Home

Vijfde jaarrapport uit hoofde van uitvoeringsbepaling nr. 8 van de Gedragscode van de Europese Unie betreffende wapenuitvoer

Vijfde jaarrapport uit hoofde van uitvoeringsbepaling nr. 8 van de Gedragscode van de Europese Unie betreffende wapenuitvoer

Vijfde jaarrapport uit hoofde van uitvoeringsbepaling nr. 8 van de Gedragscode van de Europese Unie betreffende wapenuitvoer

Publicatieblad Nr. C 320 van 31/12/2003 blz. 0001 - 0042


Vijfde jaarrapport uit hoofde van uitvoeringsbepaling nr. 8 van de Gedragscode van de Europese Unie betreffende wapenuitvoer

(2003/C 320/01)

INLEIDING

De Gedragscode van de Europese Unie betreffende wapenuitvoer voorziet in een systeem voor informatie-uitwisseling en overleg tussen de lidstaten om te zorgen voor convergentie in hun nationale beleid inzake exportcontrole.

De besluiten van lidstaten over praktijken in verband met de gedragscode en de toepassing ervan door de lidstaten worden opgenomen in de verschillende jaarrapporten die daarop volgen. Zoals om redenen van transparantie in 2002 al voor het eerst gebeurde, is bij dit verslag een repertorium van overeengekomen praktijken gevoegd, dat een systematisch overzicht biedt van alle besluiten van de werkgroep. Samen met de code zelf geeft het repertorium een alomvattend beeld van de Gedragscode en de toepassing ervan door de lidstaten.

I. EVALUATIE VAN HET VIJFDE TOEPASSINGSJAAR VAN DE CODE

De gedragscode van de Europese Unie betreffende wapenuitvoer kan terecht worden beschouwd als de meest uitgebreide internationale regeling voor wapenexportcontrole. Uit het hoge aantal aangemelde weigeringen en raadplegingen blijkt dat tussen de lidstaten een intensieve dialoog wordt gevoerd, hetgeen bijdraagt tot de convergentie van het beleid en de procedures inzake wapenexport in de lidstaten van de Europese Unie.

De dialoog vindt niet alleen intern plaats, tussen de lidstaten, maar strekt zich ook uit tot niet-lidstaten, via vergaderingen van de trojka in het kader van de politieke dialoog van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie.

In verband hiermee is de dialoog met de toetredende en de geassocieerde landen geïntensiveerd, met als doel de gedragscode, die door deze landen in beginsel al is aanvaard, beter ten uitvoer te brengen. Zowel op wetgevend vlak als in de opleiding van de betrokken functionarissen zijn er wijzigingen en aanpassingen nodig. De lidstaten kunnen hier een essentiële bijdrage leveren.

In Tsjechië werd te Praag op 28 mei 2003 de vierde informele bijeenkomst van experts in wapenexportbeleid gehouden, waar vraagstukken in verband met de tussenhandel in wapens, alsook de uitvoering en de handhaving van de gedragscode aan bod kwamen. Er werd een beschrijving gegeven van het nationale beleid en de concrete vormgeving van het Europese beleid inzake wapenexportcontrole werd bestudeerd. Persoonlijke contacten tussen experts werden gestimuleerd.

Het debat over de mogelijke verhoging van de status van de gedragscode door omzetting in een gemeenschappelijk standpunt wordt na de aanneming van Gemeenschappelijk Standpunt 2003/468/GBVB van 23 juni 2003 over tussenhandel in wapens nog intensiever gevoerd. Dit kwam tot uiting in de toelichting van de Commissie Buitenlandse Zaken, Mensenrechten en GBVB van het Europees Parlement, betreffende het vierde jaarverslag over de gedragscode, waarin opnieuw werd opgeroepen de code juridisch bindend te maken, en de mogelijkheid werd geopperd ze in het nationale recht om te zetten. De werkgroep heeft de juridische consequenties van een eventuele omzetting van de code in een gemeenschappelijk standpunt bestudeerd, en gaat voort met de bespreking van dat vraagstuk.

II. STAND VAN DE UITVOERING VAN PRIORITAIRE MAATREGELEN DIE IN HET VIERDE JAARVERSLAG WORDEN GENOEMD

Harmonisering van nationale rapporten

Het proces van harmonisering van de rapportageprocedures is voortgezet en er zijn verdere stappen op weg naar volledig vergelijkbare statistische gegevens gezet. Wijzigingen in nationale regelingen voor de melding van wapenexport kunnen blijkbaar alleen via een stapsgewijze aanpak worden doorgevoerd. Er zijn vorderingen gemaakt betreffende de lijst van ontvangende landen, die nu een veel vollediger overzicht van de verschillende bestemmingen geeft.

In verband met de statistische gegevens heeft de werkgroep de situatie bestudeerd die het gevolg is van het feit dat enkele lidstaten noch over afgegeven vergunningen noch over de eigenlijke export gegevens kunnen verstrekken.

