Home

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „De sociale cohesie in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied”

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „De sociale cohesie in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied”

30.4.2004

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 110/55


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „De sociale cohesie in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied”

(2004/C 110/12)

Op 1 juli 2003 heeft Europees Commissaris Patten namens de Europese Commissie het Europees Economisch en Sociaal Comité op grond van artikel 262 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap schriftelijk verzocht een advies op te stellen over „De sociale cohesie in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied”.

De gespecialiseerde afdeling „Externe betrekkingen”, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 6 februari 2004 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Zufiaur.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 406e zitting van 25 en 26 februari 2004 (vergadering van 25 februari) het volgende advies uitgebracht, dat met 94 stemmen vóór en 5 stemmen tegen bij 11 onthoudingen werd goedgekeurd.

Samenvatting

i.

Europees commissaris Patten heeft het Comité verzocht een verkennend advies over de sociale cohesie in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied op te stellen. De bedoeling was dat het daarin de visie van de Europese, Latijns-Amerikaanse en Caribische middenveldorganisaties op deze problematiek zou uiteenzetten en tevens zou aangeven op welke manier het maatschappelijk middenveld de sociale cohesie in deze regio kan helpen versterken (b.v. via sociaal overleg, deelname aan het beheer van de sociale zekerheid, maatschappelijk verantwoord ondernemingsgedrag…). De visie van de Latijns-Amerikaanse en Caribische organisaties zal evenwel pas ná de voor april geplande bijeenkomst van vertegenwoordigers van Europese, Latijns-Amerikaanse en Caribische middenveldorganisaties in een aanvullend document uiteen worden gezet.

ii.

Zonder een eigen definitie te willen presenteren, gaat het Comité eerst even in op de inhoud van het concept „sociale cohesie”, dat een politieke, een economische, een sociale en een territoriale dimensie heeft. Het wil daarmee duidelijk maken dat men bij het beoordelen van de mate van sociale cohesie niet alleen naar macro-economische factoren, maar ook naar zaken als onderwijs, institutioneel bestel en toegang tot basisvoorzieningen moet kijken.

iii.

De duidelijkste symptomen van het gebrek aan sociale cohesie in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied zijn de schrijnende armoede en sociale ongelijkheid. Het armoedepercentage is er het afgelopen decennium gedaald (van 48 % in 1990 tot 43 % 2002), maar de sociale ongelijkheid is de laatste jaren blijven toenemen en is mettertijd een chronisch probleem geworden. Latijns-Amerika is de meest heterogene regio ter wereld, waar het in alle opzichten armoede troef is: niet alleen in materiële zin, maar ook op het immateriële vlak (geen gelijke toegang tot onderwijs, geen gelijke kansen) en op juridisch gebied (geen rechtsgelijkheid, geen bestaanszekerheid, geen civiel, politiek en sociaal burgerschap). Gevolg van dit alles: geweld, sociale ontwrichting, normloosheid en verlies aan geloofwaardigheid van de instellingen en het democratisch bestel als zodanig. In een recent rapport over de democratie in Latijns-Amerika merkt de UNDP op dat steeds meer Latijns-Amerikanen hun democratisch bestel als een aanfluiting beschouwen.

iv.

Zowat alle Latijns-Amerikaanse en Caribische landen ontberen díe voorzieningen die de „ruggengraat” van iedere ontwikkelde samenleving vormen (een goede infrastructuur, degelijk onderwijs, een goede gezondheidszorg, een adequaat belastingstelsel, een efficiënt justitieel apparaat, een goede sociale zekerheid, een behoorlijk functionerend stelsel van arbeidsverhoudingen, enz.), reden waarom zij in het genoemde UNDP-rapport als „staten zonder staat” worden bestempeld. Tot hun grootste handicaps behoren o.m. het ontbreken van degelijk onderwijs (slechte kwaliteit, ongelijke toegang, slechte aansluiting op de behoeften van de arbeidsmarkt), een degelijk belastingstelsel (gebrekkige inning, ongelijke behandeling) en een degelijk socialezekerheidsstelsel (de bestaande regelingen bereiken slechts een klein deel van de bevolking).

v.

Wil men de sociale cohesie in de regio versterken, dan is het in de eerste plaats zaak het economisch bestel efficiënter en „democratischer” te maken. Typerend voor de regio zijn de omvangrijke informele sector, de geringe omvang van de markten, het eenzijdige karakter van de economieën, de gebrekkige infrastructuur (met name op het gebied van vervoer en communicatie), het uitblijven van landbouwhervormingen, het gebrek aan binnenlands kapitaal (en mutatis mutandis de afhankelijkheid van buitenlands kapitaal), de geringe ontwikkeling van de sociale economie, het beperkte aanbod aan volwaardig werk met een degelijke sociale bescherming, en het vrijwel volledig ontbreken van stelsels van arbeidsverhoudingen die gebaseerd zijn op wederzijds vertrouwen en op respect voor elkaars belangen en voor de fundamentele arbeidsnormen.

vi.

Het Comité beklemtoont ook de - in zijn ogen - cruciale rol van het maatschappelijk middenveld. Willen de Latijns-Amerikaanse en Caribische landen werkelijk vooruitgang boeken op het vlak van democratie, menselijke ontwikkeling en goed bestuur, dan moeten zij hun maatschappelijk middenveld versterken en bij de besluitvorming betrekken. Dit is een absolute voorwaarde om de politieke democratie te verstevigen, een rechtvaardiger verdeling van de materiële en immateriële welvaart te bewerkstelligen en ook de sinds jaar en dag gemarginaliseerde bevolkingsgroepen en minderheden (zoals inheemse volkeren) bij het politieke, economische en maatschappelijke leven te betrekken.

vii.

Ten slotte gaat het Comité nog na hoe de samenwerking tussen de Unie en haar Latijns-Amerikaanse en Caribische partners de sociale cohesie in de regio ten goede kan komen. Het wijst daarbij op de strategische betekenis van de betrekkingen tussen beide regio's, zowel voor de Unie (versterking van haar rol op het wereldtoneel, en met name bij de totstandbrenging van een nieuwe internationale economische orde en een rechtvaardigere en meer solidaire governance van het globaliseringproces) als voor de Latijns-Amerikaanse en Caribische landen (evenwichtige integratie in de regio en versterking van hun internationale onderhandelingspositie). Het beklemtoont in dit verband dat de Unie zich er niet toe mag beperken haar ontwikkelingshulp en -samenwerking op te voeren, maar dat zij de cohesieproblematiek op álle samenwerkingsterreinen centraal dient te stellen.

viii.

Het Comité besluit zijn advies met een reeks voorstellen en suggesties. Een aantal van deze voorstellen heeft tot doel het maatschappelijk middenveld in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied te versterken (ondersteuning van projecten met betrekking tot de sociale dimensie van het regionale integratieproces, oprichting van overlegfora voor vertegenwoordigers van maatschappelijke en beroepsorganisaties uit beide regio's, instelling van een speciale begrotingspost ter versterking van Latijns-Amerikaanse en Caribische middenveldorganisaties, opzetten van een programma ter bescherming van mensenrechtenactivisten in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied…). Een tweede reeks voorstellen heeft betrekking op de verdere ontwikkeling van het productieapparaat, de totstandbrenging van een democratisch stelsel van arbeidsverhoudingen en het op gang brengen van een sociale dialoog in de Latijns-Amerikaanse en Caribische landen (uitwisseling van ervaringen op het gebied van sociaal overleg, investeren in infrastructuurvoorzieningen die directe buitenlandse investeringen aantrekken, instelling van een MKB-fonds voor Latijns-Amerika, opzetten van een gezamenlijk ontwikkelingsbeleid met de herkomstlanden van Latijns-Amerikaanse en Caribische immigranten, opstellen van een Handvest inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen). Een derde reeks voorstellen betreft de buitenlandse schuld en de financiering van het ontwikkelingsproces (onderhandelingen over herstructurering, afkoop of kwijtschelding van buitenlandse schulden in ruil voor het opzetten van milieu-, onderwijs- of armoedebestrijdingsprogramma's, tegengaan van de afhankelijkheid van rating agencies). Een vierde reeks voorstellen is gericht op het versterken van de socialebeschermingsstelsels (uitwisseling van ervaringen, sluiten van overeenkomsten tussen emigratie- en immigratielanden, verbetering van het beheer van de socialezekerheidsstelsels, opzetten van specifieke opleidingsprogramma's). Een laatste reeks voorstellen heeft betrekking op de ontwikkelingshulp en -samenwerking aan cq. met deze regio (betere coördinatie tussen Europese donoren, betere afstemming met de vastgelegde doelstellingen, invoering van het ownership-beginsel, versterking van de onderhandelingscapaciteit van de minst ontwikkelde landen in multilaterale fora, ontwikkeling van het menselijk potentieel en uitbouw van het institutioneel bestel).

1. Inleiding

1.1

Op 28 maart 2003 heeft Europees commissaris Patten op de bijeenkomst van de Groep van Rio in het Griekse Vouliagmeni een initiatief ter bevordering van de sociale cohesie in Latijns-Amerika gepresenteerd - een initiatief dat ook op de eerstvolgende top van staatshoofden en regeringsleiders van beide regio's, op 28 en 29 mei 2004 in het Mexicaanse Guadalajara, uitvoerig zal worden besproken. De Commissie heeft dit plan uitgewerkt omdat zij heeft vastgesteld dat, ondanks de democratisering en de economische opbloei in de jaren '90 van de vorige eeuw, grote delen van de Latijns-Amerikaanse en Caribische bevolking er nog helemaal niet op vooruit zijn gegaan en sociale ongelijkheid en sociale uitsluiting de regio nog steeds in hun greep houden, met alle gevolgen van dien voor de verdere ontwikkeling en de stabiliteit van het gebied.

1.2

De Europese Unie is van oordeel dat de Latijns-Amerikaanse en Caribische landen nauwer moeten samenwerken en op de top in Mexico concrete doelstellingen voor hun economisch, sociaal en begrotingsbeleid en hun sociale uitgaven moeten vastleggen. Zij is van plan hen daarbij te helpen omdat een en ander haar „strategisch partnerschap” met deze regio alleen maar ten goede kan komen. Zo gaat zij 30 mln euro uittrekken om haar Latijns-Amerikaanse en Caribische partners te leren hoe zij een adequaat sociaal beleid kunnen opzetten.

1.3

Om dit initiatief op de rails te krijgen, heeft de Commissie op 5 en 6 juni 2003 in samenwerking met de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank (IDB) een seminar over „De economische en sociale cohesie in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied” georganiseerd. De bedoeling was een brede discussie op gang te brengen, met name over de volgende aspecten: ernst en omvang van het probleem, gevolgen voor de ontwikkeling en stabiliteit van de regio, mogelijke beleidsopties en bestrijding van problemen die samenhangen met het gebrek aan cohesie, zoals b.v. sociale ongelijkheid en sociale uitsluiting.

1.4

Op 1 juli 2003 heeft commissaris Patten het Comité verzocht om met het oog op de derde bijeenkomst van vertegenwoordigers van Europese, Latijns-Amerikaanse en Caribische middenveldorganisaties, die het Comité van 13 tot en met 15 april 2004 in samenwerking met zijn Latijns-Amerikaanse en Caribische partners in Mexico organiseert, een verkennend advies over de sociale cohesie in Latijns-Amerika op te stellen.

1.5

De bedoeling was om daarin de visie van zowel de Europese als de Latijns-Amerikaanse en Caribische middenveldorganisaties uiteen te zetten, de resultaten van het seminar van juni 2003 verder uit te diepen, de huidige rol van het middenveld in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied te analyseren en last but not least aan te geven - mede in het licht van de visie van de betrokken organisaties zelf - op welke manier het maatschappelijk middenveld de sociale cohesie in de regio kan helpen versterken. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan sociaal overleg, gezamenlijk beheer van socialezekerheidsstelsels en maatschappelijk verantwoord ondernemingsgedrag bij lokale vestigingen van Europese ondernemingen, die moeten laten zien dat maatschappelijk verantwoord ondernemen zowel de eigen concurrentiepositie als de sociale cohesie ten goede kan komen(1)).

2. Het concept „economische en sociale cohesie”

2.1

Het concept „economische en sociale cohesie” is geen eenduidig begrip. In dit advies wordt uitgegaan van de interpretatie die de Commissie in haar verslagen over de economische en sociale cohesie binnen de Unie hanteert, aangevuld met een aantal aspecten die kenmerkend zijn voor Latijns-Amerika en het Caribisch gebied, zoals het hongervraagstuk, de situatie van inheemse volkeren, het omvangrijke „zwartwerk”-circuit en een groter sociaal determinisme op het vlak van de behandeling van mannen en vrouwen.

