Home

Gewijzigd voorstel voor een Besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een tweede fase van het communautair actieprogramma (2004-2008) ter voorkoming van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (het Daphne II-programma)

Gewijzigd voorstel voor een Besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een tweede fase van het communautair actieprogramma (2004-2008) ter voorkoming van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (het Daphne II-programma)

Gewijzigd voorstel voor een BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van een tweede fase van het communautair actieprogramma (2004-2008) ter voorkoming van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (het DAPHNE II-programma)

(door de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-verdrag ingediend)

TOELICHTING

1. INLEIDING

Op 4 februari 2003 diende de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's een voorstel in voor het Daphne II-programma [COM(2003)54 definitief, 2003/0025 (COD)].

Daphne II (2004-2008) vormt de tweede fase van het Daphne-programma (2000-2003) ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft zijn advies uitgebracht op 14 mei 2003 (CESE 588/2003) en het Comité van de Regio's (CDR 63/2003) op 3 juli 2003.

Het voorstel werd door het Europees Parlement voor behandeling verwezen naar zijn Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen. De Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken en de begrotingscommissie werden eveneens geraadpleegd.

Na het advies van de andere geraadpleegde commissies te hebben onderzocht, hechtte de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen op 10 juli 2003 haar goedkeuring aan haar verslag.

Tijdens zijn zitting van 3 september 2003 hechtte het Europees Parlement zijn goedkeuring aan een wetgevingsresolutie waarbij het voorstel van de Commissie met een aantal amendementen werd goedgekeurd en verzocht het de Commissie haar voorstel op grond van artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen.

2. HET GEWIJZIGDE VOORSTEL

Het Europees Parlement stemt in met de algemene benadering en de inhoud van het voorstel van de Commissie.

Het heeft 40 amendementen goedgekeurd. De Commissie kan 19 amendementen accepteren, aangezien zij volledig aansluiten bij haar benadering en een waardevolle aanvulling vormen, die de tekst van de Commissie uitbreidt en verduidelijkt. Zeven andere kunnen met een geringe wijziging in de formulering eveneens worden geaccepteerd.

De Commissie kan daarentegen veertien amendementen, die tot de volgende categorieën behoren, niet aanvaarden:

Ten eerste is er een groep van 4 amendementen (2, 4, 19, 27) waarin specifieke categorieën begunstigden/slachtoffers, zoals vrouwen, jonge vrouwen of straatkinderen worden onderscheiden. Dit druist in tegen de filosofie van het programma, waarin met grote zorg wordt gestreefd naar een neutrale benadering en evenwicht in de hele tekst.

Een andere groep amendementen betreft de interinstitutionele betrekkingen (amendementen 20, 35) en interfereert met de huidige comitologie zoals deze is omschreven in Besluit 1999/468/EG (PB C 38 van 6.2.2001).

Een derde categorie omvat amendementen (11, 12, 21, 34) waardoor het toepassingsgebied van of de verantwoordelijkheden in het kader van het programma aanzienlijk en op zodanige wijze worden uitgebreid dat, enerzijds, de overwogen personele en financiële middelen niet zullen volstaan en, anderzijds, de effecten van het programma zullen worden afgezwakt en versnipperd.

Een vierde categorie omvat amendementen (14, 16, 39, 40) die niet relevant zijn voor de tekst of die overbodig zijn.

2.1. Geheel of gedeeltelijk aanvaarde amendementen

Overweging 1 (amendement 1): Dit amendement wordt ingevoegd, omdat het de context verduidelijkt.

Overweging 2 (amendement 3): De toevoeging is nuttig.

Overweging 11 (amendement 5): Dit amendement wordt ingelast, omdat het de plaats verduidelijkt die het communautaire programma inneemt onder de acties die in de lidstaten kunnen worden uitgevoerd en omdat wordt gepreciseerd wie de begunstigden van het programma zijn.

Overweging 12 (amendement 6): De toevoegingen zijn nuttig.

Artikel 2, lid 1, tweede alinea (amendement 7): De zinsnede "zowel in het openbare leven als in de privé-sfeer" wordt toegevoegd, omdat zij in overeenstemming is met amendement 1. De tweede, in het amendement voorgestelde toevoeging is niet opgenomen, teneinde te voorkomen dat alleen een bepaald type geweld wordt geviseerd en de betekenis van deze alinea, die met betrekking tot geweld ("alle vormen van geweld") en tot begunstigden ("kinderen, jongeren en vrouwen") opzettelijk ruimer was geformuleerd, te behouden. Het programma heeft bijgevolg betrekking op alle vormen van geweld en alle slachtoffers van elk van de bovengenoemde drie categorieën (en personen die het risico lopen slachtoffer te worden van geweld).

Artikel 2, lid 2, letter (a), onder (iv) (amendement 8): De toevoeging is nuttig

Artikel 2, lid 2, letter (b) (amendement 9): De toevoeging is nuttig.

Artikel 3, lid 1 (amendement 10): De toevoegingen verruimen en preciseren de categorieën van mogelijke aanvragers.

Artikel 4, letter (a) (amendement 13): De toevoeging verduidelijkt de doelstelling.

Artikel 4, letter (f) (amendement 15): De toevoeging verduidelijkt de doelstelling.

Artikel 4, laatste alinea (nieuw) (amendement 17): Deze nieuwe alinea versterkt een van de doelstellingen van het programma, met name de ruime verspreiding van goede praktijken.

Artikel 5, lid 1 (amendement 18): Het aanvankelijke standpunt van de Commissie was 41 miljoen EUR, hetgeen overeenkomt met 49,2 miljoen EUR na de aanpassing van de begroting met het oog op de uitbreiding van de Unie. Het door het Europees Parlement voorgestelde bedrag van 50 miljoen EUR kan door de Commissie worden geaccepteerd, aangezien het zeer nauw aansluit bij haar huidige standpunt. Voorts is de laatste zin toegevoegd om niet vooruit te lopen op de financiële vooruitzichten voor het jaar 2007 en daarna.

Artikel 8, lid 2 (amendement 22): De toegevoegde alinea verduidelijkt de inhoud van het verslag aan het Europees Parlement en de Raad, vult bovengenoemd amendement 18 aan en sluit erbij aan.

Artikel 8, lid 3 (amendement 23): Dit nieuwe tekst mag het effect van het programma versterken.

Bijlage, deel I, punt 1, letter (b) (amendement 24): De toevoegingen verduidelijken de tekst.

Bijlage, deel I, punt 2, eerste alinea (amendement 25): De toevoegingen zijn nuttig.

Bijlage, deel I, punt 2, letter (e) (nieuw) (amendement 26): Het voorgestelde punt vormt een nuttige toevoeging.

Bijlage, deel I, punt 3, eerste alinea (amendement 28): De toevoeging is nuttig.

Bijlage, deel I, punt 5, doelstelling (amendement 29): Door de toevoegingen wordt nauwkeuriger aangegeven wie de begunstigden zijn.

Bijlage, deel I, punt 6, doelstelling (amendement 30): De toevoegingen stemmen overeen met die van amendement 15.

Bijlage, deel I, punt 7, letter (a) (amendement 31): Door de toevoeging wordt de doelgroep nauwkeuriger aangegeven.

Bijlage, deel I, punt 7, letter (d) (nieuw) (amendement 32): Deze alinea vult de lijst van de Commissie op nuttige wijze aan.

Bijlage, deel II, tweede alinea, letter (a) (amendement 33): Dit punt wordt door de toevoegingen verduidelijkt.

Bijlage, deel II, tweede alinea, letter (d) (nieuw) (amendement 36): Deze alinea vult de lijst van de Commissie op nuttige wijze aan.

Bijlage, deel II, tweede alinea, letter (e), onder (1) (amendement 37): De toevoeging vult de lijst van de Commissie op nuttige wijze aan.

