Home

Ontwerpresolutie van het Europees Parlement over het jaarlijks verslag over de activiteiten van de Europese ombudsman over het jaar 2002 (C5-0271/2003 - 2003/2068(INI)

Ontwerpresolutie van het Europees Parlement over het jaarlijks verslag over de activiteiten van de Europese ombudsman over het jaar 2002 (C5-0271/2003 - 2003/2068(INI)

26.3.2004 || || Publicatieblad van de Europese Unie || C NaN/NaN

- || gezien over het jaarlijks verslag van de Europese ombudsman over het jaar 2002 (C5-0271/2003),

- || gelet op artikel 43 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie,

- || gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name de artikelen 21 en 195,

- || onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 november 1993 over democratie, doorzichtigheid en subsidiariteit en het Interinstitutioneel Akkoord over de procedures voor de tenuitvoerlegging van het subsidiariteitsbeginsel; het Statuut van de Europese ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt; de organisatie van de werkzaamheden van het in artikel 189B bedoelde bemiddelingscomité (1), en, met name het deel betreffende het Statuut van de Europese ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt,

- || onder verwijzing naar zijn besluit van 9 maart 1994 betreffende het statuut van de ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt, met name artikel 3, lid 8 daarvan (2),

- || onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 juli 1995 over de taak van de Europese ombudsman (3),

- || gelet op artikel 47, lid 1 van zijn Reglement,

- || gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften (A5-0229/2003),

A. || overwegende dat het Handvest van de Grondrechten op 7 december 2000 door de Voorzitters van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie plechtig werd afgekondigd,

B. || overwegende dat in artikel 41 (recht op behoorlijk bestuur) van hoofdstuk V (Burgerschap), wordt bepaald dat eenieder er recht op heeft dat zijn zaken onpartijdig, billijk en binnen een redelijke termijn door de instellingen en organen van de Unie worden behandeld,

C. || overwegende dat in artikel 42 van het Handvest (recht op toegang tot documenten) wordt bepaald dat iedere burger van de Unie en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat heeft recht op toegang tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie,

D. || overwegende dat in artikel 43 (Ombudsman) van het Handvest wordt bepaald dat iedere burger van de Unie en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat het recht heeft zich tot de ombudsman van de Unie te wenden over gevallen van wanbeheer bij het optreden van de communautaire instellingen of organen, met uitzondering van het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg bij de uitoefening van hun gerechtelijke taak,

E. || overwegende dat het jaarlijks verslag van de ombudsman op 10 februari 2003 officieel is aangeboden aan de Voorzitter van het Europees Parlement en dat de ombudsman, Jacob Söderman, het verslag op 24 maart 2003 heeft gepresenteerd aan de Commissie verzoekschriften; dat de ombudsman in zijn toespraak enkele gebieden heeft opgesomd waarin de huidige samenwerking tussen het bureau van de ombudsman en de Commissie verzoekschriften en haar secretariaat verder kan worden ontwikkeld, onder meer voor wat betreft het voorbereidend onderzoek van de ontvankelijkheid van verzoekschriften indien hierin schendingen van de Gemeenschapswetgeving ter sprake worden gebracht,

F. || overwegende dat in het jaarlijks verslag net als in voorgaande jaren blijkt welke inspanningen de ombudsman zich getroost om het netwerk van nationale en regionale ombudslieden uit te bouwen, en dat in dit kader bijzondere nadruk wordt gelegd op het bijstaan van de kantoren in de kandidaatlidstaten; dat de ombudsman, toen hij zijn verslag aan de Commissie verzoekschriften presenteerde, de mogelijkheid heeft vermeld samen met de Commissie verzoekschriften activiteiten te ontplooien bij het opzetten van netwerken met nationale en regionale ombudslieden en commissies verzoekschriften,

G. || overwegende dat uit de statistieken die door de Europese ombudsman zijn verstrekt duidelijk blijkt met hoeveel succes zijn bureau eenieder die contact heeft met overheidsinstanties van de Europese Unie er steeds meer van doordringt dat hij het recht heeft bij de Europese ombudsman klachten in te dienen; dat het aantal tot de ombudsman gericht klachten gestaag stijgt,

H. || overwegende dat de resultaten van een door het directoraat-generaal justitie en binnenlandse zaken van de Commissie in opdracht gegeven onderzoek tussen 30 september en 2 oktober 2002 uitwijzen dat het recht om klachten in te dienen bij de Europese ombudsman op een na het meest bekende recht is dat verbonden is aan het burgerschap van de Unie,

