Home

Advies van de Commissie overeenkomstig artikel 251, lid 2, derde alinea, punt c), van het EG-Verdrag over de amendementen van het Europees Parlement op het gemeenschappelijk standpunt van de Raad inzake het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake toegang tot de markt voor havendiensten houdende wijziging van het voorstel van de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-verdrag

Advies van de Commissie overeenkomstig artikel 251, lid 2, derde alinea, punt c), van het EG-Verdrag over de amendementen van het Europees Parlement op het gemeenschappelijk standpunt van de Raad inzake het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake toegang tot de markt voor havendiensten houdende wijziging van het voorstel van de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-verdrag

Advies van de Commissie overeenkomstig artikel 251, lid 2, derde alinea, punt c), van het EG-Verdrag over de amendementen van het Europees Parlement op het gemeenschappelijk standpunt van de Raad inzake het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake toegang tot de markt voor havendiensten houdende wijziging van het voorstel van de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-verdrag /* COM/2003/0208 def. - COD 2001/0047 */


ADVIES VAN DE COMMISSIE overeenkomstig artikel 251, lid 2, derde alinea, punt c), van het EG-Verdrag over de amendementen van het Europees Parlement op het gemeenschappelijk standpunt van de Raad inzake het voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake toegang tot de markt voor havendiensten HOUDENDE WIJZIGING VAN HET VOORSTEL VAN DE COMMISSIE overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-verdrag

2001/0047 (COD)

ADVIES VAN DE COMMISSIE overeenkomstig artikel 251, lid 2, derde alinea, punt c), van het EG-Verdrag over de amendementen van het Europees Parlement op het gemeenschappelijk standpunt van de Raad inzake het voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake toegang tot de markt voor havendiensten

1. Inleiding

Overeenkomstig artikel 251, lid 2, derde alinea, punt c), van het EG-Verdrag moet de Commissie advies uitbrengen over de door het Europees Parlement in tweede lezing ingediende amendementen. Hierbij brengt de Commissie dan ook haar advies uit over de door het Parlement voorgestelde amendementen

2. Achtergrond

a) Op 13 februari 2001 heeft de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad haar voorstel voor een richtlijn ingediend (COM(2001) 35 def. - 2001/047(COD)).

b) Op 29 november 2001 heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité een positief advies over het voorstel van de Commissie uitgebracht.

c) Op 20 september 2001 heeft het Comité van de Regio's een positief advies over het voorstel van de Commissie uitgebracht.

d) Op 14 november 2001 heeft het Europees Parlement, in eerste lezing, zijn advies uitgebracht en 43 amendementen op het Commissievoorstel ingediend.

e) Op 19 februari 2002 heeft de Commissie in overeenstemming met artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag een gewijzigd voorstel ingediend (COM(2002) 101 def.), met daarin verwerkt, geheel dan wel gedeeltelijk, 25 van de door het Parlement voorgestelde wijzigingen; 18 amendementen werden verworpen.

f) Op 5 november 2002 heeft de Raad zijn gemeenschappelijk standpunt vastgesteld.

g) Op 11 maart 2003 heeft het Europees Parlement in tweede lezing een resolutie aangenomen met daarin 39 amendementen op het gemeenschappelijk standpunt van de Raad

3. Doel van de voorgestelde richtlijn

Het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake toegang tot de markt voor havendiensten betreft marktopeningsmaatregelen voor havendiensten. Het heeft tot doel eerlijke concurrentievoorwaarden voor alle dienstenaanbieders te scheppen, duidelijke regels vast te stellen, en in een open en doorzichtige procedure voor de toegang tot deze diensten te voorzien.

De havendiensten in kwestie zijn vrachtafhandeling in al haar vormen, passagiersdiensten en technisch-nautische activiteiten als sleep-, afmeer- en loodsdiensten. Deze diensten kunnen binnen het havengebied of op de waterwegen van en naar de haven worden aangeboden.

4. Standpunt van de Commissie over de door het Europees Parlement ingediende amendementen

Het Europees Parlement heeft in tweede lezing 39 amendementen op het gemeenschappelijk standpunt van de Raad aangenomen.

De Commissie kan 10 amendementen volledig, 3 gedeeltelijk en 4 in beginsel, behoudens herformulering, aanvaarden.

