Mededeling van de Commissie over de tenuitvoerlegging van de globale richtsnoeren voor het economisch beleid voor de periode 2003-05 (ingediend overeenkomstig artikel 99, lid 3, van het EG-Verdrag) {SEC(2004) 44}
Mededeling van de Commissie over de tenuitvoerlegging van de globale richtsnoeren voor het economisch beleid voor de periode 2003-05 (ingediend overeenkomstig artikel 99, lid 3, van het EG-Verdrag) {SEC(2004) 44}
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE OVER DE TENUITVOERLEGGING VAN DE GLOBALE RICHTSNOEREN VOOR HET ECONOMISCH BELEID VOOR DE PERIODE 2003-05 (ingediend overeenkomstig artikel 99, lid 3, van het EG-Verdrag) {SEC(2004) 44}
DEEL I
Algemene beoordeling1)
1) Mededeling van de Commissie
// SAMENVATTING
De GREB geven een algemeen overzicht van de economische beleidsstrategie voor de middellange termijn ...
... die moet leiden tot verwezenlijking van de doelstelling van Lissabon. // In deze mededeling wordt een eerste beoordeling gegeven van de follow-up op de globale richtsnoeren voor het economisch beleid (GREB) voor 2003-05. In het begeleidend werkdocument van de commissiediensten wordt de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen per land onder de loep genomen. Beide documenten vormen tezamen het eerste uitvoeringsverslag sinds de instelling van de meerjarenrichtsnoeren in 2003. In de GREB voor 2003-05 is de economische beleidsstrategie van de EU op middellange termijn vervat, waarbij met name aandacht is besteed aan de bijdrage die economisch beleid kan leveren aan de verwezenlijking van de strategische doelstelling van Lissabon. De belangrijkste onderdelen van deze strategie zijn:
* een op groei en stabiliteit gericht macro-economisch beleid;
* economische hervormingen ter verhoging van het Europese groeipotentieel; en
* bevordering van de duurzaamheid.
De beoordeling van de uitvoering zal geleidelijk worden opgevoerd.
// Naar aanleiding van het streven naar een betere stroomlijning van de procedures voor de coördinatie van het beleid wordt dit uitvoeringsverslag ingediend als onderdeel van het eerste "uitvoeringspakket" samen met het ontwerp voor het gezamenlijk werkgelegenheidsverslag en het uitvoeringsverslag over de internemarktstrategie. Dit eerste uitvoeringsverslag kan enkel voorzien in een verkennende beoordeling, aangezien de beleidsstrategie duidelijker gericht is op de middellange termijn. De nadruk ligt op beleidsmaatregelen die in 2003 genomen en/of beoogd werden naar aanleiding van de GREB voor 2003-05. Bijzondere aandacht is gegeven aan de drie gebieden die door de Raad als prioriteiten zijn aangemerkt. De beoordeling van de uitvoering zal worden opgevoerd naarmate we het jaar 2006 naderen, waarin een volledige evaluatie van de GREB is geagendeerd.
Stagnatie in de eerste helft van 2003.
// Stagnatie in de eerste helft van 2003 vormt de economische achtergrond van dit uitvoeringsverslag. Ondanks een duidelijk herstel van de economische bedrijvigheid in het derde kwartaal zal de groei in de EU op jaarbasis naar verwachting uitkomen op een bescheiden 0,8 procent (in de eurozone slechts 0,4 procent). De aanhoudende lage groei begint zijn tol te eisen op de arbeidsmarkt. De groei van de werkgelegenheid is tot stilstand gekomen en de werkloosheid in de Unie is gestegen naar 8,1 procent. De algemene inflatie vertoonde vrijwel geen afname, deels als gevolg van de stijgende prijzen van olie en verse voedingsmiddelen en de toename van de indirecte belastingen. Een reactie van het loonfront op de cyclische vertraging in de arbeidsproductiviteit bleef uit, waardoor de druk op de nominale arbeidskosten per eenheid product gehandhaafd bleef.
// Uit dit eerste uitvoeringsverslag komen de volgende essentiële punten naar voren.
Macro-economisch beleid ondersteunde de groei.
// Het macro-economisch beleid is in 2003 accommoderend geweest. Zowel de ECB als de nationale centrale banken van Denemarken, Zweden en het Verenigd Koninkrijk hebben hun basisrente verder verlaagd, waardoor de binnenlandse vraag werd ondersteund. Ondanks de appreciatie van de euro bleef de algemene monetaire toestand accommoderend. Het vrije spel van automatische stabilisatoren droeg bij aan de stabilisering van de economie. Het conjunctuurgeschoond primair saldo van de EU bleef in grote lijnen onveranderd, hetgeen erop duidt dat het begrotingsbeleid in 2003 neutraal is geweest.
Begrotingen bleven verslechteren...
...maar vijf lidstaten wisten een begrotingssituatie te handhaven die in 2003 nagenoeg in evenwicht was of een overschot vertoonde... // De conjunctuurverzwakking bleef de overheidsfinanciën belasten en de inspanningen ten behoeve van het bereiken of handhaven van een gezonde begrotingssituatie zijn niet onverdeeld succesvol geweest. Het gemiddelde nominale begrotingstekort is in 2003 verder opgelopen tot 2,7 procent van het BBP. Er zijn echter grote verschillen tussen de lidstaten. België, Denemarken, Spanje, Oostenrijk, Finland en Zweden kenden in 2002 een conjunctuurgeschoonde begrotingssituatie die nagenoeg in evenwicht was of zelfs een overschot vertoonde. Deze lidstaten, uitgezonderd Oostenrijk, wisten deze begrotingssituatie in 2003 te handhaven. In verschillende andere lidstaten zijn de nominale tekorten sterk gestegen. Van twee landen (Duitsland en Frankrijk) wordt verwacht dat in 2003 hun tekorten de grenswaarde van 3 procent van het BBP met een ruime marge zullen overschrijden. Hoewel de conjunctuurverzwakking de belangrijkste oorzaak is van de recente verslechtering van de openbare financiën, komen de begrotingsontsporingen in 2003 deels ook voort uit discretionaire maatregelen in een aantal lidstaten (met name Griekenland, Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk).
...en nog eens drie landen hebben hun conjunctuur-geschoond begrotingssaldo sterk verbeterd...
...terwijl de buitensporig-tekortsituatie van drie andere landen waarschijnlijk zal aanhouden.
// In 2003 konden alleen Ierland, Nederland en Portugal een aanzienlijke verbetering (meer dan 0,5 procent van het BBP) in het conjunctuurgeschoond begrotingssaldo bewerkstelligen. Portugal slaagde hierin door substantiële eenmalige maatregelen te treffen, waardoor tevens het nominale tekort in 2003 net onder de limiet van 3 procent kon worden gehouden. Bij uitblijven van verdere maatregelen zal het tekort in 2004 naar verwachting weer oplopen en zal het plafond wederom overschreden worden. De twee andere landen met een buitensporig tekort, Duitsland en Frankrijk, hebben weinig of geen vooruitgang geboekt. Doordat de groei lager uitvalt dan verwacht zullen de consolidatiemaatregelen die Duitsland heeft getroffen van circa 1 procent van het BBP ontoereikend zijn om de buitensporig-tekortsituatie in 2004 te beëindigen. Frankrijk heeft geen doeltreffende maatregelen getroffen om de budgettaire onevenwichtigheden te corrigeren en de buitensporig-tekortsituatie dit jaar te beëindigen.
Lonen drukken op de rentabiliteit. // De nominale lonen in de EU stegen in 2003 opnieuw met ongeveer 3 procent (2¾ procent binnen de eurozone) en dat ondanks de aanhoudende vertraging van de economische bedrijvigheid. Dit heeft de druk op de rentabiliteit en de werkgelegenheidscheppende investeringen verder opgevoerd. Vanuit een middellangetermijnperspectief lijken de loonontwikkelingen echter nog steeds in grote lijnen in balans te zijn met de prijsstabiliteit.
Arbeidsmarkt-hervormingen zijn in sommige gebieden geïntensiveerd, maar lijken ontoereikend om de doelstellingen van Lissabon te halen.
// In de eerste fase van de huidige conjunctuurdip presteerde de arbeidsmarkt tamelijk goed. Er werd geprofiteerd van eerdere hervormingen, al was er ook sprake van arbeidsoppotting. Met een stagnerende groei van de werkgelegenheid en een aanhoudende stijging van de werkloosheid begon men in 2003 het effect van de conjunctuurverzwakking sterker te voelen. De bespoediging van de arbeidsmarkthervormingen in 2003 lijkt bemoedigend, maar het tempo moet verder worden opgevoerd. De meeste lidstaten hebben met name maatregelen getroffen om werken lonend te maken, al blijven de hervormingen vooral gericht op fiscale aspecten. Een aantal lidstaten heeft actie ondernomen om iets te doen aan de stimulerende effecten in de uitkeringsstelsels (Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Nederland en het Verenigd Koninkrijk) die het meest bijdragen aan het risico op werkloosheids- en inactiviteitsvallen. Verschillende lidstaten (in het bijzonder Denemarken, Spanje, Frankrijk, Italië, Nederland en Zweden) hebben aanvullende maatregelen genomen om de arbeidsorganisatie flexibeler te maken en de meeste lidstaten ontplooien initiatieven op het gebied van levenslang leren om de beroepsmobiliteit te bevorderen. Met het actief arbeidsmarktbeleid wordt nu ook beter ingespeeld op de individuele behoeften van werklozen. Desalniettemin lijkt er, ondanks enige waargenomen of geplande verbeteringen in Denemarken, Ierland en Nederland, maar weinig vooruitgang geboekt te zijn in de vergroting van de efficiency van grootschalige actieve arbeidsmarktprogramma's (AAMP). Zo worden evaluaties niet systematisch uitgevoerd of gerapporteerd. Tevens lijkt er weinig schot te zitten in de bevordering van loondifferentiatie of de aanpak van administratieve lastendruk op de arbeidsmarkt. Ondanks de geconstateerde vooruitgang met enkele typen arbeidsmarkthervormingen bestaat het risico dat de werkgelegenheidsdoelstellingen van Lissabon en Stockholm niet worden behaald, tenzij nieuwe en vergaande hervormingen onverwijld worden doorgevoerd.
Teleurstellende groei van de arbeidsproductiviteit... // De stijging van de arbeidsproductiviteit bleef teleurstellend laag, waardoor de kloof met de VS groter is geworden. De lagere arbeidsproductiviteit per gewerkt uur maakt thans 40 procent uit van het verschil in BBP per hoofd van de bevolking tussen de EU en de VS. De geleidelijk afnemende groei van de arbeidsproductiviteit sinds medio jaren negentig kan in gelijke mate worden toegeschreven aan de vertraging in de investeringen en een daling van de totale factorproductiviteit (waaronder gewoonlijk de effecten vallen van een efficiëntere benutting van middelen, technologische vooruitgang en het natuurlijke inhaalproces van minder ontwikkelde EU-landen). ICT en de toepassing daarvan vormen een sleutelfactor voor de productiviteitsgroei. De verschillen tussen de productiviteitsontwikkeling in de EU en de VS worden dan ook sterk beïnvloed door verschillen in de mate waarin van ICT gebruik wordt gemaakt in hun respectieve economieën. Hieruit blijkt de noodzaak om de marktintegratie, bedrijfsdynamiek en investeringen, vooral op kennisgebied, te bevorderen.
...deels te wijten aan trage vooruitgang bij de totstandkoming van de interne markt.
// Economische hervormingen zijn essentieel om het groeipotentieel van de EU te verhogen, hetgeen noodzakelijk is om de doelstellingen van Lissabon te verwezenlijken. De tenuitvoerlegging van de richtsnoeren ten behoeve van een stijging van de productiviteit en de bedrijfsdynamiek verloopt niet onverdeeld succesvol. De werking van de interne markt wordt nog steeds belemmerd door de afwezigheid van passende regelgeving op bepaalde gebieden, die momenteel onderwerp zijn van voorstellen die door de Raad en het Europees Parlement worden behandeld (onder andere over richtlijnen betreffende beroepskwalificaties en intellectuele-eigendomsrechten). Verder is het gemiddelde omzettingspercentage van de lidstaten in 2003 iets verslechterd.
Meer vooruitgang in concurrentiebeleid en liberalisering van de netwerkindustrieën. // Er is meer vooruitgang geboekt bij het effectiever maken van het concurrentiebeleid. Zo hebben België, Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk maatregelen genomen om de effectieve onafhankelijkheid en capaciteiten van hun mededingingsautoriteiten te waarborgen. Het liberaliseringsproces in de netwerkindustrieën is voortgezet, zowel op EU-niveau (zie de richtlijn met gemeenschappelijke regels voor de elektriciteits- en gasmarkt en een overeenkomst inzake de trans-Europese netwerken) als op nationaal niveau, zelfs al blijft het marktaandeel van het gevestigde bedrijf na de liberalisering vaak zeer hoog.
Er zijn maatregelen getroffen ter verbetering van het bedrijfsklimaat ...
// Het bedrijfsklimaat kent nog steeds een aantal knelpunten, zoals de betrekkelijk zware administratieve lastendruk en de problemen bij het aantrekken van financiering (met name durfkapitaal). Desalniettemin hebben verschillende landen (waaronder België, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Luxemburg en Oostenrijk) in 2003 stimuleringsmaatregelen getroffen voor beginnende bedrijven.
...maar de investeringen in kennis zijn nog steeds onder de maat.
// De overgang naar een kenniseconomie is gaande maar verloopt traag en er zijn op dit punt nog steeds belangrijke verschillen tussen de lidstaten. De Commissie heeft een actieplan ingediend ter bevordering van investeringen in O&O (tot 3 procent van het BBP tegen 2010), waarvan tweederde gefinancierd moet worden door de particuliere sector. De ontwikkelingen tot dusver zijn allesbehalve bevredigend. Zo vertonen de O&O-investeringen (als percentage van het BBP) een dalende lijn in bijv. Ierland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Voorts is het zorgwekkend dat de lidstaten tot dusver verzuimd hebben wezenlijk meer te investeren in menselijk kapitaal, een punt dat ook in een mededeling van de Commissie in november 2003 aan de orde werd gesteld. Positief is dat verschillende lidstaten pogingen doen om de kwaliteit en doeltreffendheid van hun onderwijsstelsels te verbeteren. Zo heeft Spanje een wet op de kwaliteit van onderwijs aangenomen en heeft Zweden een nieuw stelsel voor beroepsopleidingen ingevoerd.
Veel vorderingen bij uitvoering van APRK en APFD,
maar een laatste inspanning is geboden.
// Wat de kapitaalmarkten betreft, is de uitvoering van het actieplan voor risicokapitaal zo goed als voltooid. De uitvoering van het actieplan voor financiële diensten ligt goed op koers en verder is er een begin gemaakt met de omzetting van de goedgekeurde wetgevingsbesluiten in nationaal recht. Een laatste inspanning is echter geboden om de uiterste termijn van 2005 te kunnen halen. De integratie van regelingen op het vlak van clearing en afwikkeling is in 2003 uitgegroeid tot een actie waaraan zowel op communautair als op nationaal niveau duidelijk prioriteit gegeven wordt. Als gevolg van de bedrijfsschandalen van de afgelopen jaren hebben verschillende lidstaten de regels inzake goed ondernemingsbestuur op nationaal niveau aangescherpt. De Commissie heeft in mei 2003 haar goedkeuring gehecht aan een actieplan inzake vennootschapsrecht en goed ondernemingsbestuuur. De regelingen voor de uitoefening van het financieel toezicht worden zowel op communautair als op nationaal niveau gestroomlijnd.
Houdbaarheid van overheidsfinanciën op langere termijn nog niet verzekerd in ongeveer de helft van de lidstaten.
// In ongeveer de helft van de lidstaten, en met name in België, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië en Portugal, is de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op langere termijn, met name als gevolg van de vergrijzing, niet verzekerd. Hoewel bepaalde lidstaten, in het bijzonder Frankrijk en Oostenrijk, in 2003 belangrijke vooruitgang hebben geboekt met de hervorming van hun pensioenstelsels zijn er weinig vorderingen gemaakt met het terugdringen van de overheidsschuld. In 2003 bleef de overheidsschuld in zes lidstaten, waaronder België en Griekenland, op een niveau boven de 60 procent van het BBP. In Italië bleef de overheidsschuld hoger dan 100 procent van het BBP.
Ondanks enige getroffen maatregelen weinig vooruitgang bij de bevordering van sociale duurzaamheid.
// De vooruitgang bij de bevordering van sociale duurzaamheid wordt gehinderd door de verslechterende situatie op de arbeidsmarkt. Banen zijn immers belangrijk om mensen te bevrijden van armoede en sociale uitsluiting. Er zijn enige maatregelen getroffen om de regionale verschillen in werkloosheid aan te pakken en vooral om de doeltreffendheid te vergroten van investeringen die gefinancierd worden uit de Structuurfondsen.
Milieuzorg blijft een belangrijke uitdaging
// Er is in 2003 enige vooruitgang geboekt wat betreft de milieuzorg. Op EU-niveau heeft de Europese Raad de werkingssfeer uitgebreid van de communautaire wetgeving inzake energiebelastingen (bijv. betreffende minimumbelastingniveaus). Verschillende lidstaten (waaronder België, Nederland en Zweden) hebben aanvullende maatregelen getroffen om het gebruik van hernieuwbare energiebronnen te bevorderen. Andere lidstaten (met name Duitsland en Oostenrijk) hebben maatregelen genomen op het gebied van vervoerstarieven. In het Verenigd Koninkrijk zijn in Londen tolheffingen ingevoerd die tot een opmerkelijke gedragsverandering hebben geleid. Daar staat tegenover dat er geen verbetering is waargenomen bij de beperking van broeikasgasemissies, ondanks de vooruitgang die aan het eind van de jaren negentig is geboekt.
Gemengde resultaten in de eurozone, waar meer actie nodig is op begrotingsgebied ...
// De maatregelen om invulling te geven aan de richtsnoeren voor de eurozone leverden gemengde resultaten op. De macro-economische beleidsmix leek in grote lijnen groei-ondersteunend en verenigbaar met prijsstabiliteit. De tenuitvoerlegging van de begrotingsrichtsnoeren baart echter zorgen. In 2003 kenden slechts drie lidstaten (België, Spanje en Finland) een begrotingssituatie die nagenoeg in evenwicht was of een overschot vertoonde. Drie andere lidstaten registreerden een verbetering in het conjunctuurgeschoond begrotingssaldo van ten minste 0,5 procent van het BBP (Ierland, Nederland en Portugal).
... en op het gebied van de externe vertegenwoordiging van de eurozone. // De helft van de landen van de eurozone heeft in 2003 onvoldoende vooruitgang geboekt bij de sanering van hun overheidsfinanciën. Ten slotte lijkt er zeer weinig vooruitgang geboekt te zijn bij het verbeteren van de externe vertegenwoordiging van de eurozone in internationale fora.
Ondanks belangrijke vooruitgang op sommige terreinen is het algemene tempo van de hervormingen niet opgevoerd.
