Home

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een communautair programma inzake de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de landbouw” (COM(2003) 817 def. - 2003/0321 (CNS))

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een communautair programma inzake de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de landbouw” (COM(2003) 817 def. - 2003/0321 (CNS))

30.4.2004

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 112/47


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een communautair programma inzake de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de landbouw”

(COM(2003) 817 def. - 2003/0321 (CNS))

(2004/C 112/14)

De Raad heeft op 13 januari 2004 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité, overeenkomstig de bepalingen van art. 37 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, te raadplegen over het voornoemde voorstel.

De afdeling „Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu”, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 4 maart 2004 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Voss.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 407e zitting, gehouden op 3 maart en 1 april 2004 (vergadering van 31 maart) onderstaand advies uitgebracht dat met 92 stemmen vóór en 3 tegen, bij 3 onthoudingen, is goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1

Bij Verordening (EG) nr. 1467/94 van de Raad inzake de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de landbouw is een vijfjarig actieprogramma vastgesteld, dat afliep op 31 december 1999. Met dit actieprogramma gaf de Commissie gevolg aan initatieven van het Europese Parlement, dat reeds in de jaren tachtig in meerdere resoluties op het probleem van genetische erosie wees en communautaire initatieven aandroeg om dit proces het hoofd te bieden.

1.2

In het kader van het actieprogramma werden 21 projecten gefinancierd. Het merendeel van deze projecten betrof hoofdzakelijk de karakterisering van ex situ beschikbare genetische hulpbronnen; deelnemers waren met name genenbanken, wetenschappelijke instituten en gebruikers. In sommige gevallen namen onder verantwoordelijkheid van de wetenschappelijke instituten ook NGO's deel.

1.3

Het actieprogramma werd, zoals gepland in de Verordening, door een groep onafhankelijke deskundigen geëvalueerd en in grote lijnen positief beoordeeld. Het door deze groep opgestelde rapport dringt aan op zowel handhaving als versterking van de acties, waarbij onder meer wordt gepleit voor:

een beter evenwicht tussen projecten inzake planten en projecten inzake dieren;

integratie van het concept van instandhouding in situ/op het landbouwbedrijf;

aandacht voor de kenmerken van „ecoregio's” (biogeografische regio's);

een actievere deelname van NGO's;

betere coördinatie tussen de lidstaten en de Commissie bij de onderhandelingen en de acties op het niveau van de FAO;

een benadering waarbij de acties in het algemeen worden afgestemd op een actievere deelname van de lidstaten aan bepaalde projectcategorieën.

1.4

De Commissie heeft in maart 2001 een nieuw EU-programma voorgesteld maar later weer ingetrokken, omdat zowel het Europees Parlement als de Raad zich tegen een financiering van nationale maatregelen uit de EOGFL-fondsen uitsprak. Er werd aangedrongen op een actievere rol van de Commissie bij de coördinatie en uitvoering van het nieuwe programma.

1.5

De voorgestelde verordening voorziet in een EU-actieprogramma met een looptijd van drie jaar. De voorkeur wordt gegeven aan acties die gericht zijn op het gebruik van genetische hulpbronnen met het oog op:

diversificatie van de landbouwproductie,

verhoging van de productkwaliteit,

duurzaam beheer en gebruik van natuurlijke en agrarische hulpbronnen,

kwalitatieve verbetering van het milieu en het platteland,

ontwikkeling van producten met nieuwe gebruiks- en afzetmogelijkheden.

1.6

Voor de uitvoering van het EU-programma zijn vooral gerichte, maar ook gecoördineerde en begeleidende maatregelen gepland.

2. Algemene opmerkingen

2.1

In zijn advies van 24 april 2002(1) toonde het EESC al zijn tevredenheid met het later ingetrokken voorstel COM(2001) 617 def. en wees het op het volgende: „Het verlies van genetische hulpbronnen in de landbouw is nog lang niet tot staan gebracht, zodat verdere inzet geboden is ten aanzien van de karakterisering, inventarisering en instandhouding van het genetisch potentieel enerzijds, en de handhaving van het gebruik van de genetische verscheidenheid door landbouwbedrijven anderzijds”.

2.2

Met het oog op de aanstaande toetreding van tien nieuwe landen tot de EU wordt de instandhouding van genetische hulpbronnen er alleen maar belangrijker op. Juist de te verwachten veranderingen in het beheer van cultuurlandschappen in deze landen kan hun grote diversiteit aan genetische hulpbronnen in de landbouw in gevaar brengen.

2.3

Er is nog maar weinig bekend over het genetische potentieel van de voor een deel in groot gevaar verkerende en met uitsterven bedreigde soorten. Gezien de mogelijkheden van hun uiteenlopende en ten dele nog onbekende eigenschappen moeten in de landbouw diversiteit en aanpassing aan lokale omstandigheden voorop staan.

2.4

Het genetische potentieel in de databases is nog onvoldoende geïnventariseerd en deze databases zijn eveneens nog onvoldoende via een netwerk met elkaar verbonden. Er zijn duidelijke regels nodig voor het gebruik en de wetenschappelijke toepassing van met behulp van dit programma in kaart gebrachte gegevens.

2.5

In de voorgestelde verordening ligt het accent terecht op de instandhouding van genetische hulpbronnen in situ en op het landbouwbedrijf. Daarmee speelt de Commissie vooral in op het globale actieplan van de FAO(2) uit 1996, waarin ook sterk de nadruk ligt op dergelijke maatregelen.