Wel moet zij 22 amendementen in hun geheel en 3 amendementen gedeeltelijk verwerpen.

4.1. Door de Commissie aanvaarde amendementen (10 amendementen in hun geheel en 3 gedeeltelijk).

De Commissie meent dat de amendementen 1, 2, 5, 7, 9, 11, 14, 27, 31, 32, 28 (1e deel), 33 (1e deel) en 51 (2e deel) welkome en belangrijke wezenlijke veranderingen, echte verbeteringen en nuttige verduidelijkingen van de tekst vormen.

4.1.1. Wezenlijke veranderingen (2 amendementen - 1 gedeeltelijk).

Amendement 2 (invoeging van nieuwe tekst in de vijfde overweging) en amendement 14 (een nieuw artikel 4 bis), passen de bepalingen van de transparantierichtlijn van de Commissie op havens waarvoor de havenrichtlijn geldt en verzekeren een effectieve uitvoering hiervan.

Er wordt op gewezen dat de Commissie altijd al met het in deze amendementen vervatte beginsel heeft ingestemd, en dat deze volgens haar een bevredigende aanpak inhouden.

Amendement 33, 1e deel, (betreffende artikel 22, lid 3) voorziet in uniforme looptijden voor vergunningen die worden afgegeven voor nieuwe of voor andere havens.

Er wordt op gewezen dat in het gemeenschappelijk standpunt de looptijden voor de vergunningen uiteenlopen.

De Commissie is het met het Parlement eens dat er inderdaad geen objectieve reden is waarom men zou toelaten dat de vergunningen voor nieuwe en bestaande havens uiteenlopen.

4.1.2. Echte verbeteringen (3 amendementen).

Met amendement 11 (betreffende artikel 2, lid 5) wordt beoogd de herziening en mededeling van de lijst van havens met een seizoensgebonden karakter, die door de richtlijn worden uitgesloten, met dezelfde tussenpozen te doen plaatsvinden als de publicatie van andere relevante lijsten van havens.

Amendement 5 (betreffende overweging 28) en amendement 27 (betreffende artikel 12, lid 2, onder b) beogen een nadere aanduiding van bepaalde roerende kapitaalgoederen en noemen deze met name. Investeringen in deze goederen, zouden wegens hun hoge kosten, wat de looptijd van de vergunningen betreft, op dezelfde voet moeten worden behandeld als onroerende kapitaalgoederen.

4.1.3. Nuttige verduidelijkingen (4 amendementen in hun geheel - 2 gedeeltelijk).

Amendement 1 (betreffende de eerste overweging) voegt nieuwe tekst toe, waarin wordt verduidelijkt dat onder meer de regels inzake sociale bescherming bij de tenuitvoerlegging van de richtlijn zouden moeten worden geëerbiedigd.

Amendement 7 en amendement 51 - 2e deel (betreffende overweging 32) voegt nieuwe tekst toe, waarin wordt opgehelderd dat beroepskwalificaties en milieuaangelegenheden tot de criteria kunnen behoren op grond waarvan een vergunning voor zelfafhandeling zou worden afgegeven. Er zij op gewezen dat deze zaken reeds mogelijke criteria zijn voor het verlenen van vergunningen aan dienstenaanbieders en dat het gemeenschappelijk standpunt bepaalt dat voor zelfafhandelaars dezelfde criteria moeten worden gehanteerd als voor dienstenaanbieders.

Amendement 9 (betreffende artikel 1, lid 2) maakt milieubescherming en openbare-dienstverplichtingen in een haven tot integrerende onderdelen van de voorwaarden waaronder havendiensten mogen worden aangeboden, zonder dat hierdoor de flexibiliteit van het gemeenschappelijk standpunt in dit opzicht geweld wordt aangedaan.

Amendement 28 - 1e deel (betreffende artikel 13, lid 2) voegt nieuwe tekst toe, waarin duidelijk wordt gesteld dat nationale voorschriften inzake opleidingsvereisten en beroepskwalificaties door de toepassing van de richtlijn onverlet zouden moeten blijven.

Amendement 31 (betreffende artikel 21, lid 2) en amendement 32 (betreffende artikel 21, lid 3) verduidelijkt dat de voorschriften inzake overgangsperioden tevens op particuliere havens van toepassing zijn. Er zij aan herinnerd dat het gemeenschappelijk standpunt, ingevolge artikel 295 van het Verdrag, reeds geen onderscheid maakte op basis van de vraag bij wie de eigendom van een haven berust.