// Het algemene beeld dat uit deze evaluatie oprijst is er een van gemengde resultaten, met dien verstande dat dit nog maar het eerste jaar is waarin met een meerjarenkader wordt gewerkt. Het tempo van de hervormingen (genomen en/of voorgenomen beleidsmaatregelen) lijkt iets te zijn toegenomen wat betreft de arbeidsmarkt, het op de concurrentie van invloed zijnde beleid, het bedrijfsklimaat en de toepassing van nieuwe technologieën, onderwijs en pensioenen. Minder vooruitgang is geboekt in marktintegratie, investeringen in kennis en onderzoek, sociale duurzaamheid en milieuzorg. De snelle verslechtering van de begrotingssituatie in verschillende lidstaten en het gebrek aan vastberadenheid om de (buitensporig-tekort)situatie aan te pakken is zeer zorgwekkend. Al met al lijkt het er niet op dat er gevolg is gegeven aan de oproep van de Raad om het hervormingstempo te bespoedigen. Met het huidige hervormingstempo is er een duidelijk risico dat de volledige uitvoering van de GREB tegen 2006 niet kan worden verzekerd, waardoor de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon in het gedrang komt. De conjunctuurdaling en de noodzaak de overheidsfinanciën te consolideren kunnen niet als excuus worden aangevoerd om de noodzakelijke hervormingen uit te stellen. Maatregelen ter consolidering van de begroting en structurele hervormingen kunnen juist groei-ondersteunend werken, zelfs op korte termijn, doordat ze het vertrouwen versterken. Dat ze op langere termijn gunstig zijn voor de groei staat vast.
1. Inleiding
Deze mededeling is bedoeld ter beoordeling van de maatregelen die zijn genomen of beoogd in het kader van de economische beleidsstrategie van de EU op middellange termijn, zoals neergelegd in de globale richtsnoeren voor het economisch beleid (GREB) voor 2003-05 [1]. De GREB vormen het overkoepelende instrument voor de coördinatie van het economisch beleid in de Europese Unie. In vervolg op de stroomlijning van de communautaire beleidscoördinatieprocessen zijn de GREB gericht op belangrijke economische beleidsvraagstukken alsmede op de maatregelen die op middellange termijn nodig zijn om deze vraagstukken doeltreffend aan te pakken. Bij andere processen (zoals die met betrekking tot de internemarktstrategie en de Europese werkgelegenheidsstrategie) worden de desbetreffende beleidsvraagstukken meer in detail aangepakt. Dit uitvoeringsverslag wordt ingediend als onderdeel van het eerste "uitvoeringspakket" samen met het ontwerp voor het gezamenlijk werkgelegenheidsverslag en het uitvoeringsverslag over de internemarktstrategie. Ze worden tezamen ingediend ter ondersteuning van het voorjaarsverslag van de Commissie voor 2004. Daarbij is rekening gehouden met het recente verslag van de Europese taakgroep werkgelegenheid.
[1] Zie de aanbeveling van de Raad van 26 juni 2003 inzake de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Gemeenschap (2003/555/EG), gepubliceerd in Publicatieblad nr. L 195/1 van 1 augustus 2003.
De economische beleidsstrategie van de EU op de middellange termijn is gericht op:
* een op groei en stabiliteit gericht macro-economisch beleid;
* economische hervormingen ter verhoging van het Europese groeipotentieel; en
* bevordering van de duurzaamheid.
De GREB zijn gericht op de bijdrage die het economisch beleid op de middellange termijn kan leveren aan het behalen van de in 2000 in Lissabon vastgestelde strategische doelstelling "om van de Unie de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te maken die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang". In 2001 is aan de agenda van Lissabon een milieudimensie toegevoegd.
Het uitvoeringsverslag is een belangrijke bijdrage aan het multilaterale toezicht op het economisch beleid van de lidstaten en de Unie zoals bedoeld in artikel 99, lid 3, van het Verdrag. Het is het eerste uitvoeringsverslag sinds de instelling van de meerjarenrichtsnoeren. De lidstaten worden geacht binnen drie jaar uitvoering te geven aan de algemene richtsnoeren en landenspecifieke aanbevelingen in de GREB. Met het oog hierop zal voor de beoordeling van de uitvoering een oplopend schema worden gehanteerd. Dat houdt in dat de beoordeling van de uitvoering zal worden opgevoerd naarmate het jaar 2006 naderbij komt, waarin een volledige evaluatie van de GREB is geagendeerd. Een en ander behelst dat de beoordeling van de uitvoering bij dit eerste tussenjaar minder gedetailleerd en diepgaand zal zijn dan bij toekomstige evaluaties en dat de nadruk meer zal liggen op beleidsvoornemens.
Kader 1: opvolging gegeven aan de drie belangrijkste prioriteiten van de Raad
In een begeleidende nota bij de globale richtsnoeren voor het economisch beleid (GREB) voor 2003-05 heeft de Raad Ecofin onderstreept dat er in het komende jaar beleidsmaatregelen getroffen dienen te worden om uitvoering te geven aan de volgende drie belangrijke prioriteiten:
1. de groei bevorderen;
2. de arbeidsmarkten flexibeler maken; en
3. de houdbaarheid van de overheidsfinanciën verzekeren.
Voorts stelde de Raad dat het hervormingstempo moet worden opgevoerd en dat een tijdige en doeltreffende tenuitvoerlegging van de GREB van cruciaal belang is voor het vertrouwen en de groei. Daarnaast verklaarde de Raad een vitale rol te zullen spelen door samen met de Eurogroep de uitvoering door alle beleidsactoren te zullen volgen en aanmoedigen.
Hierop verklaarde het Italiaanse voorzitterschap dat de Raad gedurende het jaar op gezette tijden besprekingen zou houden omtrent de uitvoering. Op 4 november 2003 vond er een werkontbijt plaats dat gewijd was aan de opvolging die tot dusver aan de GREB voor 2003-05 was gegeven, in het bijzonder met betrekking tot de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. De volgende gelegenheid van de Raad om opnieuw te spreken over tenuitvoerlegging is bij de vaststelling van conclusies over dit verslag.
Gezien de algemene aard van de drie prioriteiten die de Raad heeft aangeduid is het niet eenvoudig om een beknopte samenvatting te geven van de opvolging die er in de praktijk aan gegeven is. Zo zijn alle algemene richtsnoeren in het kader van het "op groei en stabiliteit gericht macro-economisch beleid" en de "economische hervormingen ter verhoging van het Europese groeipotentieel" min of meer direct gericht op een verbetering van Europa's groeiprestaties en -potentieel. De onderstaande uiteenzetting kan daarom niet beschouwd worden als vervanging van de diepgaandere beoordeling zoals uitgevoerd in het volledige verslag.
Wat betreft de prioriteit "de groei in Europa bevorderen" en de noodzaak een passend evenwicht te vinden in het macro-economisch beleid bevat dit uitvoeringsverslag de conclusie dat dit beleid accommoderend is geweest voor de groei. De ECB versoepelde de monetaire beleidskoers door de basisrente in 2003 met in totaal 75 basispunten te verlagen. Het conjunctuurgeschoond primair saldo van de EU bleef in grote lijnen onveranderd, hetgeen erop duidt dat het begrotingsbeleid in 2003 neutraal is geweest. Het spel van automatische stabilisatoren droeg echter bij aan de stabilisering van de economie.
Naast een gezond macro-economisch beleid onderstreepte de Raad tevens de noodzaak om de investeringen in menselijk en fysiek kapitaal op te voeren en om de totstandkoming van de interne markt te voltooien. Een en ander heeft gemengde resultaten opgeleverd. Naar verwachting zijn de totale investeringen in 2003 gedaald (met 0,4 procent in de EU-15 en met 1 procent in de eurozone), al is de daling lager dan in 2002 en in lijn met de negatieve conjunctuur. De investering in kennis en innovatie blijft vergeleken met de VS achter. Bovendien heeft de vooruitgang in de vorming van een beter functionerende interne markt vertraging opgelopen. Daarentegen is er in oktober 2003 een Europees initiatief voor groei gelanceerd dat gericht is op de stimulering van bepaalde infrastructurele en O&O-projecten op het vlak van de trans-Europese netwerken, waarvoor middelen uit de EU-begroting kunnen worden vrijgemaakt. De bijdrage van de Gemeenschap aan grensoverschrijdende investeringen in de infrastructuur beperkt zich tot 20 procent van de projectkosten. Voorts zullen deze projecten profiteren van de toegenomen coördinatie op het gebied van planning, milieu-effectbeoordeling en financiering.
Wat betreft de prioriteit "de arbeidsmarkten flexibeler maken" lijkt het tempo van de arbeidsmarkthervormingen in 2003 iets te zijn toegenomen. De hervormingen dienen echter verder bespoedigd te worden om de doelstellingen van Lissabon te kunnen halen. Verschillende lidstaten hebben zich ingespannen om werken lonend te maken, al bleven de hervormingen vooral gericht op fiscale aspecten. Verschillende lidstaten hebben aanvullende maatregelen genomen om de arbeidsorganisatie flexibeler te maken en de beroepsmobiliteit te bevorderen. Ook het actief arbeidsmarktbeleid is verbeterd in die zin dat er beter ingespeeld kan worden op de individuele behoeften van werklozen. Daartegenover zijn er weinig maatregelen voorgesteld om: i) iets te doen aan de stimulerende effecten in de uitkeringsstelsels, ii) de loondifferentiatie te bevorderen, iii) in lijn met evaluaties de efficiency van grootschalige actieve arbeidsmarktprogramma's (AAMP) te vergroten, of (iv) de administratieve formaliteiten aan te pakken (zoals de wetgeving inzake de werkgelegenheidsbescherming).
Wat betreft de prioriteit "de houdbaarheid van onze overheidsfinanciën verzekeren" vertonen de resultaten een wisselend beeld. De overheidsschuld vertoont sinds 2000 in de eurozone en in de gehele EU een stijgende lijn en handhaaft zich in de eurozone ruim boven de referentiewaarde van 60 procent van het BBP. Wel hebben enkele lidstaten, met name Frankrijk en Oostenrijk, in 2003 belangrijke hervormingen van hun pensioenstelsels aangenomen. Voorts hebben verschillende lidstaten getracht om de wisselwerking tussen het pensioenstelsel en de prestaties van de arbeidsmarkt te verbeteren. Desalniettemin bleef de participatiegraad bij oudere werknemers in 2002 steken op slechts 40 procent, waarbij er sprake was van grote verschillen tussen de lidstaten.
Deze mededeling (deel I van het uitvoeringsverslag) wordt aangevuld met een werkdocument van de Commissiediensten waarin een eerste beoordeling wordt gegeven van de uitvoering die de lidstaten gegeven hebben aan de landenspecifieke aanbevelingen om het hoofd te bieden aan de individuele uitdagingen waarvoor zij zich gesteld zien (Deel II). Wat betreft de algemene richtsnoeren zal de beoordeling van de uitvoering de komende jaren geleidelijk worden opgevoerd.
2. Versterking van de EU-economie
2.1 Een op groei en stabiliteit gericht macro-economisch beleid
2.1.1 Economische achtergrond: laagste economische groei sinds 1993
De economische groei is aanzienlijk lager uitgevallen dan verwacht. Na zwakke groeicijfers aan het eind van 2002 kwam de EU-economie in de eerste helft van 2003 tot stilstand. Ondanks een duidelijke toename van de bedrijvigheid in het derde kwartaal zal de gemiddelde groei in 2003 volgens ramingen uitkomen op een bescheiden 0,8 procent (0,4 procent in de eurozone), zie grafiek 1. Dat is het laagste groeipercentage sedert 1993. Aan de teleurstellende economische prestaties en de vertraging in de verwachte groei liggen verschillende factoren ten grondslag. Ten eerste werd het vertrouwen algemeen ondermijnd door geopolitieke spanningen in verband met de oorlog in Irak. Ten tweede zorgden onzekerheden in verband met toekomstig inkomen uit arbeid en pensioen en de negatieve uitwerking van de aanhoudend lage aandelenkoersen op de welvaart voor een slinkend consumentenvertrouwen in de eurozone. Ten derde is het waarschijnlijk dat de matige winstgevendheid van bedrijven, volgend op onder meer de voortdurende aanpassing van de balansen en de gestegen kosten van externe financiering, geleid heeft tot een afname of uitstel van investeringen. Ten slotte blijven er substantiële structurele rigiditeiten bestaan. De segmentatie van de markt en gebrek aan flexibiliteit zorgden er onder andere voor dat de reële arbeidskosten per eenheid product en de inflatie van de consumptieprijzen zich slechts traag aanpasten aan de zwakke economische groei en de verslechterende omstandigheden op de arbeidsmarkt.
De langgerekte periode van trage groei begint zijn tol te eisen op de arbeidsmarkt. In 2003 zijn in de eurozone naar schatting netto circa 200 000 banen verloren gegaan (de eerste afname sinds 1994). De werkloosheid in de EU is naar schatting gegroeid tot 8,1 procent (8,9 per cent in de eurozone).
Naar schatting bedroeg de inflatie in de EU in 2003 2 procent (2,1 procent in de eurozone). Ondanks de zwakke groei daalt de inflatie relatief langzaam. Dat is deels te wijten aan tijdelijke factoren zoals de doorberekening van de gestegen olieprijs, gestegen prijzen van voedingsmiddelen vanwege ongunstige weersomstandigheden en de verhoging van de indirecte belastingen. Maar ook de kerninflatie blijft weerbarstig hoog vanwege de opwaartse druk op de arbeidskosten per eenheid product. Die druk wordt veroorzaakt door de gestage groei van de nominale lonen in combinatie met een cyclische vertraging van de stijging van de arbeidsproductiviteit en een trage doorberekening van de duurdere euro in de consumentenprijzen.
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
De macro-economische beleidsomstandigheden bleven accommoderend
In het licht van de conjunctuurverzwakking is het macro-economisch beleid in 2003 accommoderend geweest.
In verband met de dalende conjunctuur verlaagde de ECB in 2003 de rente tot twee maal toe, met in totaal 75 basispunten, tot 2 procent voor de minimum biedkoers, zie grafiek 2. De stimulans die daarvan uitging op de groei en bovenal op de binnenlandse vraag werd gedeeltelijk tenietgedaan door de recente waardevermeerdering van de euro, die de netto-uitvoer enigszins drukte. In grote lijnen bleef de monetaire beleidskoers accommoderend. Hoewel de inflatie hoger bleef dan 2 procent en de monetaire aggregaten sterk gegroeid zijn, bleven de inflatieverwachtingen laag en stabiel.
Buiten de eurozone hebben de centrale banken gedurende de eerste helft van het jaar in verschillende stappen hun tarieven verlaagd. De Bank of England verlaagde het belangrijkste rentetarief, de repo-rente, twee maal met 0,25 procentpunt tot 3,5 procent medio juli. Na tekens die duidden op een toenemende economische bedrijvigheid en een forse kredietgroei verhoogde de bank de repo-rente in november met 0,25 procentpunt.
In Zweden verlaagde de Riksbank het rentetarief drie maal in de periode tussen januari en begin juli met in totaal 1,0 procentpunt. Sindsdien is de repo-rente onveranderd gebleven. Deze staat thans op 2,75 procent, het laagste niveau ooit.
Grafiek 2: Korte rente en lange rente
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
//
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
In de EU als geheel werd een neutrale begrotingspolitiek gevoerd waarbij het conjunctuurgeschoond primair saldo in grote lijnen onveranderd bleef, zie grafiek 3. De nominale begrotingssituaties zijn achteruitgegaan doordat de automatische stabilisatoren de langdurige zwakke economische activiteit hebben opgevangen. Een aantal lidstaten heeft tijdens de vorige conjunctuuropleving verzuimd maatregelen te treffen ter consolidering van de begroting, hetgeen de speelruimte heeft ingeperkt. Hierdoor is het algemene budgettaire kader in de EU onder druk komen te staan, zie ook paragraaf 2.1.2 hieronder.
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
De lonen in de EU-15 stegen in 2003 opnieuw met ongeveer 3 procent (2¾ procent binnen de eurozone). Door de aanhoudende stijging van de nominale lonen in combinatie met een lichte afname van de inflatie konden de reële lonen voorzichtig omhoog kruipen, wat ten goede kwam aan de koopkracht van de huishoudens. Tegen de achtergrond van een cyclische vertraging van de stijging van de arbeidsproductiviteit kwamen de arbeidskosten per eenheid product ook vorig jaar uit op meer dan 2 procent. De loonontwikkelingen lijken in grote lijnen nog steeds verenigbaar te zijn met de prijsstabiliteit, mits het verwachte cyclische herstel van de arbeidsproductiviteit niet wordt vertaald in een hogere loongroei.
2.1.2 Budgettaire ontwikkelingen: kader voor het begrotingsbeleid onder druk
Verdere verslechtering van begrotingssituaties
Het effect van de conjunctuurdaling op de overheidsfinanciën in de EU heeft zich na 2000 duidelijk gemanifesteerd. Zowel de automatische stabilisatoren als de discretionaire beleidsmaatregelen hebben druk uitgeoefend op de begrotingssaldi, en het nominale overschot van 1,0 procent van het BBP in 2000 [2] voor de EU-15 is omgeslagen in een tekort van 1,9 procent in 2002. De gemiddelde nominale begrotingssituatie verslechterde in 2003 verder naar -2,7 procent van het BBP in de EU, waarbij er sprake was van aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten. Ondanks de algemene verslechtering slaagden vier lidstaten (BE, DK, FI en SE) erin gedurende de gehele periode 2000-2003 een nominale begrotingssituatie te handhaven die in evenwicht was of zelfs een overschot vertoonde. Bij verschillende andere lidstaten was sprake van een aanzienlijke verslechtering; van twee landen (DE en FR) wordt verwacht dat in 2003 hun tekorten de referentiewaarde van 3 procent van het BBP met een ruime marge zullen overschrijden.
[2] Het financieringsoverschot van de EU-15 omvatte de eenmalige opbrengsten van de telefoonlicenties (UMTS) ten belope van 1,2 procent van het BBP in 2000.
Voor de EU als geheel is de economische vertraging de belangrijkste factor achter de verslechterde toestand van de overheidsfinanciën in de afgelopen jaren. De werking van de automatische stabilisatoren om de zwakke economische activiteit op te vangen is daar ook debet aan. Daarnaast wordt de verslechtering voor een belangrijk deel veroorzaakt door de discretionaire maatregelen, die het tekort vergroten. Het conjunctuurgeschoond begrotingstekort steeg van -1,2 procent van het BBP in 2000 naar -2,2 procent in 2003. De situatie loopt per lidstaat sterk uiteen (zie ook grafiek 4). Van alle lidstaten met een conjunctuurgeschoond begrotingstekort in 2000 noteerden Duitsland, Griekenland, Frankrijk en Nederland een verslechtering van de situatie. In België, Spanje, Italië, Oostenrijk en Portugal was sprake van een verbetering.
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
Tegen deze achtergrond werd de lidstaten in de GREB voor 2003-05 aanbevolen:
1. een begrotingssituatie te bereiken of te handhaven die over de gehele conjunctuurcyclus vrijwel in evenwicht is of een overschot vertoont*; buitensporige tekorten aan te zuiveren conform het Stabiliteits- en Groeipact;
2. afhankelijk van (1) een procyclisch beleid te vermijden, met name bij conjunctuurstijgingen.