2.6

Het is een goede zaak dat de Commissie in het programma ruime aandacht besteedt aan de werkzaamheden van NGO's.

2.7

In zijn advies van 25 april 2002 stelde het EESC al het volgende vast: „Aan de andere kant is het echter minstens zo belangrijk dat het gebruik van de verscheidenheid aan genetische hulpbronnen in de landbouwpraktijk wordt gehandhaafd door in het kader van de tweede pijler van het GLB milieuvriendelijke praktijken te bevorderen, zoals wisselbouw.” Er zouden soortgelijke maatregelen moeten genomen om het gebruik van zeldzaam wordende landbouwhuisdieren te handhaven. Het „in stand houden door op te eten” zou een een belangrijk onderdeel kunnen worden van een nieuwe, bewuste diversiteit in de Europese voedingscultuur.

2.8

De mogelijkheden die de tweede pijler van het GLB biedt voor de doelstelling genetische hulpbronnen in stand te houden en te gebruiken, moeten meer nadruk krijgen en nog beter benut worden.

3. Bijzondere opmerkingen

3.1

Het is de bedoeling dat het driejarenprogramma 2004-2006 met 10 miljoen euro gefinancierd wordt uit begrotingsrubriek 3 „interne beleidsmaatregelen”. Daarmee speelt de Commissie de gewenste actieve rol bij de uitvoering van het programma, wat een goede zaak is. Ten opzichte van het voorstel van 22 november 2001 (10 miljoen euro per jaar over een periode van vijf jaar) is het bedrag wel aan de lage kant. Hopelijk wordt het in 2005 verhoogd.

3.2

De Commissie zou de noodzakelijke activiteiten in de huidige en nieuwe lidstaten langer moeten ondersteunen en coördineren. Hiertoe behoren niet alleen door de overheid gesteunde programma's en projecten, maar ook de vele NGO-netwerken, die bij de instandhouding en het beter gebruiken van de genetische diversiteit in het kader van een duurzame landbouw een belangrijke rol spelen.

3.3

De EU zou met deze verordening aan een aantal van de via de internationale VN-verdragen (globaal actieplan van de FAO, overeenkomsten inzake biologische diversiteit, Rio 1992) aangegane verplichtingen voldoen. Voordat dit programma afloopt zou de Commissie op tijd met een voorstel voor een vervolgprogramma moeten komen. Voor de hiervoor benodigde personele middelen zou zij moeten blijven zorgdragen.

3.4

Met het oog op de onderhandelingen van de EU in WTO-verband over de bescherming van regionale geografische aanduidingen en van niet tot concurrentiedistorsies leidende overheidssteun is dit EU-programma van groot belang. Het levert een bijdrage aan de verwezenlijking van een multifunctionele Europese landbouw.

3.5

De door de Commissie aangekondigde, maar nog niet gepubliceerde uitvoeringsverordening voor de gewijzigde Richtlijnen 202/53-57 en 66/401-401 over het in de handel brengen van zaaizaad, is zeer belangrijk. Deze Richtlijnen hebben implicaties voor de toegang tot zogenoemde instandhoudingssoorten en amateursoorten. Op initiatief van het Parlement is er een regeling gekomen voor het etiketteren en in de handel brengen van zaaizaad dat niet voldoet aan de criteria die voor gecertificeerde soorten worden gehanteerd. Het mag niet op de markt worden gebracht, kan daardoor mogelijk niet ge(re)produceerd worden en wellicht dus ook niet behouden blijven. De uitvoeringsverordening voor deze Richtlijnen wordt sinds november 2002 voorbereid.

3.6

Nagegaan moet worden of de indelingsverordeningen de toegang tot de markt van zeldzame plant- en dierproducten niet verstoren.

3.7

In het in artikel 15 genoemde comité voor de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de landbouw moet voldoende plaats voor NGO's worden ingeruimd.

3.8

In artikel 9, lid 2, van de verordening moeten ook landbouwers expliciet genoemd worden.

3.9

De Commissie zou twee rapporten over de impact van het GLB moeten opstellen waarin de volgende vragen worden beantwoord:

a.

Hoe kan de ondersteuning van de ontwikkeling van het platteland zo worden vormgegeven, dat de teelt van zeldzaam geworden plantensoorten en het houden van steeds zeldzamere landbouwhuisdieren als onderdeel van de multifunctionele landbouw en van een programma voor de instandhouding en het gebruik van genetische hulpbronnen meer geïntegreerd worden?

b.

Welke gevolgen hebben de GLB-maatregelen voor de genetische verscheidenheid en welke gevolgen zullen de ontkoppeling en de „cross compliance” hebben?

3.10

Hoewel er nog geen werkprogramma voor de verordening is, is het EESC toch al ingenomen met de gedetailleerde doelstellingen van de voorgestelde verodening.

4. Samenvatting

4.1

In haar voorgestelde verordening heeft de Commissie de opmerkingen van de lidstaten, het Parlement en het EESC over het ingetrokken voorstel van 22 november 2001 al ruimschoots ter harte genomen. Het EESC is ingenomen met de nieuwe ontwerpverordening en verwacht een snelle goedkeuring, uitvoering, evaluatie en voortzetting van het programma.

Brussel, 31 maart 2004

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

R. BRIESCH