2.1.1

Om de sociale cohesie te verbeteren moet worden gezorgd voor „een gunstige voedingsbodem voor de ontwikkeling van mechanismen en instituties die verschillen en ongelijkheden kunnen helpen terugdringen”, aldus IDB-voorzitter Enrique Iglesias. Vanuit dit oogpunt bekeken geven de gebruikelijke sociaal-economische indicatoren slechts een zeer onvolledig beeld van de sociale cohesie binnen een land of regio en moet het begrip „sociale cohesie” als een pluridimensionaal concept worden beschouwd.

2.2 Politieke dimensie

2.2.1

Het concept „sociale cohesie” heeft in de eerste plaats een politieke dimensie. Belangrijke politieke cohesiefactoren zijn o.m. de kwaliteit van de democratische instellingen, de betrokkenheid van de burger bij 's lands bestuur, de hechtheid van de sociale banden, het bestaan van socialezekerheids- en solidariteitsstelsels, de zorg voor het culturele en natuurlijke erfgoed en de deelname van de sociaal-economische kringen aan het sociaal-economische leven.

2.2.2

Het versterken van de sociale cohesie is een taak van de overheid, die, met adequaat beleid en adequate regelgeving, moet zorgen voor een goede infrastructuur, een behoorlijke dienstverlening, een onafhankelijke rechtspraak, een goed functionerend systeem van arbeidsverhoudingen, een rechtvaardig belastingstelsel, enz. De overheid en haar instellingen spelen dus een essentiële rol waar het gaat om de bescherming van het civiele, politieke en sociale burgerschap. Ook om die reden is sociale cohesie in wezen een politieke aangelegenheid.

2.3 Economische dimensie

2.3.1

De economische dimensie van sociale cohesie houdt verband met zaken als welvaart en welvaartsverdeling, ontwikkeling van het productieapparaat (toegang tot basisgrondstoffen, aandacht voor productiviteitsbevorderende factoren, gunstig investeringsklimaat, MKB-vriendelijke omgeving…), O&O en innovatie, omvang en kwaliteit van de werkgelegenheid, inkomensniveau en inkomensverschillen. Latijns-Amerika en het Caribisch gebied kampen in dit verband met een aantal specifieke handicaps: een omvangrijk informeel arbeidscircuit, een tekort aan productieve investeringen, een laag opleidingsniveau en een hoge mate van economische ongelijkheid, die een rem zet op de economische ontwikkeling, met als onvermijdelijk gevolg economische achterstand en sociale ontwrichting.

2.3.2

Als de Latijns-Amerikaanse en Caribische landen hun sociale cohesie echt willen verbeteren, moeten zij beslist zorgen voor een duurzame economische groei en sociale ontwikkeling. Dit betekent dat zij maatregelen moeten nemen om hun macro-economische stabiliteit te vergroten (zonder afbreuk te doen aan het streven naar meer sociale gelijkheid) en dat zij structurele hervormingen moeten doorvoeren om hun productiepotentieel beter te kunnen benutten (met als belangrijkste prioriteiten: stimulering van het ondernemerschap, verbetering van de opleiding van de arbeidskrachten, verbetering van de inkomensverdeling en invoering van een democratisch stelsel van arbeidsverhoudingen).

2.4 Territoriale dimensie

2.4.1

Sociale cohesie is onlosmakelijk verbonden met „territoriale” cohesie. Belangrijk voor een goede sociale cohesie is immers ook dat de diverse lokale actoren in staat zijn synergie-effecten te creëren, dat het betrokken gebied over een goede infrastructuur beschikt (op alle gebieden, incl. op het vlak van de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën) en dat de gehele bevolking toegang heeft tot essentiële diensten en voorzieningen als gezondheidszorg, onderwijs, water, elektriciteit, huisvesting en vervoer. Naast de ontwikkelingsverschillen tussen centrum en periferie, stad en platteland en kust en binnenland vallen onder deze territoriale dimensie ook de verschillen tussen specifieke bevolkingsgroepen (b.v. tussen autochtonen en nieuwe migranten).

2.5 Sociale dimensie

2.5.1

Een goede sociale cohesie impliceert ook een billijke verdeling van de inkomens, de welvaart en de diverse bronnen van (materiële en immateriële) welvaart. Kenmerkend voor het Europees sociaal model (als „grootste gemene deler” van de diverse Europese modellen met hun drie belangrijke karakteristieken: hoge sociale uitgaven, regulering door de staat en participatie van de sociaal-economische kringen) is het streven naar een koppeling tussen economische en sociale ontwikkeling. De regelingen voor de verdeling van de welvaart (sociale en arbeidswetgeving, pensioenvoorzieningen, ziektekostenstelsels, werkloosheidsregelingen, gezinsrecht, regelingen inzake collectieve onderhandelingen, belastingstelsels) komen alle burgers ten goede en staan los van de economische prestaties en de gegenereerde welvaart.

2.5.2

Een ander (zeer actueel) aspect van de sociale dimensie van de cohesieproblematiek is de horizontale ongelijkheid als gevolg van de een of andere vorm van discriminatie (discriminatie op grond van geslacht, ras, etnische afkomst of een andere kenmerkende eigenschap van de gediscrimineerde bevolkingsgroep). Vanuit dit oogpunt bekeken staat of valt de sociale cohesie met de toepassing van twee fundamentele beginselen, nl. het recht op bestaanszekerheid en op rechtsgelijkheid.

2.5.3

Het multidimensionele karakter van het concept „sociale cohesie” biedt de Latijns-Amerikaanse en Caribische landen heel wat aangrijpingspunten voor cohesiebevorderende initiatieven, zowel in nationaal verband als in het kader van hun betrekkingen met de Europese Unie. In nationaal verband komt het erop aan een aantal cruciale randvoorwaarden voor een betere cohesie op orde te brengen - een doel waarbij de Unie haar partners met raad en daad dient bij te staan, voortbouwend op haar eigen ervaringen met dit soort problemen. In het kader van de onderlinge betrekkingen tussen beide regio's moet de aandacht niet alleen naar de traditionele vormen van ontwikkelingssamenwerking gaan, maar moet op álle samenwerkingsterreinen (handel, onderwijs, technologie, sociaal beleid…) een centrale plaats worden ingeruimd voor de cohesieproblematiek. Dit was niet alleen de boodschap van de eerste twee bijeenkomsten van vertegenwoordigers van middenveldorganisaties uit beide regio's, maar het was ook de teneur van recente uitspraken van enkele Latijns-Amerikaanse leiders (de presidenten Lagos van Chili, Lula da Silva van Brazilië en Kirchner van Argentinië).

3. Het cohesieprobleem in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied

3.1.

Latijns-Amerika en het Caribisch gebied vormen vanuit economisch, politiek en sociaal oogpunt bekeken een zeer heterogene regio. Op gevaar af de zaken te simplificeren, wordt in dit advies geprobeerd om op basis van een aantal gemeenschappelijke kenmerken een algemeen beeld van de aard en omvang van het cohesieprobleem in deze regio te geven - een probleem waarmee álle landen in de regio op de een of andere manier te maken hebben - en aan te geven hoe het best te werk kan worden gegaan om de economische en sociale cohesie in het gebied te versterken.

3.1.1

De cohesieproblematiek wordt in dit advies vanuit drie invalshoeken benaderd: vanuit een sociaal-economisch perspectief, vanuit politiek oogpunt en vanuit de perceptie van de samenleving zelf.

3.2 Sociaal-economische context

3.2.1

In de ogen van de Latijns-Amerikaanse en Caribische bevolking zelf zijn armoede en ongelijkheid het grootste probleem waarmee de regio te kampen heeft. Volgens het enquêtebureau Latinobarómetro is meer dan de helft van de bevolking van oordeel dat vóór alles de hoge werkloosheid, de lage lonen en de schrijnende armoede moeten worden aangepakt (in 2003 verklaarde bijna een kwart van de geënquêteerden niet genoeg te verdienen om in hun basisbehoeften te kunnen voorzien). Aan deze problemen wordt door de bevolking zwaarder getild dan aan de andere problemen van de regio, zoals corruptie en criminaliteit.

3.2.2 Armoede

3.2.2.1

Volgens gegevens van de Economische Commissie voor Latijns-Amerika en het Caribisch Gebied (ECLAC)(2) leefden in 2002 220 miljoen mensen (43,4 % van de bevolking) in armoede en 95 miljoen mensen (18,8 %) in extreme armoede. Ramingen voor 2003 wijzen op een verdere toename van de armoede met 0,5 %. Als deze worden bevestigd, zou dit betekenen dat de armoede in 2003 voor het derde opeenvolgende jaar is toegenomen. Tussen 1997 en 2002 heeft het percentage armen zich weliswaar rond 43,5 % gestabiliseerd, maar dat neemt niet weg dat het aantal armen in deze periode van 204 tot 220 miljoen is gestegen, met name als gevolg van de geringe economische groei in de afgelopen zes jaar en, in het algemeen, in het „halfverloren decennium” zoals het afgelopen decennium door de ECLAC wordt genoemd.

3.2.2.2

In plattelandsgebieden ligt het armoedepercentage maar liefst twee keer zo hoog als in steden (59,1 % tegenover 26,1 %), maar in absolute cijfers is de situatie te vergelijken met die in steden - een gevolg van de toenemende ontvolking van het platteland. De armoede treft vooral huishoudens waarvan de kostwinner in de landbouw of de niet-financiële dienstverlening werkzaam is (resp. 35,5 % en 29,1 % van de gevallen). In veel landen (o.m. Brazilië, Guatemala en Colombia) is de kloof tussen arm en rijk enorm en heeft het gebrek aan territoriale samenhang tot politiek geweld geleid.

3.2.2.3

Verder zijn er onder de armen meer vrouwen dan mannen. Zowel in steden als in plattelandsgebieden ligt het percentage vrouwen zonder inkomen hoger dan dat van mannen (resp. 45 % en 21 % in steden en 53 % en 20 % in plattelandsgebieden). In steden zijn er procentueel gezien meer arme huishoudens met een vrouwelijke kostwinner dan met een mannelijke kostwinner (resp. 30,4 % en 25 %). Voorts hebben studies in Bolivia, Brazilië, Guatemala en Peru uitgewezen dat de armoede onder de indiaanse en Afro-Amerikaanse bevolking tweemaal zo hoog is als onder de rest van de bevolking.

3.2.3 Inkomensverdeling

3.2.3.1

De 10 % rijksten nemen 48 % van het totale inkomen voor hun rekening, terwijl de 10 % armsten met slechts 1,6 % genoegen moeten nemen. De inkomensongelijkheid, gemeten met de Gini-coëfficiënt, is de afgelopen drie jaar toegenomen. Een ECLAC-studie naar de situatie in elf Latijns-Amerikaanse landen (Argentinië, Bolivia, Brazilië, Colombia, Costa Rica, Ecuador, Mexico, Nicaragua, Panama, Uruguay en Venezuela) heeft uitgewezen dat de inkomensconcentratie bijna overal verder toeneemt (alleen Mexico vormt een uitzondering). Wel blijkt de inkomensverdeling grote verschillen te vertonen - verschillen die geen verband blijken te houden met de industriële ontwikkeling van de diverse landen.

3.2.4 Honger

3.2.4.1

In het algemeen is het relatieve aantal hongerenden (gemeten als percentage van het aantal ondervoeden) tussen 1990-1992 en 1998-2000 afgenomen tot gemiddeld zo'n 11 % van de bevolking, maar de situatie verschilt van land tot land. Zo waren er in de periode 1998-2000 een aantal landen met meer dan 20 % ondervoeden (Bolivia, de Dominicaanse Republiek, Guatemala, Haïti, Honduras en Nicaragua), maar ook enkele landen met minder dan 5 % (Argentinië, Chili en Uruguay). Volgens de ECLAC moeten de oorzaken van de ondervoeding in de regio onder meer worden gezocht in het schaarse aanbod van voedingsmiddelen, de ongelijke toegang tot het beschikbare voedsel en de ongelijke inkomensverdeling.

3.2.4.2

Ondervoeding is een probleem dat vooral kinderen treft en ernstige gevolgen heeft op lange termijn. Hoewel de situatie er in de periode 1995-2001 enigszins op is verbeterd, lijdt nog steeds 19,5 % van alle kinderen van minder dan vijf jaar aan chronische of acute ondervoeding.