* Lidstaten uit de eurozone werd aanbevolen bij het niet halen van de doelstelling voor de middellange termijn hun conjunctuurgeschoond saldo jaarlijks met ten minste 0,5 procent van het BBP te verbeteren.
De tenuitvoerlegging van het richtsnoer voor het begrotingsbeleid verloopt zorgwekkend
Volgens de economische prognosen op middellange termijn van de Commissie (najaar 2003) handhaafden in 2003 vijf lidstaten een (conjunctuurgeschoonde) begrotingssituatie die nagenoeg in evenwicht was of een overschot vertoonde, te weten België, Denemarken, Spanje, Finland en Zweden (zie tabel 1). Het lijkt erop dat deze lidstaten in de komende jaren een gezonde begrotingssituatie kunnen handhaven. In Oostenrijk is volgens het recente stabiliteitsprogramma de begrotingssituatie in 2003 zodanig verslechterd dat deze niet langer strookt met het richtsnoer. Volgens de najaarsprognosen zouden twee andere lidstaten (IE en AT) bij een ongewijzigd beleid tegen 2005 een gezonde begrotingssituatie kunnen realiseren. Wat Oostenrijk betreft, ziet het er thans niet naar uit dat de ophanden zijnde belastingverlagingen (ter hoogte van 1 procent van het BBP) gepaard zullen gaan met een beperking van de uitgaven. Hierdoor zal het conjunctuurgeschoond saldo in 2005 aanzienlijk verslechteren.
De lidstaten die er niet in geslaagd zijn de bovenstaande doelstelling te verwezenlijken wordt aanbevolen hun conjunctuurgeschoond begrotingssaldo te verbeteren (de aanpassing dient ten minste 0,5 procent van het BBP per jaar te bedragen voor landen in de eurozone met een lager tekort dan het plafond van 3 procent van het BBP.
Landen die kampen met een hoger tekort dienen grotere aanpassingen te verrichten, zie ook hoofdstuk 3). In 2003 konden enkel Ierland, Nederland en Portugal bogen op een duidelijke verbetering (van meer dan 0,5 procent van het BBP) van hun conjunctuurgeschoond begrotingssaldo. In 2004 worden ook verbeteringen verwacht in Duitsland en Frankrijk. Daartegenover zou het conjunctuurgeschoond begrotingstekort in Griekenland, Italië, Luxemburg en Portugal sterk kunnen oplopen in 2004 en/of 2005 (waarbij vermeld dient te worden dat de verwachtingen voor 2005 alleen gelden als de lidstaten een ongewijzigd beleid voeren).
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
In 2002 constateerde de Raad een buitensporig tekort in Portugal. In 2003 gold dat ook voor Duitsland en Frankrijk. Zowel Duitsland als Portugal hebben aanzienlijke inspanningen ondernomen om de aanbeveling op te volgen en deze situatie te beëindigen. Na forse eenmalige ingrepen zal het nominale tekort in Portugal in 2003 naar verwachting uitkomen op minder dan 3 procent van het BBP, maar het risico bestaat dat de 3-procentgrens in 2004 weer overschreden wordt. Duitsland heeft in 2003 maatregelen uitgevoerd ten bedrage van circa 1 procent van het BBP en heeft hiermee voldaan aan de aanbeveling hiertoe van de Raad van januari 2003. Gezien de verslechtering van het conjunctuurklimaat lijken de maatregelen op dit moment echter ontoereikend om de buitensporig-tekortsituatie in 2004 te beëindigen. Frankrijk lijkt geen doeltreffende maatregelen getroffen te hebben om de budgettaire onevenwichtigheden te corrigeren. Gezien de huidige economische vooruitzichten zal de buitensporig-tekortsituatie in Frankrijk waarschijnlijk voortduren en zal het tekort in 2004 ruim boven de 3 procent van het BBP uitkomen.
Met het oog op de hierboven geschetste ontwikkelingen heeft de Commissie in overeenstemming met artikel 104, lid 8 en 9, van het Verdrag aanbevelingen goedgekeurd aan Duitsland en Frankrijk waarin zij verklaarde dat er geen doeltreffende (FR) of slechts ontoereikende (DE) actie is ondernomen en dat beide lidstaten maatregelen dienen te treffen om de buitensporig-tekortsituatie op te heffen. Met het oog op de zwakke economie beval de Commissie evenwel aan beide lidstaten nog één jaar respijt te geven en het tekort derhalve tegen 2005 terug te brengen tot onder de 3 procent van het BBP. De Raad verwierp op 25 november 2003 de aanbevelingen van de Commissie en kwam tot een overeenstemming buiten het Verdrag om, waarmee de toepassing van de betreffende bepalingen van het Verdrag de facto werd opgeschort. De Raad nam nota van de inspanningen die Duitsland en Frankrijk hebben ondernomen om hun tekort tegen 2005 terug te brengen tot minder dan 3 procent van het BBP.
Grafiek 5 geeft een beeld van het begrotingsbeleid (uitgedrukt in wijzigingen in het conjunctuurgeschoond primair saldo (CGPS)) in relatie tot de conjunctuuromstandigheden, waarbij het saldo wordt uitgedrukt in de omvang van de output gap. Het lijkt erop dat het begrotingsbeleid voor de EU als geheel in 2003 neutraal is geweest. Het begrotingsbeleid komt echter wel voort uit de nogal verschillende beleidsvormen die in de lidstaten gehanteerd worden, zelfs al zijn de conjunctuurontwikkelingen tamelijk gelijk. Een aantal lidstaten heeft naar verwachting gekozen voor een licht procyclisch beleid in verband met de consolidatie-inspanningen die nodig zijn om te voldoen aan richtsnoer nr. 1 inzake een gezonde begrotingssituatie (onder meer NL en PT). Dat richtsnoer gaat boven het richtsnoer inzake het vermijden van procyclisch beleid. Het procyclische begrotingsbeleid in Griekenland kan echter niet worden verklaard door de noodzaak de overheidsfinanciën te consolideren.
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
2.1.3 Loonontwikkelingen: loonstijging te hoog en niet bevorderlijk voor het scheppen van werkgelegenheid
De loonstijging nam minder af dan de productiviteitsgroei ...
De lonen hebben slechts in bescheiden mate gereageerd op de verslechterde toestand van de economie. Die ontwikkeling was deels een afspiegeling van de grotere veerkracht die de arbeidsmarkt vertoonde in de eerste fase van de huidige conjunctuurdip. De stijging van de nominale lonen in de EU zwakte geleidelijk af van 3½ procent in 2000 naar ongeveer 3 procent in 2003. In dezelfde periode bleef het percentage in de eurozone relatief stabiel op circa 2¾ procent. De arbeidskosten per eenheid product namen toe terwijl de groei van de arbeidsproductiviteit bij aanvang van de conjunctuurdaling fors afnam, hetgeen duidt op arbeidsoppotting in verschillende lidstaten.
Tegen deze achtergrond werd in de GREB voor 2003-05 aanbevolen:
3. ervoor te zorgen dat de nominale loonstijgingen verenigbaar zijn met prijsstabiliteit en productiviteitsverhoging, en dat de macro-economische dialoog wordt bevorderd.
...maar de lonen lijken in grote lijnen verenigbaar te zijn met de prijsstabiliteit op de middellange termijn
Over het geheel genomen zijn de stijgingen van de nominale lonen in 2003 van circa 3 procent in de EU en van 2¾ procent in de eurozone in grote lijnen in balans met de prijsstabiliteit op middellange termijn. Door de cyclische vertraging van de productiviteitsgroei echter zijn de nominale arbeidskosten per eenheid product voor het derde jaar op rij met meer dan 2 procent gestegen. Dit nog steeds relatief hoge stijgingstempo heeft bijgedragen aan de zeer geleidelijke terugdringing van de inflatie. Daarnaast zijn kleine productiviteitsverbeteringen net voldoende gebleken om de reële arbeidskosten per eenheid product binnen de perken te houden, zie onder in tabel 2.
De zwakke vraag naar werk in aanmerking genomen zijn de loonstijgingen betrekkelijk hoog. Een aantal factoren op institutioneel terrein geeft enig uitsluitsel omtrent de vraag wat de oorzaak is van een zeker gebrek aan flexibiliteit op het vlak van de nominale en reële lonen (onder andere de macht van de vakbonden, coördinatie/centralisatie van onderhandelingen, het bereik van de onderhandelingen, de toepassing van loonbepalingen bij collectieve onderhandelingen, en niet in de laatste plaats verschillende "insider-outsider"-mechanismen). In algemene termen heeft het loonvormingssysteem in 2003 geen wezenlijke wijzigingen ondergaan. In meer specifieke zin geldt hetzelfde voor de koppeling van lonen aan prijzen door middel van indexering.
Op nationaal niveau was de stijging van de nominale lonen verhoudingsgewijs hoog in Griekenland, Spanje, Ierland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk [3], landen die kampten met een betrekkelijk krappe arbeidsmarkt en/of hoge inflatie. De reële arbeidskosten per eenheid product stegen met name in Ierland, Luxemburg en Nederland.
[3] De stijging in 2003 van de nominale vergoeding per werknemer in het Verenigd Koninkrijk is deels te verklaren door een stijging van de werkgeverspremie in het kader van de National Insurance Contribution (NIC), wat heeft bijgedragen aan de klaarblijkelijke loonstijging van rond 1,5 procentpunt.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
De macro-economische dialoog bevordert het algemeen begrip tussen de beleidsactoren
De macro-economische dialoog is de laatste jaren uitgegroeid tot een zinvol forum op communautair niveau waar alle beleidsactoren, waaronder de sociale partners, op gezette tijden van gedachten kunnen wisselen. De dialoog bevordert het algemeen begrip van de economische situatie en kan derhalve een bijdrage leveren aan het voorkomen van spanningen die zouden kunnen uitmonden in een onevenwichtige macro-economische beleidsmix.
2.2 Economische hervormingen om Europa's groeipotentieel te verhogen
Om de doelstellingen van Lissabon te kunnen halen heeft de EU gedurende de rest van dit decennium een hogere en duurzame economische groei nodig. Structurele hervormingen zijn noodzakelijk om Europa's groeipotentieel te verhogen. Die hervormingen kunnen het best op een brede en gecoördineerde basis worden ingevoerd. De GREB voor 2003-05 zijn daarom gericht op de noodzaak de werking van de arbeidsmarkt en de kwaliteit van de menselijke hulpbronnen te verbeteren en de productiviteit en bedrijfsdynamiek te verhogen.
2.2.1 Er is een groot risico dat de werkgelegenheidsdoelstellingen van Lissabon niet worden behaald
De vooruitgang met de implementatie van de werkgelegenheidsdoelstellingen van Lissabon en Stockholm verloopt te traag
Na verschillende jaren waarin veel banen zijn geschapen begon het effect van de zwakke conjunctuur op de werkgelegenheid voelbaarder te worden. Op een afname van de banengroei in 2002 volgde een stilstand in 2003 en in de eurozone kromp de werkgelegenheid zelfs enigszins in. Bedrijven begonnen steeds meer banen te schrappen, waardoor de werkloosheid sneller opliep. De (naar seizoen gedifferentieerde) werkloosheid steeg van 7,3 procent vroeg in 2001 naar 8,0 procent in oktober 2003. De verschillen tussen de lidstaten zijn aanzienlijk. De werkloosheid in Luxemburg, Nederland, Oostenrijk en Ierland bleef lager dan 5 procent maar in Spanje, Duitsland en Frankrijk was deze hoger dan 9 procent.
In 2002 bedroeg de totale participatiegraad 64,3 procent (variërend van 55,5 procent in IT tot 75,9 procent in DK). In grafiek 6 staan de aanvangspunten in 1999 en wordt een beeld gegeven van de ontwikkelingen in de verschillende lidstaten. Na een zeker inhaalproces gedurende de afgelopen drie jaar was het verschil tussen de hoogste en de laagste participatiegraad verminderd van 23,3 tot 20,4 procentpunten.
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
De participatiegraad onder oudere werknemers bedroeg in 2002 slechts 40,1 procent, waardoor er nog een zeer lange weg afgelegd moet worden om de doelstelling te halen voor 2010 (een gemiddelde participatiegraad in de EU van 50 procent). De verschillen tussen de lidstaten zijn erg groot - in België werkt slechts 26,7 procent van de werknemers tussen de 55 en 64 jaar, maar in Zweden 68,0 procent (zie grafiek 7). De vooruitgang is de afgelopen jaren bovendien het traagst verlopen in een aantal lidstaten met de laagste aanvangsniveaus.
Het is belangrijk dat fouten uit het verleden niet worden herhaald. Schijnbaar gemakkelijke oplossingen, zoals vroegtijdige pensionering wegens bedrijfsreorganisaties, dienen vermeden te worden.
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
Met name vrouwen hebben geprofiteerd van de werkgelegenheidsgroei in het recente verleden. De participatiegraad onder vrouwen kwam in 2002 uit op 55,6 procent (zie grafiek 8). Hoewel het effect van 'zien werken doet werken' de participatiegraad onder vrouwen verder op zal trekken (de arbeidsbereidheid is hoger bij jonge generaties vrouwen) kent de arbeidsmarkt voor vrouwen een aantal specifieke belemmeringen (zoals het gebrek aan kinderopvang en mogelijkheden voor deeltijdarbeid) die in een aantal lidstaten een belangrijk obstakel blijven vormen.
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
Verslag-Kok pleit voor breed opgezette hervormingen
Gezien het gebrek aan groei van de werkgelegenheid in 2003 en een voorspelde bescheiden versnelling van de groei in 2004 en 2005 zal de EU de tussentijdse werkgelegenheidsdoelstelling van 67 procent aan het eind van 2005 waarschijnlijk niet halen. Ook lijkt de EU niet op koers te liggen bij de verwezenlijking van de doelstellingen voor 2010. Het risico dat de werkgelegenheidsdoelstelling van Lissabon en Stockholm niet wordt gehaald dient niet te worden toegeschreven aan de zwakke conjunctuur. De problemen zijn van structurele aard en om de verwezenlijking van de werkgelegenheidsdoelstellingen naderbij te brengen, is het dringend nodig om breed opgezette hervormingen van de arbeidsmarkt spoedig uit te voeren.
Dit werd eveneens belicht in het recente verslag van de Europese taakgroep werkgelegenheid, voorgezeten door de voormalige premier van Nederland, Wim Kok. Dit verslag, dat in november 2003 is uitgebracht, levert een belangrijke bijdrage aan het debat over de manier waarop de EU het proces ter verwezenlijking van de werkgelegenheidsdoelstellingen van Lissabon weer vlot kan trekken. Het aanbevolen beleid is breed geschakeerd en onderstreept de noodzaak een consistent pallet aan beleidsmaatregelen te hanteren. In het verslag worden de volgende belangrijke vereisten genoemd om de werkgelegenheid en productiviteit te bevorderen: het aanpassingsvermogen van werknemers en ondernemingen vergroten, meer mensen op de arbeidsmarkt krijgen, meer en doeltreffender investeren in menselijk kapitaal, en hervormingen via beter bestuur effectiever ten uitvoer leggen. Over het algemeen liggen de beleidsaanbevelingen in lijn met de GREB voor 2003-05. Zo wordt in het verslag van de taakgroep beklemtoond dat werknemers en werkgevers moeten kunnen kiezen uit een verscheidenheid van contractuele arbeidsrelaties en dat de regelgeving voor het bedrijfsleven vereenvoudigd moet worden. In het verslag wordt de bijdrage erkend die uitzendbureaus kunnen leveren aan een grotere flexibiliteit van de arbeidsmarkt, terwijl ze werknemers voorzien van een duidelijk gedefinieerd kader. De taakgroep acht een herbezinning wenselijk op het concept van zekerheid voor werknemers. In dit verband moet nagedacht worden over het contractueel kader en adequate bescherming bij verlies van een baan waarbij meer dynamische vormen van sociale bescherming zoals "job-to-job"- verzekering en actieve maatregelen een rol kunnen spelen. Voorts pleit de taakgroep voor nieuw elan bij de hervorming van de belasting- en uitkeringsstelsels en onderschrijft zij de opvatting dat in-work benefits een krachtig instrument kunnen zijn om werkloosheidsvallen te elimineren. Wel dienen dergelijke benefits zorgvuldig opgezet te worden om armoedevallen of buitensporige kosten te vermijden. De taakgroep staat achter verdere hervormingen van inkomens- en vermogensgebonden uitkeringen en de individualisering van inkomstenbelasting teneinde inherente negatieve prikkels weg te nemen. Tot slot erkent de taakgroep dat de loondifferentiatie afgestemd moet zijn op de productiviteit en de sectorale en regionale situatie op de arbeidsmarkt.
Tegen deze achtergrond werd de lidstaten in de GREB voor 2003-05 aanbevolen:
4. de gecombineerde stimulerende effecten van belastingen en uitkeringen te verbeteren en hoge effectieve marginale belastingtarieven te verlagen;
5. ervoor te zorgen dat stelsels voor loononderhandelingen het mogelijk maken de lonen te verrekenen op verschillen in productiviteit;
6. de arbeidsmarktregelgeving te herzien en een flexibeler en innovatiever arbeidsorganisatie te bevorderen;
7. de arbeidsmobiliteit te vergemakkelijken;
8. te zorgen voor een efficiënt en actief arbeidsmarktbeleid.
Het tempo van de arbeidsmarkthervormingen was in 2003 in het algemeen bemoedigend, maar moet verder worden opgevoerd
Het tempo waarin de hervormingen op de arbeidsmarkt plaatsvinden is in 2003 iets verhoogd. Er zijn in verschillende lidstaten noemenswaardige hervormingen goedgekeurd, zie kader 3. Er is nog geen uitsluitsel over het effect ervan, aangezien in verschillende landen de hervormingen nog steeds in het goedkeuringsstadium verkeren en/of in uitvoering zijn.
De aanpassingen van de belasting- en uitkeringsstelsels dragen bij aan de verbetering van de prikkels, maar zijn tot dusver partieel gebleven en vooral gericht op de belastingen
De verbetering van prikkels om aan het werk te gaan blijft in de meeste lidstaten een serieuze uitdaging. Sterker nog, alle lidstaten, op drie na (ES, IE en PT), werd aanbevolen de factoren aan te pakken die wegens een gecombineerd effect van belastingen en uitkeringen mensen ertoe aanzetten inactief te blijven.
Over het algemeen waren de maatregelen die in 2003 zijn uitgevoerd en aangekondigd nog steeds vooral gericht op de belastingen, waarbij arbeidsgebonden belastingverminderingen werden ingevoerd of verhoogd (BE, FR, IE en NL) en de marginale belastingtarieven aan de onderkant van de loonschaal werden verlaagd (met name in DE, FR en IT). Andere lidstaten, zoals België, Oostenrijk, Denemarken en Finland zijn van plan de komende jaren verdere stappen in die richting te ondernemen. Al is de nadruk op maatregelen in de belastingsfeer vanuit politiek oogpunt begrijpelijk, ze vormen toch een probleem doordat de overheidsfinanciën in verschillende landen onder druk staan, hetgeen de manoeuvreerruimte verder inperkt.