Bijlage, deel II, tweede alinea, letter (e), onder (4) (nieuw) (amendement 38): Dit voorstel vult de lijst van de Commissie op nuttige wijze aan.

2.2. Amendementen die niet kunnen worden aanvaard

Amendementen 2, 4, 19 en 27

Deze amendementen, waardoor twee overwegingen worden ingelast en een alinea aan de bijlage wordt toegevoegd en waarbij artikel 6, lid 2, wordt gewijzigd, zijn niet aanvaardbaar voor de Commissie, omdat specifieke categorieën van begunstigden/slachtoffers, zoals meisjes, jonge vrouwen of straatkinderen, worden onderscheiden. Dit druist in tegen de filosofie van het programma, waarin met grote zorg wordt gestreefd naar een neutrale benadering en evenwicht in de hele tekst. Artikel 2, lid 1, tweede alinea, van het Daphne II-voorstel werd met betrekking tot geweld ("alle vormen van geweld") en begunstigden ("kinderen, jongeren en vrouwen") opzettelijk ruim geformuleerd. Het programma heeft bijgevolg betrekking op alle vormen van geweld en alle slachtoffers uit een van de bovengenoemde drie categorieën en personen die het risico lopen slachtoffer van geweld te worden. Op die manier voorkomt het programma elke uitsluiting.

Amendement 11

Door dit amendement wordt een nieuw punt toegevoegd aan artikel 3, lid 2, teneinde derde landen de mogelijkheid te geven aan het programma deel te nemen. Artikel 3 in de tekst van de Commissie betreffende de landen die toegang hebben tot het programma is echter, gezien de huidige situatie in de Unie en de toekomstige uitbreiding, een standaardbepaling. Voorts stemt het overeen met de landen die bij het eerste Daphne-programma betrokken waren. Wanneer een ruimere lijst zou worden opgenomen van landen die aan het programma kunnen deelnemen, bestaat er een ernstig risico dat de geleverde inspanningen en de ontplooide activiteiten worden afgezwakt en versnipperd, waardoor het effect van het programma zou worden verminderd en anderzijds personele en financiële middelen vereist zouden zijn, die in het kader van het programma niet voorhanden zullen zijn, zoals blijkt uit onderhavige tekst. Bovendien legt de Commissie in het kader van haar beleid en activiteiten ter ontwikkeling van derde landen en buitenlandse betrekkingen reeds programma's en acties inzake de grondrechten ten uitvoer.

Amendement 12

Door dit amendement wordt een nieuw lid toegevoegd aan artikel 3. Dit zou de deelname garanderen van alle landen waarvoor het programma openstaat en de deelname van NGO's aanmoedigen. In feite kunnen alle lidstaten, alsmede de EVA/EER-landen en de kandidaat-lidstaten aan het Daphne II-programma deelnemen. Het programma zal ten uitvoer worden gelegd via oproepen tot het indienen van voorstellen, die het elke organisatie in deze landen mogelijk maken een aanvraag in te dienen. Deze landen stimuleren om deel te nemen, is een enorme onderneming, die de verantwoordelijkheid en de middelen van de Commissie ver te boven gaat. Bovendien overtrof de vraag in het kader van het Daphne-programma tussen 2000 en 2003 reeds acht keer de beschikbare financiële middelen.

Amendementen 14 en 16

Door deze amendementen wordt een zinsnede aan artikel 4, letters e) en g), toegevoegd, die niet aansluit bij de rest van de tekst. In feite worden de organisaties en lichamen die aan het programma kunnen deelnemen reeds gespecificeerd in artikel 3, lid 1. Bijgevolg is het niet nodig deze, of een aantal ervan, opnieuw te vermelden voor de in artikel 4 opgesomde activiteiten. Alle activiteiten van het programma staan open voor alle organisaties. De relevantie van de partnerschappen van elk voorstel wordt door de Commissie aan de doelstellingen van het voorstel getoetst.

Amendement 20

In dit amendement wordt gepreciseerd dat in het comité van vertegenwoordigers van de lidstaten dat de Commissie bijstaat bij de tenuitvoerlegging van het programma, mannen en vrouwen elkaar in evenwicht moeten houden. Het betrokken artikel is echter een standaardbepaling met betrekking tot de huidige comitologie voor programma's van de Commissie. Het voorgestelde amendement is niet nodig, aangezien reeds een algemeen beginsel van het Gemeenschapsrecht geldt, dat moet worden - en wordt - nageleefd door de Commissie en de lidstaten (Besluit 2000/407/EG van de Commissie van 19 juni 2000 betreffende een evenwichtige deelneming van mannen en vrouwen in haar comités en groepen deskundigen). Artikel 2 van dit besluit luidt als volgt: "De Commissie verbindt zich om een evenwichtige deelname van mannen en vrouwen in haar comités en groepen deskundigen tot stand te brengen. Op de middellange termijn wordt naar minstens 40% leden van een van beide geslachten in alle comités en groepen deskundigen gestreefd". Bovendien vermeldt de Commissie dit artikel in al haar aan lidstaten gerichte correspondentie betreffende de oprichting van comités of groepen deskundigen.

Amendement 21

In dit amendement wordt de Commissie verzocht te zorgen voor de algemene overeenstemming en complementariteit met relevante communautaire beleidsgebieden, instrumenten en acties. De Commissie is het eens met het beginsel dat samenwerking met andere programma's op bepaalde specifieke punten tot wederzijds voordeel strekt. Daarom zorgt de Commissie ervoor dat haar verschillende instrumenten en acties binnen hun normale beheerskader met elkaar in overeenstemming zijn en elkaar aanvullen. Wat met name geweld betreft, bestaat er samenwerking tussen Daphne en programma's zoals AGIS (en voorheen STOP), Safer Internet (een veiliger gebruik van internet) en Injury Protection (bescherming tegen letsels - thans het kaderprogramma inzake gezondheid). De financiering van een project waarbij verschillende programma's - en bijgevolg verschillende begrotingsonderdelen - betrokken zijn, leidt gewoonlijk tot meer complicaties dan voordelen.

Amendement 34

In dit amendement wordt verzocht in het kader van het Daphne II-programma in samenwerking met Interpol en Europol een Europese databank inzake vermiste personen op te richten. De Commissie houdt zich reeds in grote belangrijke bezig met dit soort acties en samenwerking. In feite bestaat er reeds een vergelijkbaar systeem, het "Schengeninformatiesysteem" (SIS en thans SIS II, dat momenteel door de Commissie wordt ontwikkeld). Voorts heeft de Raad een resolutie (2001/C 283/01) aangenomen, waarin de lidstaten wordt verzocht samen te werken en adequate inlichtingen over vermiste kinderen uit te wisselen. In aansluiting op deze resolutie verricht de Commissie een studie, onder meer naar de aard en de omvang van het verschijnsel van vermiste kinderen. Voorts legt artikel 9 van het kaderbesluit van de Raad inzake de bestrijding van mensenhandel (2001/C 62 E/24) de lidstaten de verplichting op samen te werken, met name met het oog op de uitwisseling van informatie. De samenwerking met Interpol en Europol ten slotte valt veeleer onder het AGIS-programma (samenwerking in strafzaken).

Amendement 35

In dit amendement wordt voorgesteld een "denktank" op te richten om richtsnoeren en oriëntaties te presenteren teneinde bij de selectie van projecten gemakkelijker prioriteiten te kunnen stellen. Deze denktank zou moeten bestaan uit vertegenwoordigers van het Europees Parlement en van vooraanstaande non-gouvernementele organisaties. In dit amendement wordt een mechanisme voorgesteld, dat zou interfereren met de huidige comitologie zoals deze is omschreven in Besluit 1999/468/EG (PB C 38 van 6.2.2001). In feite behoort de keuze van de prioriteiten en de selectie van projecten tot de uitsluitende verantwoordelijkheid van de Commissie, die wordt bijgestaan en geadviseerd door een comité van vertegenwoordigers van de lidstaten. Bovendien kan de deelname van vertegenwoordigers van NGO's aan deze "denktank" leiden tot belangenconflicten, aangezien het gaat om mogelijke gegadigden voor communautaire financiering zijn.

