Home

Resolutie van het Europees Parlement over de mededeling van de Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement betreffende de vaststelling van een communautair actieplan voor de instandhouding en de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (2002/2281(INI))

Resolutie van het Europees Parlement over de mededeling van de Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement betreffende de vaststelling van een communautair actieplan voor de instandhouding en de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (2002/2281(INI))

19.3.2004 || || Publicatieblad van de Europese Unie || C NaN/NaN

- || gezien de mededeling van de Commissie (COM(2002) 535),

- || gelet op artikel 47, lid 2 en artikel 163 van zijn Reglement,

- || gezien het verslag van de Commissie visserij (A5-0171/2003),

A. || overwegende dat het Middellandse-Zeegebied van groot belang is voor de visserijsector in de Europese Unie, zowel vanwege de vele uiteenlopende soorten waarop gevist wordt als vanwege de sociaaleconomische en, in sommige gevallen, culturele rol van deze sector,

B. || overwegende dat de visserijvloot in deze regio van bijzondere aard is, aangezien hij grotendeels ambachtelijk is, op een groot aantal soorten vist en relatief oud is; daarnaast overwegende dat de aquacultuur groeit en de impact van de recreatievisserij in enkele toeristische delen van het Middellandse-Zeegebied toeneemt,

C. || overwegende dat de onderscheidende kenmerken van het Middellandse-Zeegebied de tenuitvoerlegging van normen voor gemeenschappelijk beheer niet in de weg mogen staan, maar dat een systeem voor flexibel beheer nodig is, waarbij in aanmerking wordt genomen dat het tot nog toe vigerende systeem van uitzonderingen contraproductief is gebleken en de vooruitzichten voor de ontwikkeling van de sector in het Middellandse-Zeegebied in gevaar dreigt te brengen,

D. || overwegende dat de talloze ervaringen met lokaal en verantwoord beheer door de vissersverenigingen (vooral op het gebied van beheer van de visserijinspanningen) en alternatieve maatregelen zoals onderzeese reservaten een nuttige bijdrage zijn gebleken in het licht van een systematisch beheerplan voor het Middellandse-Zeegebied,

E. || overwegende dat de hervorming structurele aanpassingen zal meebrengen en economische en financiële gevolgen zal hebben voor de sector, hetgeen adequate instrumenten vereist om de hervorming te ondersteunen,

F. || overwegende dat de geografische eigenschappen en de daaruit vooruitvloeiende juridische structuur van het beheer van de visbestanden nopen tot een multilaterale dialoog met alle landen die aan de Middellandse Zee grenzen om, door middel van een systematische benadering van zowel het onderzoek als van de tenuitvoerlegging van maatregelen, de doelstellingen te kunnen verwezenlijken,

G. || overwegende dat het wetenschappelijk onderzoek in het Middellandse-Zeegebied tekortschiet, zowel kwalitatief gezien als door de fragmentarische aanpak, hetgeen leidt tot talloze onzekerheden op het punt van de exploitatie van de visbestanden en de voortplanting van de soorten,

H. || overwegende de recente ervaringen en de inspanningen van de Commissie om onderzoek te stimuleren dat beter inspeelt op de kenmerken van het Middellandse-Zeegebied, vooral binnen de Algemene Visserijraad voor de Middellandse Zee (GFCM) en de Internationale Commissie voor de instandhouding van tonijn in de Atlantische Oceaan (ICCAT), wat een onontbeerlijke voorwaarde is voor het vaststellen en ten uitvoer leggen van nieuwe beheernormen die berusten op betrouwbare wetenschappelijke gegevens,

I. || overwegende dat steeds meer aandacht wordt besteed aan het milieu en dat door de instellingen oplossingen zijn aangedragen voor de bescherming en de instandhouding van de ecosystemen in het perspectief van duurzame exploitatie van de visbestanden,

J. || overwegende dat de visserij in veel gevallen eerder het slachtoffer dan de schuldige is van de achteruitgang van het milieu in bepaalde delen van het Middellandse-Zeegebied, grotendeels te wijten aan de vervuiling door stedelijke gebieden en door de industrie en aan het ontbreken van een geïntegreerd beheer van de kustzones,

K. || overwegende dat er onmiskenbaar ongerustheid bestaat over de aanhoudende illegale visserij, vanuit communautair maar ook vanuit internationaal oogpunt, en dat het noodzakelijk is een systeem van toezicht op te zetten dat doeltreffend is voor de autoriteiten en werkbaar voor de beheerders,