3.2.4.3

Chronische ondervoeding van kinderen is de voornaamste oorzaak van het feit dat onderontwikkeling en armoede van generatie tot generatie worden doorgegeven. Voedselgebrek tijdens de meest kritische fasen in de lichamelijke en psychomotorische ontwikkeling van een kind heeft nadelige gevolgen voor de verstandelijke vermogens, de schoolprestaties, de productiviteit en de sociale integratie van het kind, en daardoor uiteindelijk ook voor het ontwikkelingspotentieel van de hele samenleving.

3.2.5 Onderwijs en toegang tot onderwijs

3.2.5.1

Het analfabetisme in de regio is volgens de maatstaven van de ontwikkelde landen hoog, maar de situatie verschilt van land tot land. Zo bedraagt het analfabetisme onder personen boven de 15 jaar in Argentinië, Chili, Costa Rica, Cuba en Uruguay minder dan 5 %, maar in El Salvador, Guatemala, Haïti, Honduras en Nicaragua meer dan 20 %. In de regel is het analfabetisme onder vrouwen groter dan onder mannen.

3.2.5.2

In steden is de onderwijsdeelname van 7-12-jarigen zeer hoog (meer dan 90 %, waarmee overigens niets is gezegd over de aanwezigheids- of slaagpercentages). Volgens de ECLAC(3) waren er in 2000 zo'n 15 miljoen jongeren tussen 15 en 19 jaar (op een totaal van 49 miljoen) die geen twaalf jaar naar school waren gegaan. Gezinnen met een hoog inkomen scoren veel beter dan gezinnen met een laag inkomen, met name in landen met een grotere inkomensconcentratie en een lager ontwikkelingsniveau, zoals Colombia, de Dominicaanse Republiek, Ecuador, El Salvador, Guatemala, Honduras en Nicaragua. Het verschil in onderwijsdeelname naar gelang van de hoogte van het gezinsinkomen neemt toe met de leeftijd, wat zich laat verklaren door het feit dat vele jongeren uit armere gezinnen moeten gaan werken om het gezinsinkomen aan te vullen. In de meeste landen is de onderwijsdeelname van meisjes hoger dan die van jongens (ongeacht de hoogte van het gezinsinkomen), zeker in de leeftijdscategorie 20-24 jaar.

3.2.5.3

De onderwijsproblemen in de regio zijn van drieërlei aard. Ten eerste is er de zeer geringe kwaliteit (met name van het lager en het middelbaar onderwijs) en de daarmee samenhangende problemen: slecht presterende leerlingen, lage slaagcijfers, veel vroegtijdige schoolverlaters, weinig gemotiveerde leerkrachten, slecht geëquipeerde scholen… Ten tweede is er de zeer ongelijke toegang, met grote verschillen, zowel qua onderwijsdeelname als qua schoolprestaties, tussen stad en platteland, tussen de diverse etnische bevolkingsgroepen en zelfs tussen jongens en meisjes. En ten derde is er de slechte aansluiting op de behoeften van de arbeidsmarkt, een probleem waaraan niet zozeer de arbeidsmarkt als wel de ontoereikende kwaliteit van het middelbaar onderwijs en de beroepsopleidingstelsels debet is.

3.2.6 Gezondheid en hygiëne

3.2.6.1

De levensverwachting bij geboorte schommelt tussen 59 jaar in Haïti en 77 jaar in Barbados en Costa Rica. De kindersterfte varieert van 7 per 1000 geboortes in Cuba tot 59 per 1000 geboortes in Haïti(4).

3.2.6.2

De levensverwachting bij geboorte ligt zo'n acht jaar lager dan bijvoorbeeld in Spanje en de sterftecijfers liggen nog steeds zeven keer zo hoog als in landen als Spanje of Duitsland, waaruit duidelijk blijkt dat de regio met een aanzienlijke gezondheidsachterstand kampt.

3.2.7 Sociale uitgaven en sociale bescherming

3.2.7.1

De uitgaven voor onderwijs, gezondheidszorg, sociale uitkeringen en huisvesting bedroegen in de periode 2000-2001 gemiddeld 13,8 % van het BBP (wat 1,7 procentpunten meer is dan in de periode 1996-1997). Per sector zag het resultaat er als volgt uit: onderwijs 4,2 %, gezondheidszorg 3,1 %, sociale uitkeringen 5,1 % en huisvesting en overige uitgaven 1,4 %. Per hoofd van de bevolking liggen de sociale uitgaven bijna dertig keer zo laag als in de Europese Unie.

3.2.7.2

In de jaren '90 kenden de sociale uitgaven in de regio een cyclisch verloop, met een toename in tijden van economische groei en een daling in perioden van economische crisis. Toen in 1998 de groei van het regionaal product begon af te nemen, werden de sociale uitgaven weliswaar niet teruggeschroefd, maar werd er wel een rem gezet op hun verdere toename.

3.2.7.3

Slechts een klein deel van de bevolking geniet de een of andere vorm van sociale bescherming (ouderdom, ziekte, arbeidsongeschiktheid). De overgrote meerderheid van de landen zit tussen de 10 % en de 15 % en zelfs de koplopers halen geen 50 %. Bovendien gaat de situatie er de laatste tijd nog op achteruit als gevolg van de informalisering van de economie.

3.2.7.4

De hervormingen van de afgelopen decennia - privatisering van de pensioenen en de gezondheidszorg en overschakeling van een omslagstelsel op een kapitaaldekkingsstelsel - hebben niet de verwachte resultaten opgeleverd. De sociale bescherming werd gedeeltelijk uit de overheidssfeer gehaald, waardoor de overheid een bron van inkomsten verloor. Bovendien nam de informele arbeid toe, waardoor nog méér mensen zonder sociale bescherming kwamen te zitten. Verder hebben ook de toenemende migratiebewegingen binnen de regio - een gevolg van de diverse integratieprocessen - en het ontbreken van socialebeschermingsregelingen voor deze migranten de armoede, marginalisering en sociale uitsluiting nog doen toenemen.

3.2.7.5

De Latijns-Amerikaanse en Caribische staatshoofden en regeringsleiders hebben 2004 uitgeroepen tot Latijns-Amerikaans Jaar van de Gehandicapten. Latijns-Amerika en het Caribisch gebied tellen naar schatting zo'n 45 à 65 miljoen gehandicapten. De meesten hiervan - en vaak ook hun familie - kampen met sociale uitsluiting en armoede.

3.2.8 Arbeidsmarkt

3.2.8.1

Door het terugvallen van de economische groei is de arbeidsmarktsituatie de afgelopen zes jaar aanzienlijk verslechterd. In het eerste kwartaal van 2002 steeg de werkloosheid in steden tot 9,2 %, het hoogste percentage sinds 22 jaar. Meer dan 70 % van de huishoudens is volledig afhankelijk van inkomen uit arbeid en 50 % van de huishoudens leeft op de rand van de armoede. De arbeidswetgeving bereikt steeds minder arbeidskrachten, vooral sinds de jaren '90.

3.2.8.2

Sinds 1990 bestaat er op het vlak van arbeid en werkgelegenheid een sterke tendens tot informalisering (zeven op de tien nieuwe arbeidsplaatsen zijn informele banen en het aandeel van de informele werkgelegenheid in de totale werkgelegenheid bedraagt maar liefst 46,3 %) en tot precarisering (slechts bij zes op de tien nieuwe arbeidsplaatsen in de formele sector en twee op de tien in de informele sector is er sprake van enige vorm van sociale bescherming)(5). Momenteel heeft zo'n 50,5 % van de beroepsbevolking - naar schatting 93 miljoen arbeidskrachten, d.i. 30 miljoen méér dan in 1990 - geen volwaardig werk (decent work). Deze mensen hebben ofwel géén baan, ofwel een baan in de informele sector, ofwel een formele baan met zeer slechte arbeidsomstandigheden en zonder enige sociale bescherming.

3.2.8.3

Wat de arbeidsverhoudingen betreft, kan de situatie als volgt worden geschetst: grote verschillen waar het gaat om de naleving van de fundamentele arbeidsrechten (met aan het ene uiterste landen met een op Europese standaarden gebaseerd stelsel van arbeidsverhoudingen en aan het andere uiterste landen waar jaarlijks tientallen vakbondsmensen het leven laten), zeer rudimentaire mechanismen voor collectief overleg en collectieve onderhandelingen, lage organisatiegraad bij werknemers én werkgevers (zo is slechts 14 % van de stedelijke beroepsbevolking bij een vakbond aangesloten), diepgeworteld wantrouwen en overheersing van het conflictmodel.

3.2.9 Emigratie

3.2.9.1

Een fenomeen met enorme gevolgen - zowel positieve als negatieve - voor de sociaal- economische situatie in regio is de omvangrijke emigratie. De meeste emigranten zoeken hun geluk in het noorden, d.w.z. in de Verenigde Staten en Canada, maar in het afgelopen decennium heeft ook de Europese Unie een aanzienlijke stroom immigranten uit Latijns-Amerika en het Caribisch gebied te verwerken gekregen.

3.2.9.2

Het positieve hiervan is dat deze emigranten geld overmaken naar hun land van herkomst en op die manier hun land aan buitenlandse deviezen helpen en hun arme familieleden van de nodige middelen van bestaan voorzien.

3.2.9.3

Er zijn evenwel ook tal van negatieve aspecten, niet alleen op het persoonlijke vlak (achterlaten van land en familie), maar ook op macro-economisch niveau. Om te beginnen is er het verlies van menselijk kapitaal, want emigranten behoren doorgaans tot de beter opgeleide kringen en onderscheiden zich veelal door hun grotere ondernemingszin en zin voor initiatief. Bovendien leiden langdurige emigratiebewegingen tot een zekere emigratiecultuur doordat geleidelijk aan het idee gaat postvatten dat men móet emigreren om een welvarend leven te kunnen leiden. Een en ander vertaalt zich uiteindelijk in een verlies aan economisch dynamisme en sociale ontwrichting.

3.2.10 Groei, ontwikkeling en structurele hervormingen

3.2.10.1

De economische omstandigheden in de regio zijn nog niet bevorderlijk voor een duurzame economische groei. Wel is de macro-economische stabiliteit er in een aantal landen sterk op vooruitgegaan, waarmee al één cruciale (maar niet voldoende) voorwaarde voor het bereiken van hogere en stabielere groeicijfers is vervuld.

3.2.10.2

Een van de grote knelpunten is nog steeds de sector buitenland. De Latijns-Amerikaanse en Caribische landen zijn voor hun ontwikkeling sterk afhankelijk van buitenlands kapitaal, maar de toestroom hiervan wordt sterk beïnvloed door internationale crisissen en conjunctuurschommelingen in de landen van herkomst, zodat investeringsbeslissingen in feite in het buitenland worden genomen. Ook bij het aflossen van hun buitenlandse schuld ondervinden zij hoe nadelig het is afhankelijk te zijn van het buitenland, want door de sterk schommelende rente- en aflossingskosten komen zij geregeld voor onaangename verrassingen te staan. Deze sterke afhankelijkheid van het buitenland maakt de Latijns-Amerikaanse en Caribische economieën bijzonder kwetsbaar en is een van de voornaamste oorzaken van hun gebrek aan dynamisme.

3.2.10.3

De oorzaak van deze afhankelijkheid en kwetsbaarheid moet vooral worden gezocht in de zwakke instellingen, de geringe economische diversiteit, de omvangrijke buitenlandse schuld en de beperkte eigen middelen (besparingen). Alleen door serieus werk te maken van de verdere uitbouw van hun interne markt (en zich niet te beperken tot importsubstitutie) kunnen de Latijns-Amerikaanse en Caribische landen hun economische ontwikkeling een nieuwe impuls geven.

3.2.10.4

Er moet meer vaart worden gezet achter het economische integratieproces in de regio, want grotere markten leiden tot schaalvoordelen en daarmee ook tot extra expansiemogelijkheden voor het bedrijfsleven en tot meer buitenlandse investeringen.

3.2.10.5

Kenmerkend voor de landen in deze regio is hun sterk versnipperde productieapparaat, hun omvangrijke informele economie en het feit dat vele bedrijven alleen voor de lokale markt produceren, die vaak maar weinig afzetmogelijkheden biedt en op de een of andere manier is afgeschermd van de buitenwereld. Deze bescherming kan evenwel niet zomaar worden opgeheven. Daarvoor moet eerst het productiviteitsprobleem van het lokale bedrijfsleven worden aangepakt.