4.2. Amendementen die in beginsel, behoudens herformulering, worden aanvaard (4 amendementen).

Amendement 12 (betreffende artikel 2, lid 8) schrapt de clausule van het gemeenschappelijk standpunt betreffende de uitsluiting van bepaalde havendiensten die onder artikel 296 van het Verdrag vallen.

Aangezien dergelijke diensten reeds, krachtens artikel 2, lid 2, van het toepassingsgebied van de richtlijn zijn uitgesloten, lijkt de bepaling in kwestie inderdaad overbodig te zijn, tenzij het door de Raad beoogde doel niet ten volle in de tekst tot uiting komt. In dat geval zou een herformulering wellicht op haar plaats zijn.

Amendement 17 (betreffende artikel 6, lid 2, alinea 1, letter d) specificeert dat wanneer milieueisen criteria zijn voor de verlening van vergunningen, dit alle niveaus omvat: lokaal, nationaal en internationaal. Omwille van een uniforme formulering wordt de volgende redactie voorgesteld: "naleving van de lokale, nationale en internationale milieuvoorschriften".

Amendement 26 (betreffende artikel 11) en amendement 4 (betreffende overweging 26) schrappen de bepaling van het gemeenschappelijk standpunt op grond waarvan een havenexploitant, indien een haven niet voor algemeen commercieel vervoer openstaat, aldaar buiten de voorschriften van de richtlijn om, technisch-nautische diensten zou mogen verlenen

Hoewel de schrapping van deze clausule op het eerste gezicht gewettigd lijkt omdat dergelijke havens hoe dan ook niet onder de richtlijn vallen (zie artikel 2.2), komt het door de Raad beoogde doel in de tekst mogelijk niet volledig tot zijn recht. In dat geval zou een herformulering wellicht op haar plaats zijn.

4.3. Door de Commissie verworpen amendementen (22 amendementen volledig - 3 gedeeltelijk).

De Commissie meent dat de amendementen 6, 8, 10, 13, 15, 16, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 29, 30, 34, 49, 53, 56, 57, 62, 28 (2e deel), 33 (2e deel) en 51 (1e deel) indruisen tegen de onderliggende beginselen en filosofie van haar voorstel.

4.3.1. Beperking van de regels inzake zelfafhandeling tot het personeel te land (1 amendement).

Amendement 13 (betreffende artikel 4, lid 9) beperkt de toepassing van deze richtlijn tot zelfafhandeling door zeevarend personeel. Hoewel de bepalingen van het Verdrag ondanks een dergelijke beperking uiteraard gewoon op zelfafhandeling door het personeel te land van toepassing zouden blijven, zou zo'n beperking wel tot gevolg hebben dat er ter zake van zelfafhandeling door het personeel te land geen specifieke en duidelijke regels gelden. Bovendien zou het commerciële exploitanten op deze wijze niet gemakkelijk worden gemaakt een beter gebruik van bestaande middelen te maken, terwijl zij, op een aantal gebieden, waaronder in sociaal opzicht, wel de bestaande regels moeten eerbiedigen.

4.3.2. Beperkingen inzake zelfafhandeling (4 amendementen - 1 gedeeltelijk).

Amendement 6 (betreffende overweging 30), amendement 51 - 1e deel (betreffende overweging 32), amendement 56 (betreffende artikel 13, lid 2, onder a) en amendement 57 (betreffende artikel 13, lid 3) resulteren juist in het tegengestelde van wat met de richtlijn beoogd wordt, namelijk: in plaats van zelfafhandeling toe te staan wanneer dit maar mogelijk is, werpt men zo veel mogelijk barrières op.

Amendement 29 (betreffende artikel 13, lid 2 bis), voor ziet in de mogelijkheid om zelfafhandeling tot havengebruikers die de vlag van een lidstaat voeren te beperken. Bovendien moet de verenigbaarheid hiervan met de internationale verplichtingen van de lidstaten en de Gemeenschap, verder te worden geëvalueerd.