Amendement 39

In dit amendement wordt voorgesteld een steunpunt op te richten om NGO's, met name uit de nieuwe lidstaten, bij te staan bij hun deelname aan het programma. De Commissie staat daar zeer positief tegenover. Het verlenen van een dergelijke dienst is echter in grote mate afhankelijk van de beschikbaarheid van de vereiste personele en financiële middelen. In deze fase van de procedure kan de Commissie het amendement als zodanig niet aanvaarden, maar zij zal beslist trachten er uitvoering aan te geven, mochten de nodige middelen daarvoor beschikbaar zijn.

Amendement 40

Dit amendement over een Europees jaar tegen geweld is niet langer nodig nu amendement 36 is aanvaard.

2003/0025 (COD)

Gewijzigd voorstel voor een BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van een tweede fase van het communautair actieprogramma (2004-2008) ter voorkoming van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (het DAPHNE II-programma)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 152,

Gezien het voorstel van de Commissie, [1]

[1] COM/2003/54 def.

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité, [2]

[2] CESE 588/2003.

Gezien het advies van het Comité van de Regio's, [3]

[3] CDR 63/2003.

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Fysiek, seksueel en psychologisch geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen of dreiging daarmee, dwang of willekeurige vrijheidsberoving, zowel in het openbare leven als in de privé-sfeer, vormt een inbreuk op hun recht op leven, veiligheid, vrijheid, waardigheid en lichamelijke en emotionele integriteit en een ernstige bedreiging voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de slachtoffers van dergelijk geweld. De gevolgen van dergelijk geweld doen zich zo erg gevoelen in de gehele Gemeenschap dat zij een echte plaag zijn op gezondheidsgebied en een belemmering vormen voor veilig, vrij en rechtvaardig burgerschap.

(2) Het is belangrijk en noodzakelijk dat de ernstige onmiddellijke en lange termijngevolgen worden erkend die geweld kan hebben op het gebied van gezondheid, psychologische en sociale ontwikkeling, gelijke kansen van de betrokkenen en voor personen, gezinnen en gemeenschappen alsook wat betreft de hoge sociale en economische kosten voor de maatschappij in haar geheel.

(3) Volgens de definitie van de Wereldgezondheidsorganisatie is gezondheid een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden en niet de loutere afwezigheid van ziekte of handicap. Volgens een resolutie [4] die tijdens de 49e Algemene Vergadering van de Wereldgezondheidsorganisatie in 1996 in Genève werd goedgekeurd, is geweld een van de belangrijkste mondiale problemen op het gebied van de volksgezondheid. In het Wereldverslag over geweld en gezondheid dat door de Wereldgezondheidsorganisatie op 3 oktober 2002 in Brussel werd gepresenteerd, wordt aanbevolen elementaire preventieve acties te bevorderen, meer maatregelen te nemen ten behoeve van slachtoffers van geweld en de samenwerking en uitwisseling van informatie over het voorkomen van geweld te intensiveren.

[4] Resolutie WHA49.25.

(4) Deze beginselen worden erkend in talrijke overeenkomsten, verklaringen en protocollen van belangrijke internationale instellingen zoals de Verenigde Naties, de Internationale Arbeidsorganisatie, de Wereldvrouwenconferenties en het Wereldcongres tegen de seksuele uitbuiting van kinderen om commerciële redenen. Deze belangrijke werkzaamheden van internationale organisaties moeten worden aangevuld met die van de Europese Unie. In artikel 3, punt p), van het Verdrag wordt immers bepaald dat het optreden van de Gemeenschap voorziet in een bijdrage tot het verwezenlijken van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid.

(5) Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bevestigt onder andere opnieuw het recht op menselijke waardigheid, gelijkheid en solidariteit [5]. Het omvat een aantal specifieke bepalingen betreffende de bescherming en bevordering van de lichamelijke en geestelijke integriteit, de gelijke behandeling van mannen en vrouwen, kinderrechten en non-discriminatie alsmede het verbod van onmenselijke of vernederende behandelingen, slavernij, dwangarbeid en kinderarbeid.

[5] PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1.

(6) Het Europees Parlement heeft de Commissie verzocht actieprogramma's op te stellen en uit te voeren ter bestrijding van dergelijk geweld, onder andere in zijn resolutie van 2 mei 2000 [6] inzake de mededeling van de Commissie Nieuwe maatregelen ter bestrijding van de vrouwenhandel [7], en in die van 20 september 2001 inzake genitale verminking van vrouwen [8].

[6] A5-0127/2000, PB C 59 van 23.2.2001, blz. 307.

[7] COM(1998) 726.

[8] 2001/2035(INI), PB C 77E van 28.3.2002, blz. 22-126.

(7) Het uit hoofde van Besluit nr. 293/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 januari 2000 tot vaststelling van een communautair actieprogramma (het programma Daphne) (2000-2003) betreffende preventieve maatregelen ter bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen [9] opgezette actieprogramma heeft bijgedragen tot een grotere bewustwording van deze problematiek in de Europese Unie en heeft geleid tot meer samenwerking tussen de organisaties die in de lidstaten actief zijn op het gebied van geweldbestrijding.

[9] PB L 34 van 9.2.2000, blz. 1.

(8) Het Daphne-programma (2000-2003) heeft een overweldigende respons gekregen waardoor duidelijk blijkt dat het voorziet in een wezenlijke behoefte in de vrijwilligerssector. De gefinancierde projecten hebben thans reeds een multipilatoreffect op activiteiten van niet-gouvernementele organisaties en instellingen in Europa. Gedurende de eerste fase heeft dit programma reeds in aanzienlijke mate bijgedragen tot de ontwikkeling van het EU-beleid op het gebied van geweld, mensenhandel, seksueel misbruik en pornografie met gevolgen die zich doen gevoelen ver buiten de grenzen van de Europese Unie, zoals vermeld in het tussentijds verslag van het Daphne-programma.

(9) In zijn resolutie van 4 september 2002 [10] inzake het tussentijds overzicht van het Daphne-programma 2000-2003 [11] benadrukt het Europees Parlement dat het Daphne-programma voldoet aan een basisbehoefte aan doeltreffende strategieën om geweld te bestrijden en dat het na 2003 moet worden voortgezet. Voorts wordt de Commissie in de resolutie opgeroepen om een voorstel in te dienen voor een nieuw actieprogramma waarin de sedert 1997 opgedane ervaring wordt opgenomen en de nodige kredieten worden toegekend.

[10] 2001/2265(INI).

[11] COM(2002) 169 def., SEC(2002) 338.

(10) Het is wenselijk dat de continuïteit van de door het Daphne-programma (2000-2003) ondersteunde projecten wordt gegarandeerd, dat wordt voortgebouwd op de opgedane ervaring en de gelegenheid wordt geboden om permanente, uit deze ervaring voortvloeiende Europese toegevoegde waarde te verstrekken en dat een tweede fase van het programma wordt vastgesteld.

(11) De Gemeenschap kan aan de acties die voornamelijk door de lidstaten moeten worden uitgevoerd op het gebied van de preventie van geweld, misbruik en seksuele uitbuiting ten aanzien van vrouwen, jongeren en kinderen en de bescherming van slachtoffers en risicogroepen een toegevoegde waarde verschaffen door de verspreiding en uitwisseling van informatie en ervaringen, de bevordering van een innoverende benadering, de gezamenlijke vaststelling van prioriteiten, de ontwikkeling van de nodige netwerken, de selectie van projecten in de gehele Gemeenschap en het motiveren en mobiliseren van alle betrokken partijen. Dit dient eveneens te gelden voor vrouwen en kinderen die via mensenhandel de lidstaten worden binnengebracht. De Gemeenschap kan op dezelfde manier goede praktijken vaststellen en stimuleren.