Standaardisering van de eindgebruikerscertificaten

Nadat zij de essentiële elementen hebben gedefinieerd die op een eindgebruikerscertificaat moeten staan wanneer zo'n certificaat door een lidstaat wordt geëist voor de export van zaken die voorkomen op de "gemeenschappelijke lijst van militaire goederen", zijn de lidstaten blijven zoeken naar middelen om die certificaten verder te standaardiseren.

Daartoe is de lijst van verplichte details uitgebreid en is gediscussieerd over welke elementen er verder moeten worden opgenomen.

Tussenhandel in wapens

De Raad heeft in juni 2003, na de definitieve goedkeuring door COARM, een gemeenschappelijk standpunt aangenomen over het toezicht op de tussenhandel in wapens. Die gezamenlijke verbintenis is een formele bevestiging van de overeengekomen praktijken die zijn opgenomen in de bijlage bij het vierde jaarverslag. Zij bevat ook een aantal criteria en definities die de lidstaten moeten opnemen in hun nationale wetgeving over tussenhandel.

Voor tussenhandel moet een vergunning of schriftelijke machtiging worden verkregen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de tussenhandel plaatsvindt en, indien vereist door de nationale wetgeving, waar de tussenhandelaar verblijft of gevestigd is. De lidstaten beoordelen de aanvragen voor een vergunning of schriftelijke machtiging voor specifieke tussenhandel op grond van de bepalingen van de Gedragscode van de Europese Unie betreffende wapenuitvoer.

De lidstaten kunnen ook eisen dat tussenhandelaren een schriftelijke machtiging verkrijgen om als zodanig op te treden, en zij kunnen een register van tussenhandelaren invoeren. Registratie of machtiging om als tussenhandelaar op te treden betekent in geen geval dat de eis vervalt om voor elke transactie de noodzakelijke vergunning of schriftelijke machtiging te verkrijgen.

De werkgroep is voorts overeengekomen dat het gemeenschappelijk standpunt moet worden uitgevoerd via het in de gedragscode neergelegde mechanisme. Nog niet alle lidstaten hebben echter al een wetgeving over tussenhandel; daarom is voorgesteld dat een kennisgevings- en raadplegingssysteem alleen verplicht moet zijn voor lidstaten die over de vereiste wetgeving beschikken.

Betere verspreiding van weigeringen

De verspreiding van geweigerde aanvragen is een van de belangrijkste middelen om de beleidsdoelstellingen van de lidstaten inzake wapenexportcontrole, en de convergentie van dat beleid, te verwezenlijken. Daartoe heeft de groep haar goedkeuring gehecht aan een gebruikersgids, die de verantwoordelijkheid van de lidstaten op dit gebied moet verduidelijken, en tot betere informatie-uitwisseling moet leiden. De gids komt niet in de plaats van de gedragscode, maar is een leidraad voor de interpretatie van de operationele bepalingen betreffende de definitie van weigering, de kennisgevingsprocedure en de informatie die de kennisgeving moet bevatten, de herroeping van de kennisgeving van een weigering, en raadplegingsprocedures. De gids is in de eerste plaats bedoeld voor gebruik door functionarissen die vergunningen afgeven.

Er is besloten tot instelling van een centrale databank voor weigeringen van exportvergunningen, waarmee alle lidstaten zouden beschikken over een informatiebron om specifieke weigeringen in op te zoeken.

Bevordering van de beginselen en criteria van de code bij niet-lidstaten en internationale organisaties

De gedragscode en zijn doelstellingen en procedures worden voortdurend voorgesteld en toegelicht in het kader van de politieke dialoog met niet-lidstaten en internationale organisaties.

In dit verband is de Groep COARM in beginsel overeengekomen informatie over weigeringen gegroepeerd met bepaalde niet-lidstaten te delen. Elk besluit in dit verband zal per geval worden genomen; zo worden alle wederzijdse verplichtingen met het betrokken land/de betrokken landen die zouden kunnen ontstaan, thans bestudeerd.

III. VERDERE ZAKEN DIE IN COARM ZIJN BESPROKEN IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN DE GEDRAGSCODE

Gemeenschappelijke lijst van militaire goederen van de EU

Er is een nieuwe, bijgewerkte versie van de gemeenschappelijke lijst van militaire goederen van de EU goedgekeurd (de vorige dateert van juni 2000). In de nieuwe versie wordt dezelfde nummering gebruikt als in de munitielijst van het Wassenaar Arrangement. Deze nieuwe versie van de EU-lijst houdt rekening met de munitielijst van het Wassenaar Arrangement. De lidstaten zijn overeengekomen dat toekomstige wijzigingen in de munitielijst van het Wassenaar Arrangement niet automatisch tot wijziging van de gemeenschappelijke lijst van de EU zullen leiden. De lijst is aan de Raad voorgelegd en zal in de C-serie van het Publicatieblad gepubliceerd worden.

