Resolutie van het Europees Parlement over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2001 (Afdeling I - Europees Parlement)
Resolutie van het Europees Parlement over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2001 (Afdeling I - Europees Parlement)
Resolutie van het Europees Parlement over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2001 (Afdeling I - Europees Parlement)
Publicatieblad Nr. L 148 van 16/06/2003 blz. 0062 - 0081
Publicatieblad Nr. 064 E van 12/03/2004 blz. 0232 - 0250
Resolutie
van het Europees Parlement over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2001 (Afdeling I - Europees Parlement)
HET EUROPEES PARLEMENT,
gezien de jaarrekening en de financiële balans voor het begrotingsjaar 2001 (SEC(2002) 405 - C5-0242/2002),
gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over het begrotingsjaar 2001 en de antwoorden van de instellingen (C5-0538/2002)(1),
gezien de verklaring van betrouwbaarheid inzake de betrouwbaarheid van de rekeningen en de regelmatigheid en wettigheid van de onderliggende verrichtingen van de Rekenkamer ingevolge artikel 248 van het EG-Verdrag (C5-0538/2002),
gelet op artikel 275 van het EG-Verdrag, artikel 78 d van het EGKS-Verdrag en artikel 179a van het Euratom-Verdrag,
gelet op artikel 77 van het Financieel Reglement van 21 december 1977(2) en de artikelen 145-147 van het Financieel Reglement van 25 juni 2002(3) alsmede artikel 13 van de interne voorschriften voor de uitvoering van de begroting van het Europees Parlement(4),
gelet op artikel 89, lid 7 van het Financieel Reglement van 21 december 1977, volgens hetwelk iedere communautaire instelling alle nodige stappen dient te nemen ingevolge de opmerkingen welke zijn opgenomen in de besluiten tot verlening van kwijting,
gelet op de artikelen 93 bis en 184, lid 3 van het Reglement, en bijlage V,
gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A5-0082/2003),
1.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Algemeen
2. herinnert eraan dat het Reglement na de recente herziening, met name artikel 93 bis, thans bepaalt (met ingang van de kwijtingsprocedure voor het begrotingsjaar 2003) dat de kwijting moet worden verleend aan de Voorzitter van het Europees Parlement en niet aan de secretaris-generaal;
3. is van mening dat de kwijtingsprocedure niet alleen het management van de secretaris-generaal van het Parlement en de Administratie moet omvatten maar ook de besluiten die door de bestuurlijke organen van de Instelling, d.w.z. de Voorzitter, het Bureau en de Conferentie van voorzitters, zijn genomen, vooral omdat het Bureau bepaalde ondervoorzitters heeft belast met het toezicht op administratieve aangelegenheden(5); verzoekt de ten principale bevoegde commissie aan deze aspecten bijzondere aandacht te schenken bij de opstelling van haar kwijtingsverslag over het begrotingsjaar 2002;
4. merkt op dat de nieuwe interne voorschriften(6) voor de uitvoering van de begroting van het Europees Parlement (aangenomen ingevolge het herziene Financieel Reglement een aantal bepalingen bevat betreffende de kwijtingsprocedure, en met name:
- de aanwijzing van de Voorzitter van het Europees Parlement tot ordonnateur in de zin van het Financieel Reglement (artikel 5, lid 1 van de interne voorschriften),
- de taak van de secretaris-generaal (artikel 6, de leden 1 en 2 van de interne voorschriften) om de jaarverslagen van de directeuren-generaal aan de Voorzitter te doen toekomen vergezeld van een ondergetekende verklaring welke de verzekering bevat omtrent het goede financieel beheer van de Instelling, tezamen met eventuele opmerkingen dienaangaande;
5. verzoekt zijn Voorzitter om dergelijke jaarverslagen aan de Commissie begrotingscontrole te doen toekomen voor behandeling in het kader van de kwijtingsprocedure;
Tenuitvoerlegging van de begroting
6. neemt kennis van het hoge bestedingspercentage van de begroting welke blijkt uit de besteding (vastlegging) van beschikbare kredieten in het begrotingsjaar 2001 (99,33 % tegen 99,28 % in 2000 en 98,97 % in 1999); merkt op dat het gebruikspercentage (betaling) van de kredieten die automatisch van het voorafgaande jaar zijn overgeboekt, de laatste tijd min of meer constant is gebleven (2001: 92,07 %, 2000: 91,16 %, 1999: 91,96 %);
7. complimenteert de secretaris-generaal met het doelmatige gebruik van de door het Parlement beschikbaar gestelde begrotingskredieten die blijkt uit de hoge bestedingspercentages;
8. merkt op dat de voornaamste veranderingen van de kredieten in de oorspronkelijk goedgekeurde begroting voor het jaar 2001 betrekking hadden op:
- artikel 200 (huur en erfpacht): een stijging van 173,79 % bedoeld om de financiering van het LOW-gebouw in Straatsburg te versnellen,
- artikel 201 (verzekering): een stijging van 186,54 % als gevolg van de noodzaak om extra contracten te sluiten na de opzegging door de verzekeraars van de huidige dekking na de gebeurtenissen van 11 september 2001;
verzoekt zijn secretaris-generaal om de Commissie begrotingscontrole op de hoogte te stellen van de vorderingen in het proces tegen zijn voormalige verzekeraars;
9. neemt er kennis van(7) dat het aantal door de ordonnateur gecontroleerde documenten met 33146 in 2001 (2000: 33335) stabiel is gebleven, terwijl het percentage teruggestuurde documenten (foutenpercentage)(8) licht is gestegen met 7 % in 2000 tot 7,6 % in 2001 (1999: 8,4 %);
10. is bezorgd dat het grote aantal fouten, dat nu dankzij de werkzaamheden van de financieel controleur wordt ontdekt en gecorrigeerd, onontdekt zal blijven als de controles vooraf worden afgeschaft;
11. is verheugd over de voortdurende daling van het aantal gevallen waarin de ordonnateur zijn visum weigert(9) (1999: 12; 2000: 8; 2001: 6; 2002: 4) waaruit blijkt dat het opleidingsprogramma voor ordonnateurs zijn vruchten afwerpt; wijst erop dat van de 6 visumweigeringen in 2001 4 door de hogere autoriteit terzijde zijn gesteld en één (nr. 01/04) werd verwezen naar OLAF dat, na onderzoek, concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor financiële onregelmatigheid;
12. herinnert aan paragraaf 4 van zijn kwijtingsbesluit van 10 april 2002 voor het begrotingsjaar 2000(10) betreffende de terzijdestelling door de Voorzitter van de visumweigering (WOA) nr. 01/06 (het niet bijhouden van een behoorlijk overzicht van de vertolkingskosten over 2000); merkt op dat het Bureau in zijn vergadering van 13-14 mei 2002 de conclusies van het administratieve onderzoek heeft goedgekeurd en de directeur Vertolking heeft opgedragen om de haalbaarheid van de aanbevelingen van het onderzoek te beoordelen; twijfelt aan het nut van een dergelijke circulaire benadering;
13. neemt kennis van de conclusie van de Rekenkamer in zijn mededeling van 15 november 2002 betreffende de besluiten tot terzijdestelling van de visumweigeringen in het begrotingsjaar 2001, dat dit aspect van de interne controle normaal functioneert omdat het anomaliteiten in het administratieve beheer heeft aangetoond die echter geen twijfel doen rijzen aan de wettigheid van uitgaven of de naleving van de voorschriften voor openbare aanbestedingen; wijst op het algemeen oordeel in het gedeelte van het jaarverslag van de Rekenkamer 2001 betreffende de huishoudelijke uitgaven (paragraaf 7.16) dat de controle van de betrouwbaarheid van de rekeningen geen informatie aan het licht heeft gebracht over onjuiste opgaven van materieel belang;
14. herinnert eraan dat de Commissie begrotingscontrole, ingevolge het besluit van het Bureau van 10 december 2001, met ingang van 1 januari 2002 overeenkomstig de interne voorschriften van het Parlement door de ordonnateur eenvoudig in kennis wordt gesteld van visumweigeringen (WOA); merkt op dat van de vier visumweigeringen in 2002 drie door de Voorzitter terzijde zijn gesteld overeenkomstig artikel 21 van de interne voorschriften; spreekt zijn bezorgdheid uit over de omstandigheden rond visumweigering nr. 02/02 betreffende de regularisatie van telefoonrekeningen ten laste van het Voorlichtingsbureau te Bonn over de periode 1992-1998; verzoekt de secretaris-generaal om na te gaan of deze kwestie wel een administratief onderzoek waard is en om de terzake bevoegde commissie van zijn conclusies op de hoogte te stellen;
15. verzoekt de secretaris-generaal mede te delen in hoeverre de aanbevelingen van de Commissie begrotingscontrole met betrekking tot gevallen van visumweigering door de financieel controleur in het jaar 2001 daadwerkelijk ten uitvoer zijn gelegd;
Indeling en inhoud van de rekeningen (analyse van het begrotingsbeheer)