(12) Dit programma kan een dergelijke toegevoegde waarde opleveren door goede praktijken vast te stellen en te stimuleren, innovatie aan te moedigen en ervaringen betreffende de in de lidstaten uitgevoerde acties uit te wisselen, met inbegrip van uitwisseling van informatie over de diverse tot stand gekomen wettelijke bepalingen, sancties en behaalde resultaten. Teneinde de doelstellingen van het programma te verwezenlijken en de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk te gebruiken moeten de gebieden waarop activiteiten moeten worden uitgevoerd, met veel zorg worden gekozen door de projecten te selecteren die een grotere communautaire toegevoegde waarde verschaffen en de weg openen voor de verspreiding van innoverende ideeën op het gebied van bestrijding en preventie van geweld in het kader van een multidisciplinaire aanpak.

(13) Daarom is het overeenkomstig de in artikel 5 van het Verdrag vervatte subsidiariteits- en evenredigheidsbeginselen beter dat de doelstellingen van de voorgestelde actie (ter voorkoming en bestrijding van alle vormen van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen) door de Gemeenschap worden verwezenlijkt aangezien een gecoördineerde en multidisciplinaire aanpak noodzakelijk is voor de totstandbrenging van transnationale structuren voor opleiding, informatie, studie en uitwisseling van goede praktijken en de selectie van projecten voor de gehele Gemeenschap. Dit besluit blijft beperkt tot hetgeen minimaal vereist is om deze doelstellingen te verwezenlijken en gaat niet verder dan wat met het oog daarop noodzakelijk is.

(14) Deze fase van het programma zou een looptijd van vijf jaar moeten hebben om ervoor te zorgen dat voldoende tijd beschikbaar is om de acties uit te voeren die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de vastgestelde doelstellingen en de nodige lessen te trekken uit de opgedane ervaring en deze te integreren in de goede praktijken die in de gehele Europese Unie worden toegepast.

(15) Overeenkomstig artikel 2 van Besluit nr. 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden [12] moeten de maatregelen voor de uitvoering van dit besluit worden goedgekeurd aan de hand van de raadplegingsprocedure van artikel 3 van dit besluit.

[12] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(16) Bij dit besluit wordt een financieel kader vastgesteld dat voor de begrotingsautoriteit gedurende de volledige looptijd van het programma het voornaamste referentiepunt vormt in de zin van punt 33 van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure [13],

[13] PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1.

BESLUITEN:

Artikel 1

Voorwerp en werkingssfeer

Er wordt een tweede fase vastgesteld van het Daphne-programma ter voorkoming van alle vormen van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen ("het programma") voor de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2008; deze periode kan worden verlengd.

Met het oog op dit programma omvat de term "kinderen" personen tot 18 jaar overeenkomstig de internationale instrumenten betreffende de rechten van het kind.

Projectactiviteiten die in het bijzonder gericht zijn tot groepen begunstigden zoals bijvoorbeeld personen van 13 tot 19 jaar (teenagers) of personen van 12 tot 25 jaar zullen worden beschouwd als zijnde bestemd voor de categorie "jongeren".

Artikel 2

Doelstellingen van het programma

1. Het programma draagt bij tot het algemene doel dat erin bestaat aan de burgers een hoog niveau van bescherming tegen geweld te verschaffen, met inbegrip van bescherming van hun lichamelijke en geestelijke gezondheid.

Het programma is erop gericht alle vormen van geweld, zowel in het openbare leven als in de privé-sfeer, tegen kinderen, jongeren en vrouwen te voorkomen en te bestrijden door preventieve maatregelen te nemen en slachtoffers te helpen, waarbij met name ervoor wordt gezorgd dat zij in de toekomst niet worden blootgesteld aan geweld. Het is tevens de bedoeling niet-gouvernementele organisaties en andere op dit gebied actieve organisaties bij te staan en aan te moedigen.

2. De acties die in het kader van het programma moeten worden uitgevoerd en die vermeld zijn in de bijlage, zijn bestemd om:

(a) transnationale acties te bevorderen teneinde:

(i) multidisciplinaire netwerken op te richten, in het bijzonder ter ondersteuning van slachtoffers van geweld en risicogroepen;

(ii) de ontwikkeling te garanderen van de basiskennis, de uitwisseling van informatie en de vaststelling en verspreiding van goede praktijken, met name door opleiding, studiebezoeken en uitwisseling van personeel;

(iii) doelgroepen zoals beroepsbeoefenaars, bevoegde instanties en bepaalde componenten van het grote publiek meer bewust te maken van de problematiek zodat zij een beter inzicht krijgen in het beginsel van de nultolerantie en om slachtofferhulp en het melden van gevallen van geweld bij de bevoegde autoriteiten aan te moedigen;

(iv) de verschijnselen in verband met geweld te bestuderen, alsmede mogelijke preventiemethoden en na te gaan welke elementen op alle niveaus van de maatschappij geweld veroorzaken en deze te bestrijden;

(b) op initiatief van de Europese Commissie aanvullende acties uit te voeren zoals studies, het vaststellen van indicatoren, het verzamelen van gegevens, het opmaken van naar leeftijd en geslacht uitgesplitste statistieken, het organiseren van studiebijeenkomsten en ontmoetingen van deskundigen of andere activiteiten om de basiskennis van het programma uit te breiden en de in het kader van het programma verkregen informatie te verspreiden.

Artikel 3

Toegang tot het programma

1. Het programma staat open voor particuliere en overheidsorganisaties en voor openbare instellingen (plaatselijke autoriteiten op gemeentelijk en regionaal niveau, universiteitsfaculteiten en onderzoekscentra) die actief zijn op het gebied van de preventie en bestrijding van geweld ten aanzien van kinderen, jongeren en vrouwen of die hulp verlenen aan slachtoffers dan wel gerichte acties ten uitvoer leggen om de afwijzing van dergelijk geweld te bevorderen of attitude- en gedragswijzigingen ten opzichte van kwetsbare groepen en slachtoffers van geweld aan te moedigen.

2. Het programma staat open voor:

(a) de EER-landen overeenkomstig de in de EER-Overeenkomst vastgestelde voorwaarden;

(b) de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in de Europa-Overeenkomsten en hun aanvullende protocollen en in de besluiten met betrekking tot de respectieve associatieraden;

(c) Cyprus, Malta en Turkije, op basis van de bilaterale overeenkomsten die met deze landen moeten worden gesloten.

3. Om in aanmerking te komen voor financiering in het kader van het programma moeten bij het project ten minste twee lidstaten zijn betrokken, moet de looptijd ten hoogste twee jaar bedragen en moet het gericht zijn op de tenuitvoerlegging van de in artikel 2 vastgestelde doelstellingen.

Artikel 4

Activiteiten in het kader van het programma

Het programma omvat de volgende soorten activiteiten:

(a) inventarisering en uitwisseling van goede praktijken en opgedane ervaring, met name met het oog op de tenuitvoerlegging van preventieve maatregelen en slachtofferhulp;

(b) analytische studies per categorie en onderzoek;

(c) werkzaamheden op het terrein waarbij de begunstigden, met name kinderen en jongeren, in alle fasen worden betrokken bij de opzet, tenuitvoerlegging en evaluatie van het project;

(d) oprichting van duurzame multidisciplinaire netwerken;

(e) opleiding en samenstelling van didactisch materiaal;

(f) ontwikkeling en uitvoering van programma's voor de begeleiding van daders, enerzijds, en slachtoffers en risicopersonen, anderzijds;

(g) ontwikkeling en tenuitvoerlegging van acties voor de bewustmaking van specifieke doelgroepen, ontwikkeling van materiaal ter aanvulling van het reeds bestaande materiaal of aanpassing aan en gebruik van het reeds bestaande materiaal in andere geografische gebieden of ten behoeve van andere doelgroepen;

(h) verspreiding van de in het kader van het programma verkregen resultaten, met inbegrip van hun aanpassing, overdracht en gebruik door andere begunstigden of in andere geografische gebieden.

