Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (COM(2003) 624 - C5-0513/2003 - 2003/0246(COD))
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (COM(2003) 624 - C5-0513/2003 - 2003/0246(COD))
29.4.2004 || || Publicatieblad van de Europese Unie || C NaN/NaN
- || gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2003) 624) (1),
- || gelet op artikel 251, lid 2 en 175, lid 1 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0513/2003),
- || gelet op artikel 67 van zijn Reglement,
- || gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid en de adviezen van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie juridische zaken en interne markt (A5-0189/2004),
1. || hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. || verzoekt de Commissie en de Raad erop toe te zien dat de lidstaten het Verdrag van Aarhus zo snel mogelijk ratificeren;
3. || verzoekt de Commissie en de Raad een "scorebord voor het Verdrag" in te stellen en openbaar te maken met betrekking tot internationale milieuverdragen en dit "overzicht van resultaten" tijdens de zittingen van de Raad te behandelen;
4. || verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
5. || verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.
(1) PB C ...
(2) PB C ...
(3) PB C ...
(4) Standpunt van het Europees Parlement van 31 maart 2004.
(5) PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26.
(6) PB L 156 van 25.6.2003, blz. 17.
(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.
P5_TC1-COD(2003)0246
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),
Gezien het advies van het Comité van de regio's (3),
Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (4),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Vergrote publieke toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden bevordert het bereiken van de doelstellingen van het communautaire beleid inzake de bescherming van het milieu door het ondervangen van de huidige tekortkomingen bij de handhaving van het milieurecht en werkt uiteindelijk een beter milieu in de hand.
(2) De Europese Gemeenschap heeft op 25 juni 1998 het VN/ECE-Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (hierna "het Verdrag van Aarhus" genoemd) ondertekend. De bepalingen van het Gemeenschapsrecht dienen met dat verdrag in overeenstemming te zijn, wil de Europese Gemeenschap dat verdrag kunnen sluiten.
(3) In het Verdrag van Aarhus is het recht op toegang tot de rechter gewaarborgd teneinde bij te dragen tot het recht van ieder persoon van huidige en toekomstige generaties te leven in een milieu dat afgestemd is op zijn/haar gezondheid en welzijn.
(4) Het Verdrag van Aarhus bestaat uit drie pijlers, namelijk toegang tot informatie, publieke inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden. Er zijn al twee richtlijnen aangenomen om de eerste en tweede pijler van het verdrag te ontwikkelen: Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad (5) en Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in publieke inspraak met betrekking tot de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu en tot wijziging met betrekking tot publieke inspraak en toegang tot de rechter van de Richtlijnen 85/337/EEG en 96/61/EG van de Raad (6). Het is nu nodig de derde pijler van het verdrag te ontwikkelen.
(5) Artikel 9, lid 3, van het Verdrag van Aarhus voorziet in toegang tot gerechtelijke of andere beroepsprocedures voor het aanvechten van handelingen en nalatigheden van private personen en overheidsinstanties die inbreuk maken op het milieurecht. In overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel dienen handelingen en nalatigheden van private personen te worden aangevochten in overeenstemming met de criteria die in de wetgeving van de lidstaten zijn neergelegd.
(6) Om ten volle rekening te houden met artikel 9, lid 3, van het Verdrag van Aarhus en teneinde de milieubescherming te verbeteren moet in administratieve of gerechtelijke procedures worden voorzien voor het aanvechten van administratieve handelingen en nalatigheden van overheidsinstanties die inbreuk maken op het milieurecht. De procedures moeten eerlijk zijn en moeten niet buitensporig lang of duur zijn. Er moet ook worden voorzien in procedures in kort geding om de tussenkomst van rechtbanken en beroepsinstanties te verzekeren.
(7) Er moeten evenzeer voorzieningen worden getroffen betreffende voor beroepsinstanties aan te vechten handelingen en nalatigheden. Administratieve handelingen moeten vatbaar zijn voor beroep voor zover zij juridisch bindende en externe uitwerking hebben mits deze handelingen niet worden aangenomen door instanties of instellingen die optreden in een wetgevende of rechterlijke hoedanigheid. Evenzo moet beroep mogelijk zijn tegen nalatigheden daar waar er krachtens het milieurecht een verplichting tot optreden is.