1. || is ingenomen met de mededeling van de Commissie, die beantwoordt aan de verwachtingen uit politieke en wetenschappelijke hoek en van de beroepsgroep, betreffende de visserij in het Middellandse-Zeegebied, met het oog op een duurzame toekomst van de sector;

2. || staat achter het standpunt dat de duurzaamheid van de visserij en de bijzondere aard van het Middellandse-Zeegebied de hoofdparameters zijn voor de huidige hervorming en dat flexibele maatregelen nodig zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen;

3. || deelt de opvatting dat het stelsel van uitzonderingen, dat voortvloeit uit de ontoereikende aard van Verordening (EG) nr. 1626/94 (1), opgegeven moet worden, op voorwaarde dat de herziening ervan wordt doorgevoerd aan de hand van nieuwe en betrouwbaardere wetenschappelijke gegevens; daarnaast moeten bij deze herziening ook andere criteria van sociaal-economische, culturele en toeristische aard in acht worden genomen, bijvoorbeeld het behoud van speciale vormen van visserij, die momenteel door Verordening (EG) nr. 2341/2002 (2) worden geautoriseerd;

4. || is verheugd over de gedecentraliseerde aanpak die door het actieplan wordt bevorderd, met name de delegatie van het beheer van de kustvisserij aan de lidstaten en de bevordering van de lokale oplossingen ter beperking van de visserijinspanningen; dringt er daarnaast op aan dat de gebieden met gezamenlijke bestanden uitsluitend op grond van vaststaande gegevens worden uitgebreid;

5. || houdt het voorstel tot uitbreiding van het TAC-stelsel (jaarlijkse vangstquota), waarvan de Commissie zelf de tekortkomingen voor het Middellandse-Zeegebied erkent, voor tegenstrijdig en contraproductief; blijft bij een flexibele inzet van de beschikbare instrumenten om dezelfde doelstellingen te halen;

6. || acht het noodzakelijk zorgvuldig te evalueren wat de gevolgen zullen zijn van de invoering van minimummaten, met name in het licht van de doelstellingen van het Actieplan, door ook alternatieve beheermaatregelen te overwegen, zoals legaal gebruikt vistuig dat specifiek en selectief is;

7. || is verheugd over het voorstel om de recreatievisserij op te nemen in de toekomstige regelgeving; daardoor mag echter deze activiteit, die in bepaalde delen van het Middellandse-Zeegebied een bron van aanzienlijke toeristische inkomsten vormt, niet belemmerd worden; en verwijst, voor wat betreft de aquacultuur, naar de aanbevelingen die het in zijn resolutie van 16 januari 2003 over de aquacultuur in de Europese Unie: vandaag en in de toekomst (2002/2058(INI)) (3) heeft geformuleerd;

8. || verzoekt de Commissie de invloed van de hervorming van het GVB op het actieplan voor het Middellandse-Zeegebied nader te onderzoeken, met speciale aandacht voor de sociaal-economische weerslag op het gebied, teneinde de gevolgen ervan te beperken, en daartoe ook te zorgen voor innovatieve steunmaatregelen als de uitbreiding van de minimis-regel tot de visserij;

9. || verzoekt de Commissie en de lidstaten om bij de uitvoering van het FIOV de ambachtelijke visserij, die de meeste werkgelegenheid in de sector biedt, zoveel mogelijk te begunstigen;

10. || staat erop dat de derde landen die aan de Middellandse Zee grenzen bij het beleid betrokken worden en dat het beheer van de visbestanden in het Middellandse-Zeegebied multilateraal wordt aangepakt; wenst dat de multilaterale aard van de besluiten de voorrang krijgt, om ervoor te zorgen dat de doelstellingen worden verwezenlijkt; bij deze multilaterale aanpak moet daarnaast rekening worden gehouden met de structurele en organisatorische tekortkomingen van de visserijsector in de kustlanden die niet tot de EU behoren, door middel van partnerschapsprojecten en uitwisseling van goede praktijken;

11. || is verheugd over het voorstel de organisaties die de vissers vertegenwoordigen, waaronder noodzakelijkerwijs ook degenen die met kleine vaartuigen vissen, op te nemen in de internationale organen voor de visserij en over het voorstel een adviesraad voor de Middellandse Zee op te richten; hoopt dat deze fora niet topzwaar zullen worden en zowel de innovatieve impuls als de internationale geloofwaardigheid zullen behouden;