16. is verheugd over de erkenning door de Rekenkamer in paragraaf 7.3. van haar jaarverslag 2001 na de opmerkingen in paragraaf 7.3. van haar jaarverslag 2000 dat het Parlement de indeling en de gebruiksvriendelijkheid van zijn analyse van het begrotingsbeheer heeft verbeterd; meent niettemin dat verdere inspanningen nodig zijn om de lezers in begrijpelijke bewoordingen op de hoogte te stellen van de belangrijkste aspecten van de uitgaven voor het desbetreffende jaar, eventueel naar analogie van het jaarverslag van een onderneming aan haar aandeelhouders; betreurt dat een zo belangrijk document als het jaarverslag van het Parlement alleen als onderafdeling van een technisch boekdeel door de Commissie in slechts een taal wordt gepubliceerd (SEC(2002) 405-FR); verzoekt zijn secretaris-generaal om verslag uit te brengen over de haalbaarheid van publicatie van de "Compte de gestion" van het Parlement, met inbegrip van een verbeterde analyse van het begrotingsbeheer, op de website van het Parlement;
17. herinnert aan paragraaf 12 van voornoemd besluit van 10 april 2002 over het ontbreken op de financiële balans van het Parlement van enige verwijzing naar de voorwaardelijke aansprakelijkheid in verband met de pensioenrechten van zijn ambtenaren; merkt met voldoening op dat de geconsolideerde financiële balans van de Commissie (SEC(2002) 406 - FR Volume IV) thans ook een voorziening bevat ([fmxeuro] 15300 mln) voor de aansprakelijkheid en lasten in verband met de pensioenregeling voor alle EG-ambtenaren tezamen met de herinnering: "De lidstaten waarborgen gezamenlijk de uitbetaling van deze uitkeringen (...)."(11);
18. neemt met voldoening kennis van de verzekering(12) van de secretaris-generaal dat geen van de problemen die in het boekhoudkundig systeem van de Commissie zouden bestaan, het Europees Parlement betreffen; merkt op dat het Europees Parlement niet hetzelfde boekhoudkundig systeem heeft als bij de Commissie wordt gebruikt, en dat de begroting en het uitgavenpatroon van het Parlement van volledig andere aard zijn; herinnert eraan dat de Rekenkamer op geen enkel punt tekortkomingen in het boekhoudkundig systeem van het Europees Parlement heeft aangewezen die wijzen op soortgelijke problemen als bij de Commissie zijn geconstateerd;
Beheer - Opvolging aanbevelingen studie ROME-PE
19. is verheugd over de pogingen om het Parlement in de richting van een meer op activiteiten gebaseerd beheer te sturen en de aan de Leden bij hun parlementair werk te leveren diensten te verbeteren; neemt met belangstelling kennis van de nota's van de secretaris-generaal over "een kwaliteitssprong"(13) en verheugt zich op de behandeling van de specifieke voorstellen van de secretaris-generaal op basis van het voorbereidend werk dat in oktober 2002 door de werkgroepen van het Bureau is verricht; verwacht dat zij de operationele en budgettaire doelmatigheid zullen vergroten door een optimaal gebruik van het potentieel aan personele en financiële middelen van het Parlement; onderstreept het dringende karakter van deze maatregelen in het licht van de duidelijke toename en complexiteit van de werklast van het Parlement en van de gevolgen van de uitbreiding in 2004(14);
20. neemt kennis van de eindconclusies en aanbevelingen van het externe onderzoek ROME-PE naar de operationele posteninventaris van het Parlement (uitgebracht in december 2001) en de overdenking waartoe dit onderzoek de aanzet heeft gegeven voor een meer effectief gebruik van de kennis en vaardigheden van het personeel(15);
21. is verheugd over het opzetten van een databank "posten van het Secretariaat-generaal", die sinds 1 januari 2003 operationeel is en die uitvoerige statistische gegevens oplevert die een algeheel beeld geven van de personeelssituatie, en over het opzetten, in de loop van 2003, van een tweede databank "beschikbare vaardigheden" waarmee een betere afstemming op de functionele behoeften van de Instelling (posten) en van de beschikbare personele middelen (vaardigheden) kan worden verzekerd(16);
22. is verheugd over de herstructurering(17) van DG5 en de oprichting van een de Afdeling personele middelen en interne organisatie die tezamen met de Afdeling beroepsopleiding rechtstreeks onder de directeur-generaal valt; is van mening dat dit een duidelijke verschuiving betekent van het traditionele beheer van de personele middelen naar een meer pro-actief beheer van personele middelen;
23. merkt op dat deze rationalisatie van de personele middelen met het oog op de uitbreiding verband houdt met de voorstellen voor een vervroegde pensioenregeling voor ambtenaren van het Parlement en de fracties; verwacht dat de afvloeiing van ambtenaren die voor deze regeling in aanmerking komen op een uiterst billijke, transparante en niet-discriminerende wijze zal plaatsvinden die er niet toe leidt dat het Parlement in een klap van alle deskundigheid wordt beroofd(18);
24. is verheugd over de voorstellen ter verbetering van de assistentie aan de leden door het Secretariaat van het Parlement in verband met hun legislatieve werkzaamheden; is van oordeel dat de voorliggende voorstellen een belangrijke aanzet kunnen zijn om de werking van het Secretariaat van het Parlement op de meest moderne manier te organiseren; beklemtoont dat de politieke rol van het Europees Parlement zodoende niet mag worden verkleind; vraagt de secretaris-generaal het eindrapport over de reorganisatie van het Secretariaat en haar werkmethodes aan de Commissie begrotingscontrole te doen toekomen(19);
25. is teleurgesteld over de geringe vorderingen met de overeenstemming over "negatieve prioriteiten" in de afgelopen twaalf maanden en daarmee besparingen op niet-essentiële activiteiten en verzoekt het Bureau om na te gaan of dit proces opnieuw kan worden gestart;
Mobiliteit
26. staat achter het mobiliteitsbeleid en stelt vast dat: (i) 118 ambtenaren in de A-categorie (iets meer dan 20 % van het totaal) onder de mobiliteitsregeling vallen in de drie jaar dat de regeling bestaat, (ii) de mobiliteit een geaccepteerd onderdeel van de cultuur van het Secretariaat-generaal is geworden, (iii) de betrokkenen een hoofdzakelijk gunstig beeld van de mobiliteit hebben en dat zowel hoofden van dienst als ambtenaren onder de mobiliteit vallen(20);
27. neemt kennis van de kritiek(21) dat de procedure als buitengewoon rigide wordt beschouwd; is ervan overtuigd dat een meer individuele benadering, in combinatie met het creëren van allerlei gereedschappen voor het beheer van de personele middelen, zal leiden tot verbetering van de begeleidende maatregelen, met name op het gebied van de beroepsopleiding; is daarbij ook van oordeel dat het mobiliteitstempo voor jongere personeelsleden dient te worden verhoogd; is verheugd over de recente wijziging van de mobiliteitsregeling van het Bureau die voor nieuwe ambtenaren aan het begin van hun loopbaan voorziet in een versnelde mobiliteit en die zoveel mogelijk van de door oudere ambtenaren opgedane ervaring profiteert door de referentieperiode van vijf tot zeven jaar te verlengen;
28. spreekt zijn waardering uit voor de verruiming van het stelsel van "décloisonnement" uit hoofde waarvan LA-ambtenaren met behoud van rang zonder aan een vergelijkend onderzoek deel te nemen, kunnen worden overgeplaatst naar A-posten; wijst echter op de ongunstige situatie van voormalige LA-ambtenaren die met succes een vergelijkend onderzoek hebben afgelegd en vóór het "décloisonnement" zijn overgestapt naar een A-post en aldus in de aanvangsrang van categorie A (A7) zijn geplaatst, ongeacht hun anciënniteit in de categorie LA; wijst erop dat deze voormalige LA-ambtenaren in vergelijking met hun collega's die gebruikmaken van "décloisonnement" op oneerlijke wijze worden belemmerd in hun loopbaanontwikkeling, waardoor zij veel langer (soms meer dan 10 jaar) dan andere ambtenaren (5 jaar) op dezelfde salaristrap blijven staan; verzoekt de secretaris-generaal een lijst van deze ambtenaren op te stellen en vóór 1 juli 2003 voorstellen te doen om deze oneerlijke situatie recht te trekken;
Gelijkekansenbeleid