Uitvoering van criterium 8 van de gedragscode

Men is begonnen met een overzicht van specifieke richtsnoeren om de lidstaten bij te staan bij de toepasssing van dit criterium, en van de ministeries of overheidsorganen die hierbij betrokken zijn. Andere punten die momenteel worden besproken betreffen de indicatoren die worden gebruikt om de beoordeling op grond van criterium 8 uit te voeren - waarbij zowel rekening moet worden gehouden met de voorwaarden die gelden in het importerende land als met de mogelijke consequenties van uitvoer - en de informatiebronnen.

Prioritaire richtsnoeren voor de nabije toekomst

In de vijf jaar dat de gedragscode nu wordt toegepast is gebleken dat de kernelementen van een gemeenschappelijke aanpak bij controle van de export van conventionele wapens voorhanden zijn. Er moet echter nog het een en ander gebeuren op bepaalde terreinen waar in het verleden geen aandacht voor was, of waar nog meer inspanningen nodig zijn om de resultaten te consolideren en erop voort te bouwen.

De lidstaten hebben de volgende prioritaire richtsnoeren opgesteld voor de nabije toekomst:

1. Voortzetting van de harmonisatie van nationale rapporten zodat overzichtstabellen kunnen worden opgesteld die duidelijker en transparanter zijn;

2. Toezicht op de uitvoering van het gemeenschappelijk standpunt inzake tussenhandel in wapens, rekening houdend met de verschillen in nationale wetgeving;

3. In overweging nemen van manieren om de elektronische overdracht van programmatuur en technologie die verband houdt met goederen op de gemeenschappelijke lijst, te controleren;

4. Voortzetting van het beleid van bevordering van de beginselen en criteria van de gedragscode bij derde landen;

5. Leveren van praktische en technische bijstand aan de toetredende landen, wanneer daarom wordt verzocht, om te zorgen voor harmonisatie van het beleid inzake wapenexportcontrole en de volledige toepassing van de beginselen en criteria van de gedragscode;

6. Volledige implementatie van de vereenvoudigde regels in de "gebruikersgids", met inbegrip van de centrale databank voor geweigerde vergunningsaanvragen;

7. Voeren van een dialoog met het Europees Parlement;

8. Ontwikkelen van betrekkingen met derde landen die de gedragscode hebben overgenomen;

9. Toetsing van de gedragscode.

Repertorium van overeengekomen praktijken van de lidstaten in het kader van de gedragscode

I. INLEIDING

Sedert de aanneming van de Gedragscode in 1998 zijn de lidstaten met betrekking tot de code en de uitvoeringsbepalingen ervan een aantal praktijken overeengekomen om de werkingssfeer van de beginselen en uitvoeringsbepalingen van de code te verduidelijken, nader uit te werken en in sommige gevallen te verruimen.

Van de overeengekomen praktijken is melding gemaakt in de jaarverslagen over de toepassing van de Gedragscode door de lidstaten.

Dit repertorium biedt een systematisch overzicht van die praktijken en zal jaarlijks worden bijgewerkt en bekendgemaakt als bijlage van het jaarverslag. Samen met de code zelf biedt het repertorium een doorzichtig en alomvattend beeld van de Gedragscode en de toepassing ervan door de lidstaten.

Het repertorium bestaat uit twee delen, een over de algemene praktijken met betrekking tot het functioneren van de code, en een tweede over praktijken die verband houden met concrete uitvoeringsbepalingen van de code. Het jaar van bekendmaking in het jaarverslag staat tussen haakjes. Het repertorium behelst geen aangelegenheden die op dat moment besproken worden of als prioriteit voor toekomstige besprekingen zijn aangemerkt.

II. ALGEMENE PRAKTIJKEN MET BETREKKING TOT HET FUNCTIONEREN VAN DE GEDRAGSCODE

1. Uitvoer van voor humanitaire doeleinden gebruikte goederen

De Groep COARM heeft zich gebogen over de vraag of het wenselijk is de uitvoer van gereglementeerde goederen voor humanitaire doeleinden toe te staan in omstandigheden waarin anders op grond van de Gedragscode een vergunning zou worden geweigerd. In voormalige conflictgebieden kunnen bepaalde soorten gereguleerde goederen een grote bijdrage leveren tot de veiligheid van de burgerbevolking en de economische wederopbouw. De lidstaten zijn tot de conclusie gekomen dat een dergelijke export niet strijdig is met de EU-Gedragscode. Net zoals voor alle andere uitvoer moet hier een aanpak per geval gevolgd worden, waarbij de criteria van de code volledig in acht genomen worden. De lidstaten zullen afdoende garanties verlangen tegen misbruik van dit soort export en eventueel voorzieningen eisen voor terugzending van de goederen (2001).

2. Toezicht op de tussenhandel in wapens

In de context van de uitvoering van de Gedragscode is de tussenhandel in wapens meermalen in COARM aan de orde gekomen. Zoals in het tweede jaarverslag in het vooruitzicht was gesteld hebben de lidstaten hun debat over de procedures voor de bewaking van de tussenhandel in wapens voortgezet en verdiept. Zij zijn het daarbij eens geworden over een reeks richtsnoeren inzake toezicht op de tussenhandel in wapens, die als basis voor nationale wetgeving zouden kunnen dienen.