12. || verzoekt de Commissie geen nieuwe visserijbeschermingszones (VBZ's) in te stellen voordat zij samen met de lidstaten heeft onderzocht of deze technisch haalbaar zijn en wat de gevolgen zullen zijn als derde landen vergelijkbare maatregelen nemen;

13. || acht het werkplan van de Commissie als geheel ambitieus, daar het in zeer korte tijd doelstellingen beoogt te verwezenlijken die voor een groot deel afhankelijk zijn van derde landen, zonder dat zij beschikt over nieuwe en betrouwbare wetenschappelijke gegevens;

14. || steunt de Commissie bij haar inspanningen het onderzoek en de vergaring van wetenschappelijke gegevens te verbeteren; blijft erbij dat het onderzoek gecoördineerd moet worden, ook door de versterking van de betrekkingen met de GFCM, en dat er een "model" voor het Middellandse-Zeegebied moet worden opgesteld, waarmee betrouwbare gegevens geëxtrapoleerd kunnen worden (zonder het eigen karakter van de regio geweld aan te doen) die direct in het beheerbeleid kunnen worden toegepast; verzoekt de Commissie in het bijzonder de voltooiing af te wachten van de studie die in opdracht van STOA wordt uitgewerkt naar de gevolgen van de visserij met bodemtrawlers en met die studie rekening te houden;

15. || meent dat de extreme fragmentarisering van de markt kan worden overwonnen door de centralisering van de aanvoer te bevorderen, waarbij de procedures verenigbaar moeten zijn met de bijzondere aard van het Middellandse-Zeegebied; steunt daarnaast de oprichting van plaatselijke netwerken voor de vergaring van gegevens om het onderzoek te vereenvoudigen;

16. || betreurt het dat een geïntegreerd beheer van de kustzones niet serieuzer in overweging wordt genomen en meer gesteund wordt op communautair niveau en verzoekt de Commissie concrete voorstellen van die strekking in overweging te nemen; dringt erop aan dat onderzoek wordt ingesteld naar de gevolgen voor de biodiversiteit en de habitat in de bewoonde kustgebieden waar intensief gevist wordt, om vast te stellen wie verantwoordelijk is en plannen voor een geïntegreerd beheer van de kustzones te lanceren;

17. || verzoekt de lidstaten de controles op illegale visserij te verscherpen en daarop veel strengere en werkelijk afschrikwekkende sancties te stellen, en de middelen daarvoor te verwerven, waarbij de invoering van satellietvolgsystemen voor enkele categorieën beroeps- en recreatievissersvaartuigen in overweging genomen moet worden; verzoekt de Commissie intensiever te overleggen met de vlagstaten die niet aan de Middellandse Zee grenzen, maar wier schepen actief zijn in het Middellandse-Zeegebied, om de negatieve gevolgen daarvan te beperken;

18. || verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 171 van 6.7.1994, blz. 1.

(2)  PB L 356 van 31.12.2002, blz. 12.

(3)  P5_TA(2003)0022.

(1)  PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1.

(2)  PB L 198 van 21.7.2001, blz. 1.

(3)  PB C 112 E van 9.5.2002, blz. 193.

(4)  PB L 142 van 14.5.1998, blz. 1.

- || gezien het verslag van de Commissie (COM(2002) 591),

- || gelet op artikel 47, lid 2 en artikel 163 van zijn Reglement,

- || gezien het verslag van de Commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie visserij (A5-0186/2003),

A. || overwegende dat in het jaar 2001 vooruitgang is geboekt met de afwikkeling van nog uit te betalen kredieten van voor 1994, maar dat de totale omvang van nog uit te betalen kredieten nog steeds veel te groot is,

B. || overwegende dat binnen de meeste lidstaten geen vermindering van de ontwikkelingsverschillen te constateren valt, ofschoon het BBP per inwoner van alle regio's zich naar het communautaire gemiddelde beweegt,

C. || overwegende dat Verordening (EG) nr. 1260/1999 (1) houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen in 2001 werd gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1447/2001 (2) en werd aangepast voor de ultraperifere regio's, eilanden en gebieden in de periferie (op de grondslag van artikel 299 van het Verdrag),