De resultaten (onderzoeken, gedrukt materiaal, opleidings- of leerpakketten, audioclips, videofilms, verzamelde gegevens (exclusief persoonsgegevens) en statistieken, enz.) die via dit programma worden (mede)gefinancierd, moeten door derden kosteloos kunnen worden gebruikt en moeten in elektronisch formaat beschikbaar zijn.

Artikel 5

Begroting

1. Het financieel kader voor de tenuitvoerlegging van het programma voor de periode 2004 tot en met 2008 wordt vastgesteld op 50 miljoen EUR.

2. De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit vastgesteld overeenkomstig de financiële vooruitzichten. De voor na 2006 geplande vastleggingskredieten zijn afhankelijk van instemming van de begrotingsautoriteit met de financiële vooruitzichten voor na 2006.

3. De financieringsbesluiten worden gevolgd door subsidieovereenkomsten tussen de Commissie en de begunstigden van de subsidie.

4. Het aandeel van de financiële steunverlening uit de Gemeenschapsbegroting bedraagt niet meer dan 80% van de totale kosten van het project.

De in artikel 2, lid 2, onder b), bedoelde aanvullende acties kunnen tot 100% worden gefinancierd, doch wel binnen de grens van 15% van de kredieten die jaarlijks voor het programma worden toegekend.

Artikel 6

Tenuitvoerlegging van het programma

1. De Commissie is verantwoordelijk voor het beheer en de tenuitvoerlegging van het programma.

2. De Commissie zorgt bij de tenuitvoerlegging van het programma voor een evenwichtige benadering ten aanzien van de drie doelgroepen, namelijk kinderen, jongeren en vrouwen.

3. De Commissie zorgt voor een evenwicht tussen de kleine en grote projecten door een deel van de jaarlijkse begroting toe te wijzen aan grootschalige projecten waardoor grotere partnerschappen mogelijk worden voor de tenuitvoerlegging van uitgebreide activiteiten.

4. De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen worden goedgekeurd overeenkomstig de raadplegingsprocedure van artikel 7, lid 2.

Artikel 7

Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité dat bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is de raadplegingsprocedure van artikel 3 van Besluit nr. 1999/468/EG met inachtneming van artikel 7, lid 3, en artikel 8, van dat besluit van toepassing.

Artikel 8

Toezicht en evaluatie

1. De Commissie neemt alle maatregelen die noodzakelijk zijn om te zorgen voor toezicht op en doorlopende evaluatie van het programma, rekening houdend met de in artikel 1 en in de bijlage bedoelde algemene en specifieke doelstellingen.

2. Halverwege en vóór 30 juni 2006 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een evaluatieverslag in waarin de relevantie, het nut, de duurzaamheid, de doelmatigheid en de efficiëntie van de reeds in het kader van Daphne II uitgevoerde activiteiten worden beoordeeld. Dit verslag omvat een ex ante evaluatie ter ondersteuning van eventuele toekomstige acties. Bovendien doet de Commissie, wanneer zij het voorontwerp van begroting 2006 indient, de begrotingsautoriteit de resultaten toekomen van de kwalitatieve en kwantitatieve toetsing van de voortgang aan het jaarlijkse uitvoeringsplan.

3. Bij de voltooiing van het programma dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een eindverslag in. Daarin wordt onder meer informatie gegeven over de werkzaamheden in het kader van de in deel II, onder c, van de bijlage voorgestelde acties. Op basis van deze informatie kan worden beoordeeld of verdere beleidsmaatregelen nodig zijn.

4. De onder de leden 2 en 3 van dit artikel bedoelde verslagen worden tevens toegezonden aan het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

Artikel 9

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

BIJLAGE

SPECIFIEKE DOELSTELLINGEN EN ACTIES

I. TRANSNATIONALE ACTIES:

1. Inventarisering en uitwisseling van goede praktijken en opgedane ervaring

Doelstelling: de uitwisseling, de aanpassing en het gebruik van goede praktijken ondersteunen en aanmoedigen zodat deze in een ander kader of in andere geografische gebieden kunnen worden toegepast.

Op gemeenschapsniveau de uitwisseling bevorderen en stimuleren van goede praktijken op het gebied van ondersteuning en bescherming van kinderen, jongeren en vrouwen - slachtoffers of risicogroepen - waarbij vooral de nadruk wordt gelegd op de volgende punten:

a) preventie (algemeen of gericht op specifieke groepen);

b) bescherming en ondersteuning van slachtoffers (psychologische, medische, maatschappelijke en schoolbegeleiding, rechtsbijstand, onderdak, verwijdering en bescherming van slachtoffers, opleiding en reïntegratie in het sociale en beroepsleven);

c) procedures ter bescherming van de belangen van kinderen, jongeren en vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld;

d) het meten van de daadwerkelijke gevolgen van de verschillende soorten geweld in Europa om op passende wijze daarop te kunnen reageren.

2. Analytische studies per categorie en onderzoek

Doelstelling: de aan geweld gerelateerde verschijnselen bestuderen.

Onderzoeksactiviteiten en analytische, naar geslacht en leeftijd uitgesplitste studies per categorie op het gebied van geweld ondersteunen om onder andere:

a) na te gaan welke oorzaken, omstandigheden en mechanismen aan de basis liggen van het ontstaan en de toename van het geweld en de evaluatie daarvan, met inbegrip van de uitoefening van dwang met het oog op bedelarij of diefstal;

b) bestaande preventie- en beschermingsmodellen te analyseren en te vergelijken;

c) preventie- en beschermingspraktijken te ontwikkelen;

d) de impact van het geweld te evalueren - ook uit het oogpunt van de gezondheid - zowel wat de slachtoffers als wat de maatschappij in haar geheel betreft, met inbegrip van de economische kosten;

e) de mogelijkheid te bestuderen om filters te creëren die de transmissie van pedofiel materiaal via internet verhinderen.

3. Werkzaamheden op het terrein waarbij de begunstigden zijn betrokken

Doelstelling: de op het gebied van preventie en bescherming tegen geweld beproefde methoden ten uitvoer leggen.

De tenuitvoerlegging van methoden, opleidingsmodules en ondersteunende acties (zowel op psychologisch, medisch, maatschappelijk, onderwijs- en juridisch gebied als op dat van de reïntegratie), waarbij de begunstigden actief betrokken zijn, ondersteunen.

4. Oprichting van duurzame multidisciplinaire netwerken

Doelstelling: de samenwerking ondersteunen en stimuleren van zowel niet-gouvernementele organisaties (NGO's) als van andere organisaties, met inbegrip van de plaatselijke overheden (op gemeentelijk niveau), die actief zijn op het gebied van geweldbestrijding.De oprichting en versterking van multidisciplinaire netwerken ondersteunen en de samenwerking tussen NGO's en verschillende organen en overheidsinstanties stimuleren en steunen teneinde de kennis van en het inzicht in de rol van elkeen te verbeteren en veelomvattende multidisciplinaire steun te verstrekken aan slachtoffers van geweld en risicopersonen.