(8) Met het oog op het feit dat het milieurecht constant in ontwikkeling is, moet de definitie van milieurecht verwijzen naar de doelstellingen van het Gemeenschapsbeleid betreffende het milieu, met name de bescherming of verbetering van het milieu, met inbegrip van de menselijke gezondheid en de bescherming van de natuurlijke hulpbronnen. De lidstaten moeten deze definitie kunnen uitbreiden om milieurecht van uitsluitend nationale origine op te nemen.
(9) Leden van het publiek moeten, voor zover zij een voldoende belang hebben of de inbreuk op een recht aanvoeren, toegang hebben tot milieuprocedures om voor de rechtbank of een andere beroepsinstantie de procedurele en materiële wettigheid aan te vechten van administratieve handelingen of nalatigheden die inbreuk maken op het milieurecht.
(10) Op het gebied van milieubescherming en/of duurzame ontwikkeling actieve entiteiten die aan bepaalde voorwaarden voldoen moeten toegang hebben tot milieuprocedures om de procedurele en materiële wettigheid aan te vechten van administratieve handelingen en nalatigheden die inbreuk maken op het milieurecht. Het voorwerp van de beroepsprocedures die door deze entiteiten worden ingesteld moet binnen het gebied van hun statutaire activiteiten vallen.
(11) Er moet voor worden gezorgd dat de administratieve handeling of nalatigheid wordt herzien door de in overeenstemming met het nationale recht aangewezen overheidsinstantie, om hetzij de administratieve handeling te herroepen hetzij, in geval van een nalatigheid, te voorzien in de maatregelen die moeten worden genomen.
(12) Daar waar een eerder verzoek om intern beroep geen goedkeuring heeft gekregen, moet de verzoeker een administratief of gerechtelijk beroep kunnen instellen tegen de handeling of nalatigheid van een overheidsinstantie.
(13) Deze richtlijn moet regelmatig worden geëvalueerd in het licht van de ervaring en na indiening van de relevante rapporten door de lidstaten. Zij moet op deze basis vatbaar zijn voor herziening. De Commissie moet een evaluatierapport bij het Europees Parlement en de Raad indienen. Van dit rapport wordt een exemplaar ter beoordeling aan de Europese Ombudsman toegezonden.
(14) De bepalingen van deze richtlijn moeten niet van invloed zijn op het recht van een lidstaat om maatregelen in stand te houden of in te voeren die voorzien in bredere toegang tot de rechter dan bij deze richtlijn is vereist.
(15) Voorwaarde voor verwezenlijking van de doelen van de richtlijn en voor een voldoende uniforme toepassing daarvan is dat de nationale rechterlijke instanties gebruik maken van de mogelijkheid het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te verzoeken om een prejudiciële beslissing, indien zij worden verzocht om interpretatie van de milieuwetgeving van de Gemeenschap, en, indien tegen hun besluiten overeenkomstig het nationaal recht geen beroep kan worden aangetekend, consequent hun plicht overeenkomstig artikel 234 van het Verdrag nakomen en het Hof van Justitie verzoeken om een prejudiciële beslissing.
(16) Aangezien de doelstellingen van het voorgestelde optreden niet voldoende door de lidstaten kunnen worden bereikt - gegeven het feit dat het recht van toegang tot de rechter moet worden verleend op een wijze die de consistente toepassing van het communautaire milieurecht verzekert - en derhalve, vanwege de schaal en effecten van het optreden, beter op communautair niveau kunnen worden bereikt, mag de Gemeenschap maatregelen vaststellen in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel zoals bedoeld bij artikel 5 van het Verdrag. In overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, zoals bedoeld bij dat artikel, gaat deze richtlijn niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstellingen te bereiken.
(17) Deze richtlijn respecteert de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name bij het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend. Met name beoogt deze richtlijn volledig respect te verzekeren voor de bescherming van het milieu en de toepassing te bevorderen van artikel 37 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Voorwerp en bereik
Deze richtlijn stelt voorzieningen in die beogen toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden te verzekeren voor leden van het publiek en voor bevoegde entiteiten.
De richtlijn is van toepassing onverminderd andere communautaire bepalingen betreffende toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden , indien deze bepalingen gedetailleerder zijn of ruimere toegang geven tot de rechtsgang. In onduidelijke gevallen zijn de bepalingen overeenkomstig deze richtlijn van toepassing. Deze richtlijn is eveneens van toepassing onverminderd nationale wetgeving die bredere toegang tot de rechter verschaft dan door middel van deze richtlijn wordt bereikt .