D. || overwegende dat met het oog op de aanstaande uitbreiding van de EU, voor de vraag welke selectiecriteria voor subsidieerbaarheid van doelstelling-1 zones moeten gelden, moet worden uitgegaan van het duidelijk te interpreteren BBP per inwoner, waarbij met bijzondere situaties op eilanden, in berggebieden of in dunbevolkte gebieden rekening moet worden gehouden,

E. || overwegende dat het feit dat er binnen de lidstaten nog steeds relatieve verschillen bestaan bewijst dat de toepassing van de Structuurfondsen en het Cohesiefonds tekortkomingen vertoont,

F. || overwegende dat de dwang tot economische en begrotingsstabiliteit om aan de criteria van Maastricht te beantwoorden, een belangrijk middel is voor het bewaren van monetaire stabiliteit, maar door de lidstaten soms als voorwendsel wordt gebruikt om te bezuinigen op overheidsinvesteringen die vooral in gebieden met ontwikkelingsachterstand dringend nodig zijn, en daardoor de medefinanciering van EU-projecten deels in gevaar brengt,

G. || overwegende dat het beter gelukt is de door de Europese Raad van Göteborg verlangde duurzaamheid (economische, sociale en ecologische) in het structuurbeleid te betrekken,

H. || overwegende dat de werkloosheidspercentages in de EU, de conclusies van de Europese Raad van Lissabon inzake de ten doel gestelde volledige werkgelegenheid ten spijt, niet konden worden verlaagd,

I. || overwegende dat er geen specifieke doeltreffende plannen worden toegepast om banen voor vrouwen te scheppen,

J. || overwegende dat ook het 13e jaarverslag over 2001 het kwantitatieve aspect - aantal goedgekeurde projecten, hoogte van de vastleggings- en betalingskredieten - gedifferentieerd uiteenzet en evalueert, maar geen concrete opgaven bevat van de gerealiseerde kwalitatieve verbeteringen in de regionale ontwikkeling,

K. || overwegende dat verbetering van de kwaliteit van de regionale ontwikkeling van primair belang is voor de economische en sociale ontwikkeling van de Europese Unie, vooral in het vooruitzicht op de uitbreiding,

L. || overwegende dat de toepassing van de Structuurfondsenverordening nog flexibeler moet worden en dat er overhevelingsmogelijkheden tussen de verschillende programma's moeten worden ingebouwd,

M. || overwegende dat de in de administratieve procedures aangebrachte vereenvoudigingen nog niet het verwachte resultaat hebben gebracht en in het bijzonder het gemis aan duidelijkheid rond de verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden tussen Commissie en lidstaten tot kritiek heeft geleid,

N. || overwegende dat op het punt van de controle van procedures en resultaten van de projecten nog steeds geen sprake is van evenwicht tussen de Commissie en de lidstaten,

O. || overwegende dat begrotingsstabiliteit en vooral nultekorten in de lidstaten met doelstelling 1-gebieden niet bereikt kunnen worden door vermindering van de overheidsinvesteringen als niet wordt voldaan aan het additionaliteitsbeginsel,

1. || constateert met spijt dat pas in 2001 alle programmeringsdocumenten voor de doelstellingen 1, 2 en 3 en voor de Gemeenschapsinitiatieven voor de periode 2000-2006 zijn aangenomen en door de lidstaten dus pas met onaanvaardbare vertraging konden worden gebruikt;

2. || betreurt het dat in het dertiende jaarlijks verslag 2001 geen analyse wordt gemaakt van de kwalitatieve verbeteringen die door gebruikmaking van de Structuurfondsen zijn verwezenlijkt;

3. || constateert dat dit heeft geleid tot onderbesteding van de betalingskredieten tot gemiddeld 30 % bij doelstelling 1 en doelstelling 2, resp. 60 % bij doelstelling 3, terwijl bij de Gemeenschapsinitiatieven een uitvoeringspercentage van 89 % van de vastleggings- en betalingskredieten is behaald;

4. || stelt vast dat de eerste anderhalf jaar van de nieuwe periode 2000-2006 van de Structuurfondsen waren gewijd aan het voorbereiden van de programmering en dat de eigenlijke besteding van de fondsen waarschijnlijk pas in het jaar 2004, d.w.z. nadat meer dan twee derde van de periode is verstreken, een vast niveau zal bereiken;