3.2.10.6

Bovendien kampen deze landen met een onderontwikkelde financiële sector, waarbij onder meer de rol van financiële intermediairs nog sterk te wensen overlaat. Dit vormt een haast onoverkomelijke hinderpaal voor de ontwikkeling van kleine en zeer kleine bedrijven, die het door de gebrekkige ondernemingscultuur, het lage scholingsniveau en de juridische onzekerheid sowieso al moeilijk hebben.

3.2.10.7

Dit alles wordt nog verergerd door de ongelijke verdeling van de productiemiddelen (van grond tot fysiek en menselijk kapitaal).

3.2.10.8

Een expanderend bedrijfsleven is evenwel een conditio sine qua non voor het bereiken van een duurzame groei. Probleem is echter dat de hervormingen dreigen te verzanden door de onverschilligheid van een deel van het bedrijfsleven zelf, de ongeloofwaardigheid of discontinuïteit van de industrialisatie- of landbouwhervormingsplannen van de overheid, het gebrek aan politieke en maatschappelijke consensus over een democratisch samenlevingsproject en de tegenstand van heel wat lokale elites, die meer geïnteresseerd zijn in de verdeling van het te ontmantelen productieapparaat dan in de opbouw van een nieuw productieapparaat dat de concurrentie met buitenlandse bedrijven aankan.

3.2.10.9

In deze context is een belangrijke rol weggelegd voor de sociale economie, die kan bijdragen tot het versterken van de sociale structuur, het stimuleren van de economische ontwikkeling en het verbeteren van de sociale cohesie. De sociale economie biedt ook een uitweg in tijden van economische crisis en industriële herstructurering (overname van bedrijven in moeilijkheden door de werknemers) en vormt bovendien een efficiënt alternatief voor het stimuleren van de lokale ontwikkeling (lokale ontwikkelingscoöperaties).

3.3 Politieke context: politieke factoren die van invloed zijn op de kwaliteit van de instellingen en de mechanismen voor deelname aan het politieke leven

3.3.1

Het democratiseringsproces in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied heeft geen vooruitgang op het vlak van het sociale burgerschap met zich meegebracht (werkgelegenheid, bescherming van ouderen, zieken, gehandicapten en werklozen, onderwijs, huisvesting, gelijke kansen, veiligheid, welvaart, toegang tot nieuwe informatie- en communicatietechnologieën). Een groot deel van de bevolking kan zijn sociale grondrechten en burgerrechten niet uitoefenen doordat de overheid op een aantal essentiële terreinen ernstig te kort is geschoten (rechtvaardige verdeling van de belastingdruk, toegang tot de rechter, bescherming tegen geweld, universele socialezekerheidsstelsels, participatie van de burgers bij voor hen relevante aangelegenheden, enz.). Sommigen noemen de Latijns-Amerikaanse en Caribische landen dan ook „staten zonder staat”, waar het burgerschap op een laag pitje staat.

3.3.2

De Latijns-Amerikaanse en Caribische landen hebben een zwakke en kwetsbare sociale structuur. Zij beschikken niet over een fijnmazig netwerk van maatschappelijke organisaties en hun instellingen genereren geen dynamiserend effect. Kennelijk staan hun politieke elites nogal huiverig tegenover open instellingen en tegenover participatie van het maatschappelijk middenveld. Geloofwaardige en goed georganiseerde maatschappelijke organisaties en een efficiënte samenwerking tussen overheid en particuliere sector zijn evenwel van essentieel belang om een efficiënter cohesiebeleid te kunnen voeren.

3.3.3

Zorgen voor gelijke kansen betekent zorgen voor een adequaat sociaal beleid, d.w.z. investeren in gezondheidszorg, onderwijs, werkgelegenheid en huisvesting. Een dergelijk beleid draagt ook bij tot een rechtvaardiger inkomensverdeling en een grotere inbreng van de burger in de politieke besluitvorming, met als uiteindelijk resultaat een beter en democratischer bestuur.

3.3.4

Wat de politieke interesse van de burgers betreft, valt er een duidelijke tweespalt waar te nemen. Enerzijds stellen de burgers steeds hogere eisen aan hun democratische instituties (bevrediging van materiële behoeften), maar anderzijds neemt het opkomstpercentage bij verkiezingen steeds verder af. De politieke onverschilligheid is het grootst bij jongeren, die van geen politieke partijen, organisaties of instituten willen weten. Volgens een UNDP-rapport zou 54,7 % van de bevolking zelfs met een autoritair bewind kunnen leven als dit een einde zou maken aan de economische problemen.

3.4 Indicatoren van sociale onvrede

Voor een goed begrip van het cohesieprobleem in de regio is niet alleen een goed inzicht in de politieke en sociaal-economische context nodig, maar is het ook belangrijk dat men weet hoe de burgers tegen de problemen in de samenleving aankijken. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met fenomenen als stedelijk geweld, criminaliteit, parallelle samenlevingen en „maffiose” praktijken, want ook dát zijn uitingen van sociale onvrede.

3.4.1 Slecht functionerende instellingen

3.4.1.1

Volgens gegevens van Latinobarómetro(6) brokkelt het vertrouwen in de instellingen steeds verder af. Dit geldt tot op zekere hoogte voor het hele institutionele bestel, maar zeker voor de politieke instellingen. Deze ontwikkeling heeft ongetwijfeld nadelig gevolgen voor het dynamisme van de instellingen en voor de bereidheid van de burgers om deel te nemen aan het politieke leven.

3.4.2 Rechtsongelijkheid

3.4.2.1

Het afbrokkelen van het vertrouwen in de instellingen hangt nauw samen met de toename van de sociaal-economische ongelijkheid, maar ook met de erbarmelijke situatie op het vlak van de fundamentele politieke en burgerrechten. Zo verklaart meer dan 50 % van de geënquêteerden dat zij zich in hun oordeel over de instellingen vooral laten leiden door de vraag of deze alle burgers gelijk behandelen. Daarbij speelt niet alleen de verdeling van de welvaart een rol, maar ook de legale en illegale discriminatie van specifieke maatschappelijke of etnische minderheden - wat wellicht het succes van de steeds talrijkere groeperingen van inheemse volkeren verklaart - en het voortbestaan van misstanden als dwangarbeid en slavernij.

3.4.2.2

Hoewel alle landen in de regio de internationale mensenrechtenverdragen hebben geratificeerd, zijn mensenrechtenschendingen er nog steeds aan de orde van de dag. De schuldigen zijn echter niet langer dictatoriale regimes, maar gewelddadige bendes en groeperingen als drugssyndicaten en privé-milities (vaak nauw gelieerd met het repressieapparaat van de staat). Daarom moet er dringend een gezaghebbend en autonoom justitieapparaat komen, dat een op het gezag van de wet gebaseerd burgerschap garandeert en een einde maakt aan een van de grote tegenstrijdigheden in deze regio: er zijn wel wetten, maar ze worden niet toegepast.

3.4.3 Corruptie

3.4.3.1

Het vertrouwen van de burgers in de democratie als bestuursvorm is in de loop van de jaren '90 afgenomen(7). De consolidering van de instellingen hangt nauw samen met de acceptatie hiervan door de burgers, die op haar beurt staat of valt met de transparantie van het overheidsbestuur.

3.4.3.2

Politieke en economische corruptie - een verschijnsel waarmee nagenoeg alle landen ter wereld te kampen hebben en waarbij altijd twee partijen in het spel zijn, nl. een omgekochte en een omkopende partij - wordt als een van de grootste problemen van de regio beschouwd. Dit verklaart mede waarom de burgers zich steeds afwijzender gaan opstellen tegenover politieke partijen en de door hen gesteunde regeringen (en zelfs tegenover de democratie als zodanig), waarom populistische bewegingen zo sterk in opmars zijn en waarom een aantal economische hervormingen (incl. enkele privatiseringsmaatregelen) in het afgelopen decennium op zo veel verzet stuitten.

3.4.3.3

Corruptie en geïnstitutionaliseerde misdaad ondermijnen de ethische, juridische en sociale fundamenten van de samenleving. Het is van cruciaal belang dat het vertrouwen in de rechtsstaat en in het gezag van de wet wordt hersteld - een doelstelling die ook het onderwijs kan helpen realiseren. Verder is het voor het herstel van het vertrouwen in de politieke instellingen en het democratisch bestel - maar ook voor het opgangkomen van een duurzaam ontwikkelingsproces - van essentieel belang dat maatregelen worden genomen om de sociale ongelijkheid te verminderen (sociale bescherming, „sociale insluiting” en aandacht voor de problemen van inheemse volkeren, vrouwen en jongeren, en in het algemeen voor alle aspecten van het sociale burgerschap).

3.4.4 Geweld, criminaliteit en onveiligheid

3.4.4.1

De armoede, ongelijkheid en sociale uitsluiting blijken een gunstige voedingsbodem te vormen voor criminaliteit en geweld. Uit gegevens van de Verenigde Naties blijkt dat Latijns-Amerika en het Caribisch gebied tot de gewelddadigste regio's ter wereld behoren. Volgens een in 2000 in opdracht van de Wereldbank opgestelde studie(8) is er een nauw verband tussen economische ongelijkheid en criminaliteit. Het aantal dodelijke geweldsslachtoffers is gestegen van 8 per 100.000 inwoners in de jaren '70 tot 13 per 100.000 inwoners in de jaren '90. Koploper is Colombia met 60 (niet-politieke) moorden per 100.000 inwoners.

3.4.4.2

In grote steden is geweld schering en inslag. Deze historisch gegroeide geweldcultuur is een complex verschijnsel, dat is terug te voeren op een aantal oorzaken van sociale aard en door de economische en institutionele crisis van de afgelopen jaren steeds erger is geworden. In enkele landen is het geweld politiek geïnspireerd, maar meestal moet de oorzaak worden gezocht in de wijdverbreide drugshandel en de grote sociale ongelijkheid. Deze geweldcultuur vormt een aanzienlijke hinderpaal voor de onderlinge relaties, de democratie en de economische ontwikkeling.

3.4.4.3

De drugshandel - een belangrijke bron van onveiligheid en geweld, waarvan vooral de armere bevolkingsgroepen de dupe zijn - ondermijnt het politieke bestel, destabiliseert de economie, zorgt voor sociale spanningen, werkt corruptie in de hand, leidt tot burgeroorlogen en vergroot de sociale ongelijkheid. Het probleem van de drugshandel vereist evenwel nauwe internationale samenwerking op gebied van politie en justitie; bovendien kost het oprollen van netwerken en het vernietigen van laboratoria de betrokken landen handenvol geld.

3.4.4.3.1

De teelt van illegale gewassen - al sinds jaar en dag een heikel thema in de relaties tussen Noord en Zuid - hangt nauw samen met de schrijnende armoede in sommige plattelandsgebieden, die geen andere middelen van bestaan hebben.

3.4.4.3.2

De consumerende landen mogen de bestrijding van de productie van drugs niet aan de producerende landen overlaten, maar dienen hun deel van de verantwoordelijkheid op zich te nemen, temeer daar het witwassen van drugswinsten niet in de producerende landen maar bij hén plaatsvindt.

3.4.4.3.3

Het Comité pleit dan ook voor verdere liberalisatie - zonder afbreuk te doen aan de WTO-regels - van de handel met Andeslanden die bereid zijn maatregelen te nemen om de teelt van illegale gewassen aan banden te leggen en de overschakeling op andere gewassen te bevorderen. Het is echter tégen het besproeien van plantages vanuit de lucht, omdat deze verdelgingsmethode weinig zoden aan de dijk zet en bovendien veel sociaal en politiek geweld veroorzaakt.

3.4.4.3.4

Om de overschakeling op legale teelten te bevorderen dient aan de betrokken landbouwers financiële en technische steun te worden verleend en moet de lokale vervoersinfrastructuur worden verbeterd om de afzet van de productie op de regionale markten te vergemakkelijken.

3.4.4.4

Op vele plaatsen, en met name in de periferie van grote stedelijke agglomeraties, zijn er parallelle samenlevingen ontstaan, waar criminele bendes de dienst uitmaken. Deze blokkeren en verhinderen - met geweld - de ontwikkeling van de lokale samenleving en daarmee ook de opbouw van een democratisch bestel waarin de meeste burgers zich kunnen vinden. Dergelijke parallelle samenlevingen, die de lokale bevolking hun eigen regels opleggen, leggen een zware hypotheek op - en vormen in sommige gevallen een ernstige bedreiging voor - de democratie.