Deze richtlijn biedt een minimumkader voor toegang tot de rechter in milieuaangelegenheden. De bepalingen in deze richtlijn laten het recht van de lidstaten onverlet maatregelen te handhaven of in te voeren uit hoofde waarvan in milieuzaken ruimere toegang tot de rechter mogelijk is dan in deze richtlijn wordt geëist.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de volgende definities:
a) "overheidsinstantie":
b) "lid van het publiek": één of meer natuurlijke of rechtspersonen en, in overeenstemming met nationale wetgeving of praktijk , verenigingen, organisaties of groepen bestaande uit deze personen;
c) "administratieve handeling": elke door een overheidsinstantie op grond van het milieurecht genomen administratieve maatregel die een juridisch bindend en extern effect heeft;
d) "administratieve nalatigheid": elk verzuim van een overheidsinstantie op grond van het milieurecht administratieve maatregelen te nemen daar waar het wettelijk vereist is dit te doen;
e) "milieuprocedures": administratieve of gerechtelijke beroepsprocedures inzake milieuaangelegenheden, met uitzondering van strafprocedures, voor een rechtbank of een ander bij wet ingesteld onafhankelijk orgaan, die worden beëindigd met een bindende beslissing;
f) "milieuprocedures": administratieve of gerechtelijke beroepsprocedures in zaken betrekking hebbende op het milieu , voor een rechtbank of een ander bij wet ingesteld onpartijdig en onafhankelijk orgaan, die worden beëindigd met een bindende beslissing;
g) "milieurecht": communautaire wetgeving en ter uitvoering van communautaire wetgeving aangenomen wetgeving die tot hoofd- of neven doel hebben de bescherming of de verbetering van het milieu, met inbegrip van de menselijke gezondheid en de bescherming of het rationele gebruik van natuurlijke hulpbronnen, op gebieden als:
2. De lidstaten kunnen milieurecht van uitsluitend nationale origine opnemen onder de definitie in lid 1, onder g).
Artikel 3
Handelingen en nalatigheden van private personen
De lidstaten verzekeren dat leden van het publiek, voor zover zij aan de eventuele criteria in het nationale recht voldoen, toegang hebben tot milieuprocedures teneinde handelingen en nalatigheden van private personen en overheidsinstanties die strijdig zijn met bepalingen van haar nationale recht betreffende het milieu aan te vechten.
Artikel 4
Beroepsrecht van leden van het publiek
De lidstaten verzekeren dat leden van het publiek toegang hebben tot milieuprocedures, met inbegrip van procedures in kort geding, teneinde de procedurele en materiële wettigheid aan te vechten van administratieve handelingen en administratieve nalatigheden die inbreuk maken op het milieurecht voor zover:
a) zij een voldoende belang hebben, of
b) de inbreuk op een recht aanvoeren, voor zover het administratieve procesrecht dit als voorafgaande voorwaarde stelt.
Het instellen van beroepen in kort geding is niet onderworpen aan de naleving van de in artikel 6 vastgestelde procedure.
2. De lidstaten bepalen, in overeenstemming met de eisen van hun recht en met het doel brede toegang te verlenen tot de rechter, wat voor de toepassing van lid 1 een voldoende belang en een schending van een recht uitmaakt.
Artikel 5
Beroepsrecht van bevoegde entiteiten
1. De lidstaten verzekeren dat in overeenstemming met artikel 9 erkende bevoegde entiteiten toegang hebben tot milieuprocedures, met inbegrip van procedures in kort geding, zonder een voldoende belang te hebben of zich op de schending van een recht te dienen te beroepen, indien het voorwerp van het beroep overeenkomstig artikel 8 specifiek verband houdt met de statutaire activiteiten van de bevoegde entiteit en het beroep binnen het specifieke geografische werkterrein van die entiteit valt.
In grensoverschrijdende gevallen zien de lidstaten toe op gelijke en niet-discriminerende procedures.
3. Het instellen van beroepen in kort geding is niet onderworpen aan de naleving van de in artikel 6 vastgestelde procedure.