5. || is van oordeel dat de projectactiviteiten op basisniveau hierdoor worden verstoord en verlangt dat dergelijke problemen in de toekomst worden voorkomen, b.v. door het scheiden van de activiteiten in verband met oude en nieuwe programma's of door het vaststellen van gedifferentieerde perioden voor de verschillende financieringspakketten; bij de tussentijdse herziening van de Structuurfondsen in 2003 moeten ingrijpende wijzigingen worden overwogen;

6. || constateert dat de besteding uit hoofde van doelstelling 3, die alleen door het Europees Sociaal Fonds (ESF) wordt gefinancierd, bijzonder gering is: slechts 40 % van de voor de periode 2000/2001 geplande betalingen werd verricht (in vergelijking met 70 % uit hoofde van de doelstellingen 1 en 2) en een groot deel van deze betalingen omvatte het automatische voorschot van de Commissie en geeft dus niet de werkelijke besteding weer; verzoekt de Commissie zich meer in te spannen voor een uitwisseling van informatie en goede praktijken tussen de betrokken directoraten-generaal;

7. || erkent dat deze problemen deels worden veroorzaakt door de toe te juichen initiatieven om de fondsen te decentraliseren, maar is verontrust over het feit dat de lidstaten hun nieuwe verantwoordelijkheden nog niet op zich nemen (bij audits/inspecties in 2001 bleek de kwaliteit van de controlewerkzaamheden per lidstaat "aanmerkelijk te verschillen");

8. || neemt ter kennis dat de lidstaten volgens de bevindingen van de Commissie, in 2001 hun inspanningen hebben gericht op afsluiting van de uit hoofde van de programma's van 1994-1999 gefinancierde projecten, zodat de vertraging in de uitvoering van de Structuurfondsen niet alleen is toe te schrijven aan de te late opgaven van de Commissie, de ontoereikende coördinatie tussen de Commissie en de lidstaten, maar ook aan de beslissingen van de lidstaten;

9. || verlangt dat de doelmatigheid bij de aanwending van middelen, de samenhang met andere communautaire beleidsterreinen en de mate waarin de gefinancierde projecten aan een duurzame ontwikkeling van de regio's bijdragen, bij de tussentijdse evaluatie grondig worden onderzocht, en de Commissie aan de hand van de resultaten wijzigingen in de programma's voorstelt om de besteding van middelen met het oog op een duurzame ontwikkeling te verbeteren;

10. || roept de Commissie op om na te gaan of bij de voorbereiding van de tussentijdse evaluatie voor de afzonderlijke programma's het partnerschapsbeginsel werkelijk wordt toegepast en of de adviezen van de partners ook werkelijk in de tussentijdse evaluatie worden meegewogen;

11. || acht het wenselijk dat de volle verantwoordelijkheid voor de Structuurfondsen in elke lidstaat wordt toevertrouwd aan één enkel directoraat-generaal en één enkele minister zodat de coördinatie tussen de vele betrokken diensten op communautair, nationaal en regionaal niveau beter verloopt;

12. || verzoekt de Commissie om, gezien de grote behoefte aan projecten voor vernieuwende acties van het EFRO, het voor dit programma uitgetrokken bedrag van 400 miljoen EUR te verhogen door overheveling ten laste van programma's waaraan minder behoefte bestaat;

13. || verwelkomt dat de lidstaten op verzoek van de Commissie strategische referentiekaders hebben opgesteld voor coördinatie van de interventies uit het Cohesie- en het Structuurfonds en verlangt dat deze referentiekaders algemeen in de operationele programma's van de Structuurfondsen worden geïntegreerd;

14. || verwelkomt de nauwe coördinatie met de EIB en het EIF, die extra middelen voor de projecten van de EU heeft opgeleverd tot een bedrag van 31,2 miljard EUR, waarvan 14,5 miljard EUR voor afzonderlijke leningen en 5 miljard EUR voor algemene leningen in de meest achtergestelde regio's; keurt goed dat deskundigen van de Bank worden ingeschakeld voor snelle beoordelingen van grote projecten in het kader van de Structuurfondsen en bepleit in het algemeen dat die deskundigen meer worden betrokken in de auditing en financiële controle;