4. Oorzaken van de sociale ontwrichting in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied

4.1

De meeste landen hebben na hun onafhankelijkheid nagelaten ingrijpende sociale, economische en politieke hervormingen door te voeren. In de meeste gevallen leidde de onafhankelijkheid alleen tot een „aflossing van de wacht” bij de politieke elites, zonder noemenswaardige veranderingen op institutioneel gebied. Een groot deel van de prekapitalistische maatschappelijke en economische structuren is blijven bestaan, waardoor de regio er in economisch opzicht niet of nauwelijks op vooruit is gegaan.

4.2

Deze sociaal-economische erfenis uit de koloniale tijd, en het feit dat geen enkele hervormingspoging enig resultaat heeft opgeleverd, heeft ertoe geleid dat een kleine minderheid van de bevolking nagenoeg alle hulpbronnen in eigendom heeft (men denke b.v. aan de problematiek rond het grootgrondbezit), dat grote delen van de bevolking politiek, economisch en maatschappelijk gemarginaliseerd zijn, dat de economische opbrengsten in de zakken van de machthebbers verdwijnen (met de bekende gevolgen: corruptie en een inefficiënt bestuur), dat er nauwelijks sprake is van enige marktregulering met alle negatieve externe effecten van dien (zoals een zeer ongelijke inkomensverdeling) en dat vele steden uit hun voegen barsten (met als gevolg een toenemende informalisering van de economie en mutatis mutandis een geleidelijke inkrimping van de maatschappelijke basis voor de verdere uitbouw van de formele economie).

4.3

Sinds de dekolonisatie volgde de ene economische crisis op de andere, waarbij het ene land het er beter afbracht dan het andere. Telkens opnieuw zagen de landen in de regio hun pogingen om hun economie uit het moeras te trekken mislukken als gevolg van externe onevenwichtigheden. In Latijns-Amerika's economische geschiedenis van de afgelopen twee eeuwen kunnen grosso modo drie gemeenschappelijke fasen worden onderscheiden. In de eerste fase - die een groot deel van de 19e en de eerste decennia van de 20e eeuw bestreek - dreven de Latijns-Amerikaanse economieën voornamelijk op de winning en export van grondstoffen. In de tweede fase - die is ingegaan in de jaren '20 en '30 van de vorige eeuw en een gevolg was van de economische boom na de Eerste Wereldoorlog - schakelden de Latijns-Amerikaanse landen over op importsubstitutie en bouwden zij hun productieapparaat verder uit (een ontwikkeling die ook moet worden gezien tegen de achtergrond van de integratie van nationale economieën in de wereldeconomie). Zij kregen evenwel te kampen met grote macro-economische onevenwichtigheden (inflatie en tekorten op de betalingsbalans), waardoor zij weer vraagtekens begonnen te plaatsen bij dit naar binnen gerichte beleid. In de derde en laatste fase - die aan het eind van de jaren '70 en het begin van de jaren '80 van de vorige eeuw van start is gegaan - gooiden alle landen in de regio op aandringen van internationale instellingen (de zgn. „consensus van Washington”) het roer andermaal om. Het ene land na het andere schakelde weer over op een meer naar buiten gericht beleid, erop vertrouwend dat de markt de sociaal-economische ontwikkeling zou stimuleren.

4.4

De afgelopen decennia werden in het kader van de „consensus van Washington” ingrijpende hervormingen doorgevoerd (privatisering, liberalisering en verbetering van de macro-economische stabiliteit). Hoewel de macro-economische stabiliteit daardoor aanzienlijk is toegenomen (de hervormingen hebben een einde gemaakt aan de hoge inflatiepercentages en de monetaire instabiliteit uit het verleden), is de situatie op het vlak van de werkgelegenheid, de groei en de inkomensverdeling nog niet noemenswaardig verbeterd. Integendeel, zoals reeds gezegd is de situatie op enkele terreinen zelfs aanzienlijk verslechterd (Argentinië!).

4.5

Veel van deze hervormingen - die oorspronkelijk waren bedoeld als middel om een duurzame en rechtvaardige groei te bewerkstelligen - zijn uiteindelijk een doel op zichzelf geworden. Bovendien hebben nog tal van andere - externe - factoren nadelige gevolgen voor de sociale cohesie in de regio: de „twee maten”-politiek van de meer ontwikkelde landen in hun handel met de regio, de door de internationale financiële instellingen opgelegde structurele aanpassingsprogramma's (die de problemen in de meeste gevallen nog hebben verergerd), het ontbreken van een adequate en sluitende regeling inzake buitenlandse investeringen (wat in sommige gevallen tot misbruiken heeft geleid en niet de uitbreiding van het productieapparaat en de verbreiding van maatschappelijk verantwoord ondernemingsgedrag maar wel de uitschakeling van lokale concurrenten en het ontstaan van monopoliesituaties heeft bevorderd), de buitenlandse schuld (die sinds de jaren '60 steeds verder is toegenomen en die de betrokken landen met hun rentebetalingen dik en dubbel hebben terugbetaald), de officiële ontwikkelingshulp (die niet altijd naar zinvolle en coherente projecten gaat, maar soms alleen als „smeerolie” voor de handel of de diplomatieke betrekkingen met het betrokken land wordt gebruikt).

5. Hinderpalen op de weg naar een betere sociale cohesie

5.1

Uit het voorgaande blijkt dat een vijftal hinderpalen het streven naar een betere sociale cohesie doorkruisen.

5.2

Tekortschietende overheid. De overheid schiet ernstig tekort als verdedigster van het algemeen belang en het algemeen welzijn, als hoedster van de markteconomie en het „sociaal pact” tussen werkgevers en werknemers, en als instrument voor het instandhouden en versterken van de sociale cohesie - een taak die alleen zij kan vervullen aangezien het maatschappelijk middenveld er niet de middelen voor heeft. Anders dan in de meer ontwikkelde delen van de wereld heeft de overheid in de Latijns-Amerikaanse en Caribische landen zich niet ingezet voor de uitbouw en modernisering van het economisch bestel en de sociale bescherming. Afhankelijk van de historische context en de specifieke omstandigheden in ieder land diende zij vooral de zelfzuchtige belangen van bepaalde bevolkingsgroepen, terwijl de overheid in de meeste ontwikkelde landen zich bezighoudt met het in goede banen leiden van de markteconomie, het bemiddelen in sociale conflicten en het stimuleren van de economie door middel van een flankerend sociaal-economisch micro- en macrobeleid. De zwakte van de overheid heeft in vele gevallen de totstandkoming en zeker de uitvoering van een doelgericht cohesiebeleid belemmerd.

5.3

Sociale ongelijkheid. De sociale ongelijkheid in de regio is niet zomaar een kwestie van cijfers (in casu statistieken over de verdeling van de welvaart), maar vormt een ernstige belemmering voor de sociale en economische mobiliteit van de bevolking. Door het ontbreken van mechanismen voor het doorbreken van het voor deze landen kenmerkende sociale determinisme komt er geen beweging in de traditionele „schotten” tussen de verschillende sociale klassen en bevolkingsgroepen, waardoor democratische participatievormen niet of nauwelijks aanslaan.

5.4

Zwak maatschappelijk middenveld. De instelling van democratische instituties en de invoering van een markteconomie leiden niet automatisch tot meer economische ontwikkeling en meer sociale cohesie. Dit doel kan alleen worden bereikt als ook de samenleving wordt hervormd, een eind wordt gemaakt aan extreme armoede en uitsluiting, een gelijkekansenbeleid wordt gevoerd en de toegang tot essentiële diensten als gezondheidszorg en onderwijs wordt vergemakkelijkt. Dit alles kan echter niet worden opgelegd, noch van binnenuit noch van buitenaf. Ieder land dient zijn eigen verantwoordelijkheid op zich te nemen, wat alleen mogelijk is als de samenleving via de geëigende kanalen - politieke partijen, werkgeversorganisaties, vakbonden en andere maatschappelijke organisaties - permanent bij de besluitvorming wordt betrokken. Een evenwichtiger en rechtvaardiger verdeling van de welvaart - conditio sine qua non om tot een betere cohesie te komen - vereist een deling van de macht, en dit vereist op zijn beurt een versterking van het maatschappelijk middenveld. De zwakte van het maatschappelijk middenveld vertaalt zich in zwakke economische prestaties doordat het gebrek aan cohesie nadelige gevolgen heeft voor de juridische en politieke stabiliteit die iedere economische institutie nodig heeft om goed te kunnen functioneren.

5.5

Onevenwichtigheden in het kader van het globalisatieproces. De Latijns-Amerikaanse en Caribische economieën zijn bijzonder kwetsbaar voor wat buiten hun eigen grenzen gebeurt. Sommige landen hebben hun integratie in het economische globalisatieproces moeten bekopen met een afname van hun relatieve economische efficiëntie en een verzwakking van hun internationale concurrentiepositie. Volgens de theorie van de „cumulatieve causatie” van de Zweedse econoom en Nobelprijswinnaar Myrdal leidt dit tot een sneeuwbaleffect, met name in de neerwaartse fasen van de internationale economische cyclus. Dit fenomeen maakt het voor de betrokken landen onmogelijk om hun economische en sociale cohesie te versterken.

5.6

Destabiliserend effect van structuurmaatregelen. Het structuurbeleid dat de Latijns-Amerikaanse en Caribische landen de afgelopen decennia hebben gevoerd - in vele gevallen onder druk van internationale organisaties - heeft een aantal aloude problemen nog aangescherpt, o.m. op het vlak van de sociale cohesie.

6. Potentiële cohesiebevorderende factoren

6.1

In het licht van de hierboven geschetste handicaps en van Europa's eigen ervaringen worden in het onderstaande een aantal factoren op een rijtje gezet die de sociale cohesie in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied kunnen helpen versterken.

6.2 Overheid, instellingen en politiek

6.2.1

Van sociale cohesie kan geen sprake zijn als niet bij wet gelijkheid van rechten voor alle burgers wordt gegarandeerd, als deze rechten niet juridisch afdwingbaar zijn en als geen sociaal-economische programma's worden opgezet om de desbetreffende regelgeving in praktijk te brengen.

6.2.2

Een moderne staat kan zich niet van zijn taak kwijten als hij niet over een adequaat, rechtvaardig en efficiënt belastingstelsel beschikt. Een van de grootste problemen van de Latijns-Amerikaanse en Caribische landen is de inefficiëntie van hun belastingstelsels (inefficiënte innings- en controlesystemen, voorkeur voor indirecte belastingen, geringe belastingdruk, omvangrijke belastingontduiking…). Belastinghervormingen zullen waarschijnlijk de nodige weerstand oproepen in kringen die totnogtoe weinig of geen belasting over hun economische activiteiten betaalden, maar zonder hervorming van het belastingstelsel is er geen verbetering van de sociale cohesie mogelijk.

6.2.3

Verder dient de overheid specifieke maatregelen te nemen om onmiskenbare gevallen van sociale ongelijkheid uit de wereld helpen, de welvaart beter te verdelen, alle burgers gelijke kansen te geven en sociale uitsluiting tegen te gaan. Daarom moet onverwijld werk worden gemaakt van de invoering van adequate universele socialezekerheidsstelsels. Socialezekerheidsstelsels zijn in de meeste landen in de regio een nog onbekend verschijnsel en waar ze al bestaan, vertonen ze grote leemten of gelden ze niet voor álle burgers.

6.2.3.1

Voor het bereiken van een goede sociale cohesie is het niet voldoende actieplannen tegen sociale uitsluiting op te stellen, maar moeten ook socialezekerheidsregelingen worden ingevoerd die de hele bevolking beschermen tegen - o.m. - ziekte en ouderdom. Zo moet dringend iets worden gedaan aan de schrijnende ongelijkheid tussen ouderen en de rest van de bevolking. In vele gevallen leven ouderen op de rand van de armoede en/of sociale uitsluiting. Om een redelijke mate van sociale cohesie te bereiken, is het absoluut noodzakelijk dat de overheid voor adequate universele - via een omslagstelsel te financieren - pensioenregelingen zorgt. Naast deze universele regelingen kunnen eventueel ook nog aanvullende pensioenvoorzieningen blijven bestaan.

6.2.3.2

Bovendien moet, mede in het licht van de ervaringen in enkele Europese landen, worden bekeken op welke manier de werkingssfeer van de socialezekerheidsregelingen kan worden uitgebreid tot zelfstandigen, schijnzelfstandigen en zwartwerkers - drie categorieën die in de Latijns-Amerikaanse en Caribische landen sterk vertegenwoordigd zijn.