29. wijst erop dat het Europees Parlement zich meer dan eens sterk heeft gemaakt voor gelijke kansen voor mannen en vrouwen, met name voor de promotie van vrouwen naar hoge functies bij de Europese instellingen; betreurt dat dit doel in de periode 1999-2001 niet werd gehaald; is bezorgd dat slechts 22 % van de ambtenaren in de A-rangen vrouw is, dat geen van de drie recent benoemde directeuren-generaal een vrouw was; betreurt dat over de periode juli 2000-15 december 2001 voor 6 A1/A2-posten slechts 1 vrouw werd benoemd, voor 12 A3-posten enkel mannen werden benoemd terwijl voor 4 LA 3-posten slechts 1 vrouw werd benoemd, stelt verder vast dat voor het overige aantal bevorderingen in de A-categorie in het jaar 2001 van alle vrouwen/mannen die in aanmerking kwamen voor bevordering slechts 14,3 % vrouwen bevorderd werd en 30,8 % mannen; merkt op dat er in 2001 een positieve tendens was bij de aanwerving van vrouwelijke administrateurs (7 mannen/7 vrouwen)(22);
30. beklemtoont het hardnekkige probleem van het buitengewoon geringe aantal vrouwen(23) in de hogere rangen en meent dat het ontbreken van vooruitgang op dit terrein niet de vorderingen mag verhullen die in de afgelopen drie jaren zijn gemaakt op het terrein van de arbeidsomstandigheden, sociale infrastructuur en de grotere bewustwording bij de hiërarchie;
31. steunt de doelstelling van het verslag-Lalumière(24) voor het Bureau om tegen 2007 2 vrouwen op A1-niveau te benoemen en tegen 2005 2 vrouwen in A2-posten en 8 vrouwen in A3-posten te benoemen en voor de LA-posten gebruik te maken van de "décloisonnement" om het aantal vrouwen dat op A3-posten kan worden benoemd te verhogen; verwelkomt ook het voornemen in de A-categorie evenveel mannen als vrouwen aan te werven;
32. ondersteunt de besluiten van het Bureau(25) m.b.t. de loopbaanontwikkeling en het beleid inzake de "personele middelen" en met name (i) de noodzaak om, bij gelijke verdienste, systematisch voorrang te geven aan vrouwelijke kandidaten voor managementposten zolang er geen evenwicht bestaat, (ii) het aanmoedigen van sollicitaties van de vrouwen uit middle-management-posten d.m.v. regelmatige opleiding en maatregelen ter vergroting van de bewustwording; (iii) de verplichting voor het EPSO (Bureau voor personeelsselectie van de Europese Gemeenschappen) om te voldoen aan de verplichtingen inzake gelijke kansen die zijn vastgelegd in recente verdragen en om te zorgen dat mannen en vrouwen gelijkelijk in zijn bestuursorgaan zijn vertegenwoordigd; (iv) te zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de selectiecommissies en toepassing van gender-neutrale selectieprocedures;
Deeltijdwerk
33. is verheugd over de informatie(26) dat in 2001 geen van de 488 verzoeken om deeltijdwerk is geweigerd; steunt het besluit van het Bureau van 11 juni 2001 op grond waarvan de Administratie een regeling heeft getroffen volgens welke het werken op basis van halve werktijd wordt gecompenseerd door de aanwerving van tijdelijke functionarissen;
34. stelt vast dat de vergaderperiode in Straatsburg ongewild tot gevolg heeft dat deeltijdwerkers, meestal voornamelijk vrouwen, worden gediscrimineerd;
Beperking kosten dienstreizen
35. is verheugd over de herziening(27) van het "akkoord Fontaine-Juncker" dat met ingang van 2004 nog slechts 50 % van het vaste personeel van het Parlement in Luxemburg moet zijn gevestigd, waardoor extra personeel naar Brussel kan worden overgeplaatst, vooral na de uitbreiding;
36. is verheugd over de stabilisatie op een lager peil van de uitgaven voor dienstreizen van het personeel tussen Luxemburg en Brussel, vanwege de overplaatsing van personeel die heeft plaatsgevonden op basis van wederzijds goedvinden en met de nodige sensitiviteit voor sociale aspecten; steunt de voorgestelde fusie van de momenteel in Luxemburg gevestigde diensten voor wetenschappelijk onderzoek en de commissiesecretariaten die zich in Brussel moeten bevinden;
37. dringt erop aan dat dienstreizen door de medewerkers van ondervoorzitters en quaestoren in het algemeen beperkt blijven tot Brussel en Straatsburg en dat voor alle verdere activiteiten een jaarlijks plafond per medewerker moet gelden;
OLAF/Tuchtprocedures
38. is van mening dat de samenwerking tussen het Europees Parlement en OLAF in het algemeen bevredigend verloopt; wijst echter op de volgende problemen:
- de buitensporig lange tijd die het vergt onderzoeken af te ronden,
- twijfel over de vraag of de rechten van onderzochte personen op verdediging steeds naar behoren worden geëerbiedigd,
- getuigen kunnen besluiten verklaringen af te leggen om te helpen bij een onderzoek zonder te beseffen dat het eindverslag een beoordeling kan bevatten van hun persoonlijke betrokkenheid in de beweerde fraude die wordt onderzocht;
39. verzoekt het comité van toezicht van OLAF deze problemen in het kader van zijn evaluatiewerkzaamheden te bezien;
Beoordelingsrapporten
40. onderschrijft dat de jaarlijkse beoordeling van het personeel, middels een systeem van "promotion points" veel werk vraagt, maar anderzijds leidt tot meer dialoog binnen diensten en tot een stabiel en voorspelbaarder carrièreverloop en voorts de mogelijkheid biedt om meer, hoewel nog altijd onvoldoende, rekening te houden met verdienste(28);
Opleiding
41. beklemtoont het belang van goedkeuring van het nieuwe Financieel Reglement dat op 1 januari 2003 inwerking trad en het feit dat het gelijkelijk van toepassing is op alle instellingen; complimenteert de secretaris-generaal met de snelheid en doeltreffendheid waarmee de Administratie de nodige interne voorbereidingen heeft getroffen voor de tenuitvoerlegging van het nieuwe Financieel Reglement; verzoekt de secretaris-generaal te zorgen dat de beginselen en bepalingen van dit Reglement ten volle door de gehele Instelling worden nageleefd en dat alle ordonnateurs voldoende opleiding ontvangen alvorens posten met financiële verantwoordelijkheid te vervullen; merkt met voldoening op dat de managementcursussen in modules van 12 dagen thans verplicht zijn voor alle benoemingen op A3-posten en daarboven;
Aanwerving
42. neemt kennis van de recente voorschriften(29) betreffende de procedure voor de benoeming van hogere ambtenaren bij de Administratie van het Parlement; verzoekt zijn Voorzitter op 1 juli 2003 een verslag voor te leggen aan de Commissie begrotingscontrole ter beoordeling van de werking van de nieuwe voorschriften, met vermelding van eventuele problemen die zich hebben voorgedaan en met name een bespreking van de vraag of, en in hoeverre het Bureau bij de benoeming van hogere ambtenaren heeft kunnen afwijken van de traditionele praktijk volgens welke geografisch en politiek gezien evenwichtige pakketten worden samengesteld, en vorderingen heeft gemaakt met een benoemingsbeleid op basis van de kwalificaties, verdienste en bekwaamheid;
43. blijft bezorgd over het gebrek aan transparantie in de procedure voor de benoeming van hogere ambtenaren bij het Parlement; meent dat de zorg over het waarborgen van de privésfeer van sollicitanten onvoldoende rechtvaardiging is voor het gebrek aan openheid van de procedure; verzoekt de namen van alle geslaagde sollicitanten voor hogere rangen (A1, A2, A3) bij het Secretariaat van het Parlement en de fracties te publiceren op de mededelingenborden en het interne bulletin van de instelling; verzoekt zijn secretaris-generaal de lijsten te publiceren van personen die geslaagd zijn voor algemene en interne vergelijkende onderzoeken;
44. is verheugd over de oprichting van het Bureau voor personeelsselectie van de Europese Gemeenschappen op 25 juli 2002(30); merkt op dat het Bureau reeds namens de Instellingen belast is met de selectie van de hulpfunctionarissen voor de toetreding teneinde lijsten van geschikte kandidaten op te stellen; hoopt dat de oprichting leidt tot het ontstaan van een gemeenschappelijke Europese overheidsdienst, tot beperking van kosten en verbetering van de mobiliteit tussen de instellingen(31);
Tijdelijk personeel
45. merkt op dat volgens de huidige voorschriften niet voor de zitting benoemde hulpfunctionarissen voor maximaal drie jaar kunnen worden aangesteld(32); verzoekt om wijzigingen van het systeem van aanwerving en personeelsbeheer dat in 2003 is gepland (in de vorm van gedecentraliseerde begrotingen en een "pool-systeem" die tot meer stabiliteit en voorspelbaarheid voor het betrokken personeel leiden); verzoekt om de statutaire positie van plaatselijke functionarissen die voor werkzaamheden in Straatsburg worden aangeworven, hoe dan ook te verbeteren;
Ledenrestaurant, zelfbedieningsrestaurant en bars