15. || bepleit dat het EIF alle portefeuilles bij leningen en het risicokapitaal van het MKB garandeert; bepleit bovendien dat het interventiegebied wordt uitgebreid, in het bijzonder ook tot ondersteuning van startkapitaalfondsen en medeweging van onderzoek en ontwikkeling bij verstrekking van micro-leningen; wijst er evenwel op dat de kredietvoorwaarden van het EIF deels ongeschikt zijn gebleken, met name voor arme regio's, waar geen basiskapitaal aanwezig is of waar de werkeloosheid zeer hoog is, of ook wanneer vrouwen zich willen verzelfstandigen; acht het dringend noodzakelijk dat daarom ook andere vormen van risicokapitaal worden beproefd;

16. || steunt de aanpak waarbij middelen uit het Cohesiefonds, het EFRO en het ISPA-programma in het kader van de trans-Europese netwerken in de toetredende landen geconcentreerd worden ingezet om milieuvriendelijke vervoersmodaliteiten te versterken, de infrastructuur te moderniseren en de verbindingen met de toetredende landen substantieel uit te breiden;

17. || neemt kennis van de inspanningen van de Commissie voor betere aansluiting van regionale spoorwegtrajecten aan de TEN, maar dringt niettemin aan op indiening van een met de lidstaten afgestemd en geïntegreerd verkeerswegenplan;

18. || betreurt dat de slechte start van de nieuwe Structuurfondsperiode de projecten in het kader van het ESF in de regio's aanzienlijk heeft vertraagd; verlangt dat bij de tussentijdse evaluatie nieuwe planningsopties worden voorgelegd om deze situatie in de toekomst te vermijden;

19. || spoort de lidstaten aan om het proces van Lissabon tot realisering van volledige werkgelegenheid meer centraal te stellen in hun werkgelegenheidsbeleid en verzoekt de Commissie in dit verband voorstellen te doen voor maatregelen om synergie teweeg te brengen tussen de Europese werkgelegenheidsstrategie en de nationale actieplannen (NAP);

20. || dringt aan op de ontwikkeling van een betere synergie tussen het ESF en de Europese Werkgelegenheidsstrategie (EES); een optimale benutting van het ESF veronderstelt een goed inzicht in de effecten van dit fonds; er is echter niet verwezen naar: de mededeling van de Commissie van 2001 (COM(2001) 16), waarin werd beoogd het ESF in de periode 2000-2006 te analyseren ten opzichte van de EES;

21. || wenst dat de bijdrage van het Europees Sociaal Fonds aan de Europese werkgelegenheidsstrategie in de toekomst ook op kwaliteit getoetst wordt, om het innovatieve karakter van het Fonds beter te kunnen beoordelen;

22. || neemt kennis van het werk dat in 2001-2002 is verricht in verband met het voorbereiden en starten van het communautair initiatief Equal en is met name verheugd over de deelneming van Hongarije en Tsjechië; rekent erop dat de Commissie een meer gedetailleerd verslag zal opstellen met een evaluatie van de voorbereiding en tenuitvoerlegging van de eerste van de twee Equal-rondes, en met name van het effect en/of toegevoegde waarde van het vereiste "transnationale" karakter van de ontwikkelingspartnerschappen in het kader van Equal;

23. || is bezorgd over het feit dat slechts 30 % van de inschrijvingen voor innovatieve projecten uit hoofde van artikel 6 ESF in de eerste ronde werd geselecteerd (in vergelijking met 80 % uit hoofde van het EFRO), hetgeen inhoudt dat de projectontwikkelaars veel tijd en inspanningen verspild hebben; vraagt de Commissie derhalve of zij adequate informatie verstrekt over de voorwaarden voor het indienen van aanvragen; vraagt bovendien of er enig gevolg is gegeven aan het herhaalde verzoek van het Europees Parlement om een grondige evaluatie van de uitvoering van innovatieve acties in voorgaande perioden, als basis voor een meer doelmatige ontwikkeling ervan in de toekomst (3);

24. || is verheugd over het feit dat in de ESF-verordening veel aandacht is besteed aan gelijke kansen voor vrouwen en mannen (door middel van het tweevoudige beginsel van "gender mainstreaming" en specifieke maatregelen voor vrouwen); beseft evenwel dat de toepassing van "gender mainstreaming" in de programmerings- en uitvoeringsfase, zelfs bij het ESF, teleurstellend is geweest; is van mening dat de geslachtspecifieke analyse van de voorgestelde budgets een belangrijke stap voor de toekomstige ontwikkeling zal zijn; dringt erop aan dat de andere Structuurfondsen hun achterstand inhalen, zowel door projecten voor vrouwen te bevorderen als door het beginsel van gelijke kansen voor vrouwen en mannen in toekomstige verordeningen op te nemen.