Er zijn maar weinig stappen ondernomen (of aangekondigd) voor de hervorming van de uitkeringsstelsels, die wel het meest bijdragen aan het risico van werkloosheids- en inactiviteitsvallen. De criteria voor uitkeringsgerechtigheid, de duur van de uitkeringen, sollicitatieplicht en de vereisten aangaande beschikbaarheid voor werk zijn amper gewijzigd. Niettemin is Duitsland voornemens belangrijke stappen op dit vlak te ondernemen. Dit land gaat de komende maanden een plan uitvoeren voor de hervorming van het uitkeringsstelsel voor werklozen. Nederland heeft in 2003 een evaluatie van de werkloosheidsverzekering uitgevoerd en de criteria voor uitkeringsgerechtigheid flink aangescherpt. Ook in Denemarken zijn enkele maatregelen getroffen. Hoewel de lidstaten in toenemende mate activeringsmaatregelen ontwikkelen die zijn gekoppeld aan de toekenning van uitkeringen, moet veel meer worden gedaan om te komen tot een nauwere wisselwerking tussen passieve en actieve arbeidsmarktprogramma's.
De voorzieningen voor kinderopvang zijn slechts licht verbeterd, en dat terwijl de meeste lidstaten hieraan prioriteit toekennen. De lidstaten moeten meer doen om een adequate en betaalbare kinderopvang te verzekeren, overeenkomstig de doelstellingen van Barcelona ten aanzien van kinderopvang.
Er zijn weinig concrete maatregelen ter bevordering van loondifferentiatie vastgesteld
Er zijn tussen de verschillende regio's en vaardigheidscategorieën nog altijd grote verschillen in werkloosheid. Zeven lidstaten (DE, GR, ES, IE, IT, PT, FI) werd specifiek aanbevolen te zorgen voor een sterkere loondifferentiatie, die beter in overeenstemming is met de productiviteitsratio's en de plaatselijke arbeidsmarktomstandigheden. Hoewel in sommige landen een discussie over loondifferentiatie op gang is gekomen, zijn er tot dusver weinig concrete maatregelen op dit gebied vastgesteld.
Concrete initiatieven bleven in 2003 in een beginstadium van de besprekingen of waren slechts partieel. In het Verenigd Koninkrijk wordt gesproken over loondifferentiatie in collectieve overeenkomsten in de overheidssector. In Duitsland hebben overheidsbedrijven getracht de personeelskosten terug te dringen, bijvoorbeeld via onderhandelingen waarin voor overbezette diensten een beperking van de werktijd zonder vergoeding werd voorgesteld, of door te snijden in aanvullende vergoedingen voor medewerkers en ambtenaren. Er wordt gesproken over een versoepeling van het "gunstigheidsbeginsel" in Duitsland en Frankrijk, waar overeenkomsten op lager niveau alleen gunstiger kunnen zijn dan sectorale overeenkomsten. Niettegenstaande deze ontwikkelingen is er nog steeds sprake van een informele tendens in de richting van meer flexibiliteit op bedrijfsniveau, waarbij de rol van de sociale partners overeenkomstig nationale praktijken wordt geëerbiedigd.
In de meeste lidstaten wordt de arbeidsorganisatie flexibeler, maar er zijn slechts weinig initiatieven waarmee de wetgeving op de werknemersbescherming wordt aangepakt
Een aanzet in de richting van volledige werkgelegenheid vereist een snelle netto-groei van de werkgelegenheid en een hoog arbeidsverloop, ondersteund door een flexibel regelgevingskader en een flexibele arbeidsorganisatie. Door een buitensporig rigide arbeidsmarktwetgeving wordt werving ontmoedigd en aanpassing vertraagd. Er zijn hieromtrent landenspecifieke aanbevelingen gericht aan Duitsland, Griekenland, Spanje en Italië. De flexibiliteit is in de meeste lidstaten verbeterd doordat er bijvoorbeeld meer faciliteiten zijn gekomen voor flexibel werken, om werk en gezin beter te combineren. De arbeidszekerheid is ook verbeterd, vooral ten aanzien van gezondheids- en veiligheidsaspecten in de arbeidsorganisatie. Er is echter niet genoeg gedaan om de wetgeving op de werknemersbescherming aan te pakken of om contracten die niet standaard zijn aantrekkelijker te maken voor werknemers.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
De bevordering van een flexibele arbeidsorganisatie is in de sociale dialogen op nationaal niveau over het algemeen aan de orde gekomen. In 2003 zijn overeenkomsten gesloten over flexibilisering van de arbeidstijd (DK, NL en SE) en modernisering van de arbeidsorganisatie in de overheidssector (ES). Frankrijk, Ierland, Nederland en Portugal zijn voornemens onderzoek te doen op wetgevend vlak. Het Verenigd Koninkrijk heeft beginselen geïntroduceerd die de kwaliteit van toekomstige regelgeving moeten verbeteren. Frankrijk heeft wetgeving vastgesteld die de 35-urige werkweek flexibeler moet maken. Verschillende lidstaten (onder andere IE en NL) buigen zich tevens over de vraag hoe in te spelen op toekomstige veranderen in werkpraktijken. Zo wordt er gekeken hoe er het best geprofiteerd kan worden van mogelijkheden op het gebied van e-werken. Veel landen (waaronder IE, NL en het UK) hebben maatregelen getroffen in de sfeer van verbeterde rechten op het gebied van ouderschapsverlof en/of zorgverlof om werk en gezin beter te combineren.
Slechts een paar landen hebben in 2003 initiatieven ontplooid op het vlak van arbeidscontracten en de wetgeving inzake arbeidsbescherming (WAB). De nieuwe arbeidswet in Portugal voorziet in een toename van de duur van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, flexibele werkuren, regelingen om ongerechtvaardigd verzuim te beteugelen en stimulering van de beroepsmobiliteit. Portugal en Spanje hebben zijn voortgegaan met hun pogingen om het hoge aandeel van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd terug te dringen. In Italië is onlangs een verordening aangenomen voor een hervorming van de arbeidsmarkt. Deze voorziet in nieuwe vormen van 'flexibele' contracten, maar laat de WAB verder ongemoeid. In Duitsland zijn de sociale criteria versoepeld die bepalen welke werknemers het eerst afvloeien. Tevens is er een versoepeling tot stand gekomen van de WAB voor kleine bedrijven.
Enkele lidstaten stimuleren de geografische mobiliteit, de meeste lidstaten buigen zich over beroepsmobiliteit
Regionale verschillen, vaak ook op het gebied van werkloosheid en een tekort aan vaardigheden, maken het onverminderd noodzakelijk de geografische en beroepsmobiliteit te bevorderen. Spanje heeft zich gebogen over een aanbeveling om de obstakels voor geografische mobiliteit weg te nemen.
Enkele lidstaten hebben maatregelen getroffen ter bevordering van de geografische mobiliteit. De verspreiding van informatie over vacatures verbetert door de medewerking die de lidstaten hieraan geven en de toepassing van informatietechnologie. Een aantal lidstaten heeft in 2003 wijzigingen doorgevoerd in het belasting- en uitkeringsstelsel om de mobiliteit nader te stimuleren (DE, EL, ES, FR en SE). België en Spanje hebben een begin gemaakt met de aanpak van de rigiditeiten op de woningmarkt.
De meeste lidstaten zijn doorgegaan met het promoten van levenslang leren om de beroepsmobiliteit te bevorderen. Onlangs heeft een aantal lidstaten maatregelen aangenomen, of het voornemen daartoe geuit, om de erkenning van informele vaardigheden eenvoudiger te maken. Denemarken heeft nieuwe opleidingsmaatregelen geëntameerd om het hoofd te bieden aan de voorspelde schaarste aan gekwalificeerd personeel. België heeft zijn inspanningen om taalbarrières te slechten opgevoerd.
Geïndividualiseerde benaderingen nemen toe, maar een herinrichting van AAMP op basis van evaluaties komt zelden voor
Actieve arbeidsmarktprogramma's (AAMP) zijn een belangrijk instrument voor de reïntegratie van werklozen en de voorkoming van langdurige werkloosheid. Ze dienen echter gericht te worden op "de juiste maatregel voor de juiste persoon op het juiste moment". Duitsland is specifiek aanbevolen de doeltreffendheid van AAMP te verhogen. Hoewel het steeds vaker komt tot een geïndividualiseerde aanpak worden evaluaties niet systematisch uitgevoerd, noch toegepast om programma's kritisch de maat te nemen en zo nodig bij te stellen.
Hoewel nauwgezette beoordelingen hebben geleid tot een toenemend besef dat de efficiëntie van de programma's tekortschiet, hebben slechts een paar landen in 2003 aanpassingen in hun AAMP verricht of plannen in die richting aangekondigd. Zo is Denemarken afgestapt van zijn oorspronkelijk hoge activeringsdoelstelling en zich sterker gaan richten op arbeidsbemiddeling. Verder wordt gepland de instrumenten te stroomlijnen waarover de dienst voor de werkgelegenheid kan beschikken. Zweden heeft zich gebogen over een vereenvoudiging van de programmastructuur. In Ierland vindt een verschuiving plaats van werkgelegenheidsregelingen naar maatregelen gericht op inzetbaarheid, terwijl in Nederland "reïntegratiebureaus" worden beloond afhankelijk van de mate waarin zij succes boeken.
Er is meer vooruitgang geboekt met maatregelen gericht op de moeilijkst bemiddelbaren. In de meeste lidstaten zijn maatregelen genomen of voorgenomen houdende een vroegtijdige inventarisatie van de behoeften van werkzoekenden alsmede, indien nodig, het aanbieden van een op maat gesneden actief programma. In deze context wordt de rol van de arbeidsbemiddeling versterkt. Werklozen met goede vooruitzichten op een baan worden in toenemende in de richting geleid van faciliteiten waarmee zij zelfstandig de weg terug naar de arbeidsmarkt kunnen vinden. In Duitsland heeft de regering een voorstel gedaan tot vereenvoudiging van de uitkeringsadministratie, waardoor extra middelen moeten vrijkomen voor bemiddelingsactiviteiten. Hierdoor zal vermoedelijk ook de efficiëntie toenemen, bijvoorbeeld omdat de prikkels worden weggenomen voor gemeenten om te voorzien in een actieve maatregel met als hoofddoel een deelnemer opnieuw in aanmerking te laten komen voor een werkloosheidsuitkering. De meeste lidstaten hebben zich voorgenomen meer samenwerking tot stand te brengen tussen de verschillende instanties op het gebied van arbeidsbemiddeling, opleiding en uitkeringsadministratie, in sommige gevallen door de verschillende aanbieders onder te brengen in een "one-stop-shop".
2.2.2 Economische hervormingen niet weerspiegeld in de cijfers inzake de productiviteitsgroei
De economische hervormingsinspanningen die worden aanbevolen in de GREB voor de periode 2003-2005 zijn gericht op een verhoging op lange termijn van het groeipotentieel van de communautaire economie. Een en ander dient beschouwd te worden binnen de context van de scheve ontwikkeling die zich de laatste jaren in de EU heeft voorgedaan in de groei van de werkgelegenheid en de productiviteit. Vergeleken met de eerste helft van de jaren negentig liet de periode 1996-2002 een aanzienlijke stijging zien van de bijdrage van arbeid aan de groei van het BBP in de EU. Die stijging is echter deels tenietgedaan door een afname van de bijdrage van de arbeidsproductiviteit.
Ter vergelijking, de VS zijn erin geslaagd de krachtige werkgelegenheidsprestaties te combineren met een snellere toename van de arbeidsproductiviteitsgroei, wat resulteerde in een BBP-groei die meer dan een vol procentpunt hoger was dan die in de EU over de periode 1996-2003.
Het verschil in arbeidsproductiviteit tussen de EU en de VS is groter geworden...
Het groeipercentage van de arbeidsproductiviteit per werknemer in de EU is gedaald van 1,9 procent in de eerste helft van de jaren negentig naar 1,3 procent in de tweede helft van dat decennium. Sindsdien beweegt de jaarlijkse productiviteitsgroei zich tussen de 0,5 en 1 procent, waarbij de arbeidsmarkt aanvankelijk de veerkracht vertoonde om de economische vertraging op te vangen en een verdere (zij het bescheiden) groei liet zien van de werkgelegenheid. In de EU verliepen de ontwikkelingen heel anders dan in de VS, waar de groeipercentages voor de arbeidsproductiviteit zich herstelden tot het peil van 2 procent of meer. Hierdoor is het verschil in arbeidsproductiviteit tussen de EU en de VS groter geworden en ligt de productiviteit in de EU per gewerkt uur 12 procent lager dan in de VS. Dit productiviteitsverschil is thans verantwoordelijk voor 40 procent van het verschil in BBP per hoofd van de bevolking tussen de EU en de VS (waarbij het Europese BBP per hoofd van de bevolking in 2003 uitkwam op 72 procent van het niveau in de VS), zie grafiek 9.
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
...maar het EU-gemiddelde maskeert grote verschillen tussen de lidstaten
Wat betreft de productiviteit per uur en de groeipercentages vertonen de lidstaten grote verschillen (zie grafiek 10). Vanaf een goed beginpunt bleef de arbeidsproductiviteit per uur relatief snel stijgen in Denemarken, Ierland en Frankrijk. In Frankrijk kan deze stijging in verband worden gebracht met de invoering van de 35-urige werkweek, aangezien de groei van de arbeidsproductiviteit per werknemer aanvankelijk onder het EU-gemiddelde lag. Het productiviteitsniveau in Griekenland en het Verenigd Koninkrijk kwam weer wat dichter in de buurt van het EU-gemiddelde. In Spanje en Portugal daarentegen zakte de productiviteit nog verder weg. Ook in Italië en de Beneluxlanden is een afname waargenomen van de relatieve productiviteitsniveaus.
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
De afname van de arbeidsproductiviteitsgroei in de EU kan in gelijke mate worden toegeschreven aan vertragingen in investeringen en in de technologische vooruitgang ...
Medio jaren negentig raakte de EU haar lang gevestigde voorsprong in termen van arbeidsproductiviteit kwijt en er ligt dus een duidelijke uitdaging op dit punt. De afname van de groei vanaf de eerste helft van de jaren negentig is voor de helft toe te schrijven aan de geslonken bijdrage van de diepte-investeringen. De andere helft is te wijten aan een verslechtering van de totale factorproductiviteit. Investeringen in ICT leverden een positieve bijdrage, maar die bijdrage bedroeg slechts de helft van die in de Verenigde Staten. De belangrijkste oorzaak daarvan was een mindere toepassing en een langzamere verspreiding van ICT in bepaalde dienstverlenende sectoren, vooral op het gebied van financiële diensten en distributie. Hieruit blijkt de noodzaak om de bedrijfsdynamiek te vergroten en de investeringen, met name in ICT, op te trekken. Dat kan enkel verwezenlijkt worden via een hervormingsstrategie gericht op verbetering van het wetgevingsklimaat, bevordering van de integratie en efficiëntie van de markt, stimuleringsmaatregelen voor de verspreiding van ICT en bevordering van investeringen in menselijk kapitaal en O&O.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
...en de recente ontwikkelingen in bedrijfsinvesteringen en uitgaven voor IT, O&O en onderwijs stemmen niet optimistisch.
Door de zwakke economische conjunctuur daalden de bedrijfsinvesteringen in de EU, uitgedrukt als percentage van het BBP, van 18,3 procent in 2000 tot 17,2 procent in 2002, zie tabel 3. Dit zorgde voor een afname van de bruto-investeringen in vaste activa (van 20,6 procent in 2000 naar 19,1 procent in 2003) ondanks het feit dat de overheidsinvesteringen de laatste jaren tamelijk stabiel zijn gebleven (op 2,2-2,4 procent van het BBP). Er zat weinig beweging in de uitgavenquoten voor IT, O&O en onderwijs. Volgens de economische prognosen van de Commissie (najaar 2003) zullen de bedrijfsinvesteringen in 2004 en 2005 een herstel laten zien, mits de economische randvoorwaarden terugkeren die stimulerend werken op de investeringslust en groei van bedrijven. In dat opzicht zouden recente inspanningen om de administratieve lasten voor het bedrijfsleven te verlichten een nuttige rol kunnen vervullen. Een hervorming van het regelgevend kader zou eveneens een gunstig effect hebben op de uitgaven voor IT. Uit een horizontale analyse van de investeringsquoten [4] is gebleken dat landen met een laag regelgevingsniveau meer succes hebben gehad met de overname van nieuwe technologieën in de vorm van investeringen in ICT.
[4] Europese Commissie (2003), "Drijvende krachten achter de productiviteitsgroei: een economiebreed en sectoraal perspectief", hoofdstuk 2 in de evaluatie van de EU-economie in 2003.
Ondanks de vele successen functioneert de interne markt nog steeds niet naar behoren. Na jaren van gestage vooruitgang in de jaren negentig wijzen enkele belangrijke indicatoren voor de integratie van de interne markt in de verkeerde richting.
De groei van de handel tussen de EU-lidstaten onderling, die de laatste drie jaar met minder dan 3 procent op jaarbasis is gegroeid, is bijna tot stilstand gekomen en de prijsverschillen tussen de lidstaten zijn in 2001 niet gewijzigd ten opzichte van de waargenomen prijsverschillen in 1998 of 1999.
Tegen deze achtergrond werd de lidstaten in de GREB voor 2003-05 aanbevolen:
9. de concurrentie op de goederen- en dienstenmarkten te bevorderen;
10. de integratie van de EU-kapitaalmarkten te bespoedigen; te zorgen voor een coherente toepassing van de EU-regels en belemmeringen weg te nemen voor een efficiënte grensoverschrijdende verrekening en afwikkeling;
11. een voor het ondernemerschap en voor de start en groei van het MKB bevorderlijk klimaat te creëren;
12. maatregelen vast te stellen en uit te voeren om de regels inzake goed ondernemingsbestuur te versterken, en de nationale en communautaire regelingen verder te verbeteren om te komen tot een efficiënte sector- en grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van financieel toezicht en beheersing van financiële crises;
13. actieve stappen te ondernemen om investeringen in kennis, nieuwe technologieën en innovatie te bevorderen en toe te werken naar 3 procent van het BBP aan investeringen in O&O;
14. de bijdrage van de openbare sector tot de groei te verhogen.
Gemengde resultaten bij de bevordering van concurrentie op de goederen- en dienstenmarkten ...