Om de problemen op het gebied van het geweld aan te pakken, voeren de netwerken met name acties uit om:

a) een gemeenschappelijk kader te ontwikkelen voor de analyse van geweld, met inbegrip van de definitie van de verschillende soorten geweld, de oorzaken en de gevolgen ervan, en voor de tenuitvoerlegging van passende multisectorale maatregelen;

b) de verschillende soorten maatregelen en praktijken te evalueren die bestemd zijn om geweld te voorkomen en op te sporen en de slachtoffers van geweld te helpen, met name om erop toe te zien dat zij nooit meer worden blootgesteld aan dit verschijnsel en om hun doeltreffendheid te beoordelen;

c) acties te bevorderen om dit probleem zowel op internationaal als nationaal niveau te behandelen.

5. Opleiding en samenstelling van didactisch materiaal

Doelstelling: didactisch materiaal ontwikkelen met het oog op de preventie van geweld.

Didactisch materiaal en activiteiten ontwikkelen en testen die betrekking hebben op de preventie van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en op het beheer van conflicten, voor gebruik op scholen en in onderwijsinstellingen voor volwassenen, verenigingen, bedrijven, openbare instellingen en NGO's.

6. Ontwikkeling en tenuitvoerlegging van programma's voor de begeleiding van daders en slachtoffers

Doelstelling: maatregelen ontwikkelen en ten uitvoer leggen ter begeleiding van de daders, enerzijds, en de slachtoffers en risicopersonen, anderzijds, teneinde geweld te voorkomen.

Het opsporen van de mogelijke oorzaken, omstandigheden en mechanismen die aan de basis liggen van het ontstaan en de toename van geweld, met inbegrip van het karakter en de motivering van de daders en van degenen die geweld gebruiken voor commerciële doeleinden, zoals bij seksuele of niet-seksuele uitbuiting.

Behandelingen ontwikkelen, testen en toepassen die gebaseerd zijn op de hieruit getrokken conclusies.

7. Gerichte bewustmakingsactiviteiten

Doelstelling: een grotere bewustmaking van en meer inzicht in het verschijnsel "geweld", alsmede preventie van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen teneinde het beginsel van de nultolerantie te bevorderen, slachtoffers en risicogroepen te helpen en het melden van geweld te stimuleren.

De volgende acties komen in aanmerking voor financiering:

a) ontwikkeling en tenuitvoerlegging van voorlichtings- en bewustmakingsactiviteiten die gericht zijn op kinderen, jongeren en vrouwen, met name op het gebied van potentieel gevaar voor geweld en de manier waarop dit kan worden vermeden; andere doelgroepen zijn bijvoorbeeld specifieke beroepscategorieën zoals onderwijzers, opleiders, dokters, sociaal werkers, advocaten, politiediensten, de media, enz.;

b) ontwikkeling van informatiebronnen op Gemeenschapsniveau om NGO's en overheidsorganisaties te helpen en te informeren over voor het publiek toegankelijke informatie op het gebied van geweld, de middelen om geweld te voorkomen en de reïntegratie van slachtoffers die wordt verzameld door gouvernementele, niet-gouvernementele, academische en andere instanties; op die manier kan deze informatie worden opgenomen in alle relevante informatiesystemen;

c) bevordering van de invoering van maatregelen en specifieke diensten om gevallen van geweld en de verschillende vormen van handel in vrouwen, jongeren en kinderen met het oog op seksuele en niet-seksuele uitbuiting bij de autoriteiten te melden;

d) bevordering, met behulp van de massamedia, van voorlichtingscampagnes die gericht zijn op veroordeling van gewelddaden en op ondersteuning van de slachtoffers door het aanbieden van psychologische, morele en concrete hulp.

De ontwikkeling van materiaal om het reeds bestaande materiaal aan te vullen of daaraan aan te passen zodat het in andere geografische gebieden of voor andere doelgroepen kan worden gebruikt.

II. AANVULLENDE ACTIES

Teneinde te garanderen dat alle door het programma bestreken gebieden aan bod komen, zelfs indien voor een bepaald gebied geen voorstellen of geen geschikte voorstellen worden ingediend, zal de Commissie meer proactieve activiteiten uitvoeren om eventuele lacunes aan te vullen.

Bijgevolg zullen in het kader van het programma op initiatief van de Commissie aanvullende acties worden uitgevoerd onder andere op de volgende gebieden:

a. het mogelijk maken van de ontwikkeling van geweldindicatoren zodat de impact van het beleid en van de projecten kan worden gekwantificeerd. Dit moet worden gebaseerd op bestaande ervaring met betrekking tot alle vormen van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen;

b. de invoering van een procedure voor regelmatige en duurzame gegevensvergaring, bij voorkeur met de hulp van EUROSTAT, zodat het geweld in de Europese Unie nauwkeuriger kan worden gekwantificeerd;

c. het inventariseren, telkens dit mogelijk is, van de beleidsaspecten van de in het kader van de gefinancierde projecten uitgevoerde werkzaamheden teneinde op Gemeenschapsniveau gemeenschappelijke beleidslijnen voor te stellen op het gebied van geweldbestrijding en de justitiële praktijken te versterken;

d. het analyseren en evalueren van de gefinancierde projecten teneinde een Europees Jaar tegen Geweld voor te bereiden;

e. het verspreiden op Europees niveau van goede praktijken die voortvloeien uit de gefinancierde projecten; zulks is mogelijk aan de hand van verschillende middelen:

(1) het produceren en verspreiden van schriftelijk materiaal, CD-ROM's, video's, internetsites, mediacampagnes en voorlichtingsspots;

(2) detachering en uitwisseling van ervaren personeel tussen verschillende organisaties of het ondersteunen van dergelijke initiatieven om de tenuitvoerlegging mogelijk te maken van nieuwe oplossingen of praktijken die elders doeltreffend zijn gebleken;

(3) een enkele NGO in staat stellen gebruik te maken van de resultaten van het Daphne-programma, deze aan te passen of over te dragen naar een ander actiegebied van de Unie of naar een andere categorie van begunstigden;

(4) zo nauw mogelijke samenwerking met de massamedia.

f. de organisatie van studiebijeenkomsten voor alle bij de gefinancierde projecten betrokken partijen teneinde het beheer en de netwerkvormingscapaciteiten te verbeteren en de informatie-uitwisseling te ondersteunen;

g. het uitvoeren van studies en organiseren van vergaderingen van deskundigen en studiebijeenkomsten die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de actie waarvan zij een integrerend deel uitmaken.

Daarnaast kan de Commissie ervoor zorgen dat bij de uitvoering van het programma organisaties worden ingeschakeld die belast worden met de technische steunverlening. Deze zullen worden gefinancierd in het kader van het algemeen financieel kader en onder dezelfde voorwaarden als de deskundigen.

FINANCIEEL MEMORANDUM

Beleidsgebied(en): Immigratie, asiel, visa, vrij verkeer van personen, burgerlijk recht, burgerschap en grondrechten.

Activiteit(en): 45.40 : Bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen

Titel van de actie: Daphne-Programma (bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen)

1. BEGROTINGSPLAATS(EN) EN RUBRIEK(EN)

18 04 01 02 (B5-802)

2. GLOBALE CIJFERS

2.1. Totale toewijzing voor de actie (deel B): miljoen EUR aan VK

45,625 miljoen EUR.

Overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 (PB C 172/1 van 18.6.1999), met name onderdeel E, punt 33, kan het bovengenoemde bedrag worden aangepast na de toetreding van de nieuwe lidstaten in 2004.

2.2. Duur:

01/01/2004 - 31/12/2008

2.3. Meerjarenraming van de uitgaven:

(a) Tijdschema vastleggingskredieten/betalingskredieten (financiering uit de begroting) (zie punt 6.1.1)

in miljoen EUR (tot op drie decimalen nauwkeurig)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(b) Technische en administratieve bijstand en ondersteuningsuitgave(zie punt 6.1.2)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(c) Financiële gevolgen in verband met de personele middelen en andere huishoudelijke uitgaven (zie punten 7.2 en 7.3)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.4. Verenigbaarheid met de financiële programmering en de financiële vooruitzichten

[X] Voorstel verenigbaar met de bestaande financiële programmering

Dit voorstel vereist een herprogrammering van de betrokken rubriek van de financiële vooruitzichten.