25. || vraagt de Commissie om na te gaan of bij de toekenning van kredieten uit de Structuurfondsen het communautaire beginsel van gelijke kansen voor mannen en vrouwen in acht wordt genomen en of het stimuleren van werkgelegenheid voor vrouwen in alle fondsen in de juiste verhouding staat tot hun aandeel in de werkloosheid; verlangt dat aan het Parlement verslag hierover wordt uitgebracht; vraagt de Commissie om daarin eveneens na te gaan of het stimuleren van vrouwen als ondernemers voortvloeit uit het beginsel van gelijke kansen;

26. || verwelkomt het streven van de Commissie een kader voor de NAP in te richten en wacht op een gedetailleerde analyse van het samengaan van territoriale ontwikkeling en werkgelegenheidsbeleid;

27. || verwelkomt dat in 2001 voor het eerst is gekeken naar de doelmatigheid van het integratieproces van de milieudimensie in de Structuurfondsen en dat daarbij goede resultaten werden vastgesteld; vraagt de Commissie er strenger op toe te zien dat milieueffectbeoordelingen vroegtijdig en volledig worden uitgevoerd;

28. || roept de lidstaten op om op alle terreinen van het gedecentraliseerde structuurbeleid de beste praktijken bij de opbouw van netwerken tussen de regionale en nationale milieu-instanties algemeen te verbreiden en toe te passen;

29. || is van mening dat interventies uit de Structuurfondsen die rechtstreeks aan de ondernemingen ten goede komen, pas vanaf een bepaalde projectomvang niet in strijd mogen zijn met het mededingingsrecht van de EU; verlangt dat deze regels in het belang van de regionale subsidiedoelstellingen zeer soepel worden toegepast;

30. || verzoekt de Commissie om nieuwe lidstaten de mogelijkheid te geven om zo spoedig mogelijk een enig programmeringsdocument op te stellen om te voorkomen dat meteen al in het eerste jaar van uitvoering van de programma's vertraging optreedt;

31. || verzoekt de Commissie om haar werkzaamheden rond de herziening van de procedureregels voor Verordening (EG) nr. 994/98 (4) van de Raad betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen te intensiveren, en bijvoorbeeld steunmaatregelen voor voortgezette beroepsscholing van werknemers respectievelijk de herintegratie van werklozen of markttoegang voor MKB-bedrijven daarin op te nemen;

32. || beveelt aan om bij steunmaatregelen die regionale stimulering als enig doel hebben, regels toe te passen die vergelijkbaar zijn met die voor gunning van overheidsopdrachten;

33. || verwelkomt de tenuitvoerlegging van de strategie van Lissabon met de financiële steun van 6 miljard EUR voor de periode 2000-2006 voor de ontwikkeling van de informatiemaatschappij, omdat dit in het bijzonder in de doelstelling 1-regio's ertoe kan bijdragen dat ontwikkelingsachterstanden worden ingelopen;

34. || stelt vast dat de meest succesvolle programma's berusten op simpele en doelmatige procedures die ook in verhouding staan tot de financiële omvang;

35. || merkt op dat de Commissie te samen met de lidstaten procedures ontwikkelt die voorkomen dat betalingen zonder controle op de uitgaven plaatsvinden, en verlangt dat adequate financiële controles versterkt worden en dat overtredingen van de lidstaten bij de toewijzing van de middelen aangepakt worden met behulp van sancties;

36. || verzoekt de Commissie sterker bij de lidstaten aan te dringen op invoering van geautomatiseerde boekingssystemen waarmee een uniforme vergelijkende analyse van de nationale financiële en controlesystemen kan worden uitgevoerd;

37. || beveelt aan dat de Commissie de nadruk legt op partnerschap met en binnen de lidstaten in alle stadia van de werking van de Structuurfondsen; verzoekt om een eerlijke en grondige analyse van de door de Commissie aangegeven problemen in verband met de wijze waarop dit partnerschap zou moeten functioneren in het stadium van de tenuitvoerlegging; verlangt meer informatie over de deelneming van NGO's aan de comités van beheer, met inbegrip van de deelneming van NGO's die gediscrimineerde en van de maatschappij uitgesloten groepen vertegenwoordigen;