Een regelgevend klimaat dat bevorderlijk is voor investeringen is essentieel om de economie van de EU concurrerender en dynamischer te maken. Het is van essentieel belang om met een doeltreffend mededingingsbeleid een goed functionerende interne markt te creëren. Sinds de afkondiging van de strategie van Lissabon zijn meer dan 25 wetgevingsmaatregelen aangenomen ter uitbreiding van de hervormingen op die gebieden (waaronder het pakket ter bestrijding van schadelijke belastingconcurrentie), maar een aantal voorstellen (onder meer voor richtlijnen betreffende beroepskwalificaties en intellectuele-eigendomsrechten) is nog steeds in behandeling bij de Raad en het Europees Parlement. De Commissie heeft nieuwe voorstellen voor richtlijnen uitgevaardigd ter opheffing van geconstateerde fiscale belemmeringen voor de interne markt die van toepassing zijn op gelieerde maatschappijen gevestigd in verschillende lidstaten; ter verdere vereenvoudiging en stroomlijning van de BTW en ter actualisering van richtsnoeren en financieringsbepalingen voor trans-Europese netwerken. De Commissie heeft haar goedkeuring gehecht aan een voorstel voor de vaststelling van een wetgevingskader ten behoeve van grensoverschrijdende diensten tussen de lidstaten.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
...met name veroorzaakt door een gebrek aan implementatie van de overeengekomen maatregelen
Het gemiddelde percentage van omzetting door de lidstaten van de internemarktrichtlijnen daalde van 97,9 procent in 2002 naar 97,7 procent in november 2003, waardoor de doelstelling van 98,5 procent (die reeds gehaald had moeten zijn) verder uit het zicht is geraakt. Slechts vijf lidstaten, te weten Denemarken, Spanje, Ierland, Finland en het Verenigd Koninkrijk hebben de afgesproken doelstelling daadwerkelijk verwezenlijkt, terwijl het omzettingspercentage in vijf andere lidstaten - België, Duitsland, Griekenland, Frankrijk en Luxemburg - zelfs onder de 97 procent uitkwam. Bovendien is het aantal inbreukprocedures wegens de niet-nakoming of onjuiste toepassing van de internemarktwetgeving slechts licht afgenomen. Met name de scores van Frankrijk en Italië zijn op dit vlak onder de maat. Ten slotte is het aantal grensoverschrijdende overheidsopdrachten zeer laag gebleven, en dat terwijl het aandeel van in het Publicatieblad gepubliceerde oproepen tot het indienen van voorstellen een stijgende lijn vertoont. Duitsland blijft op dit terrein achterlopen op de andere lidstaten. Niettemin lijkt de wetgeving inzake overheidsopdrachten een positief effect te sorteren op grensoverschrijdende transacties. [5]
[5] Werkdocument (in aantocht) van de diensten van de Europese Commissie, DG Interne markt: Een verslag over het functioneren van de markten voor overheidsopdrachten in de EU: voordelen van de toepassing van de EU-richtlijnen en uitdagingen voor de toekomst. Bijna de helft van de bedrijven die een overheidsopdracht in de wacht probeerden te slepen ging hiervoor de grens over. In de meeste gevallen verliep het offreren via dochterondernemingen gevestigd in de lidstaat waar de oproep tot indiening van een voorstel werd gedaan. Binnenlandse bedrijven en buitenlandse dochterondernemingen maakten bovendien een redelijk gelijke kans op een succesvolle offerte (respectievelijk 30 en 35 procent).
Er zijn maatregelen genomen om de doelmatigheid van het concurrentiebeleid te verbeteren. De meest vermeldenswaardige stap in die richting op communautair niveau is de goedkeuring die de Raad heeft gehecht aan de nieuwe verordening betreffende de tenuitvoerlegging van de antitrustwetgeving. Deze verordening zal de procedures stroomlijnen, de coördinatie tussen de mededingingsautoriteiten verbeteren en de onderzoeksbevoegdheden van de Commissie verruimen. Enkele lidstaten (waaronder BE, AT en het UK) hebben actie ondernomen om de effectieve onafhankelijkheid en capaciteiten van hun mededingings- of regelgevingsautoriteiten uit te breiden. Het peil van de sectorale en ad-hocstaatssteun in de EU lijkt zich gestabiliseerd te hebben op circa 0,7 procent van het BBP.
De openstelling van de markt voor netwerkindustrieën zet zich voort maar dat betekent niet per se dat er ook daadwerkelijk sprake is van effectieve concurrentie. Zelfs in geliberaliseerde markten blijft het marktaandeel van het gevestigde bedrijf vaak zeer hoog. Zo bedroeg in 2002 het marktaandeel van het gevestigde bedrijf in de vaste telefonie 81 procent voor lokale gesprekken, 70 procent voor langeafstandsgesprekken en 62 procent voor internationale gesprekken. In dat laatste segment hadden met name de gevestigde bedrijven in Griekenland, Luxemburg en Portugal een relatief hoog marktaandeel. Desalniettemin vertoonden de tarieven voor langeafstands- en internationale gesprekken een trage maar gestage daling. Het nieuwe regelgevingskader voor elektronische communicatie, dat op EU-niveau van kracht is sinds juli 2003, dient de concurrentie te bevorderen en de rechtszekerheid te verbeteren.
In tegenstelling tot de telecommunicatietarieven vertonen de elektriciteits- en gastarieven geen duidelijk neerwaartse tendens. De elektriciteitstarieven zijn in 2003 over het algemeen gestegen, en wel door gebrek aan regen, waardoor de hydro-elektrische productie daalde, en door extreme weersomstandigheden. Maar zelfs onder die omstandigheden zijn de tarieven in nominale termen niet hoger dan in de periode voor de liberalisering. In reële termen zijn ze zelfs aanzienlijk lager. Niettemin lag het marktaandeel van de grootste elektriciteitsproducent in België, Griekenland, Frankrijk en Ierland in 2001 nog steeds op 90 procent of hoger. Inmiddels zijn de gastarieven gemiddeld ongeveer 10 procent lager dan in januari 2001. De Raad heeft in 2003 zijn goedkeuring gehecht aan enkele wetgevingsstukken die zouden moeten bijdragen aan de voltooiing van de openstelling van de markt in deze sectoren. De Europese Raad van Barcelona stelde in maart 2002 de doelstelling vast dat tegen 2005 elke lidstaat 10 procent interconnectiecapaciteit voor elektriciteit moet hebben verwezenlijkt ten opzichte van de binnenlandse aanwezige productiecapaciteit. De afgelopen jaren is er voor weinig extra capaciteit gezorgd en in dat licht bezien verlopen de vorderingen in de richting van deze doelstelling zeer traag.
Er is op communautair niveau wel vooruitgang geboekt bij de liberalisering van het railvervoer. De Raad Vervoer bereikte in maart overeenstemming over het "tweede spoorwegpakket", dat voorziet in de openstelling in januari 2006 van de internationale markt voor het vrachtvervoer en in januari 2008 van de cabotagemarkt. Het Parlement en de Raad zijn nog in bespreking over een verdere openstelling van de internationale markt voor het passagiersvervoer.
Met de uiterste termijn in zicht kon het APRK bijna, maar nog niet helemaal worden afgerond ...
Naarmate de sluitingstermijn van 2003 voor de uitvoering van het actieplan voor risicokapitaal (APRK) begon te naderen werd er flinke vooruitgang geboekt. De meeste maatregelen in het kader van het APRK zijn afgerond. Ook hebben de lidstaten op administratief/juridisch, regelgevend en fiscaal gebied stappen ondernomen om een klimaat te scheppen dat bevorderlijk is voor de ontwikkeling van de risicokapitaalmarkt.
Verscheidene lidstaten hebben hervormingen doorgevoerd om institutionele investeringen in risicokapitaal te vergemakkelijken, zoals: (i) de oprichting van een nieuwe categorie instellingen voor collectieve belegging van het 'closed-end' type voor investeringen in niet-genoteerde KMO's (BE en LU); (ii) enkele versoepelingen ter bevordering van het opzetten of functioneren van durfkapitaalbedrijven (ES en PT); (iii) een versoepeling van de kwantitatieve restricties voor pensioenfondsen en beleggingen van verzekeringsmaatschappijen (DK en PT). Bepaalde verstoringen zijn opgeheven (zoals de minimumeisen voor fondsvorming in het UK), maar er zijn nog steeds andere verstoringen die hinderpalen kunnen opwerpen voor institutionele investeringen in risicokapitaal (bijv. liquiditeitsvereisten in BE, EL en AT).
De regels voor insolventie en faillissement worden in een aantal lidstaten aangepast (bijv. BE, FI en het UK) om de negatieve prikkels voor het nemen van ondernemersrisico zo beperkt mogelijk te houden. Niet alle negatieve prikkels zijn echter weggenomen, waardoor de uitkomst een wisselend beeld oplevert. In sommige lidstaten lijkt het moeilijk de lopende hervormingen naar een definitief einde te brengen (onder meer in DK, IT en NL).
De meeste lidstaten brengen nieuwe verbeteringen aan in hun fiscale kaders voor investeringen in risicokapitaal, bijvoorbeeld door verlaging van het tarief voor de vennootschapsbelasting (onder meer in BE en DE), verlaging van de nalevingskosten voor KMO's in verband met BTW (onder meer in het UK), of belastingverlichting voor durfkapitaalinvesteringen (onder meer in DE, ES, FR, IT, PT, SE en het UK). Meer vooruitgang is echter nodig, vooral bij het wegwerken van de vaak grote verschillen tussen de nationale fiscale kaders waar pan-Europese ondernemers op stuiten.
...en is er goede vooruitgang geboekt met het APFD...
Het einde van de wettelijke fase van het actieplan financiële diensten (APFD) is in zicht. 36 van de 42 oorspronkelijke maatregelen zijn thans ten uitvoer gelegd, en ook op de paar resterende plannen wordt vooruitgang geboekt. De Raad en het Parlement hebben een akkoord bereikt over de tekst van een nieuwe overnamerichtlijn. Nu de Raad tot overeenstemming is gekomen over de richtlijn inzake beleggingsdiensten is het zaak om met het Europees Parlement tot een consensus te komen over een handvol inhoudelijke vraagstukken. Wat betreft de transparantierichtlijn is er in de Raad een politieke regeling bereikt. Het Europees Parlement buigt zich momenteel over de tekst die de Raad heeft opgesteld om te verzekeren dat de richtlijn in de eerste helft van 2004 wordt goedgekeurd. Er zijn drie wetsvoorstellen betreffende het APFD die moeten wachten op amendering van het Parlement alvorens het wetgevingsproces kan worden voltooid. Hiertoe behoort het voorstel voor een nieuwe richtlijn betreffende kapitaaltoereikendheid. Dit voorstel is gekoppeld aan de afronding van het Basel-II-Akkoord, dat voor medio 2004 gepland staat.
Naast de afronding van de APFD-agenda zal de Commissie werk maken van initiatieven die in het kader van de mededeling inzake vennootschapsrecht en ondernemingsbestuur moeten worden ontplooid (waaronder een voorstel voor de modernisering van de communautaire wetgeving inzake wettelijke controle). Op andere terreinen zal de Commissie voorbereidende stappen ondernemen ten aanzien van belangrijke bedrijfseconomische wetgeving betreffende herverzekering en solventie op verzekeringsgebied.
Een belangrijke bijkomende factor ten aanzien van het APFD is de totstandbrenging ten behoeve van nationale regelgevende en toezichthoudende autoriteiten van regelingen voor deelname aan de opstelling en consequente tenuitvoerlegging van de financiële wetgeving van de EU (de "Lamfalussy"-benadering). Deze benadering is met succes beproefd in de effectensector. De Commissie kwam onlangs met het voorstel deze benadering uit te breiden tot de bank- en verzekeringssector en het niveau van de ICBE's. De grotere transparantie en de grotere collectieve dimensie bij de uitvoering van toezicht is de sleutel naar een consequentere en effectievere handhaving van financiële wetgeving op de financiële markt in een uitgebreide EU.
Met het einde van de wetgevingsfase voor het APFD in zicht is de Commissie begonnen met een uitgebreide beoordeling van de stand van zaken met betrekking tot de integratie van de financiële markten in de EU. Hiermee wordt overigens niet het begin van een omvangrijk nieuw wetgevingsprogramma ingeluid. Het is een poging in kaart te brengen met welke successen en mislukkingen het evoluerende wetgevingskader van de EU gepaard is gegaan en om lering te trekken uit de ervaringen met het APFD.
Om te beginnen zullen vier groepen deskundigen op het gebied van bankieren, verzekeringen, vermogensbeheer en effecten een beoordeling geven van de mate waarin het communautaire wetgevingskader financiële instellingen in staat stelt hun zaken op een pan-Europese basis te organiseren. De bevindingen zullen eerst onderworpen worden aan publieke controle en onderwerp zijn van een publieke discussie op hoog niveau alvorens ze eind 2004 geconsolideerd worden.
Elders is een subgroep van het onlangs gevormde Comité financiële diensten belast met het opstellen van een gezamenlijke beoordeling door de lidstaten van de resterende prioriteiten op het vlak van de financiële integratie. Deze subgroep zal medio 2004 verslag uitbrengen aan de Europese ministers van Financiën.
...maar de integratie van de grensoverschrijdende clearing en afwikkeling moet verder worden opgevoerd.
Voorts is de Commissie erop gebrand het beleidsdebat verder aan te zwengelen over de waarde of de noodzaak van collectieve maatregelen op EU-niveau voor clearing en afwikkeling - maar ook voor het overmaken van contant geld en betalingssystemen (de Commissie heeft onlangs een mededeling doen uitgaan over grensoverschrijdende betalingen waarvan de uiterste termijn eind januari 2004 is). De integratie van regelingen op het gebied van clearing en afwikkeling is uitgegroeid tot een duidelijke prioriteit voor actie op zowel communautair als nationaal niveau. In vervolg op het tweede verslag dat de groep-Giovannini, bestaande uit deskundigen inzake de financiële markt, in april 2003 heeft uitgebracht, zal de Commissie binnenkort komen met een mededeling waarin een strategie uiteengezet wordt voor de verwijdering van hinderpalen voor een geïntegreerd EU-stelsel voor clearing en afwikkeling.
De herstructurering en consolidering van het communautaire clearing- en afwikkelingslandschap is in 2003 ook op nationaal niveau doorgegaan (DE, EL en IT). Het consoliderings- en herstructureringsproces binnen de effectenbeurzen in de EU is in versneld tempo voortgezet. Met de fusie van de effectenbeurzen van Stockholm en Helsinki is er een geïntegreerde Noords-Baltische markt voor de handel in en de clearing en afwikkeling van effecten tot stand gekomen. De gefuseerde entiteit werkt binnen de Norex-alliantie bovendien strategisch samen met de effectenbeurzen van Kopenhagen, Oslo en IJsland. MTS-Italië zette de internationale expansie voort en voorzag in een breed aanvaarde infrastructuur voor de handel in obligaties. In 2003 breidde Euronext (bestaande uit de Belgische, Franse, Nederlandse en Portugese effectenbeurzen en de Londense derivatenmarkt Liffe) zich verder uit via een overeenkomst met de effectenbeurs van Warschau.
Ondanks recente verbeteringen kent het bedrijfsklimaat in de EU nog steeds een aantal knelpunten
Het bedrijfsleven in veel lidstaten, met name in België, Duitsland, Frankrijk en Nederland, oordeelde in 2003 nog steeds tamelijk negatief over de administratieve lastendruk. [6] Daarnaast bleef het percentage personen in de leeftijd tussen 18 en 64 jaar dat zich bezighield met ondernemersactiviteiten lager dan in de Verenigde Staten. Volgens de metingen laat de ondernemingsgeest met name in België en Frankrijk te wensen over. Het aantal oprichtingen als percentage van het aantal actieve bedrijven is relatief laag in België, Finland en Zweden (zie grafiek 11).
[6] Europese Commissie (2003): onderzoeksresultaten opgenomen in het Scorebord voor het Ondernemingenbeleid over 2003, het Europese Netwerk voor KMO-Onderzoek (ENSR).
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
Er zijn veel factoren die ten grondslag liggen aan de verschillen in ondernemerschap tussen de lidstaten. Een vaak genoemde factor is het gemak waarmee toegang verkregen kan worden tot financiering. De meest gebruikelijke indicatoren voor toegang tot financiering - aandelenfinanciering, durfkapitaal en beursgang - laten zich doorgaans sterk beïnvloeden door conjunctuurschommelingen. Gezien de laagconjunctuur is met name de beschikbaarheid van durfkapitaal een ernstig probleem geworden. Ondanks de maatregelen die getroffen zijn om de investeringen in risicokapitaal aan te moedigen (zie het hoofdstuk over het APRK) stond in een groot aantal lidstaten in 2002 het peil van de risicokapitaalinvesteringen in het initiële stadium slechts halverwege of lager ten opzichte van 2000. Griekenland, Finland en Zweden vormden hierop een uitzondering. Bovendien vond er een verschuiving in investeringen plaats van start-ups naar gevestigde bedrijven.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Veel andere zakelijke randvoorwaarden zijn echter geleidelijk verbeterd (tijd en kosten voor het opzetten van een bedrijf, verspreiding van internetaansluitingen, e-bestuur, stelsel voor de vennootschapsbelasting enz.). De vooruitgang die is geboekt bij het opvolgen van de aanbevelingen van het Europees Handvest voor kleine ondernemingen is bemoedigend. Verscheidene lidstaten hebben nieuwe stappen ondernomen om de bureaucratie te verminderen en de oprichting van een bedrijf te vereenvoudigen (met name BE, DE, EL, ES, FR, LU en AT). Daarnaast richten overheden zich steeds meer op het vormen van de ondernemers van morgen. Zo hebben zij meer aandacht geschonken aan de ontwikkeling van ondernemersvaardigheden in het onderwijs. Ierland, Luxemburg, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk behoren tot de lidstaten met programma's ter ondersteuning van het onderricht in ondernemersvaardigheden in het basisonderwijs.
De investering in kennis en innovatie blijft achter, hoewel ...
Wat betreft het innovatiepotentieel, dat wordt afgemeten aan de beschikbaarheid van durfkapitaal, de O&O-intensiteit, het aantal octrooiaanvragen en de IT-uitgaven, blijft er een grote kloof bestaan tussen de EU en de VS (zie grafiek 12). Niettemin zal de vorming van de Europese onderzoeksruimte een interne markt voor onderzoek creëren die ertoe moet bijdragen dat de doelstellingen van de strategie van Lissabon worden verwezenlijkt. Bovendien hebben de lidstaten de doelstelling van Barcelona, die behelst dat de investeringen in O&O omhoog moeten teneinde tegen 2010 een niveau van 3% van het BBP te kunnen benaderen, unaniem onderschreven. De meeste lidstaten hebben hiertoe reeds nationale doelstellingen vastgesteld. In april 2003 diende de Commissie een actieplan in met het oog op de verwezenlijking van de doelstelling van Barcelona. In het plan wordt ervan uitgegaan dat tweederde van de extra investeringen door de particuliere sector opgebracht zal moeten worden, aangezien het grootste deel van de achterstand in O&O, die met name de laatste jaren flink is opgelopen, te wijten is aan de lagere bijdragen vanuit de particuliere sector. De O&O-uitgaven in Zweden en Finland echter stijgen snel en liggen als percentage van het BBP boven die van de VS. In Griekenland, Ierland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk daarentegen zijn de O&O-uitgaven als percentage van het BBP de laatste jaren gedaald. Nog zorgwekkender is de constatering dat bedrijven in bepaalde hoogtechnologische en onderzoeksintensieve sectoren, zoals farmaceutische bedrijven of bedrijven in biotechnologie, een steeds groter aandeel van hun onderzoek buiten Europa laten uitvoeren, met name in de VS, om te profiteren van de minder stringente regelgeving of andere gunstiger randvoorwaarden. Dat er nog steeds geen besluit is genomen over zaken als de intellectuele-eigendomsrechten en een juridisch veiliggesteld en betaalbaar Gemeenschapsoctrooi is illustratief voor wat er mis lijkt te zijn.