46. neemt ter kennis dat de sector KBRP (kantines, bars, restaurants, personeelswinkels) een ingewikkelde structuur bezit van drie vestigingsplaatsen, tal van verkooppunten, gelden ter goede rekening, een jaarlijkse subsidie uit de begroting van het Parlement, een externe onderneming die de catering heeft aangenomen en een externe accountant, alsook een combinatie van boekhouding op transactie- en begrotingsbasis; erkent, zonder de regelmatigheid van zijn financieel beheer of zijn huidige opzet op enigerlei wijze in twijfel te trekken, dat het om deze redenen geen gemakkelijke opgave is een algemeen beeld te krijgen van de activiteiten van de sector KBRP; verzoekt zijn secretaris-generaal de Commissie begrotingscontrole uiterlijk op 1 juli 2003 op beknopte en eenvoudige wijze duidelijk te maken hoe de sector KBRP werkt, en met name welk verband er bestaat tussen de jaarlijkse subsidie en de algemene winst/verliessituatie;
Vergaderplaatsen en gebouwen
Zetel Europees Parlement
47. neemt kennis van de gedetailleerde analyse(33) die het Europees Parlement op 16 oktober 2002 voorlegde aan de Europese Conventie m.b.t. de kosten van het werken in drie plaatsen van werkzaamheid; stelt vast dat de jaarlijkse kosten van deze spreiding op 169 miljoen EUR worden geraamd, waarvan 120 miljoen EUR voor de infrastructuur (60 miljoen EUR huur voor 300000 m2 vergaderzalen, kantoren en technische ruimtes, 18 miljoen EUR bijkomende kosten (water, gas, elektriciteit, verzekering, onderhoud van technische installaties, veiligheid) 42 miljoen EUR voor technische apparatuur, uitrusting en inrichting van gebouwen, 40 miljoen EUR voor extra personeel en dienstreizen (extra personeel 22 miljoen EUR, kosten van dienstreizen 18 miljoen EUR) en 9 miljoen EUR voor een verscheidenheid aan andere kosten (telefoonabonnementen, kosten van telefoon- en telecommunicatie, verzekering voor telefoon-, IT- en audiovisuele apparatuur, kantoorbenodigdheden, overslag met behulp van de vijftien vrachtwagens voor het vervoer van kasten en metalen kisten met documenten);
48. stelt vast dat er per jaar 25855 dagen verloren gaan door dienstreizen naar Straatsburg; stelt vast dat dit de belastingbetaler 3,9 miljoen EUR kost en gelijk staat aan de kosten van 60 volledige ambtenarenbetrekkingen per jaar; dringt erop aan dat de cijfers in het verslag over de kosten van de drie plaatsen waar het Parlement zijn werkzaamheden pleegt te verrichten met deze gegevens worden aangevuld en doorgezonden naar de Europese Conventie;
49. beklemtoont dat de komende uitbreiding een stijging van de begroting van het Parlement met 20 % tot gevolg heeft; meent dat de kosten voor het handhaven van drie plaatsen van werkzaamheid waarschijnlijk dezelfde tendens zullen vertonen en zullen resulteren in extra kosten ter hoogte van [fmxeuro] 34 mln;
50. wijst op het gebrek aan efficiëntie voor de Leden tengevolge van reistijden, het bijhouden van twee archieven en het regelmatig verplaatsen e.d. daarvan tussen de vergaderplaatsen en houdt rekening met de indirecte kosten voor de Leden (verschillende vervoermiddelen voor de Leden, extra lange reizen en frequentie van vluchten);
51. aanvaardt de stelling dat iedere concentratie van werkzaamheden in één vergaderplaats neerkomt op eenmalige kosten voor infrastructuur en verhuizing van personeel; herinnert eraan dat hier tegenover staat dat het Parlement waarschijnlijk de momenteel gebruikte grote gebouwen moet ontruimen; erkent dat er ook periodieke kosten kunnen ontstaan en dat deze sterk afhankelijk zijn van het land dat wordt gekozen;
52. geeft toe dat het besluit over de vergaderplaats van het Parlement in het Verdrag is vastgelegd, maar merkt op dat dit niet volgens de wil van het Parlement is;
53. eist dat de Europese Conventie op serieuze wijze en rekening houdend met de bovenvermelde studie beraadslaagt over de wenselijkheid de werkzaamheden van het Europees Parlement in één vestigingsplaats te concentreren, verzoekt de Europese Conventie artikel 289 van het EG-Verdrag te wijzigen en in het ontwerp van Europese grondwet te garanderen dat het Europees Parlement en zijn Leden zelf kunnen beslissen over de zetel waar het zijn werkzaamheden wil verrichten; vraagt zijn afgevaardigden in de Europese Conventie deze stelling te verdedigen;
54. stelt met verbijstering vast dat commissievergaderingen buiten Brussel, Straatsburg en Luxemburg per jaar [fmxeuro] 1144530 kosten; dringt erop aan dat commissies ten hoogste één "buiten"-vergadering per jaar mogen houden, dat in dergelijke gevallen moet worden aangetoond waarom de commissie niet in een van de vestigingsplaatsen kan vergaderen, en dat het Bureau van het Parlement toestemming verleent;
Gebouwenbeleid in Straatsburg - LOW
55. betreurt dat de onderhandelingen over de definitieve kosten van het LOW-gebouw momenteel nog steeds zijn opgeschort vanwege de hangende procedure bij het Hof van Justitie over de contractueel overeengekomen datum van de voltooiing en wijst op de onzekerheid die hieruit voortvloeit voor de begrotingsplanning van het Parlement(34);
56. dringt erop aan dat de contacten op administratief en politiek niveau met de SERS, de Franse staat en de stad Straatsburg worden voortgezet om, onafhankelijk van de gerechtelijke procedure(35), te trachten oplossingen te vinden teneinde het bestaande verschil tussen de door de SERS verlangde prijs en de prijs die het Europees Parlement bereid is te betalen, te overbruggen;
57. beveelt het Bureau aan het voorstel in Straatsburg twee nieuwe vergaderzalen te bouwen in overweging te nemen; meent dat herindeling van de bestaande gebouwen voldoende kan zijn om na de uitbreiding nieuwe leden op te vangen;
Gebouwenbeleid in Luxemburg
58. is verheugd dat de Luxemburgse autoriteiten de verhuiskosten in augustus 2000 van het gebouw ADG tengevolge van de werken ter verwijdering van het asbest inmiddels volledig hebben terugbetaald(36).
Gebouwenbeleid in Brussel
59. merkt op dat sinds 15 januari 2001 alle Brusselse gebouwen eigendom zijn van het Parlement door de kapitaalinjecties van de voorbije jaren;
Voorplein
60. beklemtoont dat volgens artikel 3, lid 2, sub a) van het Protocol tussen het Europees Parlement en de Belgische staat, dat op 23 juli 1998 werd ondertekend, laatstgenoemde alle aan het Europees Parlement toegeschreven kosten op zich neemt; onderstreept dat het ontwerpprotocol van aanvullende overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en het Koninkrijk België betreffende de terugbetaling van het door het Europees Parlement betaalde bedrag voor het onderhoud van het voorplein op 25 april 2002 aan de Belgische autoriteiten is toegezonden; stelt vast dat op 23 oktober 2002 een herinneringsschrijven is toegezonden en dat beide brieven onbeantwoord zijn gebleven; wijst erop dat het gaat om een bedrag van [fmxeuro] 4,74 mln (waarde 31/12/2001)(37); maant de Belgische overheid haar verplichtingen onverwijld na te komen;
D4-D5/Ardenne
Procedurele behandeling door het Parlement van de projectkeuze
61. herinnert aan een aantal belangrijke factoren die bepalend waren voor de aanwijzing van het D4-D5/Ardenne-project ter uitbreiding van de bestaande gebouwen van het EP te Brussel: (i) de locatie en toegankelijkheid vergeleken met de momenteel gebruikte gebouwen, (ii) de toezegging van de Belgische regering om kosten voor de bouwgrond en het bouwrijp maken van de terreinen op zich te nemen;
62. herinnert eraan dat de Voorzitter van het Europees Parlement de Belgische eerste minister op 8 maart 2001 een brief heeft gezonden met de vraag of kosteloos land beschikbaar kan worden gesteld voor een door het Parlement gepland bouwproject (en niet alleen in verband met de locatie van het D4-D5-gebouw, zoals verklaard door de heer Martens in een brief van 18 november 1991, zoals later bevestigd door de heer Dehaene) en of de federale autoriteiten een gebouw of locatie bezaten die ter beschikking van het Parlement kon worden gesteld; stelt vast dat op deze vraag geen antwoord kwam, ook niet nadat het Parlement de Belgische eerste minister op 13 juli 2001 een herinneringsschrijven toezond(38);
63. betreurt dat ten tijde van de marktverkenning de kostenloze terbeschikkingstelling van de grond door de Belgische regering enkel en alleen voor het D4-D5/Ardenne-project verzekerd was; merkt niettemin op de projectbeoordeling door het Parlement uitsluitend op functionele criteria was gebaseerd;
64. stelt vast dat SA Promotion Leopold (dochter van SA SEL) voor de gebouwen D4-D5, en SA Immomills Louis De Waele Development voor het Ardenne-gebouw stukken hebben toegezonden waaruit het exclusieve recht op de betrokken grond blijkt; stelt vast dat SA Promotion Leopold eigenaar is van 11 % van de grond D4-D5 en houder is van een koopoptie op 89 % van de overige grond D4-D5, waardoor zij tot 6 april 2005, de datum waarop de optie afloopt (optie-koopovereenkomst van 6 april 2000 SNCB/SA Promotion Leopold), de grond op ieder moment kan verwerven, terwijl SA Immomills Louis De Waele Development eigenaar is van het "Ardenne-terrein" op grond van de authentieke koopakte van 23 januari 1998(39);