Voor dit voorstel moeten, in voorkomend geval, de bepalingen van het interinstitutioneel akkoord worden toegepast.

2.5. Financiële gevolgen voor de ontvangsten [14]:

[14] Voor meer informatie, zie de afzonderlijke toelichting.

Dit voorstel heeft geen enkele financiële implicatie (betreft technische aspecten in verband met de tenuitvoerlegging van een maatregel)

OF

[X] Dit voorstel heeft financiële gevolgen - het effect op de ontvangsten is als volgt:

Bijdrage van EVA/EER-landen: 2,128% (cijfers 2002)

in miljoen EUR (tot op één decimaal nauwkeurig)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. BEGROTINGSKENMERKEN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

4. RECHTSGROND

Artikel 152 VEU.

5. BESCHRIJVING EN MOTIVERING

5.1. Behoefte aan een maatregel van de Gemeenschap

5.1.1. Doelstellingen

Dit programma draagt bij tot de verwezenlijking van de algemene doelstelling om burgers een hoog beschermingsniveau te verschaffen in een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, met inbegrip van de bescherming van hun lichamelijke en geestelijke gezondheid. Het is de bedoeling om in dit kader alle vormen van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen te voorkomen en te bestrijden door preventie van geweld en door steunverlening aan slachtoffers van geweld om met name te voorkomen dat zij in de toekomst opnieuw aan geweld worden blootgesteld. Voorts zullen NGO's en andere organisaties die op dit gebied actief zijn, worden ondersteund en aangemoedigd. Op die manier zal het programma bijdragen tot het sociale welzijn.

De acties die in het kader van dit programma moeten worden uitgevoerd en die in de bijlage zijn vermeld, hebben tot doel:

a) transnationale acties te bevorderen die erop gericht zijn:

i. multidisciplinaire netwerken op te richten, in het bijzonder ter ondersteuning van slachtoffers van geweld en risicogroepen;

ii. de uitwisseling van informatie te garanderen alsmede de inventarisering en de verspreiding van goede praktijken, mede door opleiding, studiebezoeken en uitwisselingen van personeel;

iii. het grote publiek en doelgroepen, zoals specifieke beroepscategorieën en autoriteiten, bewust te maken van de problematiek om een beter inzicht te verschaffen, de toepassing van het beginsel inzake nultolerantie ten aanzien van geweld te bevorderen, de ondersteuning van slachtoffers aan te moedigen en het melden van gevallen van geweld bij de betreffende autoriteiten te stimuleren;

iv. aan geweld gerelateerde verschijnselen te bestuderen;

b. op initiatief van de Europese Commissie aanvullende acties uit te voeren zoals studies, ontwikkeling van indicatoren, verzameling van gegevens, studiebijeenkomsten, vergaderingen van deskundigen of andere activiteiten om de basiskennis van het programma uit te breiden en de in het kader van het programma verkregen informatie te verspreiden.

5.1.2. Maatregelen in verband met de ex ante evaluatie

Dit besluit is gericht op de voortzetting van het vorige Daphne-programma. Halverwege werd een evaluatie van het Daphne-programma verricht, waarin expliciet ex ante elementen werden opgenomen. Het was onder andere de bedoeling na te gaan of het programma nog steeds beantwoordde aan de bestaande behoeften. De resultaten van de evaluatie werden in aanmerking genomen bij de beslissing om het programma na 2003 voort te zetten.

Deze evaluatie werd uitgevoerd in het laatste kwartaal van 2001 en werd in maart 2002 gepubliceerd (COM(2002) 169 def, SEC(2002) 338). Het was een interne evaluatie die gebaseerd was op een systeem van specifieke follow-up door externe deskundigen. Het omvat twee bezoeken aan alle projecten op verschillende tijdstippen. Het eerste bezoek vindt plaats tijdens de uitvoering van het project en heeft hoofdzakelijk betrekking op het verloop ervan. Tijdens het tweede bezoek, dat plaatsvindt zes maanden na de voltooiing van het project, staan de resultaten en contacten met de eindbegunstigden centraal. Bij de tussentijdse evaluatie van het programma werd met name van deze informatie uitgegaan. Het verslag werd op 25 september 2002 toegestuurd aan DG BUDG en is tevens beschikbaar op de website van Daphne.

De ex ante elementen van de tussentijdse evaluatie werden besproken door het programmacomité dat bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten. Zij werden ook in aanmerking genomen tijdens de discussie die in het Europees Parlement werd gevoerd om na te gaan of het programma moest worden verlengd, hetgeen geleid heeft tot de goedkeuring van resolutie A5-0233 (2002). De belangrijkste elementen luiden als volgt:

Er is nog steeds behoefte aan een programma ter bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen zoals blijkt over de overweldigende respons op het Daphne-programma (zie bijlage 1). Bij het eerste Daphne-programma waren meer dan 1000 NGO's en andere op dit gebied actieve organisaties in Europa betrokken die op hun beurt verschillende tienduizenden rechtstreekse begunstigden (kinderen, jongeren en vrouwen) hebben bereikt. De doelgroepen die in aanmerking komen voor het programma Daphne II, zijn dezelfde als die van het Daphne-programma, d.w.z. kinderen, jongeren en vrouwen.

Het algemene doel van het programma is de bestrijding van het tegen deze doelgroepen gerichte geweld. Dit algemeen doel blijft relevant. Meer specifieke doelstellingen zijn de oprichting van multidisciplinaire netwerken van organisaties die actief zijn op het gebied van geweldbestrijding, in het bijzonder om slachtoffers en risicogroepen te ondersteunen. Deze netwerken moeten instaan voor de uitwisseling van informatie en de inventarisering en verspreiding van goede praktijken mede door opleiding, studiebezoeken en uitwisseling van personeel. Zij zullen de doelgroepen (groot publiek, specifieke beroepen en autoriteiten) meer bewust maken van de problematiek zodat zij hierin meer inzicht krijgen, het beginsel van nultolerantie ten aanzien van geweld wordt toegepast, de ondersteuning van slachtoffers wordt aangemoedigd en het melden van gevallen van geweld bij de relevante autoriteiten wordt gestimuleerd. Tenslotte zullen deze netwerken ook de aan geweld gerelateerde verschijnselen bestuderen.

Voorts worden in de tussentijdse evaluatie nuttige programma-indicatoren voorgesteld die zullen worden opgenomen in Daphne II zoals het aantal opgerichte netwerken, het aantal slachtoffers in de verschillende doelgroepen waaraan hulp werd verleend, het aantal georganiseerde voorlichtingscampagnes, het aantal goede praktijken dat in andere geografische gebieden en/of ten behoeve van andere doelgroepen werd gebruikt en aangepast en het aantal ontwikkelde informatie- en bewustmakingsinstrumenten (CD-ROM, video, posters, brochures, enz.).

Een van de conclusies van de tussentijdse evaluatie was dat de toegevoegde waarde op Europees niveau nauw verband hield met de opgerichte transnationale netwerken. Gezien de aard van de behandelde materie is een gecoördineerde en multidisciplinaire benadering van essentieel belang en moeten de verschillende partijen die op Europees niveau verantwoordelijk zijn voor geweldbestrijding, daarbij worden betrokken. Aangenomen wordt dat door de totstandbrenging van een kader op het gebied van opleiding, informatie, studie en uitwisseling van goede praktijken ten behoeve van diegenen die verantwoordelijk zijn voor de bestrijding van geweld in al zijn vormen, wij in staat moeten zijn dergelijk geweld op een meer doeltreffende wijze te voorkomen en te bestrijden. Dit geldt ook voor het programma Daphne II.