Alle lidstaten hebben besloten actief deel te nemen aan de toepassing van de open coördinatiemethode ter ondersteuning van de doelstellingen van Barcelona. Er zijn verschillende stappen ondernomen om O&O en innovatie te bevorderen. Zo hebben België, Portugal en het Verenigd Koninkrijk de belastingfaciliteiten voor O&O- en innovatiebestedingen uitgebreid en heeft Ierland dergelijke faciliteiten opgenomen in de begroting voor 2004; België, Duitsland, Ierland en Italië hebben nieuwe financieringsbronnen aangeboord voor O&O en innovatie; Ierland en Nederland hebben maatregelen genomen om de samenwerking tussen onderzoek en bedrijfsleven te verbeteren; Griekenland geeft steun aan bedrijven die van universiteiten zijn afgesplitst; en Denemarken en Nederland doen pogingen om het aantal aanmeldingen voor studies op wetenschappelijk en technisch gebied op te trekken.
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
...de ontwikkeling en toepassing van de belangrijkste technologieën verder voortschrijdt
Het feit dat er grote verschillen zijn tussen de onderzoeksinspanningen van de EU-lidstaten hoeft op zich geen probleem te zijn, zolang de resultaten van deze inspanningen breed verspreid worden en kennis wordt omgezet in innovatie over heel Europa. De verspreiding van kennis is als onderdeel van het innovatiepotentieel van de EU even belangrijk als investeringen in onderzoek en ontwikkeling. Uit studies blijkt dat in Noord-Amerika en West-Europa slechts 15 procent van de kennis buiten de regio van oorsprong wordt opgedaan, en slechts 9 procent buiten het land van oorsprong. In haar actieplan "Investeren in onderzoek" uit de Commissie haar steun aan publiek-private partnerschappen en introduceert zij de Europese technologieplatformen. Door het smeden van hechtere banden tussen wetenschap en industrie moet de ontwikkeling en toepassing van de belangrijkste technologieën in Europa worden bevorderd. Daarnaast is de Commissie voornemens een voorstel te doen voor een richtlijn die de binnenkomst en het verblijf van onderzoekers uit derde landen mogelijk maakt, hetgeen zou moeten bijdragen aan de mobiliteit van onderzoekers.
Volgens planning dient het satellietnavigatiesysteem Galileo in 2006-2007 operationeel te zijn en in 2008 in gebruik te worden genomen. De gemeenschappelijke onderneming Galileo is in juni 2003 van start gegaan en door de internationale commerciële belangstelling is zij op mondiaal niveau volledig geconsolideerd. Daarnaast heeft het actieplan eEurope een bijdrage geleverd aan de stijging van de toegang tot en het gebruik van internet. Het percentage huishoudens in de EU met een internetverbinding is gestegen naar 50 procent in 2003.
Van de ondernemingen met meer dan 9 werknemers had in 2003 84 procent toegang tot internet, een stijging van vijf procentpunten ten opzichte van het voorgaande jaar. In vergelijking met 2002 is de toegang tot breedband internet per 100 EU-inwoners in oktober 2003 bijna verdubbeld tot 5,2 procent, maar nog steeds lager dan het percentage in de VS (8,1 procent) in juli 2003. De hoogste toegangspercentages voor breedband internet in de EU zijn te vinden in Denemarken (11,2 procent), België (11,1 procent), Nederland (10,1 procent) en Zweden (9,0 procent).
Het ondernemingsbestuur is versterkt op nationaal en communautair niveau...
Een reeks van ernstige bedrijfsschandalen in zowel de Verenigde Staten als Europa ondermijnde het vertrouwen van beleggers in de integriteit van de financiële markten. Deze schandalen vestigden de aandacht van de beleidsmakers op de noodzaak verbeteringen aan te brengen in de bestaande regelingen inzake ondernemingsbestuur. De Commissie diende in mei 2003 twee mededelingen in over vennootschapsrecht en ondernemingsbestuur. Deze mededelingen voorzien in een actieplan, bestaande uit een evenwichtige mix van wetgevings- en niet-wetgevingsinitiatieven en waarbij de harmonisering van een aantal essentiële voorschriften wordt gecombineerd met een nauwere coördinatie van de nationale wetgevingsstelsels.
Ook op nationaal niveau hebben verschillende landen maatregelen getroffen om de regelingen inzake ondernemingsbestuur te optimaliseren. Zo is in het kader van zelfregulering een vrijwillige gedragscode ingesteld voor het ondernemingsbestuur (bijv. in AT en het UK); zijn bepalingen in de vennootschapswetgeving opgenomen ter verbetering van het ondernemingsbestuur (bijv. in EL, IE, IT en NL); of is de onafhankelijkheid van accountants versterkt (bijv. in FR).
...en het financieel toezicht is verbeterd
In september 2003 heeft de Raad Ecofin onderzoek gedaan naar de uitvoering van het financieel toezicht en de beheersing van financiële crises. De Raad concludeerde dat verdere vooruitgang is geboekt bij de verbetering van institutionele regelingen voor grensoverschrijdend toezicht, met name door uitbreiding van de procedures voor de uitwisseling van gegevens. In september 2004 zal hiertoe opnieuw een evaluatie worden uitgevoerd. In de tussentijd dienen de uitgebreide Lamfalussy-regelingen verder aan te zetten tot grensoverschrijdende samenwerking bij financieel toezicht en crisisbeheersing en tot meer convergentie van de toezichthoudende praktijken tussen de lidstaten.
In 2003 is de aanpassing van de structuren voor toezicht door verschillende lidstaten op nationaal niveau voortgezet. In Frankrijk is de reorganisatie van de toezichthoudende autoriteiten inzake de handel in waardepapieren eindelijk voltooid. De autoriteiten op het gebied van verzekeringen en bankieren zijn gestroomlijnd en de wet op de financiële veiligheid is aangepast aan de actualiteit. Maatregelen die andere lidstaten hebben getroffen ten aanzien van hun regelgevende en toezichthoudende instanties zijn onder meer de instelling van nieuwe raden van toezicht voor de geïntegreerde instellingen (BE), de overheveling van regelgevende bevoegdheden inzake de kapitaalmarkt van de beurzen en het ministerie van Economie en Financiën naar de toezichthoudende autoriteit: de Helleense Commissie voor de Kapitaalmarkt (EL), de invoering van wetgeving die de overheid noodbevoegdheden verleent ter regulering van de financiële sector bij buitengewone omstandigheden (FI), de invoering van voorschriften ter versterking van het financieel toezicht op de verzekeringsbranche (PT), de consolidering van de financiële verordening in uniforme sectoroverschrijdende wetgeving voor financiële diensten (DK) en de aanpassing van de wetgeving aan de nieuwe functionele benadering van toezicht (NL).
De lidstaten spannen zich in om de kwaliteit en efficiëntie van hun onderwijs- en opleidingsstelsel te verbeteren
Er zijn duidelijke tekenen dat verschillende lidstaten de kwaliteit en efficiëntie van hun onderwijs en opleidingen trachten te verbeteren (BE, DK, ES, IT, PT, FI en SE). Zo heeft Spanje een basiswet goedgekeurd over de kwaliteit van het onderwijs, en heeft Zweden een nieuw stelsel opgezet voor het beroepsonderwijs. Sommige lidstaten concentreren zich op levenslang leren binnen bedrijven, terwijl andere hun aandacht richten op een verbetering van basisvaardigheden en regelingen voor tweedekansonderwijs aan volwassenen. Desondanks ontbeert het beroepsonderwijs kwaliteit en aanlokkelijkheid en dat blijft een ernstige bron van zorg. Bovendien bestaat het risico van een ernstig lerarentekort en is het noodzakelijk het aanbod van wetenschappers, technici, ingenieurs en bedrijfseconomen te verhogen. Ten slotte is het niveau van de particuliere financiering voor hoger onderwijs maar een fractie van het niveau dat in de VS wordt gehaald. Om deze problemen het hoofd te bieden, stelt de Commissie een reeks van maatregelen voor die zij uiteengezet heeft in haar mededeling van november 2003 getiteld "Onderwijs en opleiding 2010 - De dringende noodzaak tot hervormingen voor het welslagen van de strategie van Lissabon".
Er zijn initiatieven ontplooid om de bijdrage van de publieke sector aan de groei te verhogen
Het in oktober 2003 gelanceerde Europese initiatief voor groei, dat in december door de Europese Raad is bekrachtigd, richt zich op het mobiliseren van publieke en private fondsen voor de financiering van bepaalde projecten op het gebied van infrastructuur en O&O met een daadwerkelijk Europese dimensie. De Raad is overeengekomen dat maximaal 20 procent van de kosten voor grensoverschrijdende infrastructuurprojecten uit de EU-begroting kan worden gefinancierd. De overheidsinvesteringen bleven ondanks de conjunctuurdaling stabiel en liggen op circa 2,3 procent van het BBP. De lidstaten verschillen op dit punt echter aanzienlijk. Zo variëren de investeringsquoten van circa 1½ procent van het BBP (in BE, DK, DE, AT en het UK) tot 3 procent of meer (in EL, ES, FR, IE, LU, NL, PT en SE). In het algemeen zijn de overheidsuitgaven aan onderwijs als aandeel van het BBP de afgelopen jaren iets gedaald, wat voor een deel is toe te schrijven aan demografische factoren. De overheidsuitgaven aan O&O bleven stabiel op circa 0,7 procent van het BBP. De lidstaten hebben verschillende maatregelen getroffen ter bevordering van de ontwikkeling van publiek-private partnerschappen, de overname van nieuwe technologieën bij de overheid en concurrentie bij overheidsopdrachten, in het bijzonder door een toenemend gebruik van ICT.
Voorts zijn de wettelijke tarieven voor de vennootschapsbelasting in veel lidstaten de laatste paar jaren scherp verlaagd. De verlaging is vergezeld gegaan van maatregelen die de belastinggrondslag hebben verbreed, wat leidt tot een meer eenvormige belastingdruk op bedrijven in de verschillende lidstaten.
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
Een andere manier om de bijdrage van de openbare sector aan de groei te verhogen is door de uitgaven meer te richten op groeibevorderende en kosteneffectieve investeringen in fysiek en menselijk kapitaal. De overheidsinvesteringen in 2003 als aandeel van de totale overheidsuitgaven zullen in de EU naar schatting een bescheiden groei te zien geven van 0,3 procentpunten. Een meer uitgesproken stijging kenden Spanje, Italië [7] en het Verenigd Koninkrijk. Daarentegen zal het aandeel naar verwachting een daling van 0,6 procentpunt te zien geven in Ierland [8] en Finland. De verwachte groei in de EU van 0,3 procentpunten is een positieve stap naar de verhoging van haar groeipotentieel en naar de verwezenlijking van het streven dat de belastingbetaler waar moet krijgen voor zijn geld, niet in de laatste plaats gezien het feit dat sommige lidstaten vermoedelijk meer rente zullen moeten gaan betalen door een verslechtering van de begrotingssituatie (onder meer in DE en FR), waardoor bezuinigd moet worden op andere uitgaven.
[7] De stijging van de overheidsinvesteringen in Italië is grotendeels veroorzaakt door een boekhoudkundig effect, ontstaan doordat de verkoop van kapitaalgoederen van de overheid vergeleken met het jaar ervoor fors is gedaald.
[8] Ondanks de recente afname kwamen de Ierse overheidsinvesteringen overeen met circa 4 procent van het BBP in 2003, nog steeds een van de hoogste investeringsquoten in de EU.
De sociale transfers zullen nog steeds verreweg het grootste deel uitmaken van de totale uitgaven in de EU (zie tabel 4). De niveaus en ontwikkelingen verschillen echter per lidstaat. Zo zal er waarschijnlijk sprake zijn van een stijging met meer dan 1 procentpunt in BE, NL, PT en SE, en van een daling met vrijwel hetzelfde cijfer in het Verenigd Koninkrijk.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Ondanks de extra stappen die genomen zijn, is de handhaving van de budgettaire regels en procedures op nationaal niveau vatbaar voor verbetering
De lidstaten zijn in 2003 voortgegaan met het toepassen van nationale budgettaire regels en procedures ter verbetering van de doelmatigheid en de controle. Het verslag van de Commissie "Overheidsfinanciën in de EMU - 2003" duidt echter op grote verschillen tussen de budgettaire regels die in de afzonderlijke EU-lidstaten zijn aangenomen en uitgevoerd. Alle landen hanteren in zogeheten meerjarige budgettaire plannen expliciete doelstellingen voor de komende jaren en daarna. Sommige lidstaten streven naar een begrotingsevenwicht, terwijl andere landen uitgavenplafonds instellen. De verslechtering van de begrotingssituaties ten aanzien van de doelstellingen duidt er echter op dat de regels vaak niet strikt worden gehandhaafd. Ook het mechanisme om de overheidsuitgaven op sub-nationaal niveau te beheersen blijft voor een aantal lidstaten een belangrijk vraagstuk.
Een aantal lidstaten heeft onlangs enige verbeteringen aangebracht in het budgettair proces. In Spanje stipuleert de algemene wet inzake begrotingsstabiliteit, die in 2003 in werking is getreden, dat alle subsectoren van de algemene overheid jaarlijks in nominale termen een overschot of evenwicht op de balans moeten realiseren.
In Portugal stelt de wet op de begrotingsstabiliteit, die vanaf 2003 van kracht is, strengere, zij het tijdelijke, grenzen aan het financieringstekort voor alle niveaus van de algemene overheid. Oostenrijk heeft dit jaar een begrotingswet goedgekeurd die ten opzichte van de begroting van 2002 voorziet in een algemene verlaging van 5 procent van de begrotingsenvelop voor de ministeries. Ook Finland heeft zijn uitgavenplafonds bijgesteld. Er is een meerjarig budgettair plan ingevoerd dat de gehele mandaatsperiode bestrijkt. Er zijn bestedingsplafonds van toepassing op ¾ van de uitgaven uit de begroting van de centrale overheid, met inbegrip van aanvullende begrotingen. Die plafonds gelden echter niet voor begrotingsposten die gevoelig zijn voor de conjunctuurcyclus en voor de betaling van rente over de algemene overheidsschuld.
Een volledige beoordeling van de efficiëntie in de publieke sector is nog niet mogelijk
De samenstelling van de overheidsuitgaven verandert weinig van jaar tot jaar. Bij de overheidsconsumptie duurt het enige tijd alvorens de aanpassing plaatsvindt aan nieuwe wetgeving, veranderingen in de demografische structuur of veranderingen in de welzijnsfuncties. Om die reden is het niet eenvoudig om een beoordeling te geven van de vorderingen bij de samenstelling van de overheidsuitgaven. Daarnaast wordt een grondige beoordeling van de kwaliteit van de overheidsuitgaven gehinderd door het gebrek aan tijdig beschikbare en uitvoerige gegevens. Ook is de invloed van de overheidsuitgaven op de economische en sociale doelstellingen moeilijk te beoordelen. De doelmatigheid van de uitgaven wordt bepaald door de verhoudingen tussen de input (vooral geld, maar niet alleen) en de output. Voor een deugdelijke beoordeling is meer informatie nodig, met name over de maatregelen aan de inputzijde (beleid en uitgaven) en aan de outputzijde (gehaalde doelstellingen), alsook een gedetailleerde micro-economische beoordeling van bepaalde beleidsmaatregelen.
Ook nationale begrotingsvoorschriften kunnen bijdragen aan een kwaliteitsverhoging van de overheidsuitgaven en de naleving van het EU-begrotingskader. Ook op dit punt is voor een deugdelijke evaluatie meer observatietijd nodig. Niettemin zou het in veel gevallen nuttig zijn om de handhavingsmechanismen te versterken. Ervaringen met begrotingsvoorschriften in verschillende landen wijzen immers uit dat zonder een efficiënt systeem voor handhaving en sanctionering de voorschriften achteraf vaak ondoeltreffend blijken te zijn.
2.3 Versterking van duurzaamheid
2.3.1 Economische duurzaamheid: de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn verzekeren
Sinds 2000 is de gemiddelde overheidsschuldquote in de EU niet gedaald
Gezien de vergrijzing is de houdbaarheid van de overheidsfinanciën in ongeveer de helft van de lidstaten verre van verzekerd (BE, DE, EL, ES, FR, IT en PT) [9]. De gemiddelde overheidsschuld in verhouding tot het BBP in de EU is tussen 2000 en 2003 als geheel niet gedaald en blijft aldus steken op 64,1 procent van het BBP (70,4 procent van het BBP in de eurozone). De situatie verschilt echter aanzienlijk per lidstaat (zie grafiek 14). In de periode 2000-2003 is de schuldquote in de meeste lidstaten gedaald, met name in België, Griekenland en Spanje. In Duitsland, Frankrijk en Portugal daarentegen was sprake van een stijging. Ondanks recente verbeteringen blijft de schuldquote in zes lidstaten (BE, DE, EL, FR, IT en AT) meer dan 60 procent van het BBP bedragen waarbij die van België, Griekenland en Italië zeer hoog zijn of boven 100 procent van het BBP uitkomen.
[9] Deze aanname is gebaseerd op de houdbaarheidsbeoordeling van de geactualiseerde programma's voor 2003. Met betrekking tot Duitsland en Spanje dienen de beoordelingen echter als voorlopig beschouwd te worden, aangezien ze nog niet zijn voltooid.
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
Zowel de omvang als de leeftijdstructuur van de EU-bevolking zal in de komende decennia drastische veranderingen ondergaan. Volgens prognosen zal de beroepsbevolking spectaculair dalen van 243 miljoen in 2000 naar 203 miljoen in 2050. Dat komt neer op een daling van 40 miljoen personen, ofwel 18 procent. Tegelijkertijd zal het aantal 65+'ers met 40 miljoen toenemen tot 103 miljoen in 2050, een stijging van meer dan 60 procent.
De demografische ontwikkelingen hebben een aanzienlijk effect op twee belangrijke elementen. Ten eerste gaan de meeste lidstaten ervan uit dat de economie op lange termijn, mede door de inkrimping van de actieve bevolking, met minder dan 2 procent zal groeien. Ten tweede zal de vergrijzing van de bevolking de komende vijftien tot twintig jaar een opwaartse druk uitoefenen op de overheidsfinanciën.
Tegen deze achtergrond werd de lidstaten in de GREB voor 2003-05 aanbevolen:
15. ervoor te zorgen dat de schuldquote verder wordt teruggedrongen;
16. hervormingen van de pensioenstelsels te ontwerpen, in te voeren en daadwerkelijk toe te passen.
In verschillende lidstaten zijn krachtigere inspanningen nodig om de schuldquote terug te dringen
Uit de economische prognosen van de Commissie (najaar 2003) blijkt dat de schuldquote in 2003 in de meeste lidstaten is gedaald. Naar verwachting zal de schuldquote van zes lidstaten, te weten België, Duitsland, Griekenland, Frankrijk, Italië en Oostenrijk, in 2003 en 2004 uitkomen op meer dan 60 procent van het BBP. Er wordt verwacht dat de schuldquote in België, Griekenland en Oostenrijk zal blijven dalen en dat de schuldquote in Italië zich zal stabiliseren. Voor Duitsland en Frankrijk wordt de komende twee jaar een verdere stijging verwacht.