I. || overwegende dat uit bedoelde statistieken eveneens blijkt dat de tijd die de ombudsman nodig heeft om een onderzoek te voltooien en het aantal onderzoeken waaraan meer dan een jaar wordt gewerkt aanzienlijk zijn teruggelopen,

J. || overwegende dat uit het jaarlijks verslag blijkt dat de Europese instanties, indien wanbeheer niet werd aangetoond, de aanbevelingen van de ombudsman hebben opgevolgd, zodra zij op de klacht en het probleem in kwestie werden gewezen, of dat een minnelijke schikking is getroffen, maar eveneens dat de ombudsman in een aantal gevallen de behandeling van de klachten met een kritische opmerking moest afsluiten,

K. || overwegende dat de ombudsman in 2002 twee speciale verslagen bij het Europees Parlement heeft ingediend, terwijl het Parlement vorig jaar resoluties heeft aangenomen over twee speciale verslagen uit voorgaande jaren,

L. || overwegende dat het Europees Parlement in zijn resolutie van 6 september 2001 (4) met algemene stemmen de Code van goed administratief gedrag van de Europese Unie heeft aangenomen die door de ombudsman in april 2000 in een speciaal verslag is aanbevolen; dat het Parlement de Commissie heeft verzocht op basis van artikel 308 van het EG-Verdrag een wetsvoorstel in te dienen om de code in werking te stellen als gemeenschappelijke bestuursrechtelijke wetgeving voor alle instellingen en organen van de EU; dat de Commissie een dergelijk voorstel tot dusverre nog niet heeft ingediend,

M. || overwegende dat de ombudsman in zijn jaarlijks verslag 2001 heeft verklaard dat hij de beginselen van de code in het kader van zijn werkzaamheden zal toepassen, naar aanleiding van het verzoek in de resolutie van het Europees Parlement van 6 september 2001 over het jaarlijks verslag 2000 van de ombudsman (5),

N. || overwegende dat het aantal aan de ombudsman gerichte klachten van burgers die terecht vragen om stappen om het gebrek aan openheid en doorzichtigheid op te heffen dat zich voordoet in het kader van het functioneren van de Europese instellingen en het Europees openbaar bestuur, nog steeds een gevoelig punt is met betrekking tot de democratische legitimiteit en de informatieplicht van de Unie,

O. || overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 14 maart 2002 (6) over de toepassing door Parlement, Raad en Commissie van verordening (EG) nr. 1049/2001 inzake toegang van het publiek tot documenten van deze instellingen zich met de ombudsman op het standpunt heeft gesteld dat het beleid van de Commissie in het kader waarvan onderzoek naar schendingen van de Gemeenschapswetgeving door lidstaten en de inbreukprocedure overeenkomstig artikel 226 EG worden uitgesloten van openbare controle, de doelmatigheid van de Gemeenschapswetgeving in ongunstige zin beïnvloedt,

P. || overwegende dat het Europees Parlement in december 1999 een verzoek van de Europese ombudsman ontving om wijziging van de bepalingen betreffende de toegang van de ombudsman tot documenten en het horen van getuigen; overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 6 september 2001 (7) houdende wijziging van artikel 3 van het statuut van de Europese Ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt, zijn steun betuigde aan de voorstellen van de ombudsman; overwegende dat de Commissie op 6 maart 2002 haar advies uitbracht over amendementen op de algemene voorwaarden voor de uitoefening van het ambt van de ombudsman,

Q. || overwegende dat de ombudsman in antwoord op het advies van de Commissie van 27 juni 2002 zijn teleurstelling heeft uitgesproken over de negatieve standpunten inzake het voorstel en in een brief van 17 december 2002 aan de Voorzitter van het Europees Parlement heeft voorgesteld dat het Europees Parlement in verband met de lange duur van de behandeling van dit onderwerp en de belangrijke juridische ontwikkelingen die in de EU hebben plaatsgevonden de overeenkomstig artikel 195 van het EG-Verdrag ter goedkeuring aan de Raad voorgelegde amendementen intrekt, en dat de diensten van de ombudsman en het Parlement gezamenlijk kijken naar het vraagstuk van de herziening van het statuut van de ombudsman, wanneer op 1 april 2003 een nieuwe Europese ombudsman is aangetreden,

R. || overwegende dat aan Jacob Söderman, Europees ombudsman, op 31 december 2001 door de Franse president Jaques Chirac de onderscheiding van Chevalier de la Légion d'honneur is toegekend, en dat deze op 3 september 2002 aan de ombudsman is uitgereikt door mevrouw Noelle Lenoir, minister van Europese zaken van Frankrijk,