Voorkomen moet worden dat ingezetenen en entiteiten uit de EU zich met wapenoverdracht gaan bezighouden en daarbij embargo's van de lidstaten, de Europese Unie, de Verenigde Naties of de OVSE, of de exportcriteria van de EU-Gedragscode voor wapenuitvoer omzeilen; ook is het wenselijk de nodige instrumenten te ontwikkelen voor gegevensuitwisseling over zowel legale als illegale tussenhandelsactiviteiten en aldus de samenwerking in de EU te verbeteren ter voorkoming en bestrijding van illegale wapenhandel. Dat toezicht moet de activiteiten bestrijken van personen en entiteiten die optreden als agent, handelaar of tussenhandelaar bij onderhandelingen over en totstandbrenging van transacties die betrekking hebben op de overdracht van wapens en militaire goederen van het ene derde land naar het ander. Tevens zal hiermee een duidelijk kader voor legale tussenhandel worden geschapen.

Ter voorkoming van leemten in de regelgeving als gevolg van verschillende nationale benaderingen en om het lidstaten die een nationale regelgeving willen opzetten of verder willen uitwerken, gemakkelijker te maken, zijn een aantal suggesties voor toezicht op de activiteiten van tussenhandelaars in wapens geëvalueerd en zijn de onderstaande conclusies getrokken.

Voor transacties met aankoop en verkoop (waarbij de wapens of militaire goederen de wettige eigendom van de tussenhandelaar worden) of bemiddeling (zonder directe verwerving van eigendom) moet een vergunning of schriftelijke machtiging verkregen worden van de bevoegde autoriteiten in de lidstaat waar de tussenhandel plaatsvindt of de tussenhandelaar zijn woonplaats heeft of wettig gevestigd is. Dergelijke aanvragen moeten geval per geval worden getoetst aan de criteria van de EU-Gedragscode betreffende wapenuitvoer.

Daarnaast moeten de lidstaten ernstig nadenken over de registratie van tussenhandelaars of een verplichting voor dezen om een schriftelijke machtiging te verkrijgen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar zij wonen of gevestigd zijn. Bij het onderzoek van een aanvraag om machtiging tot uitoefening van tussenhandelsactiviteiten moeten gegevens over betrokkenheid bij illegale activiteiten in aanmerking worden genomen. Een dergelijk systeem van registratie of machtiging mag niet worden opgevat als een vorm van officiële goedkeuring van tussenhandel, hetgeen ook duidelijk blijkt uit de handhaving van een systeem van individuele en algemene vergunningen voor transacties.

Het wettelijk toezicht op dit belangrijk gebied moet aan doeltreffende sancties gekoppeld worden. De lidstaten zouden informatie kunnen uitwisselen over wetgeving, geregistreerde tussenhandelaars en tussenhandelaars met een voorgeschiedenis van bewezen betrokkenheid bij illegale activiteiten; ze zouden in de Groep COARM ook verder kunnen praten over het nader omschrijven van onder meer mogelijke criteria voor de beoordeling van aanvragen tot registratie als tussenhandelaar of ter verkrijging van een machtiging om als tussenhandelaar op te treden (2001).

In het kader van COARM hebben de lidstaten nuttige informatie over het toezicht op de tussenhandel in hun nationale wetgevingen bijeengebracht en besproken. De lidstaten hebben besproken hoe het politiek engagement om toezicht te houden op de tussenhandel in wapens kan worden versterkt, zowel tussen de lidstaten als in een ruimer verband (2002).

COARM heeft zijn goedkeuring gehecht aan een ontwerp van gemeenschappelijk standpunt betreffende het toezicht op de tussenhandel in wapens dat door de Raad is aangenomen op 23 juni 2003 (Gemeenschappelijk Standpunt 2003/468/GBVB over het toezicht op de tussenhandel in wapens) (2003).

3. Immateriële overdracht van technologie

COARM onderschrijft het belang van onderzoek naar het creëren van daadwerkelijk wettelijk toezicht op de elektronische overdracht van software en technologie in verband met goederen die op de gemeenschappelijke lijst voorkomen, hetgeen in sommige lidstaten al gebeurt. Zij besloot haar besprekingen hierover voort te zetten rekening houdend met het werk dat inzake goederen voor tweeërlei gebruik is gedaan (2001).

4. Doorvoer

Wanneer een lidstaat een vergunning verlangt voor doorvoer of overlading van goederen die op de gemeenschappelijke EU-lijst staan, moeten de criteria van de EU-gedragscode betreffende wapenuitvoer door de lidstaten terdege in acht worden genomen bij de behandeling van aanvragen voor een dergelijke vergunning (2002).

