde vennootschappen, past volledig in de algemene aanpak van de Commissie ten behoeve van transparantie op het financiële vlak en in het vennootschapsrecht(1). Het Comité wil er in de eerste plaats de aandacht van de Commissie op vestigen dat zij haar initiatieven op dit gebied moet coördineren.
2.6.1.2. In de voorgestelde redactie van dit artikel wordt hetzelfde gewicht toegekend aan enerzijds inlichtingen die een vennootschap voortdurend of op gezette tijden dient te verstrekken en anderzijds de na een bod te verstrekken informatie. Dat laatste is echter irrelevant.
2.6.1.3. Sommige inlichtingen zijn uitsluitend nuttig of ter zake doend wanneer er een bod is uitgebracht, zoals "belangrijke overeenkomsten waarbij de vennootschap partij is en die uitwerking hebben, wijzigingen ondergaan of aflopen in geval van een wijziging van de zeggenschap over de vennootschap" (onder j). Dergelijke overeenkomsten zijn vaak bedrijfsgeheim en publicatie ervan op grond van een permanente informatieplicht kan een schadelijke uitwerking op een vennootschap hebben.
2.6.1.4. Verder worden onder g) overeenkomsten tussen aandeelhouders genoemd. Het spreekt voor zich dat een vennootschap daarover uitsluitend inlichtingen kan verschaffen als zij van het bestaan ervan weet.
2.6.1.5. Punt k) is onduidelijk geformuleerd. Blijkbaar wordt er gedoeld op zogenaamde "gouden handdrukken" en niet op collectieve overeenkomsten. Is dat inderdaad het geval, dan is het beter om aan te geven dat met "werknemers" hier "senior managers" worden bedoeld.
2.6.2. Voorgestelde wijzigingen betreffende artikel 10, leden 1, 2 en 3
2.6.2.1. De volgende passage aan artikel 10, lid 1, onder g) toevoegen: "...,mits de vennootschap van deze overeenkomsten op de hoogte is gebracht".
2.6.2.2. Aan het begin van artikel 10, lid 1, onder j) en k) de volgende passage invoegen: "nadat er een bod is uitgebracht,".
2.6.2.3. In artikel 10, lid 1, onder k) het woord "werknemers" vervangen door "senior managers".
2.6.2.4. Aan het begin van artikel 10, lid 2, na "De in lid 1 bedoelde inlichtingen" de passage ",met uitzondering van de in lid 1, onder j) en k) bedoelde informatie," (rest blijft ongewijzigd).
2.6.2.5. De redactie van artikel 10, lid 3, is dubbelzinnig, strijdt met de beschrijving in artikel 11 en is onverenigbaar met het vennootschapsrecht van sommige lidstaten.
2.6.2.6. De formulering impliceert dat alle in artikel 10, lid 1, genoemde punten of "structurele aspecten" of beschermingsconstructies zouden zijn, hetgeen niet het geval is. Verder is de term "structurele aspecten" te algemeen om voor dergelijke belangrijke aspecten te gebruiken.
2.6.2.7. Daarnaast vallen een aantal van de in lid 1 genoemde punten onder de verantwoordelijkheid van andere organen van de vennootschap dan de algemene vergadering van aandeelhouders, en is het niet de bedoeling dat het vennootschapsrecht wordt gewijzigd door een richtlijn inzake het openbaar overnamebod. Dit is het belangrijkste punt van kritiek die deskundigen uit bijna alle lidstaten uitten op het verslag van de groep Winter.
2.6.2.8. Toestemming van de algemene vergadering is irrelevant. Volstaan kan worden met een verslag dat de directie om de twee jaar uitbrengt.
2.6.2.9. Artikel 10, lid 3, dient als volgt te worden gewijzigd: "De directie van vennootschappen waarvan de effecten in een lidstaat tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, brengt ten minste om de twee jaar een beschrijvend verslag uit aan de algemene vergadering van aandeelhouders over de in lid 1 genoemde punten."
2.7. Artikel 11
2.7.1. Opmerkingen over artikel 11, leden 1, 2 en 3
2.7.1.1. Dit artikel over "contractuele overeenkomsten" levert met name problemen op als gevolg van de bepaling dat alle in die overeenkomsten tussen de doelvennootschap en houders van effecten van deze vennootschap of tussen houders van effecten van deze vennootschap onderling vastgelegde restricties op de overdracht van effecten of stemrechten tijdens de termijn voor aanvaarding van het bod niet aan de bieder kunnen worden tegengeworpen, of buiten werking worden gesteld wanneer de algemene vergadering een beslissing over eventueel te treffen beschermingsmaatregelen neemt. Dergelijke overeenkomsten worden evenwel bestreken door het verbintenissen- en het vennootschapsrecht.
2.7.1.2. Tenslotte valt niet in te zien hoe overeenkomsten tussen aandeelhouders waarbij noch de vennootschap noch de directie partij is een probleem kunnen vormen voor een richtlijn inzake het overnamebod.
2.7.2. Wijzigingsvoorstellen betreffende artikel 11
2.7.2.1. Het Comité stelt voor om de tweede alinea van lid 2 en de tweede alinea van lid 3 te schappen.
2.7.2.2. In artikel 11, lid 4, tweede alinea, moet de periode van twee weken tot drie weken worden verlengd.
2.8. Artikel 13
2.8.1. Het bestuur van zowel de bieder als de doelvennootschap moet de werknemers raadplegen ten einde een gefundeerd bod te doen en een gegrond advies uit te brengen. Deze raadpleging is niet alleen voor het doen van eerste voorstellen noodzakelijk maar tijdens het gehele overnameproces. Het door de Commissie voorgestelde artikel 13 bevestigt in wezen slechts reeds bestaande regels en daarom stelt het Comité voor om artikel 13 als volgt te formuleren: Tijdens het gehele overnameproces moet het bestuur van zowel de bieder als van de doelvennootschap de vertegenwoordigers van de werknemers of, bij ontstentenis van vertegenwoordigers, de werknemers zelf uitvoerig en gedetailleerd informeren en raadplegen.
2.9. Artikel 17
2.9.1. Dit artikel zou als volgt moeten komen te luiden: "Er wordt een contactcomité opgericht dat met de volgende taken wordt belast: (a) regelmatig bijeen te komen om praktische problemen in verband met de toepassing van deze richtlijn te bespreken en daarmee de geharmoniseerde toepassing ervan te vergemakkelijken; (b) indien noodzakelijk, de Commissie over wijzigingen van deze richtlijn te adviseren."
Brussel, 14 mei 2003.
De voorzitter
van het Europees Economisch en Sociaal Comité
R. Briesch
(1) Zie de verslagen over de problematiek van het openbare overnamebod (10 januari 2002, blz. 25) en een modern regelgevingskader voor het Europese vennootschapsrecht (4 november 2002, blz. 45 en 95) van de groep op hoog niveau van deskundigen op het gebied van het vennootschapsrecht (groep Winter), alsook het voorstel voor een richtlijn betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten (COM(2001) 280 def.).