6.2.3.3

Ook een betere gezondheidszorg zou de sociale cohesie in de regio aanzienlijk ten goede komen. Wat dit betreft heeft de ervaring in Europa geleerd dat de sociale cohesie meer gebaat is bij overheidsregelingen dan bij particuliere verzekeringen. Op basis van het herverdelingsprincipe gefinancierde overheidsregelingen blijken niet alleen goedkoper te zijn, maar ook méér mensen te bereiken en bijgevolg een efficiënter middel te zijn om de cohesie te versterken.

6.2.3.4

Sinds de jaren '90 lopen in een aantal Latijns-Amerikaanse en Caribische landen overheidsprogramma's die de zwakste bevolkingsgroepen moeten helpen in hun basisbehoeften te voorzien. Aan deze programma's zijn bepaalde voorwaarden of tegenprestaties verbonden (regelmatig schoolbezoek bij onderwijsprogramma's, vaccinaties en voorlichting over voedselhygiëne bij voedselprogramma's…). Deze door de centrale overheid opgezette en beheerde programma's hebben een aanzienlijke impact op de inkomensverdeling, het schoolbezoek en de volksgezondheid. In een aantal landen heeft de overheid ook initiatieven genomen om de toegang tot krediet te vergemakkelijken. Zo werden in Brazilië smart cards uitgedeeld om de toegang tot door de staat gewaarborgde microkredieten te vergemakkelijken. De Europese Unie zou in het kader van een strategie ter bevordering van de sociale cohesie in Latijns-Amerika en het Caribische gebied ook dergelijke innoverende initiatieven moeten ondersteunen.

6.2.3.5

Belangrijke prioriteiten zijn ook het wegwerken van lacunes in de sociale bescherming van officieel geregistreerde werknemers, de geleidelijke uitbreiding van de werkingssfeer van de socialebeschermingsstelsels tot werknemers in het informele circuit, de uitbouw van de sociale bescherming van immigranten en het uit de wereld helpen van enkele fundamentele oorzaken van kindersterfte.

6.2.3.6

Enkele in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied gelegen EU-regio's krijgen van de Unie structurele steun, met name voor het uitbouwen van hun basisinfrastructuur. Toch halen deze regio's qua sociale cohesie niet het niveau van de Europese regio's. Bovendien brengt hun slechte integratie in de rest van Latijns-Amerika en het Caribisch gebied economische problemen met zich mee, die nog worden verergerd door het feit dat zij in een aantal cruciale sectoren, zoals landbouw of toerisme, moeten opboksen tegen de concurrentie van de ACS-landen, die met de Unie preferentiële akkoorden hebben gesloten en ook nog eens minder hoge productiekosten hebben. Daarom dienen ook de nieuwe financiële vooruitzichten van de Unie in specifieke steunmaatregelen ten behoeve van ultraperifere regio's in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied te voorzien.

6.3 Infrastructuur, onderzoek en ontwikkeling

6.3.1

Van cruciaal belang zijn ook goede infrastructuurvoorzieningen (in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied betekent dit met name een goede communicatie- en vervoersinfrastructuur en een degelijke energie- en drinkwatervoorziening, waarbij ook duidelijke afspraken moeten worden gemaakt met betrekking tot duurzaamheid en onderhoud). Een goede infrastructuur is van fundamenteel belang voor de economische ontwikkeling in het algemeen, voor de toename van productie en handel en voor het bereiken van een hogere productiviteit. Wat dit laatste betreft zijn nog twee andere factoren van belang, nl. het technologiegehalte van de productieprocessen (dat in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied beslist moet worden verhoogd) en de opleiding van alle deelnemers aan het productieproces.

6.3.2

Nu de Latijns-Amerikaanse en Caribische landen integratie in de wereldeconomie hoog in het vaandel hebben geschreven, moeten overheid en particuliere sector alles in het werk stellen om hun land mee op te stuwen in het proces van technologische vooruitgang en het in staat te stellen om niet alleen zijn achterstand ten opzichte van de meer ontwikkelde landen in te halen, maar zich zelfs bij de koplopers te voegen en voor een eigen toegevoegde waarde te zorgen.

6.3.3

Hiertoe is het van essentieel belang dat de mogelijkheden op het gebied van permanente opleiding, zowel in het beroepsopleidingsstelsel als in het universitaire onderwijs, worden verruimd. Hier ligt een belangrijke rol voor de Europese Unie, die heel wat kennis en kunde in huis heeft op het vlak van de beroepsopleidingsproblematiek, de erkenning van diploma's en het uitbouwen van een adequate onderwijsinfrastructuur.

6.4 Onderwijs

6.4.1

Onderwijs is een sleutelelement bij het wegwerken van obstakels voor het sociaal-economische ontwikkelingsproces en van tekortkomingen op gebieden als gelijke kansen en sociale mobiliteit. In Latijns-Amerika en het Caribisch gebied is dat echter niet het geval. Als gevolg van de reeds genoemde problemen (slechte kwaliteit, ongelijke toegang, slechte aansluiting op de arbeidsmarkt) leidt het onderwijs er niet tot vooruitgang, sociale mobiliteit en meer gelijkheid, maar juist tot nog méér sociale ongelijkheid. Het Comité ziet hier dan ook een belangrijke taak weggelegd voor de overheid (wat evenwel niet betekent dat de particuliere sector geen nuttige bijdrage kan leveren): de overheid dient ervoor te zorgen dat élk kind goed basisonderwijs kan volgen, dat alle jongeren zonder uitzondering toegang hebben tot hoger onderwijs, dat het onderwijs beter aansluit op de behoeften van de arbeidsmarkt, dat iedereen zijn capaciteiten verder kan ontwikkelen en dat de overgang naar de kennismaatschappij geen nieuwe vormen van uitsluiting creëert.

6.5 Productieapparaat en -dynamiek

6.5.1

Een goede sociale cohesie vereist een efficiënt productieapparaat, dat in staat is alle burgers aan werk en inkomen te helpen. Daarom moet ook bijzondere aandacht worden geschonken aan de situatie van het lokale en regionale bedrijfsleven. Kenmerkend voor de Latijns-Amerikaanse en Caribische landen is het grote aantal kleine bedrijven. Het gaat daarbij vaak om informele bedrijven die geen rol van betekenis spelen op de nationale markt en daardoor maar weinig groeimogelijkheden hebben.

6.5.2

De groei van de informele economie is in de eerste plaats een gevolg van het onvermogen van de overheid om de markten op een adequate manier te reguleren en zo de kans te geven zich uit te breiden. In de meeste gevallen wijst een uitgebreide informele economie niet zozeer op een aanzienlijk groeipotentieel als wel op het onvermogen van de formele economie om voldoende volwaardige banen te scheppen.

6.5.3

Net als de Latijns-Amerikaanse staatshoofden en regeringsleiders(9) ziet het Comité een belangrijke rol weggelegd voor de sociale economie (coöperaties, onderlinge waarborgmaatschappijen e.d.), een sector die in verscheidene EU-lidstaten een cruciale plaats inneemt in het sociaal-economische bestel. In Latijns-Amerika en het Caribisch gebied kan de sociale economie, als alternatief voor de informele sector, een aanzienlijke bijdrage leveren aan de economische ontwikkeling, de werkgelegenheid, de sociale integratie en de deelname van de bevolking aan het productieproces.

6.5.4

Gebrek aan kapitaal is een van de grootste problemen van het bedrijfsleven in de regio. Niet alleen de geringe besparingen maar ook de inefficiënte krediet- en leningsmechanismen bemoeilijken en beperken de toegang tot kapitaal, met name voor kleine en middelgrote bedrijven (zo'n 80 % van de bedrijven zijn kleine of microbedrijven), zelfstandigen, coöperaties enz. Daarom moet een microkredietsysteem worden opgezet en moeten kleine ondernemers en zelfstandigen worden geholpen bij het verbeteren van hun bedrijfsvoering.

6.5.5

In vele landen speelt de primaire sector nog steeds een belangrijke rol, ook al verleent de overheid zowel verticale als horizontale steun om de industriële ontwikkeling te bevorderen. Deze sector staat dan ook centraal in de hervormingen die deze landen hebben gepland om hun sociaal-economische ontwikkeling te stimuleren. Zo worden in de landbouwsector - in vele landen een belangrijke bron van deviezen - hervormingen doorgevoerd om de productiviteit te verhogen. Er moet echter ook dringend iets worden gedaan aan de sociale conflicten die de plattelandsgebieden in de regio al sinds jaar en dag teisteren. Hoe de maatregelen ook worden vormgegeven en uitgevoerd (ieder land heeft daarover zo zijn eigen ideeën), één ding is duidelijk: er moeten absoluut maatregelen worden genomen om een einde te maken aan het armoedige bestaan van de miljoenen landbouwers en dagloners en om de landbouwsector aan meer geld te helpen en in staat te stellen zijn productiviteit te verhogen - stuk voor stuk maatregelen die de economische en sociale cohesie ten goede komen.

6.5.6

Van cruciaal belang voor de sociaal-economische ontwikkeling van de regio zijn de diverse economische integratieprocessen die in de loop der jaren op gang zijn gekomen. Was het aanvankelijk vooral de bedoeling de onderlinge handel de liberaliseren, de laatste tijd gaan er ook steeds meer stemmen op om compensatie- en solidariteitsmechanismen in het leven te roepen, naar het voorbeeld van de structuurfondsen in de Europese Unie. Zo zijn er sinds kort plannen voor het introduceren van dergelijke mechanismen in de Mercosur, in de Andesgemeenschap en tussen deze beide subregionale samenwerkingsverbanden onderling. Deze samenwerkingsinitiatieven bieden de betrokken landen ook de mogelijkheid hun economieën te diversifiëren en concurrerender te maken en buitenlandse investeringen aan te trekken.

6.6 Omvang en kwaliteit van de werkgelegenheid

6.6.1

In de meeste landen beschouwt de bevolking de hoge werkloosheid als een van de grootste problemen waarmee hun land te kampen heeft (Argentinië, Colombia, Ecuador, Jamaica…). Een specifiek probleem, waar álle landen in de regio mee te kampen hebben, is het grote aantal mensen dat onregelmatig werk heeft. De omvang van dit probleem is ronduit alarmerend en neemt nog steeds toe. Overheid en sociale partners dienen absoluut, en zo spoedig mogelijk, het nodige te doen om méér mensen aan volwaardig werk te helpen.

6.6.2

Dit doel - het scheppen van méér en betere banen - kan alleen worden bereikt via ingrijpende en in overleg met de sociale partners doorgevoerde wijzigingen in de werking van de arbeidsmarkt. Vele landen hebben in het verleden al hervormingen doorgevoerd, maar méér en betere banen hebben deze, in tegenstelling tot wat was aangekondigd, niet opgeleverd. In vele gevallen is de situatie zelfs nog verslechterd, zoals blijkt uit de enorme omvang van de informele werkgelegenheid.

6.6.3

Willen de Latijns-Amerikaanse en Caribische landen de kwantiteit en kwaliteit van de werkgelegenheid werkelijk verbeteren, dan moeten zij dringend een aantal structurele maatregelen nemen. Te denken valt met name aan macro-economische maatregelen om het enorme gebrek aan financieel-economische stabiliteit terug te dringen, verbetering van de efficiëntie van de diensten voor arbeidsbemiddeling, betere afstemming van het onderwijs op de situatie op de arbeidsmarkt, invoering van adequate voorzieningen voor de bescherming van werknemers tegen inkomensverlies ten gevolge van onregelmatig werk, verbetering van de opleiding van de beroepsbevolking, striktere toepassing van de arbeidswetgeving en stimulering van collectief overleg en collectieve onderhandelingen.

6.7 Arbeidsrechten en sociale dialoog

6.7.1

Voormalig Commissievoorzitter Jacques Delors heeft het Europese sociale model omschreven als een combinatie van staat en markt, van particulier initiatief en collectieve rechten, en van bedrijfsleven en vakbeweging. Europa's democratische stelsels van arbeidsverhoudingen waren - en zijn nog steeds - een van de voornaamste pijlers van Europa's economische concurrentievermogen en sociale cohesie.

6.7.2

De voornaamste kenmerken van deze stelsels zijn: respect voor de fundamentele rechten van werknemers (als neergelegd in de conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie), behartiging van werkgevers- en werknemersbelangen door representatieve organisaties, collectief overleg op verschillende niveaus, tripartiet overleg over specifieke sociaal-economische beleidsaspecten (van geplande nieuwe wetgeving tot „inkomenspacten”) en werknemersparticipatie in ondernemingen en maatschappelijke instellingen (sociale zekerheid, beroepsopleiding, enz.).