4.3.3. Loodsdiensten (3 amendementen).

Amendement 8 (betreffende overweging 33), amendement 30 (betreffende artikel 14) en amendement 34 (betreffende de bijlage) plaatsen loodsdiensten buiten de werkingssfeer van de richtlijn. De Commissie meent echter dat loodsdiensten als zodanig een stuk commerciële dienstverlening vormen, en dat daarom de regels van deze richtlijn hierop van toepassing zouden moeten zijn. Om deze reden schaarde zij zich achter de in het gemeenschappelijk standpunt gevonden consensus, namelijk dat met betrekking tot vergunningen bijzonder stringente criteria in verband met openbaredienstverplichtingen en maritieme veiligheid moeten worden gehanteerd. Op deze manier kunnen havenspecifieke oplossingen worden goedgekeurd.

Bovendien zou op bepaalde voorwaarden, via de verlening van verklaringen van vrijstelling van loodsplicht, zelfafhandeling van loodsdiensten toegestaan moeten zijn. De amendementen voorzien niet langer in deze optie, hetgeen onaanvaardbaar is.

4.3.4. Beperkingen voor aanbieders van havendiensten (11 amendementen volledig - 2 gedeeltelijk).

Amendement 19 (betreffende artikel 6, lid 2, alinea 2), amendement 20 (betreffende artikel 6, lid 3), amendement 22 (betreffende artikel 6, lid 6) en amendement 28 - 2e deel (betreffende artikel 13, lid 2) proberen allemaal het doel van de richtlijn, het scheppen van markttoegangsregels, te veranderen in het scheppen van sociale wetgeving. De richtlijn is gebaseerd op een integrale toepassing van de bestaande sociale wetgeving. De nieuwe regels zouden leiden tot mogelijke- ongewenste -beperkingen van de in het Verdrag verankerde vrijheid van dienstverlening en vrijheid van vestiging.

Amendement 21 (betreffende artikel 6, lid 5) houdt een ernstige beperking in van het recht van de dienstenaanbieder om personeel van zijn eigen keus te gebruiken.

Amendement 49 (betreffende overweging 16), amendement 18 (betreffende artikel 6, lid 2, letter e), amendement 23 (betreffende artikel 7), amendement 24 (betreffende artikel 9 bis), amendement 25 (betreffende artikel 11), amendement 33- 2e deel (betreffende artikel 22, lid 3) en de amendementen 53 en 62 (betreffende artikel 6, lid 1) trachten op verschillende manieren de vrijheid van dienstverlening en de toegang tot de verleende diensten op een smallere leest te schoeien en aan banden te leggen.

4.3.5. Concurrentie tussen havens (3 amendementen).

Amendement 10 (betreffende een nieuw artikel 1, lid 3) stelt dat de richtlijn er ook op gericht is een eerlijke en transparante mededinging tussen de communautaire havens tot stand te brengen. De Commissie is het met dit beginsel niet oneens, maar vindt wel dat het amendement meer belooft dan de richtlijn met haar huidige rechtsgrondslag kan waarmaken.

Amendement 15 (betreffende een nieuw artikel 4 ter) betreft de transparantie van overheidssteun in de context van de concurrentie tussen havens. De Commissie kan de gedachtengang van het EP volgen. Uit haar recente Vademecum inzake communautaire regels voor steunmaatregelen van de lidstaten en de financiering van de aanleg van haveninfrastructuren komt duidelijk haar bereidheid naar voren om deze problematiek aan te pakken. De Commissie is dan ook bereid verdere maatregelen in deze richting te nemen.

Een en ander dient echter wel binnen het kader van de Verdragsregels te geschieden, terwijl er geen afbreuk mag worden gedaan aan het recht van initiatief van de Commissie. Door amendement 15 zou dit recht worden aangetast.

Op grond van amendement 16 (betreffende een nieuw artikel 4 quater) zou de Commissie onderzoek moeten laten verrichten naar directe alsook indirecte (overheids-) financiering, staatssteun en aanrekening van kosten in de havens van de Gemeenschap. De Commissie wenst eraan te herinneren dat een dergelijke studie reeds is uitgevoerd voor het "havenpakket" van 2001. Hieraan is slechts in beperkte mate door de havens meegewerkt. Er is geen reden om aan te nemen dat dit in de toekomst anders zal zijn.

5. Conclusie

Overeenkomstig artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag wijzigt de Commissie haar voorstel zoals hierboven aangegeven.