65. stelt vast dat op grond van deze situatie het buitengewone beroep op de overeengekomen procedure(40) overeenkomstig artikel 7, lid 3, sub b) van Richtlijn 93/37/EEG van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken(41) kan worden gerechtvaardigd;
66. is van oordeel dat de Administratie en het Bureau van het Europees Parlement bij het zoeken naar een juiste beslissing inzake de uitbreiding van gebouwen van het EP te Brussel correct hebben gehandeld en een eerlijke poging hebben gedaan om in volle transparantie en met inachtneming van de bepalingen van het Financieel Reglement en het Gemeenschapsrecht terzake van overheidsopdrachten de voor het Europees Parlement onder de gegeven omstandigheden gunstigste beslissing te nemen(42);
67. meent dat het Europees Parlement in de vorige zittingsperiode geen rechtsgrond bezat om bij de institutionele dialoog met de federale Belgische regering extra bouwterrein te reserveren met het oog op een eventuele uitbreiding van de Europese Unie; wijst erop dat aan het uitbreidingsproces enorme onzekerheden kleefden en dat het Bureau van het EP geen formele besluiten kon nemen die daarop vooruitliepen, nog voordat het beschikte over de rechtsgrond van het Verdrag van Nice en de bekrachtiging van de Europese Raad van Kopenhagen; wijst erop dat op dat moment de eigendomsrechten van de aangrenzende terreinen al in handen waren van SA Promotion Leopold en SA Immomills Louis De Waele Development;
Situatie waarmee het Parlement is geconfronteerd
68. betreurt dat zelfs na de toezeggingen van de eerste ministers Martens en Dehaene de Belgische overheid de bewuste terreinen niet ter beschikking van het EP stelde maar dat aan vastgoedmakelaren en bouwpromotoren de mogelijkheid werd geboden de eigendom of een optie op de eigendom te verwerven, o.m. middels een op 6 april 2000 afgesloten "convention d'option d'achat liant le promoteurs du projet D4-D5 avec la SNCB (Société nationale des chemins de fer belge" die zelf voortvloeit uit een eerder gesloten overeenkomst van 22 mei 1990 inzake de D4-D5-gebouwen; verbaast zich erover dat de NMBS zich ten volle in deze strategie kon vinden;
69. meent dat deze gang van zaken het Europees Parlement voor voldongen feiten stelde en haar de volledige vrijheid van handelen ontnam om het Gemeenschapsrecht inzake overheidsopdrachten ten volle toe te passen; is van oordeel dat het juister ware geweest een openbare aanbesteding uit te schrijven voor de bouw van een annex aan het EP op de terreinen die eerder door de Belgische regering gratis ter beschikking waren gesteld;
70. is van menig dat de Administratie en het Bureau van het Parlement correct hebben gehandeld bij de toepassing van de Gemeenschapswetgeving inzake openbare aanbestedingen, maar dat desondanks de vraag of de beslissingsvrijheid van het Parlement door afspraken tussen de Belgische autoriteiten en andere derden is beperkt, een passend voorwerp van onderzoek zou zijn door de bevoegde (nationale en/of Europese) instanties;
Sociale eisen
71. eist dat bij de bouw van de nieuwe gebouwen de toegang door gehandicapten maximaal gegarandeerd wordt;
Crèche Brussel
72. is verheugd dat het Europees Parlement een koopoptie(43) afsloot met betrekking tot het Albert I-instituut (Wayenbergstraat) dat eigendom is van de stichting Marie Haps, waardoor het mogelijk wordt tegen eind 2004 de bestaande capaciteit voor kinderopvang uit te breiden;
Veiligheidsbeleid
73. wijst erop dat het Bureau van het EP en de secretaris-generaal reeds voor de aanslagen van 11 september 2001 aandacht besteedden aan het veiligheidsbeleid; wijst terzake op de nota's van 14 september 2000(44), 9 mei 2001(45), 18 september 2001(46) en 20 februari 2002(47); stemt in met de vigerende maatregelen met betrekking tot een betere toegangscontrole en een betere controle van de bezoekersstromen; dringt er evenwel op aan dat de samenwerking met de nationale veiligheidsdiensten, die moeten instaan voor de beveiliging van de gebouwen in Brussel, Luxemburg en Straatsburg, wordt geïntensiveerd; betreurt dat de beveiliging van de gebouwen in Brussel door de politiediensten ondermaats is; vraagt de Belgische overheid de gebouwen van het Europees Parlement op dezelfde manier te bewaken als de federale en de regionale Parlementen waarbij onder andere gebruik gemaakt wordt van de diensten van de Militaire Politie (MP);
74. erkent de problemen inzake straatcriminaliteit in de Europese wijk; dringt aan op voldoende controle door de politiediensten, maar merkt op dat een deel van de problemen ook te maken heeft met de inplanting van de Europese instellingen die van deze in oorsprong woonbuurt een stedelijke woestijn maakte; merkt op dat een gemengde wijk met kantoren en woningen en een gezonde sociale controle een uitstekende bijdrage kan vormen tot meer veiligheid; dringt aan op meer overleg en dialoog tussen de bewoners van de wijk en het Europees Parlement;
75. betreurt dat de Rekenkamer het verzoek in paragraaf 16 van zijn besluit van 13 april 2000(48) om een speciaal verslag over de praktijk en de gunning van contracten voor de bewaking van zijn gebouwen, en om toetsing van de rentabiliteit ervan, niet inwilligde;
76. herhaalt het verzoek om opstelling van een speciaal verslag over de gunning van deze contracten ter bewaking van de gebouwen van het Parlement met inbegrip van een controle van de doelmatigheid, omdat de reeds in 2000 aangepakte problemen niet lijken te zijn opgelost;
Beter gebruik EP-gebouwen
77. stemt in met de doelstelling om beter gebruik te maken van de gebouwen van het Parlement; wijst erop dat zodoende de bezettingsgraad van de gebouwen in Brussel en Straatsburg aanzienlijk wordt vergroot; meent dat deze benadering het Parlement een nieuwe dimensie verleent doordat het ook als medespeler in het politieke debat kan optreden en niet alleen door middel van zijn zuiver parlementaire werkzaamheid; onderschrijft de mening dat onze medeburgers zodoende nauwer bij de opbouw van Europa kunnen worden betrokken door het organiseren van media-evenementen waarbij zij zich betrokken kunnen voelen;
78. steunt de vijf criteria voor het kader van deze initiatieven: coherentie met de beleidsrichtsnoeren van het Parlement, respect en waardigheid van het Europees Parlement, directe verlenging van de parlementaire werkzaamheden, openstelling voor de media, kostenbeheersing (redelijke kosten, zoeken naar externe medefinanciering);
Fracties
79. herinnert eraan dat overeenkomstig paragraaf 2.7.1 van de Regeling(49) inzake het gebruik van kredieten van begrotingspost 3701, de gecontroleerde verslagen (d.w.z. rekeningen) van de fracties en de overeenkomstige verslagen van de niet-ingeschreven leden aan de Commissie begrotingscontrole worden toegezonden;
80. steunt de volgende opmerkingen in verband met de rekeningen van de fracties:
a) de rekeningen van zeven fracties (PPE-DE, PSE, UEN, ELDR, GUE/NGL, EDD, Verts/ALE) voor het begrotingsjaar 2002 zijn overeenkomstig paragraaf 48 van voornoemd besluit van 10 april 2002 op de website van het Parlement gepubliceerd,
b) hoewel een fractie de rekeningen van een Luxemburgse stichting aan de Voorzitter heeft voorgelegd (met opgave van beleggingen in aandelen en onroerend goed), zijn deze rekeningen niet op de website van het Parlement gepubliceerd,
c) ter wille van de volledigheid dient de website ook de gecontroleerde rekeningen van de TDI-fractie te vermelden, die op 2 oktober 2001 werd ontbonden,
d) de interne financiële regelingen van de fracties inzake het gebruik van de kredieten uit begrotingspost 3701, dienen eveneens op de website van het Parlement te worden gepubliceerd,
e) in elk van de zeven gevallen hebben de financieel controleurs een accountantsverklaring van geen bezwaar voor de rekeningen van de fractie afgegeven,
f) ondanks een verhoging van het bestedingspercentage van de kredieten van begrotingspost 3701, die in 2001 schommelde tussen 87,96 % en 105,45 % (vergeleken met de veel lagere cijfers voor 2000), bevatten de rekeningen van de fracties nog altijd aanzienlijke overschrijvingen van jaar naar jaar ten belope van meer dan de helft van de jaarlijkse subsidie per fractie; op 28 november 2001 hechtte het Bureau zijn goedkeuring aan de interpretatie van artikel 2.1.6 van de nieuwe Regeling voor het gebruik van de kredieten van begrotingspost 3701, in die zin dat het maximum (van 50 % van de jaarlijkse kredieten) voor de overschrijving van ongebruikte kredieten (een maximum dat met ingang van 1 januari 2002 gold) pas zal gelden voor de overboeking van de kredieten voor 2002 naar het begrotingsjaar 2003,