6.7.3

Het ontbreken van werkelijk democratische stelsels van arbeidsverhoudingen is in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied een van de voornaamste hinderpalen op de weg naar meer sociale cohesie.

6.7.4

De Commissie heeft in juli 2001 een groenboek onder de titel „De bevordering van een Europees kader voor de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven” uitgebracht, dat aansluit bij een aantal eerdere initiatieven, zoals o.m. de „Tripartiete principeverklaring inzake multinationale ondernemingen en sociaal beleid” van de Internationale Arbeidsorganisatie.

6.7.5

In dit groenboek worden enkele criteria aangegeven waaraan bedrijfsactiviteiten moeten voldoen om van maatschappelijk verantwoord ondernemen te kunnen spreken: vrijwilligheid (bedrijven dienen dus méér te doen dan wat de wet hen oplegt), blijvendheid (het moet gaan om de introductie van een nieuwe vorm van bedrijfsvoering en niet om een incidenteel initiatief), inspraak van alle betrokken partijen (zowel binnen als buiten het bedrijf) en transparantie (duidelijke informatie over de desbetreffende activiteit).

6.7.6

Het komt erop aan deze criteria zoveel mogelijk onder de aandacht te brengen om alle Latijns-Amerikaanse en Caribische vestigingen van multinationale ondernemingen, en met name van Europese ondernemingen, ertoe te bewegen vrijwillig het goede voorbeeld te geven en op die manier de ontwikkeling van democratische stelsels van arbeidsverhoudingen en van een cultuur van maatschappelijk verantwoord ondernemen (en dus van respect voor de rechten van werknemers en voor het milieu) te bevorderen.

6.8 Versterking van het maatschappelijk middenveld en zijn organisaties

6.8.1

Democratie, menselijke ontwikkeling en goed bestuur zijn ondenkbaar zonder inspraak van het maatschappelijk middenveld, want maatschappelijke organisaties dienen het algemene belang, verhogen de efficiëntie van het overheidsbeleid en stellen de burgers in staat indirect controle uit te oefenen op de overheid en zowel in de publieke als in de particuliere sfeer een stem in het kapittel te krijgen. Participatie van maatschappelijk middenveld is dus een voorwaarde voor goed democratisch bestuur.

6.8.2

Volgens Latinobarómetro is een van de opvallendste kenmerken van de Latijns-Amerikaanse cultuur het geringe onderlinge vertrouwen tussen de burgers. Wie de sociale cohesie in deze regio wil bevorderen, moet dus eerst maatregelen nemen om het onderlinge vertrouwen en daarmee ook het draagvlak voor beleid te versterken. Het opzetten van collectieve projecten kan daar aanzienlijk toe bijdragen.

6.8.3

Alleen met sterke, representatieve, onafhankelijke en onderhandelingsbekwame sociaal-economische organisaties is een vruchtbare sociale en burgerdialoog - voorwaarde voor een succesvol ontwikkelingsproces - mogelijk.

6.8.4

In de Europese Unie speelt het maatschappelijk middenveld al sinds jaar en dag een actieve rol in het maatschappelijk leven, en wel via politieke partijen, via het overleg tussen de sociale partners (met name in het kader van Sociaal-Economische Raden) en via de inschakeling van vertegenwoordigers van de sociale partners in de diverse maatschappelijke instituties op sectoraal én sectoroverkoepelend niveau (waarbij niet alleen valt te denken aan de sociale dialoog, maar ook aan de rol van de sociale partners op andere terreinen, zoals sociale zekerheid, arbeidsbemiddeling, opleiding…).

6.8.5

Ook de wettelijke erkenning van het verenigingswezen (en met name van de rol van de sinds enkele jaren als paddestoelen uit de grond schietende ngo's) is de participatie van het maatschappelijk middenveld, de dialoog met specifieke belangengroeperingen en sinds kort ook de ontwikkeling van de burgerdialoog aanzienlijk ten goede gekomen.

6.8.6

Vooral het lokale niveau is een vruchtbare voedingsbodem voor de participatie van het maatschappelijk middenveld en de wisselwerking tussen de sociale en de burgerdialoog gebleken.

7. Gevolgen van de betrekkingen met de Europese Unie voor de sociale cohesie in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied

7.1

Het Comité heeft al verscheidene adviezen over de betrekkingen met Latijns-Amerika en het Caribisch gebied opgesteld (over de betrekkingen met deze regio in het algemeen - o.m. tegen de achtergrond van de geplande pan-Amerikaanse vrijhandelszone - en over de betrekkingen met de Mercosur en met Chili en Mexico) en heeft daarin ook de sociale dimensie van de betrekkingen met deze regio onder de loep genomen.

7.2 Uitbreiding en stroomlijning van de betrekkingen

7.2.1

Het Comité is van oordeel dat de Europese Unie de sociale cohesie in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied aanzienlijk kan bevorderen door op bepaalde terreinen nauwer met deze regio te gaan samenwerken. De Unie heeft onlangs met de Midden-Amerikaanse landen en de landen van de Andesgemeenschap associatieovereenkomsten gesloten en ook voor de onderhandelingen met de Mercosur zijn inmiddels een tijdschema en een einddatum vastgelegd.

7.2.2

Het Comité heeft er altijd op aangedrongen de onderhandelingen met de Mercosur zo snel mogelijk af te ronden en zeker niet het resultaat van de WTO-onderhandelingen af te wachten (door het mislukken van de Conferentie van Cancún zitten deze trouwens in een impasse). Het heeft ook steeds gepleit voor een evenwichtige en voor alle partijen aanvaardbare overeenkomst waarin ook de landbouw- en de dienstenproblematiek wordt geregeld.

7.2.3

De economische betrekkingen tussen de Unie en haar Latijns-Amerikaanse en Caribische partners zijn momenteel allesbehalve evenwichtig. Zo vertoont de handelsbalans van de Latijns-Amerikaanse en Caribische landen met de Unie de laatste tijd een aanzienlijk tekort, dat nog steeds groter wordt. Door een overeenkomst te sluiten met de Mercosur en nauwer te gaan samenwerken met de Andesgemeenschap en de Midden-Amerikaanse Gemeenschappelijke Markt kan de Unie ervoor zorgen dat er weer wat meer evenwicht in haar economische betrekkingen met Latijns-Amerika en het Caribisch gebied komt.

7.2.4

Wil de biregionale strategische alliantie - zoals bepleit door de staatshoofden en regeringsleiders tijdens hun bijeenkomsten in Rio en Madrid - werkelijk iets om het lijf hebben, dan moet er onverwijld een gemeenschappelijke agenda worden vastgelegd, zodat zo spoedig mogelijk kan worden onderhandeld over de sluiting van een biregionale associatieovereenkomst.

7.2.5

De betrekkingen tussen beide regio's worden voornamelijk vormgegeven via verdragen en topconferenties. Om de bepleite gemeenschappelijke agenda op een efficiënte manier te kunnen uitvoeren, zouden de betrekkingen tussen beide regio's een meer gestructureerd karakter moeten hebben. Er bestaat momenteel al een Interparlementaire Conferentie en een (in Brussel gevestigd) Permanent Secretariaat, maar het Comité pleit, mede met het oog op de beoogde strategische alliantie, voor een meer permanente en flexibele structuur.

7.2.6

De Unie dient op álle terreinen van haar Latijns-Amerikabeleid (ontwikkelingshulp en -samenwerking, maar ook handel, technologische samenwerking, politieke dialoog, samenwerking op het gebied van onderwijs en cultuur,…) ook terdege aandacht te schenken aan de cohesieproblematiek.

7.2.7

Ten slotte wijst het Comité erop dat de betrekkingen met Latijns-Amerika en het Caribisch gebied niet om handel alléén gaan, maar de Unie ook de kans geven om haar positie op het internationale toneel te verstevigen, de onderlinge integratie van de Latijns-Amerikaanse en Caribische landen te ondersteunen - wat, in tegenstelling tot hun integratie in de FTAA, hun internationale onderhandelingspositie ten goede zou komen - en een bijdrage te leveren aan de totstandkoming van een nieuwe internationale economische orde en een mondiale governance van het globaliseringproces. Wat dit laatste betreft ziet het Comité alleen heil in een multilaterale aanpak, op basis van het internationale recht en met voldoende aandacht voor de bescherming van het milieu, het behoud van de vrede en het verkleinen van de kloof tussen Noord en Zuid.

7.3 Versterking en inschakeling van het maatschappelijk middenveld

7.3.1

De samenwerking met Latijns-Amerika en het Caribisch gebied is van groot belang voor het uiteindelijke resultaat van de integratieprocessen in deze regio. De Unie dient haar Latijns-Amerikaanse en Caribische partners te helpen hun onderlinge integratie vorm te geven op de manier zoals dat in de Unie zelf is gebeurd: totstandbrenging van één grote interne markt (ter bevordering van de economische ontwikkeling) gecombineerd met de invoering van solidariteitsmechanismen en sociale normen (ter bevordering van de sociale cohesie).

7.3.2

Het Comité pleit ervoor om in de hele regio projecten ter versterking van de sociale dimensie van integratieprocessen - naar het voorbeeld van het sociale en werkgelegenheidsproject van de Mercosur - en ter ondersteuning van Sociaal-Economische Raden en soortgelijke organisaties te financieren.

7.3.3

Verder is het van oordeel dat alle overeenkomsten met landen of regionale groeperingen in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied dienen te voorzien in de oprichting van speciale overlegorganen - te vergelijken met de „gemengde raadgevende comités” in het kader van de betrekkingen met de Midden- en Oost-Europese landen - om ook vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld bij de uitvoering van de overeenkomsten te kunnen betrekken. Met het oog daarop dient de Unie er bij haar Latijns-Amerikaanse en Caribische partners op aan te dringen specifieke organen voor overleg met het maatschappelijk middenveld op te richten of, waar deze al bestaan, te versterken.

7.3.4

Verder dient de Unie directe contacten tussen vertegenwoordigers van maatschappelijke en beroepsorganisaties uit beide regio's te bevorderen. Op die manier kan zij haar eigen ervaringen gemakkelijker aan haar Latijns-Amerikaanse en Caribische partners doorgeven, bevordert zij de economische, politieke, sociale en culturele uitwisselingen tussen beide regio's en versterkt zij de positie van de Latijns-Amerikaanse en Caribische middenveldorganisaties. Er bestaan momenteel al enkele overlegfora (Werkgeversforum EU-Mercosur, NGO-forum EU-Midden-Amerika, Vakbondsforum EU-Mercosur). Dergelijke overlegorganen zouden ook op andere terreinen, zoals de sociale economie en de landbouw, in het leven moet worden geroepen.

7.3.5

Voorts pleit het Comité ervoor dat de Unie een speciale begrotingspost ter ondersteuning van Latijns-Amerikaanse en Caribische middenveldorganisaties - vakbonden, werkgeversorganisaties… - instelt zoals zij dat eerder al heeft gedaan om de stedelijke ontwikkeling en de uitwisseling van technologieën of opleiders te bevorderen.

7.3.6

In dit verband ziet het Comité een rol weggelegd voor de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds. Deze zouden zich samen met het Comité, met andere EU-instellingen en met de Internationale Arbeidsorganisatie moeten inzetten om de positie van de sociale partners en andere maatschappelijke organisaties in de regio te verstevigen.

7.3.7

Ten slotte is het van essentieel belang dat in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied een modern stelsel van arbeidsverhoudingen wordt uitgebouwd, want dit bevordert het sociaal overleg, wat op zijn beurt resulteert in meer productieve investeringen, meer volwaardig werk, meer respect voor de werknemersrechten, een stabieler ondernemingsklimaat, hervormingen van het productieapparaat en een betere inkomensverdeling. Europese organisaties en instellingen, en met name vakbonden en werkgeversorganisaties, kunnen de Latijns-Amerikaanse en Caribische landen helpen bij het versterken van de positie van hun sociale partners, bij het instellen van adequate onderhandelingsmechanismen, het uitwerken van procedures voor het oplossen van conflicten, de invoering van inspraakprocedures in ondernemingen en de totstandbrenging van procedures voor overleg tussen de diverse geledingen van het maatschappelijk middenveld.