5. Productie van militaire goederen in licentie

In haar bezorgdheid over de gevolgen van de ongecontroleerde stroom en destabiliserende accumulatie van wapens en andere militaire goederen, en de proliferatie van de technologie en de middelen om die goederen te vervaardigen, heeft de EU maatregelen genomen om het toezicht op de wapenuitvoer te consolideren en te versterken, om de internationale samenwerking op dit gebied te bevorderen en een bijdrage te leveren aan conflictpreventie. In dit verband onderkent de EU de bijzondere verantwoordelijkheid van de wapenuitvoerende staten. Onder verwijzing naar de EU-Gedragscode betreffende wapenuitvoer van 8 juni 1998 zijn de lidstaten het erover eens geworden dat bij het onderzoek van vergunningsaanvragen voor de uitvoer van onder toezicht staande technologie of goederen met het oog op productie in derde landen van uitrusting die op de gemeenschappelijke lijst van militaire goederen staat, rekening zal worden gehouden met het potentieel gebruik van het eindproduct in het land van productie en met het gevaar dat het eindproduct aan zijn bestemming wordt onttrokken of wordt uitgevoerd naar een ongewenste eindgebruiker (2002).

III. PRAKTIJKEN IN VERBAND MET DE UITVOERINGSBEPALINGEN VAN DE GEDRAGSCODE

Uitvoeringsbepaling 3

De EU-lidstaten verspreiden langs diplomatieke weg details over vergunningen die geweigerd worden op grond van de gedragscode voor militair materieel en lichten daarbij toe waarom de vergunning is geweigerd. Voor de mededeling van de details wordt gebruik gemaakt van het model in bijlage A. Alvorens een lidstaat een vergunning verleent die de afgelopen drie jaar door een of meer andere lidstaten geweigerd is, raadpleegt hij eerst die lidstaat of lidstaten. Besluit hij na raadpleging toch een vergunning te verlenen, dan brengt hij de lidstaat of lidstaten van de oorspronkelijke weigering(en) daarvan op de hoogte en geeft een gedetailleerde uitleg van zijn motivering. Het besluit om militair materieel al dan niet over te dragen, behoort tot de nationale bevoegdheid van de lidstaten. Er is sprake van weigering van een vergunning wanneer een lidstaat de toestemming voor de feitelijke verkoop of uitvoer van het betrokken materieel weigert, terwijl die verkoop of de totstandkoming van de betrokken overeenkomst normaal gesproken zou zijn doorgegaan. Daartoe kan een mede te delen weigering in overeenstemming met de nationale procedures de weigering van toestemming voor het beginnen van onderhandelingen of een afwijzende beschikking op een formeel eerste verzoek om inlichtingen inzake een specifieke order omvatten.

1. Kennisgevingen van weigering en raadplegingen

Het serienummer ter aanduiding van het land van oorsprong en het nummer van de weigering zullen worden ingevoerd voor kennisgevingen van weigering (vergezeld van de communautaire kenletters van de betrokken lidstaat en vermelding van het jaar).

Weigeringen waartegen nog een beroep krachtens de nationale procedures kan worden ingesteld, zullen bij kennisgeving uit hoofde van de Gedragscode voorzien worden van een vermelding in die zin.

Besluiten om bestaande vergunningen in te trekken zullen op dezelfde wijze behandeld worden als afwijzingen van vergunningsaanvragen.

Kennisgevingen van weigering die in de internationale exportcontroleregimes in omloop zijn gebracht, zullen ook als kennisgevingen in het kader van de Gedragscode in omloop worden gebracht, als zij voor de werkingssfeer van de code relevant zijn.

Een periode van twee tot vier weken vanaf de datum waarop het verzoek om raadpleging is ontvangen, geldt voor de raadplegingsprocedure als bedoeld in uitvoeringsbepaling 3 van de code, tenzij de betrokken partijen een andere termijn overeenkomen.

Wanneer een wapenembargo wordt opgeheven, lopen weigeringen die louter op het embargo berusten af, tenzij zij binnen een termijn van een maand door het land waar de vergunning is geweigerd, worden vernieuwd op grond van andere criteria van de code.

Kennisgevingen van weigering moeten de volgende gegevens bevatten:

- land van bestemming;

- volledige beschrijving van de goederen (met het overeenkomstige nummer van de gemeenschappelijke lijst);

- afnemer (met vermelding van diens hoedanigheid: overheidsinstantie, politie, leger, zeemacht, luchtmacht of paramilitaire troepen, dan wel een privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon, en indien de weigering op criterium 7 gebaseerd is, de naam van de natuurlijke of rechtspersoon);

- beschrijving van het eindgebruik;

- redenen van de weigering (met vermelding niet alleen van het/de nummer(s) van de criteria, maar ook van de elementen waarop de beoordeling berust);

- datum van de weigering (of informatie over de datum waarop die zal ingaan, als de weigering nog niet van kracht is).

Van een weigering van een vergunning voor een transactie die in wezen identiek geacht wordt met een transactie waarvan reeds door een andere lidstaat kennisgeving van weigering is gedaan, moet eveneens kennis worden gegeven.

De raadplegende staat moet steeds feedback over zijn uiteindelijke beslissing geven aan de kennisgevende staat, ongeacht of de vergunning wordt verleend of geweigerd.

Weigeringen die meer dan drie jaar geleden zijn afgegeven, lopen niet af, ook al vervalt de raadplegingsplicht krachtens de Gedragscode na drie jaar, maar kunnen onderwerp zijn van uitwisseling van informatie (2000).