1. || stemt in met het door de ombudsman ingediende jaarverslag 2002, waarin een algemeen en gedetailleerd overzicht wordt gegeven van de in de loop van het jaar uitgevoerde werkzaamheden en met name van de uiteenlopende zaken die zijn behandeld;

2. || beschouwt de rol van de ombudsman bij de bevordering van openheid en democratische informatieplicht in de besluitvorming en het bestuur van de Europese Unie als een wezenlijke bijdrage tot een Unie waarin besluiten daadwerkelijk "in zo groot mogelijke openheid en zo dicht mogelijk bij de burger worden genomen" zoals bepaald wordt in artikel 1, tweede alinea, van het EU-Verdrag; is van mening dat de eerste Europese ombudsman in het kader van de uitoefening van zijn taak goede werkmethoden heeft ingesteld, die een stevige basis vormen voor de verdere ontwikkeling van de rol van de ombudsman in dienst van de Europese burgers;

3. || wenst Jacob Söderman, de eerste ombudsman, geluk met de voltooiing van een succesvolle ambtstermijn vol uitdagingen op 31 maart 2003, en stelt vast dat hij de fundamenten van de instelling ten volle heeft bestendigd;

4. || spreekt zijn waardering uit voor de initiatieven en werkzaamheden van de ombudsman, o.a. het feit dat hij zijn website voortdurend actualiseert om zijn rol onder de aandacht van steeds meer mensen te brengen en netwerken tot stand te brengen van koppelingen met regionale ombudslieden in lidstaten en kandidaat-lidstaten; spreekt zijn waardering uit voor het aanbod van de ombudsman gezamenlijke werkzaamheden te ontwikkelen met de Commissie verzoekschriften om de contacten aan te halen en vaker ervaringen uit te wisselen met nationale en regionale ombudslieden en commissies verzoekschriften;

5. || spreekt zijn waardering uit voor het feit dat de ombudsman er het afgelopen jaar in is geslaagd de tijd die nodig is voor de behandeling van klachten te beperken; moedigt hem aan de tijd die nodig is om te reageren op klachten van burgers, waar dit afhangt van het bureau van de ombudsman, geleidelijk te blijven terugbrengen; verzoekt alle instellingen en organen het van hun kant mogelijk te maken dat de burger snel antwoord ontvangt als de ombudsman is verzocht vermeend wanbeheer in verband met de uitvoering van hun werkzaamheden te onderzoeken;

6. || stelt vast dat het grootste deel van de door de ombudsman uitgevoerde onderzoeken evenals in voorgaande jaren betrekking had op de Commissie;

7. || stelt met voldoening vast dat Europese instanties in veel gevallen, zodra zij op het probleem in kwestie waren gewezen, maatregelen hebben genomen om een klacht bevredigend af te wikkelen, en dat in andere gevallen een minnelijke schikking is getroffen; verzoekt de desbetreffende communautaire instanties opnieuw zich te houden aan de ontwerpaanbevelingen van de ombudsman ter correctie van gevallen van wanbeheer na onderzoek, en gevolg te geven aan zijn kritische opmerkingen om te voorkomen dat zich in de toekomst soortgelijke gevallen van wanbeheer voordoen;

8. || complimenteert de ombudsman met de twee speciale verslagen aan het Europees Parlement;

9. || is van mening dat de beginselen die zijn vastgelegd in de Code van de Europese Unie van goed administratief gedrag steeds moeten worden toegepast bij het onderzoek van gevallen van wanbeheer en bij het afdwingen van het recht van de burgers op behoorlijk bestuur overeenkomstig artikel 41 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en betreurt dat de Commissie en andere instellingen tot dusverre hebben nagelaten de door het Parlement goedgekeurde Code van goed administratief gedrag aan te nemen en toe te passen;

10. || herinnert de Commissie eraan dat het Parlement heeft verzocht om een voorstel voor een algemene wet inzake administratieve procedures op de grondslag van artikel 308 van het EG-Verdrag die bindend zou zijn voor alle instellingen en organen van de EU; verplicht zich, daar een dergelijk voorstel niet is gedaan, gebruik te maken van zijn recht overeenkomstig artikel 192, tweede alinea, van het EG-Verdrag om overeenkomstig artikel 59 van zijn Reglement een wetgevingsinitiatief te nemen dat gebaseerd is op de code van goed administratief gedrag;