Het lijkt erop dat krachtigere inspanningen nodig zijn om de schuldquote in verschillende lidstaten, in het bijzonder de landen met een zeer hoge overheidsschuld, terug te dringen. De huidige ontwikkelingen geven geen aanleiding te veronderstellen dat de schuldquoten in een bevredigend tempo zullen zakken tot onder de 60 procent van de BBP-referentiewaarde voordat het volle effect van de vergrijzing zich over vijftien tot twintig jaar manifesteert. Bovendien is de geconstateerde stijging van de schuldquote in sommige lidstaten een ongunstige ontwikkeling en een bron van zorg.
Het tempo van de pensioenhervormingen is opgevoerd in de EU en enkele lidstaten hebben belangrijke hervormingsmaatregelen genomen
Acht lidstaten ontvingen een landenspecifieke aanbeveling inzake de hervorming van hun pensioenstelsels (BE, DE, EL, ES, FR, IT, AT en PT). In verscheidene lidstaten is aanzienlijke vooruitgang geboekt. Frankrijk en Oostenrijk hebben in 2003 uitgebreide hervormingen aangenomen die een belangrijke stap op weg zijn naar de waarborging van meer houdbare pensioenstelsels. Duitsland en Portugal hebben enige beleidswijzigingen doorgevoerd die het financieel evenwicht van hun openbare pensioenstelsels moeten verbeteren en de ontwikkeling van aanvullende particuliere pensioenregelingen moeten bevorderen. Griekenland is begonnen met de operationele reorganisatie van de socialezekerheidsfondsen waartoe de regering in 2002 heeft besloten. In Duitsland is het publieke debat op basis van een verslag van de 'commissie voor duurzame financiering van de Duitse sociale zekerheid' verder voortgezet, en de Italiaanse regering heeft een hervormingsvoorstel ter tafel gelegd.
Enige vooruitgang in de aanpak van de budgettaire gevolgen van de vergrijzing voor de openbare pensioenstelsels
Teneinde de budgettaire gevolgen aan te pakken heeft Frankrijk een geleidelijke verhoging vastgesteld van het aantal premiejaren dat recht geeft op een volledig pensioen. Daarnaast wordt bij de indexering van de overheidspensioenen niet langer uitgegaan van de lonen maar van de consumentenprijzen.
Voorts zullen werknemers in de particuliere sector hogere sociale premies moeten betalen, hetgeen gecompenseerd zal worden door een symmetrische verlaging van de werkloosheidsbijdragen. Oostenrijk heeft een geleidelijke uitbreiding vastgesteld van de referentieperiode voor de berekening van pensioenuitkeringen en zal tevens de jaarlijkse accumulatiegraad inzake pensioenrechten geleidelijk aan verlagen. Portugal heeft de premieperiode alsmede de periode voor de berekening van basispensioenen verlengd en de stijging van de uitkeringen gekoppeld aan het groeipercentage van de lonen na aftrek van premies. Het voorstel van de Italiaanse regering voorziet in een aanscherping van de voorwaarden voor uitkeringsgerechtigheid en een verhoging van de minimumpensioenleeftijd.
Frankrijk en Duitsland hebben hervormingen gelanceerd waarin rekening wordt gehouden met demografische risico's. Frankrijk heeft een bepaling vastgesteld waarbij de premieperiode die recht geeft op een volledig pensioen gekoppeld wordt aan de stijging in levensverwachting. In Duitsland is voorgesteld de pensioenleeftijd geleidelijk te verhogen en door middel van een indexeringsvoorziening een koppeling tot stand te brengen tussen de uitkering en de mate waarin men afhankelijk is van het systeem.
Hervormingen moeten zorgen voor een wisselwerking tussen de pensioenstelsels en de prestaties van de arbeidsmarkt
Verscheidene lidstaten hebben gestreefd naar meer transparantie en betere prikkels om een baan te zoeken teneinde de wisselwerking tussen de pensioenstelsels en de prestaties van de arbeidsmarkt in verschillende opzichten te verbeteren. Om de koppeling tussen premies en rechten te versterken, is de Oostenrijkse regering onder meer van plan alle pensioenverzekeringsstelsels te harmoniseren en een geïntegreerd uniform pensioenstelsel op te zetten. Daarnaast overweegt Oostenrijk de instelling van individuele pensioenrekeningen. De regering in Italië zint op een verlaging van de premievoet voor het openbare pensioenstelsel bij nieuw geworven personeel. Griekenland zet haar inspanningen voort in de richting van een uniform socialezekerheidsstelsel met één enkel bestuursorgaan. Daarbij zullen er eensluidende criteria en voorwaarden voor uitkeringsgerechtigheid en een uniforme methode voor de berekening van pensioenen voor alle loontrekkenden worden ingevoerd.
Om de participatiegraad van oudere werknemers te verhogen, moeten zij worden aangespoord langer te blijven werken en dient vervroegde uittreding te worden ontmoedigd. In Oostenrijk zullen de regelingen voor vervroegde uittreding geleidelijk worden afgeschaft. Frankrijk en Oostenrijk hebben hervormingen uitgevoerd die het financieel aantrekkelijker maken om op pensioengerechtigde leeftijd door te werken. Frankrijk voorziet in prikkels voor werkgevers die de indienstneming van oudere werknemers bevorderen en ontslag of gedwongen vervroegde pensionering van oudere werknemers ontmoedigen. De hervormingen in Frankrijk hebben het eenvoudiger gemaakt om zowel pensioen als loon uit arbeid te trekken. In Duitsland is voorgesteld de wettelijke pensioenleeftijd te verhogen en Italië en Portugal hebben methoden voorgesteld voor de berekening van anciënniteitspensioenen waarbij vervroegde uittreders worden benadeeld.
Het effect van de hervormingen op lange termijn dient echter nader onderzocht te worden
Het effect van de hervormingen op lange termijn, waaronder het financieel effect, hangt met name af van de duur van de overgangsperioden. Die zijn noodzakelijk, enerzijds om een soepel aanpassingsproces te verzekeren en anderzijds met het oog op de legitieme verwachtingen van de burgers die hun eigen pensioen plannen. Het nadeel hiervan is dat het lange tijd zal duren voordat hervormingen zoals die in Oostenrijk en Frankrijk een optimaal positief effect uitoefenen op de overheidsfinanciën en op de prestaties van de arbeidsmarkt. Een verlaging van de uitkeringen uit openbare pensioenregelingen houdt mede in dat er een nieuw evenwicht gevonden moet worden tussen de verschillende pijlers van het pensioenstelsel. Een belangrijke factor in dit verband is de aanwezigheid van een passend fiscaal en regelgevend regime voor de ontwikkeling van aanvullende bedrijfspensioenregelingen en/of derde-pijlerregelingen, zodat de burgers over alternatieve mogelijkheden beschikken om te sparen voor hun oude dag. Italië, Duitsland en Oostenrijk hebben voorgesteld particuliere, volledig gefinancierde regelingen vast te stellen of nader te ontwikkelen. De voorgestelde wijzigingen verdienen het nader te worden onderzocht.
2.3.2 Sociale duurzaamheid: bijdragen tot economische en sociale cohesie
Het gebrek aan actuele gegevens blijft de beoordeling van de vooruitgang in sociale duurzaamheid parten spelen. De zwakke situatie op de arbeidsmarkt van de laatste tijd is wat betreft de sociale duurzaamheid een bron van zorg. Banen zijn immers belangrijk om mensen te bevrijden van armoede en sociale uitsluiting. Hoewel het percentage langdurige werkloosheid bleef dalen in 2002 (van 3,5 procent in 2000 naar 3,0 procent in 2002) zullen recente ontwikkelingen vermoedelijk een minder rooskleurig beeld opleveren, onder meer omdat het globale werkloosheidscijfer aan een stijging begonnen is. Het aandeel van de huishoudens zonder baan is in 2002 bijvoorbeeld niet gedaald (ongewijzigd op 12,2 procent).
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Tegen deze achtergrond werd de lidstaten in de GREB voor 2003-05 aanbevolen:
17. de stelsels van sociale bescherming te moderniseren en armoede en uitsluiting te bestrijden ter ondersteuning van de algemene doelstellingen van Lissabon;
18. de werking van de markten te verbeteren zodat particuliere investeringen in gebieden met een achterstand worden bevorderd, in het bijzonder door maatregelen te nemen waardoor productiviteitsverschillen in de lonen tot uiting komen;
19. ervoor te zorgen dat de overheidssteun, inclusief de EU-steun, in gebieden met een achterstand wordt toegespitst op investeringen in menselijk en kenniskapitaal, en op een adequate infrastructuur, en dat investeringsprogramma's efficiënt worden opgesteld en beheerd.
Krachtigere inspanningen zijn nodig om het stelsel van sociale bescherming te moderniseren
De maatregelen zijn meer gericht op de belastingen dan op een hervorming van de uitkeringsstelsels. In 2003 lijken alleen Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Nederland en het Verenigd Koninkrijk nadere stappen ondernomen te hebben om hun uitkeringsstelsels te hervormen (zie ook de opvolging die gegeven is aan richtsnoer 4). Verschillende lidstaten hebben maatregelen getroffen om de toegang tot de arbeidsmarkt voor moeilijk bemiddelbaren te vergemakkelijken. Het scheppen van arbeidskansen voor deze categorie is belangrijk om sociale insluiting te bevorderen. Zo introduceert de Belgische overheid stimulansen voor werkgevers om gehandicapten in dienst te nemen en heeft Oostenrijk dergelijke stimulansen uitgebreid. Denemarken richt zich op pas afgestudeerde gehandicapten. Ook Ierland en het Verenigd Koninkrijk hanteren nieuwe financiële prikkels om mensen met een handicap aan te moedigen een baan te zoeken en te aanvaarden en om werken aantrekkelijk te maken. Onlangs geïntroduceerde werkgelegenheidssubsidies zijn gericht op langdurig werklozen (in NL, FR en de oostelijke deelstaten van DE), gehandicapten (FR en de oostelijke deelstaten van DE) of ongeschoolde jongeren (de oostelijke deelstaten van DE).
Zonder krachtige initiatieven om loondifferentiatie te bevorderen blijven de regionale verschillen in werkloosheid groot
Ondanks een aanzienlijke groei van de werkgelegenheid in de tweede helft van de jaren negentig, met name in gebieden met een achterstand, blijven de regionale verschillen in de werkgelegenheids- en werkloosheidspercentages groot. Hoge werkloosheid is over het algemeen geconcentreerd in de armere gebieden met een laag BBP per hoofd van de bevolking. In 2002 was de werkloosheid in 27 regio's, met name in Nederland en het Verenigd Koninkrijk, lager dan 3 procent, maar hoger dan 20 procent in tien regio's in het zuiden van Spanje en Italië en de Franse overzeese gebieden. Binnen een aantal lidstaten blijven de regionale verschillen groot, zoals in Italië, waar het verschil tussen het hoogste werkloosheidspercentage (in Calabrië) en het laagste (in Trentino-Alto Adige) meer dan 21 procentpunten bedraagt.
Zulke verschillen in werkloosheid geven aan dat het noodzakelijk is extra beleidsmaatregelen te treffen, vooral om de investeringen in menselijk kapitaal op te voeren in gebieden met een achterstand, maar ook om de loondifferentiatie te bevorderen.
In 2003 zijn er in de meest betrokken lidstaten geen voortvarende initiatieven ontplooid om loonontwikkelingen in de hand te werken die de verschillen in vaardigheden en op de lokale arbeidsmarkt weerspiegelen (zie ook de opvolging die gegeven is aan richtsnoer 5 inzake loondifferentiatie). Niettemin wint loondifferentiatie in de vorm van prestatiegerichte beloning terrein. Elementen van flexibiliteit gebaseerd op bedrijf of sector zijn onder meer mogelijk in Spanje (in het interconfederaal akkoord voor 2003) of zijn onderwerp van bespreking in Duitsland en Frankrijk, waar overwogen wordt het "gunstigheidsbeginsel" (waarbij overeenkomsten op lager niveau uitsluitend gunstiger kunnen zijn dan sectorale overeenkomsten) te versoepelen.
Maatregelen zijn genomen om de efficiëntie van de gedane investeringen te verzekeren
Een grondige beoordeling van de investeringstypen waarop de overheidssteun voornamelijk gericht is, wordt gehinderd door het gebrek aan tijdig beschikbare en voldoende uitgesplitste gegevens. In drie cohesielanden (ES, IE en PT) hebben beoordelingen achteraf en tussentijdse beoordelingen van niet-uitgesplitste cijfers over de perioden 1994/1999 en 2000/2002 gegevens opgeleverd over de nationale openbare structuuruitgaven in regio's met een achterstand. Er zijn enige aanwijzingen die duiden op een verhoogde nadruk op menselijke hulpbronnen, met name als het gaat om kwalificaties in verband met OTO. Het aandeel van de bestedingen hiertoe in de nationale overheidsuitgaven is in 2000/2002 gestegen. Het aandeel van de infrastructuurbestedingen is iets gedaald, maar vormt nog steeds een belangrijk deel van de nationale openbare structuuruitgaven.
De Commissie heeft onlangs stappen ondernomen om de efficiëntie van de investeringsprogramma's te verhogen die door de EU worden ondersteund. Het beheer van de Structuurfondsprogramma's voor 2000-2006 zal eenvoudiger en flexibeler worden gemaakt. Als resultaat van de tussentijdse evaluatie die in 2004 zal plaatsvinden zullen de Commissie en de lidstaten besluiten de middelenstroom te verleggen van ineffectieve naar effectievere maatregelen, om de bijdrage van de programma's aan de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon te verbeteren. Het gaat daarbij vooral om investeringen in kennis en innovatie. De verwezenlijking van de in elk programma vervatte doelstellingen inzake effectiviteit, beheer en financiële tenuitvoerlegging zal eveneens voor 31 maart 2004 worden beoordeeld. De resultaten zullen doorslaggevend zijn voor de toekenning van de in 2000 ingevoerde prestatiereserve. Ook de samenwerking met de Europese Investeringsbank in verbeterd, met name om een passend evenwicht te vinden tussen cofinanciering via leningen en cofinanciering door middel van subsidies. De Bank heeft zijn adviseringsactiviteiten geïntensiveerd met betrekking tot de beoordeling van de technische en economische deugdelijkheid van een aantal projecten betreffende het Europees regionaal ontwikkelingsfonds, het cohesiefonds en het pretoetredingsinstrument voor structuurbeleid. Sinds 2000 zijn honderd projecten geëvalueerd.
2.3.3 Milieuzorg: efficiënt gebruik van natuurlijke hulpbronnen bevorderen
De handhaving van een hoge milieukwaliteit is niet slechts een doel op zichzelf maar kan op meerdere terreinen voordelen opleveren
Maatregelen zoals de afschaffing van subsidies en de invoering van belastingen en heffingen die de externe kosten van milieuverontreiniging internaliseren zijn niet alleen gunstig voor het milieu, maar vergroten tevens de effecten van structurele hervormingen op andere gebieden doordat ze bijdragen aan de realisatie van "correcte prijzen".
Dat geldt met name als de baten van milieumaatregelen worden toegepast om bepaalde verstorende belastingen af te bouwen. Hoewel het genereren van opbrengsten niet het hoofddoel is van deze maatregelen kunnen ze ook een bijdrage leveren aan de consolidering van de begroting of de beschikbaarstelling van andere collectieve goederen.
Tegen deze achtergrond werd de lidstaten in de GREB voor 2003-05 aanbevolen:
20. sectorale subsidies, belastingvrijstellingen en andere stimulansen te verminderen welke een negatief milieueffect hebben en schadelijk zijn voor een duurzame ontwikkeling. Onder meer door middel van belastingen en heffingen ervoor te zorgen dat de prijsstelling voor de winning, het gebruik en in voorkomend geval de lozing van natuurlijke hulpbronnen, zoals water, de schaarste ervan en alle veroorzaakte milieuschade adequaat weerspiegelt;
21. de subsidies voor niet-hernieuwbare energie te verminderen, de marktinstrumenten te bevorderen, de grondslag van de energiebelastingen verder uit te breiden en een passende differentiatie ervan te verzekeren;
22. het stelsel van vervoerbelastingen, -heffingen en -subsidies aan te passen zodat de milieuschade en de sociale kosten in verband met het vervoer beter tot uiting te komen en de concurrentie tussen vervoermiddelen te bevorderen;
23. hernieuwde inspanningen te leveren om aan de Kyoto-verplichtingen te voldoen en de EG-regeling inzake handel in emissierechten voor broeikasgassen uit te voeren, en systemen op te zetten voor de rapportage over deze beleidslijnen en maatregelen en over het verwachte effect ervan op de emissies. Maatregelen te nemen om de doelstellingen te bereiken, met name op het gebied van energie-efficiëntie, hernieuwbare energie en biobrandstoffen, die door de opeenvolgende Europese Raden zijn vastgesteld.
De vooruitgang in de milieuzorg in 2003 was teleurstellend
Door de vertraging van de economie ging de aandacht meer uit naar stimulering van de groei dan naar het waarborgen van duurzaamheid op middellange en lange termijn. Door enkele gebeurtenissen werd de EU echter herinnerd aan de noodzaak maatregelen te treffen op dit vlak. De lange hete zomer van 2003, ongeacht of die nu veroorzaakt werd als gevolg van een door de mens veroorzaakte klimaatverandering, zorgde ervoor dat de stroomcapaciteit tot het uiterste werd opgerekt. In combinatie met de stroomuitval in een aantal lidstaten (waaraan andere oorzaken ten grondslag lagen), werd hiermee het belang onderstreept om de verstoringen in de energieprijzen op te heffen en te verzekeren dat alle actoren - producenten, leveranciers en consumenten - geconfronteerd worden met de juiste prikkels.
De Raad heeft zijn goedkeuring gehecht aan enkele wetgevingsdocumenten die een bijdrage moeten leveren aan de richtlijnen betreffende gemeenschappelijke voorschriften voor de elektriciteits- en gasmarkten, die bedoeld zijn om deze markten concurrerend, veilig en duurzaam voor het milieu te maken. Bovengenoemde documenten moeten eveneens bijdragen aan een verordening inzake de vaststelling van rechtvaardige regels voor de grensoverschrijdende uitwisseling van elektriciteit, een verordening die is aangevuld met een besluit van de Europese energieregelgevers om geen extra heffingen te creëren voor grensoverschrijdende elektriciteitstransacties binnen de interne markt.
Voorts heeft de Raad goedkeuring gehecht aan de richtlijn inzake de herstructurering van het communautair kader voor de belastingheffing op energieproducten. Dit zal echter pas op langere termijn een krachtig effect hebben op de energieprijzen, met name in de nieuwe lidstaten. Met deze richtlijn wordt ook het gebruik van kolen en aardgas als verwarmingsbrandstof onder de werkingssfeer van het communautair kader gebracht. Hiermee beweegt de Gemeenschap zich in de richting van een kader dat zou kunnen voorzien in een adequate differentiatie van de belastingheffing op energie.