2. Dialoog over "undercuts"

Gevallen waarin raadpleging wegens weigering van een vergunning tot een positief besluit leidt, kunnen bijzonder nuttig zijn om de dialoog over de interpretatie van de criteria van de code te bevorderen en aldus de convergentie op het gebied van de uitvoer van conventionele wapens te doen toenemen.

Dergelijke gevallen zouden kunnen berusten op de ontwikkeling van de toestand in het betrokken bestemmingsland en/of zouden de verschillende interpretaties van de criteria onder de aandacht kunnen brengen. Lidstaten die besluiten geen rekening te houden met een weigeringsbeslissing, accepteren derhalve om, voorzover dit te verenigen valt met nationale overwegingen, informatie over dat besluit op vertrouwelijke wijze mee te delen niet alleen (zoals de tekst bepaalt) aan het land dat de vergunning heeft geweigerd, maar ook - in het kader van de Groep COARM - aan alle lidstaten (2001).

3. Het begrip "in wezen identieke transacties"

De besprekingen in COARM hebben de volgende gezamenlijke aanpak opgeleverd:

Door het in de gedragscode omschreven weigeringsmechanisme dagelijks toe te passen, zal men voldoende ervaring krijgen om duidelijk uit te maken wat onder "in wezen identieke transacties" moet worden verstaan.

Dat zal worden vergemakkelijkt als bij de toetsing van de transacties een alomvattende aanpak wordt gehanteerd en het begrip "in wezen identiek" voorshands ruim wordt geïnterpreteerd. Tijdens de daaropvolgende raadpleging kan voldoende ervaring worden opgedaan om het begrip geleidelijk nauwkeuriger te gaan definiëren.

Om dit proces te versnellen, zal de raadplegende lidstaat in de Groep COARM, voorzover dit verenigbaar is met nationale overwegingen, op vertrouwelijke basis informatie uitwisselen met andere lidstaten van de EU telkens wanneer uit de raadpleging blijkt dat twee transacties niet in wezen identiek waren. Volgens de logica van het raadplegingsmechanisme worden die gevallen niet als "undercuts" beschouwd (2000).

Uitvoeringsbepaling 4

De lidstaten houden dergelijke weigeringen en raadplegingen vertrouwelijk en halen er geen commercieel voordeel uit.

1. Vertrouwelijkheid bij raadplegingen

De lidstaten hebben zich beraden over de regelingen voor de raadplegingsprocedure en meer bepaald de problematiek van de noodzakelijke vertrouwelijkheid van zulke contacten, die evenwel de met de Gedragscode beoogde transparantie niet in de weg mag staan (2000).

Uitvoeringsbepaling 5

De lidstaten zetten zich in voor de spoedige aanneming van een gemeenschappelijke lijst van militair materieel waarop de Gedragscode van toepassing is en die gebaseerd is op soortgelijke nationale en internationale lijsten. Zolang een dergelijke lijst niet is vastgesteld, wordt de Gedragscode toegepast aan de hand van nationale controlelijsten waarin, in voorkomend geval, onderdelen van relevante internationale lijsten zijn overgenomen.

1. De gemeenschappelijke lijst

De gemeenschappelijke lijst van militaire goederen is op 13 juni 2000 door de Raad aangenomen en bekendgemaakt in het Publicatieblad van 8 juli 2000. De Raad heeft besloten de lijst bekend te maken overeenkomstig het aan de code ten grondslag liggende beginsel van ruime transparantie.

De lidstaten zullen de referenties van de gemeenschappelijke lijst nu hanteren bij kennisgevingen van weigering (met terugwerkende kracht voor eerdere kennisgevingen van weigering), waardoor de gegevensuitwisseling hierover duidelijker en eenvoudiger zal worden.

Van weigeringen betreffende goederen die onder het nationaal toezicht van de lidstaten vallen maar niet in bovengenoemde lijst voorkomen, wordt verder kennis gegeven aan alle lidstaten. De lidstaten die op deze goederen geen toezicht uitoefenen, delen zulks mee aan de andere lidstaten.

De gemeenschappelijke lijst van militaire goederen heeft de status van een politieke verbintenis in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. In die zin zijn alle lidstaten de politieke verbintenis aangegaan ervoor te zorgen dat hun nationale wetgeving hen in staat stelt toezicht uit te oefenen op de export van alle goederen op de lijst. De gemeenschappelijke lijst van militaire goederen geldt als referentie voor de nationale lijsten van militaire goederen van de lidstaten, maar komt niet in de plaats daarvan.

Aangezien de lijst evolutief is, zullen de lidstaten die regelmatig blijven bijwerken in het kader van de Groep COARM.

De lidstaten hebben te kennen gegeven dat zij demarches zouden ondersteunen die erop gericht zijn goederen van de gemeenschappelijke lijst van militaire goederen die niet in de WA-lijst zijn opgenomen, voor te stellen voor opneming in het Wassenaar Arrangement (2000).