g) ondanks de beschikbaarheid van aanzienlijke overboekingen werden de kredieten op post 3701 van de begroting van het Parlement voor het jaar 2003 met 8,4 % verhoogd; terwille van een goed financieel beheer mogen geen verdere afwijkingen van de voorschriften betreffende overboeking worden toegestaan;
81. neemt kennis van de volgende opmerkingen betreffende de rekeningen van niet-ingeschreven leden:
a) overeenkomstig de momenteel vigerende regelingen (begrotingspost 3701) worden de rekeningen van de niet-ingeschreven leden niet door een accountant gecontroleerd maar alleen geïnspecteerd en, in sommige gevallen, gecorrigeerd door de Administratie; de secretaris-generaal wordt verzocht om verslag uit te brengen over de vraag of het doenlijk is om in toekomst een verklaring van een externe accountant te verlangen,
b) de bepalingen van de regeling 3701 betreffende niet-ingeschreven leden moet worden herzien en verduidelijkt om te voorkomen dat niet voor vergoeding in aanmerking komende uitgaven worden geclaimd (d.w.z. uitgaven die reeds onder de vergoedingen van de leden vallen, zoals de algemene onkostenvergoeding of de secretariaatsvergoeding)(50) en moeten ten behoeve van de leden een lijst bevatten van zaken in die voor de regeling 3701 in aanmerking komen;
82. merkt op dat de regeling 3701 moet worden herzien aan de hand van de door de secretaris-generaal verstrekte informatie(51) om vast te stellen of zij wel verenigbaar is met het nieuwe Financieel Reglement en dat een werkgroep uiterlijk eind maart 2003 haar conclusies en aanbevelingen aan het Bureau zal voorleggen; verzoekt het Bureau om iedere herziening van de regeling 3701 op de volgende overwegingen te baseren:
- de noodzaak om duidelijk de verantwoordelijkheden van de fracties voor de tenuitvoerlegging van de begroting aan te geven,
- het advies van de Juridische Dienst van het Parlement dat de juridische, financiële en contractuele positie van de fracties expliciet in het Reglement of een andere interne regeling moet worden aangegeven(52),
- de regeling moet duidelijk de controles vermelden die de financieel controleurs dienen te verrichten en de specifieke verzekeringen die zij moeten geven in een conformiteitsverklaring aan de hand van de beste praktijk die momenteel bij de financieel controleurs van de fracties van toepassing is, en met name een verzekering dat de kredieten van post 3701 niet zijn gebruikt voor aankoop van onroerend goed of ter financiering van een verkiezingscampagne;
83. is verheugd dat de door de secretaris-generaal verstrekte informatie(53) dat de boekhouders van de fracties de Administratie binnenkort een inventaris zullen doen toekomen van hun vaste activa met vermelding van de waarde daarvan; verzoekt de secretaris-generaal om een algeheel verslag aan de Commissie begrotingscontrole uit te brengen over de inventaris van alle fracties, tezamen met voorstellen in verband met het bijzondere probleem van door de fracties aangekocht eigendom ten behoeve van hun nationale delegaties op plaatsen waar de Administratie geen toegang heeft;
84. merkt met voldoening op dat het werkprogramma van de Rekenkamer voor 2003 melding maakt van een vervolgverslag op het speciaal verslag van de Rekenkamer nr. 13/2000 over de uitgaven van de fracties(54);
85. verzoekt de Commissie begrotingscontrole zijn jaarlijkse kwijting ten dele te blijven bestemmen voor de jaarrekeningen van de fracties en de niet-ingeschreven leden en daarbij bijzondere aandacht te schenken aan eventuele specifieke opmerkingen van de Rekenkamer in verband met de kwijting voor het begrotingsjaar 2002;
86. stelt vast dat op 19 februari 2003 een voorstel is aangenomen voor een verordening (COM(2003) 77) inzake het statuut voor en de financiering van Europese politieke partijen; stelt vast dat de procedure na de inwerkingtreding van het Verdrag van Nice thans onderworpen is aan medebeslissing; spreekt de hoop uit dat de Raad en het Parlement in het derde jaar na de publicatie van het speciaal verslag 13/2000 van de Rekenkamer vóór de volgende Europese verkiezingen een besluit zullen kunnen nemen met het oog op tenuitvoerlegging van het statuut;
87. herhaalt het verzoek in zijn voornoemde resolutie van 13 april 2000 inzake het begrotingsjaar 1999 en zijn kwijtingsbesluit van 4 april 2001(55) dat de Rekenkamer elke twee jaar een controle verricht van de financiën van de fracties om de Commissie begrotingscontrole te assisteren bij het opstellen van het verslag ingevolge artikel 2.7.3. van de regeling inzake de besteding van de kredieten uit post 3701(56);
Gunning van contracten
88. merkt op dat de Raadgevende Commissie voor aankopen en overeenkomsten (CCAM) in 2001(57) is geraadpleegd over 279 transacties als aanbestedingsprocedure 's voor een totale waarde van ± [fmxeuro] 430 mln, waaronder 3 kapitaalinvesteringen (gebouwen) ter waarde van ± [fmxeuro] 320 mln en dat het percentage concurrerende contracten ruwweg vergelijkbaar was met dat van voorgaande jaren;
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
89. wijst op de bevindingen in het jaarverslag van de CCAM dat van de 279 dossiers die in 2001 werden behandeld, in totaal 37 (13,35 %) niet werden goedgekeurd in de vorm waarin zij waren ingediend;
90. erkent dat de kwartaal- en jaarverslagen van de CCAM een waardevol gereedschap voor het management zijn en een volledig overzicht van de contract- en aankoopactiviteiten van de instelling geven; verzoekt zijn secretaris-generaal, na de afschaffing van de CCAM ingevolge het van kracht worden van het nieuwe Financieel Reglement op 1 januari 2003, stappen te nemen om te zorgen dat de Commissie begrotingscontrole regelmatig informatie blijft ontvangen over de aankoop- en contractactiviteiten van het Parlement; neemt in dit verband kennis van het besluit(58) van de secretaris-generaal een nieuwe dienstenoverschrijdende adviesgroep openbare aanbestedingen (DAOA) in het leven te roepen die gebruik moet maken van de ervaring en deskundigheid die in de loop der jaren is opgebouwd door het RCAC, zonder in het kader van de nieuwe voorschriften echter de onafhankelijkheid ten aanzien van de verantwoordelijkheid van de ordonnateurs te ondermijnen;
91. stelt vast dat het RCAC is vervangen door de dienstenoverschrijdende adviesgroep openbare aanbestedingen die advies zal uitbrengen in aanbestedingsproblemen; dringt echter aan op de bindende toezegging dat de verantwoordelijkheid van de directeuren-generaal onaangetast blijft en dat besluiten inzake aanbestedingen door hen worden genomen;
Voorlichtingsbeleid
92. neemt kennis van de mededeling van de Commissie over een voorlichtings- en communicatiestrategie voor de Europese Unie (COM(2002) 350 def.); neemt tevens kennis van de nota van de secretaris-generaal "Ontwerpprogramma voor informatie- en communicatieacties met het oog op de Europese verkiezingen in juni 2004"(59);
93. meent dat het Parlement ieder jaar een debat dient te houden over het voorlichtingsbeleid van de EU voordat de begrotingsrichtsnoeren voor het volgende begrotingsjaar worden opgesteld;
94. herhaalt dat de volgende beginselen in acht moeten worden genomen inzake publieke voorlichting en communicatie: (i) onpartijdigheid vrij van propaganda, (ii) het verstrekken van feitelijke informatie, (iii) het verzorgen van een gevarieerd en uitgebalanceerd informatieaanbod;
95. onderstreept dat in de door de EU verspreide informatie de nadruk gelegd zou moeten worden op gemeenschappelijke Europese waarden als democratie, pluralisme, veiligheid, solidariteit, gelijke kansen, cohesie, en deze informatie tegelijkertijd aan de burgers de praktische waarde van de Unie in hun dagelijks leven zou moeten tonen, om een imago van de Unie als een arena voor aanhoudende conflicten tussen uiteenlopende nationale belangen te weerleggen;
96. bekrachtigt zijn betrokkenheid bij het recht van de burger op toegang tot een voortdurende, volledige, onpartijdige en objectieve stroom van fundamentele informatie over de EU, in zijn eigen taal; meent dat de betrokken autoriteiten moeten zorgen voor de verspreiding van deze, in begrijpelijke bewoordingen gestelde informatie in alle erkende officiële talen in de lidstaten ook in minder gangbare talen en wijst op het belang van de specifieke voorlichtingscampagnes bij wijze van prioriteit, met name in de toetredende landen;