7.4 Productieve investeringen en maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen

7.4.1

De Unie is een van de belangrijkste investeerders in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied. De stroom directe investeringen vanuit EU-lidstaten neemt gestaag toe en is voor deze regio gaandeweg de belangrijkste bron van buitenlands kapitaal geworden. Beide regio's moeten er samen voor zorgen dat het investeringsklimaat - zowel nationaal als internationaal - voldoende aantrekkelijk blijft om Latijns-Amerika en het Caribisch gebied steeds een adequate en voldoende grote instroom van buitenlands kapitaal te garanderen. Het Comité pleit ervoor dat het Europese bedrijfsleven zich, met de steun van de Europese en nationale overheden, actief inzet om de economische betrekkingen met deze regio verder uit te bouwen en op die manier de sociaal-economische ontwikkeling van de Latijns-Amerikaanse en Caribische landen te stimuleren - een doelstelling die zonder de medewerking van het Europese bedrijfsleven niet te realiseren is.

7.4.2

Belangrijk is ook dat financiële steun wordt verleend om het midden- en kleinbedrijf in de regio verder uit te bouwen, en met name om kleine en middelgrote bedrijven gemakkelijker aan het benodigde fysieke, technologische en menselijke kapitaal te helpen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de instelling van een „MKB-fonds voor Latijns-Amerika en het Caribisch gebied”, te voeden met bijdragen van de lidstaten én van de Unie zelf.

7.4.3

Het Comité pleit niet alleen voor méér Europese investeringen in deze regio, maar dringt er ook op aan dat vestigingen van Europese bedrijven zich sterker committeren aan de beginselen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen en zichzelf op vrijwillige basis regels opleggen die verder gaan dan de desbetreffende nationale wetten of overeenkomsten en dan de fundamentele arbeidsnormen van de Internationale Arbeidsorganisatie. Dit zou een belangrijke stap zijn op weg naar de totstandkoming van een democratisch stelsel van arbeidsverhoudingen.

7.4.4

Ten slotte wijst het Comité er nog op dat het opstellen van een - op vrijwillige basis na te leven - Handvest inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen ten behoeve van Latijns-Amerikaanse en Caribische bedrijven, en met name vestigingen van Europese bedrijven in deze regio, de sociale dialoog en de inachtneming van milieunormen, en daarmee ook de sociale cohesie, aanzienlijk zou bevorderen.

7.5 Immigratie

7.5.1

De migratiebewegingen vanuit Latijns-Amerika en het Caribisch gebied naar de Unie zijn de afgelopen jaren fors toegenomen. De Unie kan de sociale cohesie in de regio helpen versterken door met haar Latijns-Amerikaanse en Caribische partners overeenkomsten te sluiten die de legale immigratie en integratie van ingezetenen uit deze landen in de Unie vergemakkelijken en het tevens mogelijk maken een gezamenlijk ontwikkelingsbeleid op poten te zetten (met onderwijs- en opleidingsprogramma's, programma's ter ondersteuning van geschoolde kandidaat-ondernemers, programma's om het sparen te bevorderen, programma's ten behoeve van teruggekeerde migranten enz.).

7.6 Officiële ontwikkelingshulp

7.6.1

Het Comité sluit zich aan bij het pleidooi van het Europees Parlement voor de instelling van een biregionaal solidariteitsfonds voor de financiering van programma's op gebieden als gezondheidszorg, onderwijs, bestrijding van extreme armoede enz., en dringt erop aan dat hiervoor voldoende middelen worden uitgetrokken. Verder pleit het ervoor dat de Unie en de lidstaten hun officiële ontwikkelingshulp aan de regio opvoeren en hun beleid op dit vlak herijken en beter coördineren met dat van andere regionale of internationale financiële instanties.

7.6.2

Zoals reeds gezegd is het Comité van oordeel dat de cohesieproblematiek bij álle contacten en álle vormen van samenwerking met Latijns-Amerika en het Caribisch gebied (handel, technologie, bedrijfsleven, onderwijs...) centraal dient te staan. Dit betekent evenwel niet dat de traditionele ontwikkelingshulp en -samenwerking heeft afgedaan. De Unie moet de armste landen zoveel mogelijk bijstaan in hun strijd tegen de armoede, niet alleen door hen te helpen bij het uitstippelen van een adequate strategie, maar ook door de hulp van de diverse donoren, en zeker die vanuit de Unie, te coördineren en erop toe te zien dat de ontvangen steun daadwerkelijk voor het bestrijden van de armoede wordt gebruikt. Verder moet zij de minst ontwikkelde landen helpen hun situatie zodanig te verbeteren dat zij internationaal kunnen „meedraaien”. Zij moet hen helpen hun kwetsbaarheid voor externe schokken te verminderen en een adequaat beleid op te zetten om de sociale ongelijkheid terug te dringen en op die manier een steviger draagvlak voor de verankering van het institutionele bestel te creëren. De voornaamste instrumenten van een dergelijk ontwikkelingssamenwerkingsbeleid zijn: politieke dialoog, technische assistentie, financiële samenwerking en ondersteuning van de betrokken landen in internationale fora.

7.6.3

De Unie en de lidstaten zouden in ieder geval een inspanning moeten leveren om de kwaliteit en de efficiëntie van de ontwikkelingshulp aan de regio te verbeteren. Zo laten de coherentie van het beleid en de coördinatie tussen de diverse donoren nog te wensen over. Bovendien hebben de steunontvangende landen te weinig zeggenschap over de concrete invulling van de samenwerking: in lijn met de ownership-gedachte zouden zij zélf de verantwoordelijkheid over het opzetten en het beheer van de projecten moeten krijgen.

7.6.4

Verder moet de Unie de minst ontwikkelde landen helpen met het versterken van hun onderhandelingscapaciteit in multilaterale fora, o.m. door het verlenen van technische assistentie aan de daarvoor bevoegde instanties. En ten slotte moet zij álle landen in de regio bijstaan bij het ontwikkelen van hun menselijk potentieel - uitgaande van de behoeften van de arbeidsmarkt - en het uitbouwen van hun institutioneel bestel.

7.7 Verlichting van de buitenlandse schuld en financiering van de ontwikkeling en de sociale cohesie

7.7.1

Voor vele Latijns-Amerikaanse en Caribische landen is de buitenlandse schuld nog steeds een aanzienlijke handicap. De hoge schuldenlast en de gebrekkige werking van de financiële markten zijn twee met elkaar samenhangende problemen die ernstige gevolgen hebben voor de omvang van de - buitenlandse zowel als binnenlandse - investeringen in de regio. Het initiatief van de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds ten behoeve van de landen met de grootste schuldenlast (o.m. Bolivia, Guyana, Honduras en Nicaragua) heeft de problemen van deze landen niet opgelost. Zelfs kwijtschelding van hun schuld zou geen soelaas bieden als dit niet gepaard zou gaan met maatregelen om de productieve investeringen te stimuleren.

7.7.2

De EU-lidstaten nemen meer dan 50 % van de totale buitenlandse schuld van de Latijns-Amerikaanse en Caribische landen voor hun rekening. Het Comité is dan ook van oordeel dat de Unie en de lidstaten stappen dienen te ondernemen om de internationale financiële instellingen ertoe te bewegen de voorwaarden voor onderhandelingen over schuldherstructurering te herzien, de betrokken landen de kans te geven hun schuld af te kopen (b.v. door het opzetten van milieu -of onderwijsprogramma's) of zelfs hun schulden kwijt te schelden in ruil voor investeringsverbintenissen (b.v. in de vorm van programma's op het gebied van plattelandsontwikkeling, ten behoeve van het MKB, ter verbetering van de basisinfrastructuur of ter bevordering van het opzetten van nieuwe bedrijven door teruggekeerde migranten).

7.7.3

De Latijns-Amerikaanse en Caribische landen beschikken over weinig eigen kapitaal en zijn bijgevolg aangewezen op de internationale kapitaalmarkt. Hoeveel kapitaal zij daar kunnen verkrijgen en welke prijs zij daarvoor moeten betalen, hangt voornamelijk af van de rating agencies (risicobeoordeling), die in vele gevallen met hun feitelijke oligopoliepositie de nationale markten destabiliseren en de toegang van de Latijns-Amerikaanse en Caribische landen tot internationaal kapitaal bemoeilijken. Het zou voor deze landen dan ook een goede zaak zijn als de Unie en de Europese financiële instellingen voor wat meer concurrentie in deze sector zouden zorgen.

7.8 Versterking van de lokale dimensie

7.8.1

Ook - en vooral - in een globaliserende wereld is de lokale dimensie van bijzondere betekenis, want alle productie-, werkgelegenheids-, integratie- en democratiseringsprocessen zijn ook lokaal verankerd. De Unie en de lidstaten kunnen dankzij hun ervaringen en instituties (lokale overlegorganen, Comité van de Regio's, Congres van Europese Lokale en Regionale Overheden, enz.) het lokale niveau in de Latijns-Amerikaanse en Caribische landen helpen versterken.

7.9 Uitbouw van de sociale zekerheid

7.9.1

Socialezekerheidsstelsels spelen een strategische rol bij het terugdringen van armoede en sociale uitsluiting en het vergroten van het maatschappelijk welzijn. Daarom moet de Unie haar Latijns-Amerikaanse en Caribische partners helpen bij het moderniseren en stroomlijnen van hun socialezekerheidsstelsels en hen ertoe aansporen hun socialezekerheidsregelingen op elkaar af te stemmen en specifieke opleidingsprogramma's op te zetten.

7.10 Bevordering van een evenwichtige ontwikkeling

7.10.1

Door het sluiten van associatieovereenkomsten, maar ook door het verlenen van technische assistentie, het financieren van infrastructuurvoorzieningen, het onderhouden van geïnstitutionaliseerde contacten en het doorgeven van haar eigen ervaringen kan de Unie de onderlinge integratie van de Latijns-Amerikaanse en Caribische landen stimuleren en in „evenwichtiger” banen leiden - een belangrijke voorwaarde voor de verdere ontwikkeling en onafhankelijkheid van de regio. Hier ligt niet alleen een taak voor de Europese en nationale overheden, maar ook voor vakbonden, werkgeversorganisaties en andere maatschappelijke organisaties.

7.11 Duurzame ontwikkeling

7.11.1

Als men op middellange en lange termijn tot een situatie van duurzame ontwikkeling wil komen, moet men meer aandacht gaan besteden aan de milieuproblematiek. De Unie zou haar Latijns-Amerikaanse en Caribische partners kunnen helpen zich in een bepaalde productiesector te specialiseren zonder het proces van uitputting van natuurlijke hulpbronnen - waaraan deze landen zo rijk zijn - nog te versnellen.

7.12 Bescherming van de mensenrechten

7.12.1

Uit tal van rapporten van internationale organisaties blijkt dat de mensenrechtensituatie in de Latijns-Amerikaanse en Caribische landen nog te wensen overlaat. Nogal wat mensenrechtenactivisten zijn het slachtoffer van vervolging, verdachtmakingen, folteringen of moordaanslagen. Volgens een VN-rapport uit 2002 vindt 90 % van alle moordaanslagen op mensenrechtenactivisten in Latijns-Amerika plaats. De vervolging en criminalisering van kopstukken uit de mensenrechtenbeweging remt de strijd tegen sociale ongelijkheid en uitsluiting af. Het Comité is dan ook van oordeel dat de Unie een programma ter bescherming van mensenrechtenactivisten in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied zou moeten opzetten.

7.13 Standpunt van de Latijns-Amerikaanse en Caribische middenveldorganisaties

7.13.1

Dit advies kan pas na de komende bijeenkomst van vertegenwoordigers van Europese, Latijns-Amerikaanse en Caribische middenveldorganisaties, die in april a.s. in Mexico wordt gehouden, worden afgerond. Momenteel kan het Comité de Commissie alleen maar laten weten hoe het zélf tegen de cohesieproblematiek in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied aankijkt. Het standpunt van het Latijns-Amerikaanse en Caribische middenveld ten aanzien van de diverse aspecten van deze problematiek (rol van de overheid en haar instellingen, belastingen, onderwijs, gezondheidszorg, sociale zekerheid, economische infrastructuur, industriebeleid, arbeidsverhoudingen, participatie van het maatschappelijk middenveld, bescherming van de mensenrechten...), waarover commissaris Patten in zijn brief eveneens informatie heeft gevraagd, zal na de bijeenkomst in Mexico in een bijlage bij dit advies of in een aanvullend advies uiteen worden gezet.

Brussel, 25 februari 2004

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

R. BRIESCH