11. || verzoekt alle instellingen en organen van de EU Verordening (EG) nr. 1049/2001/EG toe te passen en te erkennen dat de toegang tot documenten die in het bezit zijn van de Europese instellingen een grondrecht is overeenkomstig artikel 42 van het Handvest van de Grondrechten, en er oprecht naar te streven dat besluiten "in zo groot mogelijke openheid en zo dicht mogelijk bij de burger" worden genomen, zoals geëist wordt in artikel 1, tweede alinea van het Verdrag betreffende de Europese Unie;

12. || bevestigt nogmaals zijn standpunt dat de voorschriften inzake de bescherming van gegevens in eerste instantie betrekking hebben op de bescherming van het persoonlijke en gezinsleven, overeenkomstig de jurisprudentie over het verband tussen artikel 8 van het Europees Verdrag inzake de mensenrechten en het Verdrag inzake de bescherming van gegevens van de Raad van Europa, en wijst er met nadruk op dat het niet het doel van gegevensbescherming is de informatie te beperken waarover de burgers beschikken over werkzaamheden van de overheid;

13. || herhaalt het verzoek dat het in zijn resolutie van 11 december 2001over het buitengewone verslag van de Europese Ombudsman over klacht 713/98/IJH (8) tot de Commissie richtte om aan indiener van deze klacht de namen mede te delen van de afgevaardigden van de Confédération des brasseurs du marché commun die aanwezig zijn geweest op de door de Commissie op 11 oktober 1996 georganiseerde bijeenkomst, en van de bedrijven en personen in de 14 categorieën die in het oorspronkelijke verzoek van indieners van de klacht om toegang tot documenten zijn geïdentificeerd en die het onder nummer P/93/4490/UK geregistreerde verzoek bij de Commissie hebben ingediend;

14. || spreekt zijn waardering uit voor de mededeling van de Commissie over betrekkingen met de indiener van de klacht met betrekking tot inbreuken op de Gemeenschapswetgeving (9), daar dit een verbetering is van de wijze waarop met de inbreukprocedure wordt omgegaan; stelt niettemin vast dat in de mededeling niet inhoudelijk wordt ingegaan op het vraagstuk van individuele beroepsmogelijkheden en de toegang tot documenten en verzoekt de Commissie derhalve nogmaals bij de toepassing van Verordening (EG) nr. 1049/2001 haar interpretatie van "het doel van de inbreukprocedure" te herzien;

15. || is ingenomen met de bijdrage van de ombudsman aam de Conventie over de toekomst van Europa, met inbegrip van zijn toespraak en antwoorden tijdens de plenaire vergadering van 24 en 25 juni 2002, zijn bijdragen aan werkgroep II onder voorzitterschap van Commissaris Antonio Vitorino op 4 oktober 2002, de indiening door de ombudsman van een ontwerp van nieuwe of gewijzigde Verdragsbepalingen (CONV 221/02) op 26 juli 2002 en zijn opmerkingen op de Conventie op 8 november 2002 over het voorontwerp van het Constitutioneel Verdrag;

16. || verzoekt de Commissie nogmaals haar standpunt te overwegen inzake de voorgestelde wijzigingen op artikel 3, lid 2 van het Statuut van de ombudsman, met name betreffende het recht van lidstaten en derde partijen de ombudsman en het Parlement de toegang tot informatie te ontzeggen en met betrekking tot de door de Commissie bepleite grenzen inzake het recht en de plicht van ambtenaren en andere functionarissen ten overstaan van de ombudsman tijdens diens onderzoeken naar waarheid te getuigen;

17. || acht het wenselijk de noodzakelijke samenwerking tussen de verantwoordelijke commissie en de ombudsman uit te breiden, naar behoren rekening houdend met ieders respectieve bevoegdheden, en zegt toe onverwijld en op het meest adequate niveau de aanzet te geven tot herziening van het Reglement van het Europees Parlement en het Statuut van de ombudsman om in staat te zijn hierin voor afloop van de huidige zittingsperiode eventueel noodzakelijke wijzigingen aan te brengen;

18. || verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en het verslag van de Commissie verzoekschriften te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de Europese ombudsman en de regeringen en parlementen van de lidstaten en aan de ombudslieden of soortgelijke organen in de lidstaten.

(1)  PB C 329 van 6.12.1993, blz. 132.

(2)  PB L 113 van 4.5.1994, blz. 15.

(3)  PB C 249 van 25.9.1995, blz. 226.

(4)  PB C 72 E van 21.3.2002, blz. 331.

(5)  PB C 72 E van 21.3.2002, blz. 329.

(6)  PB C 47 E van 27.2.2003, blz. 483.

(7)  PB C 72 E van 21.3.2002, blz. 336.

(8)  PB C 177 E van 25.7.2002, blz. 61.

(9)  PB C 244 van 10.10.2002, blz. 5.