Uit de tussentijdse evaluatie is tevens gebleken dat deze communautaire actie positieve gevolgen heeft voor de slachtoffers van geweld en de werkzaamheden van de lidstaten op wetgevingsgebied aanvult. In de periode 2000-2002 werd eveneens vastgesteld dat bepaalde door het Daphne-programma gefinancierde projecten werden voortgezet met de steun van de nationale autoriteiten hetzij door financiële steun, hetzij in het kader van het beleid. De Daphne-financiering wordt derhalve beschouwd als een "startkapitaal" en kan leiden tot synergie.

In de tussentijdse evaluatie van het programma Daphne I wordt tevens gewezen op een aantal zwakke punten van het programma: bepaalde actieterreinen moeten immers worden versterkt, de verspreiding van de verkregen resultaten moet worden verbeterd en aan de aanvragers moeten meer gedetailleerde richtsnoeren worden gegeven. Deze punten werden gebruikt als uitgangspunt om het huidige programma te verbeteren en werden ook in aanmerking genomen bij de volgende acties van het programma.

Op basis van de conclusies van de tussentijdse evaluatie van het programma Daphne I zal het hierboven omschreven follow-upsysteem worden verbeterd voor het programma Daphne II. De veelomvattende follow-up van alle projecten zal worden voortgezet voor Daphne II, met inbegrip van de evaluaties van de resultaten van de projecten zes maanden na hun voltooiing. Dit zal worden versterkt door een evaluatiemechanisme op het niveau van het programma. Voorts is het de bedoeling indicatoren vast te stellen en gegevens te verzamelen om de verschillende resultaten van het programma en de verschillende bereikte bevolkingsgroepen te kunnen meten.

5.1.3. Maatregelen naar aanleiding van de ex post evaluatie

Er werd nog geen ex post evaluatie uitgevoerd van het programma Daphne I aangezien dit nog steeds aan de gang is en pas eind 2003 wordt afgerond.

De definitieve evaluatie begint in 2003. Deze evaluatie zal een ex post evaluatie omvatten van de projecten die zijn gefinancierd in het kader van de voorbereidende acties voor Daphne I, d.w.z. in 1998 en 1999.

5.2. Overwogen acties en regelingen op het gebied van de begroting

De doelgroepen van dit besluit zijn kinderen, jongeren en vrouwen die slachtoffer zijn of kunnen worden van geweld.

De concrete maatregelen die moeten worden genomen om het programma uit te voeren, zijn transnationale acties en aanvullende maatregelen zoals vastgesteld in punt 5.1.1 hierboven.

Deze maatregelen zullen bijdragen tot een efficiëntere netwerkvorming en tot een betere voorlichting en bewustmaking van het grote publiek en van de specifieke doelgroepen (medisch personeel, politiediensten, journalisten, onderwijzend personeel, enz.) en zullen de verspreiding en het gebruik van goede praktijken ter bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen bevorderen.

Het aandeel van de financiële steunverlening uit de Gemeenschapsbegroting zal niet meer bedragen dan 80% van de totale kosten van het project voor transnationale acties, maar kan 100% bedragen voor de aanvullende maatregelen.

5.3. Methoden

De uitvoering van de activiteiten zal als volgt verlopen:

* alle taken van de overheidsinstanties zullen worden uitgevoerd onder leiding van ambtenaren van de Commissie (beleidsaangelegenheden, jaarlijks werkplan, contractuele aangelegenheden, financiële kwesties (vastleggingen en betalingen, enz.);

* de logistiek in verband met de manipulatie van de dossiers zal worden toevertrouwd aan een instantie voor technische en administratieve (TAA) bijstand, de behandeling van de voorstellen, het coderen in een gegevensbank, het onderhoud van een gegevensbank, het fotokopiëren, het opstellen van lijsten, enz.);

* de controlebezoeken en de evaluaties van de stand van zaken zullen worden uitgevoerd met de hulp van externe deskundigen.

6. FINANCIËLE GEVOLGEN

6.1. Totale financiële gevolgen voor deel B - (voor de gehele programmerings-periode)

(De wijze van berekening van de in onderstaande tabel opgevoerde totale bedragen moet aan de hand van de uitsplitsing in tabel 6.2 worden toegelicht)

6.1.1. Financiering

VK in miljoen EUR (tot op drie decimalen nauwkeurig)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

6.2. Berekening van de kosten per overwogen maatregel in deel B (voor de gehele programmeringsperiode)

VK in miljoen EUR (tot op drie decimalen nauwkeurig)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

7. GEVOLGEN VOOR HET PERSONEELSBESTAND EN DE ADMINISTRATIEVE UITGAVEN

7.1. Gevolgen voor de personele middelen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

7.2. Algemene financiële gevolgen in verband met de personele middelen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De bedragen stemmen overeen met de totale uitgaven gedurende twaalf maanden.

7.3. Andere huishoudelijke uitgaven die uit de actie voortvloeien

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De bedragen stemmen overeen met de totale uitgaven gedurende twaalf maanden.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(Bij de raming van de voor de actie noodzakelijke personele en administratieve middelen moeten de DG's/diensten rekening houden met de besluiten van de Commissie in het kader van het oriënterend debat over en de goedkeuring van het voorontwerp van begroting (VOB). Dit betekent dat de DG's moeten aangeven dat de personeelskosten kunnen worden gedekt binnen de voorlopige toewijzing waarin bij de goedkeuring van het VOB is voorzien.

In uitzonderlijke gevallen (waarin de acties niet konden worden voorzien bij de opstelling van het VOB) zal de Commissie moeten worden verzocht te beslissen of en hoe (via een aanpassing van de voorlopige toewijzing, een herschikking ad hoc, een gewijzigde en aanvullende begroting of een nota van wijzigingen op het ontwerp van begroting) de tenuitvoerlegging van de voorgestelde actie kan worden aanvaard.)

8. FOLLOW-UP EN EVALUATIE

8.1. Regelingen in verband met de follow-up

Met het oog op de follow-up en de controle van de gefinancierde acties zullen de reeds in het kader van het vorige Daphne-programma geldende mechanismen opnieuw worden toegepast. Alle projecten maken gedurende de uitvoeringsperiode het voorwerp uit van controlebezoeken om na te gaan in hoeverre vooruitgang is geboekt, welke resultaten zij hebben opgeleverd en om advies te geven met het oog op een positief resultaat.

8.2. Regelingen en schema voor de geplande evaluatie

De Commissie voert jaarlijks een ex post evaluatie uit. Alle gefinancierde projecten worden na voltooiing geanalyseerd zodat hun algemene werking en het resultaat, de reële en waarschijnlijke impact op de begunstigden, de bijdrage tot de algemene doelstellingen van het programma en de verhouding kosten-baten kunnen worden geëvalueerd. Deze evaluaties worden samengevat in een jaarverslag dat een algemeen beeld geeft van de verwezenlijkingen op de verschillende gebieden van het programma.

Op basis van deze gegevens worden het tussentijds verslag en het eindverslag over het programma ingediend.

9. MAATREGELEN TER BESTRIJDING VAN FRAUDE

Op het subsidieaanvraagformulier moeten gegevens worden ingevuld over de identiteit en de hoedanigheid van de potentiële begunstigden zodat hun betrouwbaarheid van tevoren kan worden nagegaan.

Alle tussen de Commissie en de begunstigden gesloten contracten en overeenkomsten bevatten bepalingen ter bestrijding van fraude (controles, tussentijdse verslagen en eindverslag). Voordat de tussentijdse betalingen en de slotbetaling worden verricht zal de Commissie de verslagen controleren om zich ervan te vergewissen dat de geplande werkzaamheden naar behoren zijn uitgevoerd.

Daarnaast voert de Commissie controles ter plaatse uit om na te gaan hoe de fondsen werden gebruikt.