Artikel 6
Verzoek om intern beroep
1. De lidstaten verzekeren dat leden van het publiek en bevoegde entiteiten die beroepsrecht hebben overeenkomstig de artikelen 4 en 5, en die van oordeel zijn dat een administratieve handeling of administratieve nalatigheid inbreuk maakt op het milieurecht, gerechtigd zijn een verzoek om intern beroep in te dienen bij de in overeenstemming met het nationale recht aangewezen overheidsinstantie.
De lidstaten stellen vast binnen welke termijn en in welke vorm een dergelijk verzoek wordt ingediend. Deze termijn mag niet korter zijn dan vier weken vanaf de datum waarop de administratieve handeling is gesteld of, in geval van een vermeende nalatigheid, vanaf de datum waarop de administratieve handeling wettelijk vereist was.
2. De in lid 1 bedoelde overheidsinstantie neemt elk dergelijk verzoek in overweging tenzij het verzoek duidelijk ongegrond is. De instantie vaardigt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk twaalf weken na ontvangst van het verzoek, schriftelijk een beslissing uit betreffende de maatregel die moet worden genomen om de naleving van het milieurecht te verzekeren, of betreffende haar afwijzing van het verzoek. De gemotiveerde beslissing wordt gericht aan het lid van het publiek of de bevoegde entiteit die het verzoek heeft gedaan.
3. Daar waar de overheidsinstantie, ondanks de nodige zorgvuldigheid, niet in staat is binnen de in lid 2 vermelde periode een beslissing te nemen betreffende een verzoek om intern beroep stelt zij de verzoeker zo spoedig mogelijk, en uiterlijk binnen de in dat lid vermelde periode, op de hoogte van de redenen waarom zij niet in staat is de beslissing te nemen en van het tijdstip waarop zij voornemens is een beslissing te nemen betreffende het verzoek.
4. De overheidsinstantie neemt een beslissing betreffende het verzoek om intern beroep, rekening houdend met de aard, omvang en ernst van de inbreuk op het milieurecht, binnen een redelijke termijn, maar uiterlijk achttien weken vanaf de ontvangst van het verzoek om intern beroep. Zij stelt de verzoeker onmiddellijk op de hoogte van haar beslissing betreffende het verzoek.
Artikel 7
Milieuprocedures
Daar waar een beslissing betreffende een verzoek om intern beroep door de overheidsinstantie niet binnen de in artikel 6, leden 2, 3 en 4, vermelde termijnen is genomen, of daar waar de verzoeker van oordeel is dat de beslissing ontoereikend is om de naleving van het milieurecht te verzekeren, heeft de verzoeker het recht een milieuprocedure in te stellen. Het intern beroep geldt evenwel niet als voorwaarde voor de milieuprocedure.
Alinea 1 houdt geen beperking in van het recht in de nationale wetgeving vastgestelde milieuprocedures op gang te brengen of te verzoeken om ingrijpen.
Artikel 8
Criteria voor de erkenning van bevoegde entiteiten
Om te worden erkend als bevoegde entiteit dient een internationale, nationale, regionale of lokale vereniging, organisatie of groep te voldoen aan de volgende criteria:
a) hij moet een onafhankelijke rechtspersoon zonder winstoogmerk zijn die tot doel heeft het milieu te beschermen en/of duurzame ontwikkeling te bevorderen, of een entiteit of rechtspersoon die op een gegeven moment bij een specifiek geval van milieubescherming in de eigen omgeving is betrokken;
b) hij moet een organisatorische structuur hebben die hem in staat stelt het adequate nastreven van zijn statutaire doelen te verzekeren;
c) hij moet rechtspersoonlijkheid bezitten en actief werkzaam zijn geweest op het gebied van milieubescherming en/of duurzame ontwikkeling , conform zijn statuten, gedurende een door de lidstaat waar hij is opgericht vast te stellen periode, die echter niet langer mag zijn dan drie jaar;
d) hij moet werkzaamheden voorstaan waardoor de aanvaarde procedures niet worden aangetast en die geen inbreuk vormen op de rechtsstaat;
e) zijn jaarrekening moet door een geregistreerd accountant gecertificeerd zijn gedurende een door elke lidstaat vast te stellen periode, in overeenstemming met de onder (c), vastgestelde procedure.