38. || verwacht door de Commissie te zien toegelicht, ondanks geboekte vooruitgang in de samenwerking met de lidstaten, in welke mate aan het partnerschapsbeginsel bij de tenuitvoerlegging van de programma's de hand wordt gehouden;

39. || verwacht dat de Commissie bij de tussentijdse evaluatie van de Structuurfondsen en operationele programma's aangeeft hoe bovengenoemde Verordening (EG) nr. 1260/1999 in feite heeft bijgedragen aan vereenvoudiging van de procedures, verhoging van de kwaliteit en vergroting van de transparantie;

40. || verzoekt de Commissie om met het oog op verduidelijking van de verdeling van verantwoordelijkheden tussen Commissie en lidstaten, niet alleen de procedures maar ook de huidige wettelijke regelingen volledig te herzien en een kader op te stellen voordat de volgende programmeringsperiode begint;

41. || wijst erop dat een oorzaak voor de problemen rond de uitvoering van de Structuurfondsen gelegen is in het samengaan van nationale en communautaire regelgeving. Regeling van alle details op EU-niveau is een onnodige beperking van de manoeuvreerruimte voor de nationale instanties, wat op zijn beurt afbreuk doet aan de doelmatigheid;

42. || spoort de lidstaten aan om binnen redelijke termijn maatregelen te nemen op nationaal en regionaal niveau, om de aanbevelingen van de Commissie voor vereenvoudiging van de administratieve procedures en uniforme informatie uit te voeren;

43. || schaart zich achter het voorstel van de Commissie om sancties op te leggen als de financiële ramingen van de lidstaten meer dan 25% afwijken van de werkelijkheid;

44. || is verheugd over de analyse volgens welke het structuurbeleid de economische ongelijkheid tussen lidstaten helpt verminderen (hoewel de verschillen tussen de regio's binnen de lidstaten zijn toegenomen) en is van mening dat de Commissie de bestaande toewijzingscriteria zodanig zou moeten wijzigen dat de regionale verschillen minder groot worden; verlangt dat er meer van dergelijke "impactanalyses" worden gemaakt; merkt op dat dit van fundamenteel belang zal zijn vanaf het jaar 2004, wanneer het grondgebied en de bevolking van de EU met een derde zullen toenemen, terwijl het BBP slechts met 5% zal stijgen; wenst dan ook, gezien de huidige inkomensgerelateerde criteria voor het verkrijgen van de doelstelling 1-status en gezien de gevolgen van de toetreding van nieuwe lidstaten (b.v. de stijging van het relatieve inkomensniveau van de huidige lidstaten ten opzichte van het gemiddelde niveau van de uitgebreide EU), dat er overgangsmaatregelen worden vastgesteld voor regio's die momenteel de doelstelling 1-status hebben, maar die hierop in de toekomst misschien niet langer aanspraak kunnen maken;

45. || wijst erop dat het, met het oog op de toekomstige volledige integratie van de kandidaat-lidstaten in het structuur- en cohesiebeleid van de EU, en gezien de thans reeds bestaande tekortkomingen bij de nationale beheers- en controleprocedures en interministeriële coördinatie bij de besteding van EU-middelen, dringend geboden is, dat de Commissie omvangrijke maatregelen ter voorbereiding en scholing van het personeel treft om een behoorlijk beheer van de Europese fondsen te waarborgen;

46. || verzoekt de Commissie om nieuwe lidstaten de mogelijkheid te geven om zo spoedig mogelijk een enig programmeringsdocument op te stellen om te voorkomen dat meteen al in het eerste jaar van uitvoering van de programma's vertraging optreedt;

47. || verzoekt de Commissie regelmatig een bijgewerkt overzicht te publiceren van de door de lidstaten gefinancierde projecten in de visserijsector, met vermelding van de bedragen die voor elke maatregel worden uitgegeven;

48. || verzoekt de Commissie een gedetailleerde analyse uit te voeren van de werkzaamheden die met behulp van het vorige FIOV (1994-1999) zijn gefinancierd, en na te gaan in hoeverre zij hebben bijgedragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

49. || verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 171 van 6.7.1994, blz. 1.

(2)  PB L 356 van 31.12.2002, blz. 12.

(3)  P5_TA(2003)0022.

(1)  PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1.

(2)  PB L 198 van 21.7.2001, blz. 1.

(3)  PB C 112 E van 9.5.2002, blz. 193.

(4)  PB L 142 van 14.5.1998, blz. 1.