COARM is het erover eens dat de opeenvolgende voorzitterschappen op gezette tijden speciale vergaderingen moeten beleggen (op het niveau van technische deskundigen) om zich te beraden op een eventuele bijwerking van de gemeenschappelijke EU-lijst om rekening te houden met wijzigingen in de WA-lijst, de standpunten van de lidstaten te coördineren en een akkoord te bereiken over eventuele gezamenlijke voorstellen voor wijzigingen in de WA-lijst (2002).

COARM heeft ermee ingestemd dat in de C-reeks van het Publicatieblad een bijgewerkte versie van de gemeenschappelijke lijst bekendgemaakt wordt die rekening houdt met de in het kader van het Wassenaar Arrangement overeengekomen wijzigingen die sedert de bekendmaking van de gemeenschappelijke lijst van de EU in juli 2000 zijn aangebracht (2003).

2. Toezicht op de export van niet-militaire goederen voor veiligheids- en politiediensten

COARM heeft toegezegd een gemeenschappelijke lijst op te stellen van niet-militaire goederen voor veiligheids- en politiediensten, waarvan de uitvoer zou worden bewaakt volgens criterium nr. 2 van de code "Eerbiediging van de rechten van de mens in het land van eindbestemming". De Commissie heeft nu een voorstel aangekondigd voor een communautair mechanisme voor toezicht op de uitvoer van niet-militaire goederen die voor interne repressie kunnen worden gebruikt (2001).

De Commissie heeft een voorstel ingediend voor een verordening van de Raad met betrekking tot de handel in instrumenten en producten die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (COM(2002) 770 def. van 30 december 2002). Dit voorstel wordt thans besproken door de Groep handelsvraagstukken (2003).

Uitvoeringsbepaling 7

Teneinde de Gedragscode zo doeltreffend mogelijk te maken, streven de lidstaten in het kader van het GBVB naar versterking van hun samenwerking en bevordering van hun convergentie op het gebied van de uitvoer van conventionele wapens.

1. Beroep

De Groep COARM heeft een gedachtewisseling gehouden over de mogelijke beroepsprocedures inzake de uitvoer van militair materieel (2001).

2. Eindgebruikerscertificaten

De lidstaten zijn het eens over een gemeenschappelijke kern van gegevens die een eindgebruikerscertificaat, indien een lidstaat dat verlangt, moet bevatten met betrekking tot de export van goederen die voorkomen in de gemeenschappelijke lijst van militaire goederen. Voorts hebben zij een aanvullende reeks gegevens omschreven die op grond van de nationale wetgeving eveneens kunnen worden verlangd.

Het eindgebruikerscertificaat moet minimaal de volgende gegevens bevatten:

- detailgegevens over de uitvoerder, ten minste naam, adres en firmanaam,

- detailgegevens over de eindgebruiker, ten minste naam, adres en firmanaam. Bij uitvoer naar een bedrijf dat de goederen op de lokale markt doorverkoopt, wordt dat bedrijf als de eindgebruiker aangemerkt,

- land van eindbestemming,

- een beschrijving van de uitgevoerde goederen (aard, kenmerken) of verwijzing naar de met de autoriteiten van het land van eindbestemming gesloten overeenkomst,

- hoeveelheid en/of waarde van de uitgevoerde goederen,

- handtekening, naam en status van de eindgebruiker,

- de datum van het eindgebruikerscertificaat,

- clausule inzake eindgebruik of niet-wederuitvoer (2002),

- vermelding van het eindgebruik van de goederen (2003).

Voorts kunnen de lidstaten overeenkomstig de nationale wetgeving onder meer het volgende verlangen:

- een clausule die wederuitvoer van de onder het eindgebruikerscertificaat vallende goederen verbiedt. Die clausule kan onder meer:

- een algeheel wederuitvoerverbod behelzen;

- bepalen dat wederuitvoer onderworpen is aan de schriftelijke goedkeuring van het oorspronkelijke land van uitvoer;

- wederuitvoer zonder voorafgaande toestemming van de autoriteiten van het land van uitvoer toelaten naar bepaalde, in het eindgebruikerscertificaat genoemde landen;

- een toezegging, waar zulks passend is, dat de uitgevoerde goederen niet voor andere doeleinden dan het aangegeven gebruik zullen worden aangewend;

- een toezegging, waar zulks passend is, dat de goederen niet zullen worden gebruikt voor de ontwikkeling, productie of het gebruik van chemische, biologische of nucleaire wapens, of voor raketten die zulke wapens kunnen overbrengen;

- volledige detailgegevens, indien van toepassing, over de tussenpersoon;

- indien het eindgebruikerscertificaat afkomstig is van de overheid van het land van bestemming van de goederen, moet het door de autoriteiten van het land van uitvoer worden gewaarmerkt om de autenticiteit van de handtekening na te gaan alsmede de bevoegdheid van de ondertekenaar om namens zijn overheid verbintenissen aan te gaan (2002).

3. Coördinatie tussen de lidstaten

De coördinatie binnen de Europese Unie was voorbeeldig op de VN-Conferentie over de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens, (New York, 9-20 juli 2001), waar de Europese Unie als enige groep van staten met een alomvattend actieplan is gekomen.