Artikel 9
Procedure voor de erkenning van bevoegde entiteiten
1. De lidstaten stellen een procedure vast om een snelle erkenning van bevoegde entiteiten te verzekeren voor zover deze voldoen aan de criteria in artikel 8, hetzij per geval ("ad hoc"), hetzij krachtens een procedure van voorafgaande erkenning. Het beroepsrecht van de bevoegde entiteiten kan tegelijk worden onderzocht met de oplossing van de kwestie waarop het beroep betrekking heeft .
Daar waar een lidstaat opteert voor een procedure van voorafgaande erkenning verzekert hij dat er ook een mogelijkheid is van een snelle "ad-hoc"-erkenning tijdens en in het kader van de desbetreffende milieuprocedure .
2. De lidstaten bepalen welke bevoegde instantie of instanties verantwoordelijk zijn voor de erkenning.
3. De lidstaten verzekeren dat, daar waar een verzoek om erkenning is afgewezen, tegen deze beslissing beroep kan worden ingesteld voor een rechtbank of een ander onafhankelijk en onpartijdig bij wet ingesteld orgaan.
4. De lidstaten stellen de gedetailleerde bepalingen van de erkenningsprocedure vast.
Artikel 10
Eisen inzake milieuprocedures
De lidstaten zien erop toe dat de procedures uit hoofde van deze richtlijn objectief, billijk, snel en eerlijk zijn en dat zij zorgen voor adequate en effectieve rechtsmiddelen. Zij zien erop toe dat milieuprocedures niet prohibitief kostbaar zijn.
Teneinde te zorgen voor toegang tot milieuprocedures die niet prohibitief kostbaar zijn, zien de lidstaten erop toe dat de burgers zo spoedig mogelijk op de hoogte worden gesteld van de verwachte kosten van deze procedures. Lidstaten zien erop toe dat aan de burgers onverwijld wordt medegedeeld hoe en wanneer milieuprocedures op gang kunnen worden gebracht.
Beslissingen krachtens deze richtlijn worden schriftelijk gegeven of geregistreerd, en zijn publiek toegankelijk.
De lidstaten overwegen de instelling van passende mechanismen voor bijstand om financiële of andere belemmeringen voor de toegang tot de rechter weg te nemen of te verminderen. In geen geval worden, op basis van het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 5, verzoeken om toegang tot de rechtspraak terzijde gelegd vanwege onvoldoende economische capaciteit van de indiener. Anderzijds richten de lidstaten voorlichtingsbureaus op en/of zorgen zij voor andere voorlichtingsmethoden om gedetailleerd uit te leggen hoe toegang kan worden verkregen tot de juridische instrumenten voor de in deze richtlijn beschreven milieuprocedures.
Artikel 11
Rapporten
Uiterlijk op 1 januari 2011 rapporteren de lidstaten over hun ervaringen met de toepassing van deze richtlijn. Zij delen het rapport uiterlijk binnen een termijn van zes maanden na afronding aan de Commissie mee.
In de verslagen wordt onder meer rekening gehouden met de doelmatigheid van de milieuprocedures met betrekking tot kosten, beroepsmogelijkheden en de erkenning van bevoegde entiteiten.
De Commissie maakt een communautair rapport over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn bekend aan het Europees Parlement en de Raad en kan de nodige wijzigingen voorstellen op basis van de nationale rapporten. Van dit rapport wordt een exemplaar ter beoordeling aan de Europese Ombudsman toegezonden.
Artikel 12
Omzetting
De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 juli 2006 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van de bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
Artikel 13
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op 1 januari 2005.
Artikel 14
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te ..., op ...
Voor het Europees Parlement
De Voorzitter
Voor de Raad
De Voorzitter
(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.
(1) PB C ...
(2) PB C ...
(3) PB C ...
(4) Standpunt van het Europees Parlement van 31 maart 2004.
(5) PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26.
(6) PB L 156 van 25.6.2003, blz. 17.
(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.
- || gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2003) 319) (1),
- || gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 175, lid 1 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0256/2003),
- || gelet op artikel 67 van zijn Reglement,
- || gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid en het advies van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie (A5-0177/2004),
1. || hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. || verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. || verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.
(1) PB C ...
(2) PB C ...
(3) PB C ...
(4) Standpunt van het Europees Parlement van 31 maart 2004.
(5) PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26.
(6) PB L 156 van 25.6.2003, blz. 17.
(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.