97. is ingenomen met de samenwerking tussen de Commissie, de Raad en het Parlement in het kader van de Interinstitutionele Groep voor Voorlichting (IGV) en dringt aan op een versterking van die samenwerking;
98. is verheugd over de inrichting in de bezoekersruimten te Brussel en Straatsburg van een permanente tentoonstelling over de geschiedenis van het Europees Parlement;
99. wijst nogmaals op de nogal schamele middelen voor voorlichting en communicatie (2001 [fmxeuro] 25,8 mln, ofwel 2,58 % van de totale begroting van het EP), waarvan een belangrijke deel ([fmxeuro] 11,12 mln = 43 %) wordt besteed aan het bezoekersprogramma en Euroscola;
100. erkent dat belangrijke inspanningen werden geleverd om het bezoekersprogramma te moderniseren, met name door verbetering van het arbeidsinstrumentarium (computer-/audiovisuele ondersteuning, Internetsite "Bezoekers"), een beter gebruik van de personele middelen (meertaligheid, computersysteem GEVISITE) en is verheugd dat deze maatregelen hebben geleid tot een betere planning van de taken en tot het houden van een reeks gesprekken met onderdanen van kandidaatlanden; neemt er kennis van dat een adviesbureau is opgedragen om een onderzoek te doen zowel naar de kwaliteit van het voorgestelde bezoekersprogramma als naar het effect ervan, en dat dit onderzoek voor eind juni 2003 beschikbaar zal zijn; vraagt de secretaris-generaal een kopie van deze studie aan de Commissie begrotingscontrole te doen toekomen(60);
Medewerkers van de Parlementsleden
101. herhaalt dat het absoluut noodzakelijk is de rechten, met inbegrip van een passende verzekering en sociale zekerheid, van assistenten die bij de leden in dienst zijn te waarborgen; is van mening dat daartoe de goedkeuring van een statuut voor de medewerkers de beste manier is; dringt er in dit kader bij de Raad op aan het door de Commissie op 16 juli 2002 gewijzigde voorstel tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad(61) snel te behandelen, zodat het nieuwe systeem nog voor de verkiezingen van 2004 in werking kan treden; dringt er bij het Bureau van het EP op aan om voor 30 juni 2003 een beslissing te nemen over de 12 voorstellen(62) die de ondervoorzitter van het EP, verantwoordelijk voor het statuut van de medewerkers, op 7 oktober 2002 heeft ingediend(63);
102. wijst erop dat een dergelijk statuut niet van toepassing is op dienstverleners, daar deze, gezien hun rechtspositie, zelf hun verplichtingen op het gebied van de sociale zekerheid en belasting moeten regelen; beveelt het Bureau aan teneinde een zo groot mogelijke transparantie te garanderen, dat de Parlementsleden die dienstverleners te werk stellen, worden verplicht een kopie van de facturen dienstverlener/Parlementslid aan de Administratie te doen toekomen, net zoals nu de verplichting bestaat om het arbeidscontract Parlementair medewerker/Parlementslid aan de Administratie te overhandigen(64); neemt kennis van het standpunt van de financieel controleur(65) dat betalingen, evenals het geval is met dienstverleners in alle andere sectoren van de werkzaamheden van het Parlement, gebaseerd moeten zijn op indiening van een geldige rekening voor verleende diensten;
Vergoedingen van de leden
103. dringt erop aan dat de grondbeginselen helderheid, openbaarheid, regelmatigheid en de plicht verantwoording af te leggen moeten gelden voor alle betalingen die uit de begroting van de instelling worden verricht, met inbegrip van betalingen in verband met de leden;
104. wijst nogmaals op de aanbevelingen van de Rekenkamer dat vergoedingen die gegeven worden voor reis- en verblijfskosten overeen dienen te komen met de werkelijke reiskosten en de reële verblijfstijd;
105. merkt met voldoening op dat het Bureau een werkgroep heeft opgericht inzake de kosten en vergoedingen van de leden in verband met onderhandelingen over het Statuut van de Leden; en verzoekt de werkgroep de aanbevelingen van de Rekenkamer ten uitvoer te leggen;
106. stelt met verontrusting vast dat steeds meer leden opgeven dat zij tijdens "gele" weken aanwezig zijn, hetgeen [fmxeuro] 372675 kost, en wijst er met nadruk op dat de gele weken in eerste instantie werden ingesteld als belangrijk moment waarop de leden voeling houden met de kiesdistricten die zij vertegenwoordigen;
107. uit zijn verontrusting over de verlenging van de uren waarop het centrale handtekeningenregister open is (7.00 tot 22.00 uur); verzoekt de secretaris-generaal voorstellen in te dienen voor althans enige mate van toezicht op het register;
108. stelt vast dat de vrijwillige pensioenbijdragen van de leden momenteel automatisch worden ingehouden op de algemene onkostenvergoeding; verzoekt de secretaris-generaal uiterlijk 1 juli 2003 verslag uit te brengen over de vraag of het haalbaar is van de leden te verlangen dat zij opdracht geven voor een automatische overschrijving ter betaling van deze bijdragen;
109. herinnert eraan dat de leden het recht hebben om hun taken te vervullen in alle officiële talen van de lidstaten en verzoekt met klem hun de middelen te geven om tegelijk over volledige documentatie in alle talen te kunnen beschikken teneinde discriminatie te voorkomen en opdat het recht en de verplichting van de leden om zich ten volle van hun representatieve taken te kunnen kwijten, niet worden aangetast of beperkt;
De kwestie van de ledenkas
110. merkt op dat de procedure vervat in artikel 22 van het Statuut van het personeel is gestart teneinde de verantwoordelijkheden vast te leggen in verband met de discrepantie van BEF 4136125 tussen de kassituatie en de overeenkomstige rekeningen in 1982;
Milieu
111. erkent dat de nieuwe gebouwen die momenteel voor het Europees Parlement worden gebouwd, een unieke gelegenheid zijn om een voorbeeld te stellen door toepassing van de beste milieupraktijk; is verheugd over het feit dat de gebouwen D4-D5/Ardenne zijn ontworpen en gerealiseerd met naleving van de milieuwetgeving; steunt de besluiten betreffende de installatie van de systemen voor de terugwinning, opslag en hergebruik van regenwater in het gebouw D4; steunt het besluit om het energieverbruik van de gebouwen te beperken door toepassing van de volgende technische mogelijkheden: (i) verbeterde warmte-isolatie, (ii) installatie van airconditioning die terugwinning van warmte of koeling mogelijk maakt, (iii) warm water d.m.v. zonnepanelen, (iv) de mogelijkheid om een warmte-krachtinstallatie aan te leggen(66);
112. is verheugd over de door de secretaris-generaal verstrekte informatie(67) dat de Administratie van het Parlement na de publicatie van een aanbesteding binnenkort een contract zal ondertekenen met een consultatiebureau dat is gespecialiseerd in milieubeheer en dat de opdracht krijgt voor een algehele herziening van zijn interne milieubeleid, waarvan de conclusies in de loop van 2003 worden verwacht; dringt erop aan dat de conclusies van de herziening aan de terzake bevoegde commissies van het Parlement worden voorgelegd; herhaalt het argument in paragraaf 75 van voornoemd besluit van 10 april 2002(68) waarin wordt gewezen op de noodzaak tot toepassing van de beginselen van een groene exploitatie van de nieuwe gebouwen van het Parlement;
113. merkt op dat de Administratie momenteel de praktische en administratieve aspecten(69) onderzoekt van een plan dat in 2002 is opgesteld ingevolge een onderzoek door Iris Consulting naar een beter mobiliteits- c.q. vervoersplan in Brussel; deelt de mening dat personen die van de gebouwen van het Parlement in Brussel gebruikmaken, moeten worden aangemoedigd om zoveel mogelijk het openbaar vervoer te gebruiken; erkent echter dat, om op dit terrein echte vorderingen te maken, de Belliardstraat meer voetgangervriendelijk moet worden gemaakt; verzoekt zijn secretaris-generaal om zijn contacten met de betrokken Belgische autoriteiten te gebruiken teneinde het gebied rond de gebouwen van het Parlement veiliger en aantrekkelijker voor voetgangers en fietsers te maken;
114. dringt aan op terbeschikkingstelling van meer interne informatie binnen en in de omgeving van de EP-gebouwen over duurzame mobiliteit (affiches, beeldschermen treinverbindingen Luxemburg-station, informatie over collectief/openbaar vervoer) en verzoekt het Bureau, bij voorkeur als onderdeel van reeds bestaande diensten, een professioneel, zichtbaar, permanent en interactief desk-center voor mobiliteitsmanagement in te richten, waar iedereen zich kan laten voorlichten over meer duurzame mobiliteit;