De EU is ook op het voorplan getreden in de voorbereidende comitévergaderingen van de Conferentie, waar zij op voortvarende wijze met één duidelijke stem (die van het voorzitterschap) uiting heeft gegeven aan haar ambities op dit gebied (2001).

Uitvoeringsbepaling 8

Iedere lidstaat doet een vertrouwelijk jaarverslag over zijn uitvoer op defensiegebied en de uitvoering van de code toekomen aan de andere lidstaten. Deze verslagen worden besproken tijdens een jaarlijkse bijeenkomst in GBVB-verband. Tijdens die bijeenkomst wordt ook de manier waarop de Gedragscode wordt gebruikt, geëvalueerd, wordt bezien of de code op bepaalde punten moet worden verbeterd en wordt een geconsolideerd verslag, gebaseerd op de bijdragen van de lidstaten, aan de Raad voorgelegd.

1. Harmonisatie van de nationale verslagen

De lidstaten waren het erover eens dat het openbare verslag naar ontvangend land opgesplitste gegevens (indien voorhanden) zal bevatten over het aantal en de waarde van de verleende vergunningen en de waarde van de feitelijk uitgevoerde goederen. Het zal ook het totale aantal weigeringen voor elke lidstaat bevatten en het totale aantal weigeringen van alle lidstaten voor elk ontvangend land, en aangeven welke criteria zijn vermeld als reden voor weigering en het aantal keren dat die criteria zijn genoemd (2002).

Uitvoeringsbepaling 9

De EU-lidstaten beoordelen in voorkomend geval in het kader van het GBVB gezamenlijk de situatie van potentiële of werkelijke ontvangers van wapens uit de lidstaten in het licht van de beginselen en criteria van de Gedragscode.

1. Raadplegingen in COARM

Elk individueel geval van wapenuitvoer kan in de Groep COARM aan de orde worden gesteld indien het dienstig geacht wordt voor besprekingen over nationale vergunningverlening (1999).

De lidstaten blijven informatie uitwisselen over de nationale interpretatie van embargo's die zijn opgelegd door de Verenigde Naties, de Europese Unie en de Organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa.

De lidstaten plegen ook overleg inzake het nationaal beleid betreffende toezicht op de wapenuitvoer naar bepaalde embargovrije landen of regio's waarop nauwlettend wordt toegezien (bestaan van een intern of extern conflict, mensenrechtensituatie, enz.) (2000).

2. Ontwikkeling van de uitwisseling van informatie over het nationaal beleid inzake toezicht op de wapenuitvoer naar bepaalde landen die bijzondere waakzaamheid vereisen

Een omvangrijk bestand van weigeringen waarvan in het kader van het codesysteem kennis is gegeven, vormt de concrete basis voor die gegevensuitwisseling. Daarnaast worden door alle lidstaten op regelmatige en systematische basis ideeën en gegevens uitgewisseld in COARM, waarbij de aandacht op concrete landen en regio's wordt toegespitst (2001).

Uitvoeringsbepaling 11

De lidstaten spannen zich tot het uiterste in om andere wapenexporterende staten ertoe over te halen de beginselen van deze Gedragscode te onderschrijven.

1. Derde landen

Niet-EU-landen die verklaard hebben zich achter de beginselen en criteria van de code te scharen en die betrokken zijn bij de herstructurering van de Europese defensie-industrie, moeten toegang krijgen tot de evoluerende interpretatie van de beginselen en criteria van de code. Dit behelst geen toegang tot informatie die beschikbaar is gemaakt in de loop van de procedures als bedoeld in de uitvoeringsbepalingen van de code.

De Europese Unie en de lidstaten blijven andere wapenexporterende landen ertoe aanzetten de beginselen van de code te onderschrijven (2001).

De Gedragscode was een zeer belangrijk thema bij elk politiek overleg met derde landen.

Momenteel wordt met de Verenigde Staten van Amerika gepraat over de wijze waarop gevolg kan worden gegeven aan de verklaring van de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika van december 2000 over de verantwoordelijkheid van staten en over transparantie inzake wapenuitvoer (2002).

2. De betrokkenheid van derde landen

De lidstaten hebben afgesproken om gegroepeerde informatie over weigeringen te verstrekken aan de geassocieerde staten en deze ertoe aan te zetten op hun beurt diezelfde informatie aan de lidstaten te geven. De informatie zal via het voorzitterschap verstrekt worden en het volgende behelzen: land van bestemming, korte beschrijving van de goederen en de classificatie ervan op de militaire lijst, de indeling van de eindgebruiker als overheidsinstantie of particuliere entiteit, en de redenen voor de weigering (criteria van de EU-Gedragscode) (2002).

BIJLAGE

INFORMATIE OVER DE UITVOER VAN CONVENTIONELE WAPENS EN DE TOEPASSING VAN DE GEDRAGSCODE IN DE LIDSTATEN VOOR DE VERSLAGPERIODE 1 JANUARI - 31 DECEMBER 2002

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>