115. wijst erop dat de EU op internationaal vlak een voortrekkersrol speelt in het klimaatbeleid; is van oordeel dat ook de Europese instellingen een eigen bijdrage moeten leveren om de EU-verbintenissen in het kader van het protocol van Kyoto na te komen; feliciteert de secretaris-generaal met de reeds genomen milieumaatregelen m.b.t. het gebouwenbeleid en het dagelijkse beheer(70) en vraagt deze tegen 31 juli 2003 samen te voegen en te verwerken in een EP-klimaatsbeleidplan met duidelijke doelstellingen dat zorgt voor een eigen bijdrage tot het halen van de Kyoto-normen;
Transparantie
116. merkt met voldoening op dat alle 626 leden verklaringen van financieel belang hebben ingediend overeenkomstig bijlage I, artikel 2 van het Reglement; merkt op dat op 30 januari 2003 in totaal 444 leden(71) hun verklaring voor 2002 hadden bijgewerkt; moedigt zijn leden aan om toestemming te verlenen voor publicatie van hun verklaringen op Internet;
117. is verheugd over het besluit van het Bureau tijdens zijn vergadering van 13 januari 2003 om het register van lobbyisten en van belangen die zij vertegenwoordigen in de zin van artikel 3, lid 1, sub b) van bijlage IX van het Reglement via de website van het Parlement openbaar toegankelijk te maken;
118. herinnert eraan dat overeenkomstig de bepalingen van artikel 14, lid 9 van de Regeling(72) kosten en vergoedingen van de leden "Het Parlement stelt een lijst op met de namen van alle medewerkers van de leden van het Europees Parlement; deze lijst is toegankelijk voor het publiek"; neemt kennis van het advies(73) van de Commissie juridische zaken en interne markt dat overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 45/2001(74) dergelijke persoonlijke informatie alleen openbaar mag worden gemaakt als degene die de gegevens betreft, zijn toestemming heeft gegeven; deelt de zorg(75) van de Europese ombudsman dat het besluit van het Parlement om een register van medewerkers van EP-leden te publiceren "op losse schroeven [is] komen te staan door het argument dat de medewerkers op grond van het beginsel van gegevensbescherming het recht hebben om anoniem te blijven, ook al worden zij betaald uit middelen die afkomstig zijn van de Europese belastingbetalers";
119. spreekt dan ook zijn waardering uit voor het besluit van het Bureau van 10 februari 2003 op de website van het Parlement een lijst te publiceren van geaccrediteerde medewerkers (waarop eventueel uitzonderingen kunnen worden gemaakt indien deze naar behoren gemotiveerd zijn), met inbegrip van het lid met wie de medewerker een overeenkomst aangaat;
120. merkt met bezorgdheid op dat de Europese ombudsman het Europees Parlement ook heeft bekritiseerd(76) vanwege zijn afwijzing op grond van Verordening (EG) nr. 45/2001 van zijn voorstel om kandidaten bij vergelijkende onderzoeken voor aanwerving mee te delen dat de namen van succesvolle kandidaten openbaar worden gemaakt;
121. wijst op een volgend onopgelost conflict tussen openheid (Verordening (EG) nr. 1049/2001)(77) en de bescherming van gegevens (Verordening (EG) nr. 45/2001) blijkens het advies(78) van de Juridisch Dienst dat documenten in verband met door de ordonnateurs verrichte rechtshandelingen in hun officiële hoedanigheid pas mogen worden verspreid nadat hun namen zijn verwijderd;
122. is zich bewust van een vergelijkbaar gebrek aan duidelijkheid in de regelingen betreffende de stroom van mogelijk gevoelige informatie tussen OLAF en de Commissie begrotingscontrole, waarbij de bepalingen van de bijlage VII van het Reglement geen adequaat kader lijken te zijn voor het regelen van dergelijke informatie;
123. verzoekt zijn Voorzitter om, aan de hand van het advies van de secretaris-generaal en de Juridische Dienst, te overwegen welke maatregelen nodig zijn, waaronder een eventuele wijziging van het Reglement, om te komen tot een juist evenwicht tussen de vereisten van openheid, transparantie en toegang tot documenten enerzijds en de legitieme bescherming van privé-gegevens anderzijds, en om passende voorstellen aan de bevoegde instanties voor te leggen.
(1) PB C 295 van 28.11.2002, blz. 1.
(2) PB L 356 van 31.12.1977, blz. 1.
(3) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.
(4) PE 265.492/BUR/def.
(5) Zie lijst van taken van leden van het Bureau: PE 315.558/BUR/def.
(6) Zie notulen van het Bureau 4.12.2002, bijlage 2.
(7) Bron: Verslag van de financieel controleur aan de Instelling nr. 02/01 (PE 315.560/BUR/bijl.).
(8) Defined as correcting communications as a percentage of files submitted.
(9) Zie bijlage.
(10) PB L 158 van 17.6.2002, blz. 43.
(11) Artikel 83, lid 1 Statuut van het personeel.
(12) Questionnaire and replies PE 315.838 (Q5).
(13) PE 318.464/BUR, PE 324.669/BUR, PE 324.894/BUR.
(14) Questionnaire and replies PE 315.838 (Q7).
(15) Questionnaire and replies PE 315.838 (Q7).
(16) Questionnaire and replies PE 315.838 (Q7).
(17) Vragenlijst en antwoorden PE 315.838 (Q14).
(18) Questionnaire and replies PE 315.838 (Q7).
(19) Questionnaire and replies PE 315.838 (Q7).
(20) Questionnaire and replies PE 315.838 (Q10).
(21) Questionnaire and replies PE 315.838 (Q10).
(22) Questionnaire and replies PE 315.838 (Q11 en bijlage 2).
(23) Zie verslag aan het Bureau van mevrouw Lalumière, ondervoorzitter (PE 318.444/BUR).
(24) Zie verslag aan het Bureau van mevrouw Lalumière, ondervoorzitter (PE 318.444/BUR).
(25) Zie verslag aan het Bureau van mevrouw Lalumière, ondervoorzitter (PE 318.444/BUR).
(26) Questionnaire and replies PE 315.838 (Q13).
(27) Questionnaire and replies PE 315.838 (Q20).
(28) Questionnaire and replies PE 315.838 (Q14).
(29) Notulen van het Bureau 15/16 mei 2000/ bijlage I.
(30) PB L 197 van 27.7.2002, blz. 53.
(31) Questionnaire and replies PE 315.838 (Q14).
(32) Questionnaire and replies PE 315.838 (Q14).
(33) PE 320.860/BUR/FIN - zie ook Questionnaire and replies PE 315.838 (Q25).
(34) Questionnaire and replies PE 315.838 (Q34, 44).
(35) Questionnaire and replies PE 315.838 (Q34, 44).
(36) Questionnaire and replies PE 315.838 (Q 37).
(37) Questionnaire and replies PE 315.838 (Q36).
(38) Bron: nota aan de leden van het Bureau "Selectie van een vastgoedproject in Brussel", PE 308.949/BUR, 17 oktober 2001.
(39) Bron: juridisch advies inzake de procedure van toepassing op het sluiten van een erfpachtovereenkomst met koopoptie, in het kader van de onderhandelingen over het D4-D5-gebouw te Brussel (SJ-281/00), 6 december 2000 en juridisch advies inzake de keuze van een procedure van gunning via onderhandelingen met projectontwikkelaars van een vastgoedproject in Brussel in het kader van de toekomstige uitbreiding van de Europese Unie (SJ-262/01).
(40) Bron: juridisch advies inzake de keuze van een procedure van gunning via onderhandelingen met projectontwikkelaars van een vastgoedproject in Brussel in het kader van de toekomstige uitbreiding van de Europese Unie (SJ-262/01).
(41) PB L 199 van 9.8.1993, blz. 54.
(42) Questionnaire and replies PE 315.838 (Q39).
(43) Questionnaire and replies PE 315.838 (Q32).
(44) PE 293.557/BUR. en bijlagen.
(45) PE 302.593/BUR. en bijlagen.
(46) PE 308.879/BUR.
(47) PE 311.852/BUR.
(48) PB C 40 van 7.2.2001, blz. 398.
(49) Bijlage bij notulen van het Bureau 1.2.2001 (PE 315.827).
(50) Questionnaire and replies PE 315.838 (Q50).
(51) Questionnaire and replies PE 315.838 (Q49).
(52) SJ 316/02.
(53) Questionnaire and replies PE 315.838 (Q52).
(54) PB C 181 van 28.6.2000.
(55) PB L 160 van 15.6.2001, blz. 25.
(56) PE 298.252/BUR/def. notulen Bureau van 11.12.2000 en 1.2.2001.
(57) Bron: ACPC activity report 2001.
(58) PE 324.930/BUR.
(59) PE 320.937/BUR - 10 september 2002.
(60) Questionnaire and replies PE 315.838 (Q56).
(61) PB C 331 E van 31.12.2002, blz. 23.
(62) PE 321.006/BUR.
(63) Questionnaire and replies PE 315.838 (Q61).
(64) Vragenlijst en antwoorden, PE 315.838 (Q62).
(65) Jaarverslag nr. 03/01, paragraaf 4.2.
(66) Questionnaire and replies PE 315.838 (Q43, Q72 en bijlage 6).
(67) Questionnaire and replies PE 315.838 (Q72).
(68) PB L 158 van 17.6.2002, blz. 43.
(69) Questionnaire and replies PE 315.838 (Q73).
(70) Zie bijlage 6-vragenlijst.
(71) Bron EP-DG I.
(72) PE 113.116/rev XIII / 08-2002 (zie ook Bijlage VI, paragraaf 7 van deze Regeling).
(73) PE 316.190.
(74) PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.
(75) Brief 30.9.02 (PE 321.047/BUR).
(76) Brief 30.9.02 (PE 321.047/BUR).
(77) PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.
(78) SJ 289/02.
BIJLAGE
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Bron:
geconsolideerde jaarrekening EP, in SEC(2002) 405 - FR.