Op nationaal niveau hebben enige veranderingen plaatsgevonden met betrekking tot de steun voor verschillende energiebronnen. 2003 was het jaar waarin de richtlijn inzake elektriciteit van hernieuwbare energiebronnen ten uitvoer gelegd moest worden. De resultaten uitgedrukt in de productie van groene elektriciteit zijn verre van indrukwekkend. Een uitzondering is windenergie in drie lidstaten: Duitsland, Spanje en Denemarken (eind 2002 was in Europa een opwekkingscapaciteit van 23 GW geïnstalleerd). Hoewel het nog te vroeg is voor een gedetailleerde analyse is nu al duidelijk dat de EU-doelstelling, waarin wordt gesteld dat het aandeel duurzame energie in de Europese energievoorziening 22 procent moet zijn in 2010, niet zal worden gehaald, tenzij de lidstaten extra inspanningen ondernemen. De Commissie zal in mei 2004 een verslag uitbrengen aan de Raad en het Europees Parlement waarin zij een beoordeling zal geven van de vooruitgang die de lidstaten hebben geboekt met betrekking tot hun nationale indicatieve doelstellingen en de EU-doelstelling dat het aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in het Europese bruto-elektriciteitsverbruik 22 procent moet bedragen in 2010.
België (Wallonië) en Zweden hebben "groencertificaten" ingevoerd die van elektriciteitsleveranciers verlangen dat een minimumpercentage van hun productie afkomstig is uit hernieuwbare energiebronnen. Zweden is voortgegaan met zijn beleid waarin fiscale accenten worden verlegd van arbeid naar verontreiniging. Nederland hanteert thans zijn belastingheffing op elektriciteit van hernieuwbare energiebronnen ter financiering van gedifferentieerde prijssteun voor deze energiebronnen. In Duitsland is het algemene niveau van staatssteun voor de kolenindustrie afgenomen, maar is de exploitatiesteun gegroeid.
Tolheffingen in Londen hebben tot duidelijke gedragsveranderingen geleid
Op het vlak van de vervoerstarieven zint Oostenrijk op de invoering van een kilometerheffing voor het vrachtvervoer vanaf 2004; vertragingen in de aanloop naar een vergelijkbare regeling in Duitsland onderstrepen het belang om heffingsregelingen te treffen die in de praktijk werken en geen buitensporige transactiekosten met zich meebrengen. In het Verenigd Koninkrijk zijn in Londen tolheffingen ingevoerd in februari 2003. In het terugdringen van de verkeersopstoppingen is de regeling een groot succes gebleken. Bovendien zijn daarbij nauwelijks kwalijke neveneffecten opgetreden. Desalniettemin heeft de regeling aanzienlijk minder opbrengsten opgeleverd dan verwacht. Andere steden, zoals Rome, Bristol en Edinburgh, experimenteren met tolheffingen om het autoverkeer in de stadscentra terug te dringen. Een aantal van deze regelingen staat nog in de kinderschoenen, hoewel in Rome het geautomatiseerd controlesysteem, dat sinds 2001 in werking is, het verkeer naar het historisch centrum reeds aan banden heeft gelegd. Er kan voorzichtig geconcludeerd worden dat wijzigingen in de tarieven voor vervoer in steden tot grotere gedragsveranderingen kunnen leiden dan algemeen gedacht wordt. Dit betekent tegelijkertijd dat dergelijke heffingsregelingen niet noodzakelijkerwijs een grote bron van inkomsten zullen vormen.
Er is op communautair niveau vooruitgang geboekt bij de liberalisering van het vervoer per spoor. De Raad Vervoer bereikte in maart overeenstemming over het "tweede spoorwegpakket", dat voorziet in de openstelling in januari 2006 van de internationale markt voor het vrachtvervoer en in januari 2008 van de cabotagemarkt. Het Parlement en de Raad voeren nog besprekingen over een verdere openstelling van de internationale markt voor het passagiersvervoer. Op nationaal niveau is sprake van een trage en/of ineffectieve tenuitvoerlegging van de bestaande wetgeving (het eerste wetgevingspakket inzake spoorvervoer, dat voorziet in de invoering van concurrentie op de markt voor internationale vrachtdiensten), waardoor particuliere investeringen in de sector worden ontmoedigd.
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
De uitstoot van broeikasgassen daalt niet, maar stijgt in de EU
Inzake klimaatverandering heeft het Europees Milieuagentschap gerapporteerd dat de uitstoot van broeikasgassen in 2001 voor het tweede jaar in successie is toegenomen, en dat bij een dalende conjunctuur. Hierdoor raakt de EU verwijderd van haar doelstelling uit hoofde van het Protocol van Kyoto. Er zijn slechts vijf lidstaten (DE, FR, LU, SE en het UK) die momenteel op koers liggen naar hun specifieke doelstellingen of hun doelen bijna hebben bereikt, terwijl tien lidstaten ver van hun beoogde traject verwijderd zijn (15 procentpunten of meer in het geval van ES, IE, AT en PT), zie grafiek 16.
Alle lidstaten bereiden zich voor op de uitvoering van de EU-regeling inzake emissiehandel, die sinds oktober kracht van wet heeft. Uit prognosen van lidstaten blijkt echter dat zelfs met deze en andere bestaande en geplande beleidsvormen en -maatregelen de meeste lidstaten hun doelstellingen niet zullen bereiken, tenzij ze hoger inzetten. Hieruit blijkt dat de lidstaten extra inspanningen moeten verrichten, bijvoorbeeld door in hun komende nationale toewijzingsplannen ambitieuzere doelen vast te stellen voor de sectoren waarop de regeling inzake emissiehandel van toepassing is, of door kosteneffectieve maatregelen te treffen om emissies aan te pakken in sectoren die buiten de regeling vallen. Verscheidene lidstaten hebben reeds besloten of het voornemen geuit gebruik te maken van het flexibele mechanisme in het Protocol van Kyoto als aanvulling op nationale en Europese beleidsmaatregelen om hun doelstellingen te bereiken. Er zijn echter nog maar een paar landen die expliciet hebben voorzien in de hiertoe benodigde begrotingsmiddelen.
Wat betreft de naleving van de wettelijke verslagleggingsvereisten en de evaluatie van de feitelijke en geraamde vooruitgang waren sommige lidstaten enkele maanden te laat met het indienen van hun overzichten. Andere landen, met name Duitsland, Griekenland, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal en Spanje, leverden niet alle vereiste gegevens in of dat deden dat niet in voldoende detail (met betrekking tot gas of sectoren). Dat gold voor zowel de feitelijke als de geraamde cijfers. Alle lidstaten zullen hun inspanningen moeten opvoeren om deze situatie te verbeteren.
3. Specifieke uitdagingen in de eurozone
In 2003 voor het derde jaar op rij een lage groei in de eurozone
Voor het derde opeenvolgende jaar stelden de economische prestaties teleur. De gemiddelde groei van het BBP nam geleidelijk af naar een bescheiden 0,4 procent in 2003, de werkloosheid steeg met ongeveer een half procentpunt naar 8,9 procent terwijl de overheidsfinanciën verder verslechterden. De inflatie nam tegelijkertijd maar langzaam af en bleef gedurende 2003 schommelen rond 2 procent. Indicatoren op basis van enquetes geven nochtans aanleiding tot optimisme en de verwachting is dat het herstel in 2004 goed door zal zetten.
Tegen deze achtergrond werd de beleidsmakers op nationaal niveau in de GREB voor 2003-05 aanbevolen:
24. bij te dragen aan een beleidsmix die verenigbaar is met de prijsstabiliteit;
25. conjunctuurgeschoonde begrotingssituaties te handhaven die over de gehele conjunctuurcyclus vrijwel in evenwicht zijn of een overschot vertoont, en alle nodige maatregelen te nemen om de begrotingssituatie jaarlijks met ten minste 0,5 procent van het BBP te verbeteren. Landen met buitensporige tekorten dienen hun tekorten weg te werken;
26. de oorzaken van inflatieverschillen te analyseren om vast te stellen wanneer deze verschillen ongewenst zijn;
27. de economische ontwikkelingen en beleidsvereisten nader te analyseren en meer nadruk te leggen op de implementatie; de externe vertegenwoordiging van de eurozone te versterken;
28. de efficiëntie van de bestaande coördinatieprocedures voor structurele hervormingen te verhogen.
Beleidsmix lijkt accommoderend te zijn voor de groei
Het macro-economisch beleid is in 2003 accommoderend geweest. De ECB verlaagde in 2003 de rente tot twee maal toe met in totaal 75 basispunten tot 2 procent voor de minimum biedkoers. Afgemeten aan de zogeheten Taylor-regel [10] is de korte rente gedurende de conjunctuurdaling accommoderend geweest voor de economische bedrijvigheid. Het conjunctuurgeschoond primair saldo van de EU bleef in grote lijnen onveranderd, hetgeen erop duidt dat het begrotingsbeleid in 2003 neutraal is geweest. Het is evenwel niet uit te sluiten dat het consumentenvertrouwen onder druk is komen te staan door het publieke debat over de houdbaarheid van de overheidsfinanciën en het kennelijk verminderde animo om de begrotingsregels zorgvuldig na te leven.
[10] Volgens de zogenoemde Taylor-regel is de juiste korte rente afhankelijk van twee variabelen: het werkelijke inflatiepercentage en de omvang van de output gap. Zodra beide variabelen een afwijking vertonen ten opzichte van hun streefwaarde dient de korte rente conform het gewicht dat in de Taylor-regel aan beide variabelen wordt toegekend, aangepast te worden.
Dat het spaarsaldo van huishoudens in sterke mate gelijk oploopt met het begrotingstekort zou een duidelijke aanwijzing hiervoor kunnen zijn. Voorts is de stijging van de overheidsuitgaven in de eurozone gepaard gegaan met een daling van de private bestedingen. In 2003 steeg de wisselkoers van de euro in nominale effectieve termen met 8 procent. Deze ontwikkeling droeg bij aan een zeker verlies in marktaandeel van bedrijven in de eurozone die exporteren naar markten buiten de EU. Tegelijkertijd is de positieve desinflatoire impuls nog niet duidelijk doorgewerkt in de inflatie van de consumentenprijzen.
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
De tenuitvoerlegging van het begrotingsrichtsnoer baart zorgen
De begrotingssituatie in de eurozone is de afgelopen jaren verslechterd. Het jaarlijkse nominale begrotingstekort is sinds 2000 [11] met 3 procentpunten van het BBP gestegen naar een tekort van -2,8 procent van het BBP in 2003. Die ontwikkeling is grotendeels te verklaren door de werking van de automatische stabilisatoren. De begrotingsontsporingen komen deels ook voort uit discretionaire maatregelen die het tekort vergroten. Als geheel verslechterde het conjunctuurgeschoond begrotingssaldo tussen 2000 and 2003 met 0,4 procentpunten.
[11] Het financieringsoverschot van de EU-15 omvatte de eenmalige opbrengsten van de telefoonlicenties (UMTS) ten belope van 1,2 procent van het BBP in 2000.
Volgens de economische najaarsprognosen van de Commissie slaagden drie van de vier lidstaten met een conjunctuurgeschoonde begrotingssituatie in 2002 die nagenoeg in evenwicht was of een overschot vertoonde, te weten België, Spanje en Finland, erin deze situatie in 2003 te handhaven. Dat zal ook gelden voor het jaar 2004. Gezien hun nationale begrotingen en bij ongewijzigd beleid zouden Oostenrijk en Ierland in 2005 een gezonde begrotingssituatie kunnen realiseren. Wat Oostenrijk betreft, ziet het er thans niet naar uit dat de ophanden zijnde belastingverlagingen (ter hoogte van 1 procent van het BBP) gepaard zullen gaan met een beperking van de uitgaven. Hierdoor zal het conjunctuurgeschoond saldo in 2005 aanzienlijk verslechteren.
Van de lidstaten die er niet in geslaagd zijn de bovenstaande doelstelling te verwezenlijken zullen naar verwachting enkel Ierland, Nederland en Portugal in 2003 hun conjunctuurgeschoond begrotingssaldo met ten minste 0,5 procent van het BBP verbeteren. Volgens de prognosen zouden Nederland en Frankrijk in 2004 in staat zijn om dit richtsnoer na te leven. Hoewel in Duitsland een zekere verbetering wordt verwacht met betrekking tot het conjunctuurgeschoond begrotingstekort zal deze niet toereikend zijn om de norm voor 2004 te halen en dat geldt ook voor de lidstaten Griekenland, Italië, Luxemburg en Portugal. Het is heel wel mogelijk dat de conjunctuurgeschoond begrotingssituatie van Griekenland, Italië, Luxemburg en Portugal bij ongewijzigd beleid zelfs aanzienlijk zal verslechteren in 2004 en/of 2005. Dit geeft duidelijk aan dat extra maatregelen noodzakelijk zijn.
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
De drie landen met een buitensporig tekort ondervinden problemen met het corrigeren van deze situatie. Zowel Duitsland als Portugal hebben aanzienlijke inspanningen ondernomen om de aanbeveling op te volgen en deze situatie te beëindigen. Volgens de prognosen en na forse eenmalige ingrepen zal het nominale tekort in Portugal in 2003 naar verwachting uitkomen op minder dan 3 procent van het BBP, maar het risico bestaat dat de 3-procentgrens in 2004 weer doorbroken wordt. Duitsland heeft in 2003 maatregelen uitgevoerd ten bedrage van circa 1 procent van het BBP en heeft hiermee voldaan aan de aanbeveling hiertoe van de Raad van januari 2003. Gezien de verslechtering van het conjunctuurklimaat lijken de maatregelen op dit moment echter ontoereikend om de buitensporig-tekortsituatie in 2004 te beëindigen. Frankrijk lijkt geen doeltreffende maatregelen getroffen te hebben om de budgettaire onevenwichtigheden te corrigeren. Gezien de huidige economische vooruitzichten zal de buitensporig-tekortsituatie in Frankrijk waarschijnlijk voortduren en zal het tekort in 2004 ruim boven de 3 procent van het BBP uitkomen.
Gezien de hierboven geschetste ontwikkelingen heeft de Commissie in overeenstemming met artikel 104, lid 8 en 9, van het Verdrag aanbevelingen goedgekeurd aan Duitsland en Frankrijk waarin zij verklaarde dat er geen doeltreffende (FR) of slechts ontoereikende (DE) actie is ondernomen en dat beide lidstaten maatregelen dienen te treffen om de buitensporig-tekortsituatie op te heffen. Gezien de zwakke economie beval de Commissie evenwel aan beide lidstaten nog een jaar respijt te geven en het tekort derhalve tegen 2005 terug te brengen tot onder 3 procent van het BBP. De Raad verwierp op 25 november 2003 de aanbevelingen van de Commissie en kwam tot overeenstemming buiten het Verdrag om, waarmee de toepassing van de betreffende bepalingen van het Verdrag de facto werd opgeschort. De Raad nam nota van de inspanningen die Duitsland en Frankrijk hebben ondernomen om hun tekort tegen 2005 terug te brengen tot minder dan 3 procent van het BBP.
De inflatieverschillen blijven groot
In de eerste drie kwartalen van 2003 zijn de inflatieverschillen in de eurozone iets geslonken vergeleken met het jaar ervoor. Bij de meting is uitgegaan van het verschil tussen de lidstaat met de hoogste en die met de laagste HICP-inflatie of van de ongewogen standaarddeviatie. De verschillen zijn echter nog altijd groter dan in het eerste jaar van de EMU.
De inflatieverschillen die sinds de invoering van de euro in de eurozone zijn vastgesteld lijken niet noemenswaardig groter te zijn dan die van andere monetaire unies. De verschillen zijn ruwweg vergelijkbaar met die tussen steden in de VS en liggen iets boven die van regio's in de VS of binnen een aantal lidstaten. Vanuit historisch oogpunt lijken de inflatieverschillen in de eurozone beperkt. Het specifieke karakter van de eurozone en de relatief korte ervaring die ermee is opgedaan nopen tot een zekere behoedzaamheid in de interpretatie van de resultaten van dergelijke vergelijkingen.
Grafiek 20: Verschillen in inflatie en spreiding, eurozone
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
//
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
Op nationaal niveau dient opgemerkt te worden dat sinds de start van fase drie van de EMU een aantal landen hardnekkige verschillen vertoont ten opzichte van het gemiddelde in de eurozone. Een en ander heeft met name betrekking op de voornaamste sectoren die zorgen voor de kerninflatie (HICP minus energie en onverwerkte levensmiddelen). Enerzijds kan over inflatieverschillen worden gezegd dat ze een normaal aanpassingsmechanisme vormen in een monetaire unie. Gezien het feit dat de nominale wisselkoers als instrument per definitie niet meer beschikbaar is voor nationale doeleinden, spelen relatieve prijs- en loonbewegingen een belangrijke rol als op nationaal niveau binnen een monetaire unie aanpassingen verricht moeten worden. Anderzijds zouden de hardnekkige inflatieverschillen erop kunnen duiden dat structurele rigiditeiten een soepele aanpassing verhinderen. Er moeten in dat geval op nationaal niveau maatregelen worden genomen om te voorkomen dat het concurrentievermogen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast. Het gemeenschappelijke monetaire beleid is ingesteld op prijsstabiliteit in de eurozone als geheel, en is bijgevolg niet bedoeld om landenspecifieke inflatieverschillen aan te pakken. Dit onderstreept het belang van voortzetting van de structurele hervormingen. Deze verhogen het groeipotentieel, stellen op nationaal niveau het concurrentievermogen op lange termijn veilig en vergroten de flexibiliteit van de nationale economieën. Hierdoor kunnen schokken op gemeenschappelijk of nationaal niveau beter opgevangen worden en worden de randvoorwaarden voor aanhoudende inflatieverschillen beperkt.
Wel dient men te beseffen dat verschillen in het tempo en de mate waarin structurele hervormingen worden uitgevoerd op korte termijn de inflatieverschillen tussen de lidstaten juist kunnen accentueren.
De externe vertegenwoordiging van de eurozone moet verbeterd worden
De coördinatie van het economisch beleid heeft bijvoorbeeld in het voorjaar van 2003 duidelijk vruchten afgeworpen. Destijds vroeg de toegenomen economische onzekerheid in verband met het conflict in Irak om een coherente beleidsaanpak. De lidstaten zagen ervan af op eigen houtje maatregelen te treffen, wat destijds bij de stijging van de olieprijzen in 2000 wel gebeurde, en stippelden een gemeenschappelijke lijn uit voor de vertegenwoordiging van de Unie op internationale fora. Ook de besprekingen over het effect van de sterk stijgende eurokoers in 2003 verliepen ordelijker dan de discussie in de periode waarin de koers van de euro daalde, hetgeen de geloofwaardigheid van het beleidskader van de EMU ten goede kwam.
Hoewel de start van de EMU tot grote veranderingen heeft geleid in het internationale monetaire systeem, heeft de eurozone nog niet de positie op het wereldtoneel kunnen innemen die haar op grond van haar economisch gewicht toekomt. De Conventie heeft er zich terdege rekenschap van gegeven dat de externe vertegenwoordiging van de eurozone in de relevante internationale instellingen en fora verbeterd moet worden. Alleen dan kan de eurozone een politieke invloed uitoefenen die evenredig is met haar economisch gewicht. Verscheidene werkgroepen hebben zich over deze kwestie gebogen, maar tot een heldere conclusie is het niet gekomen. Ook de tekst van de ontwerp-Grondwet laat de situatie in wezen onveranderd. Afgezien van het debat in de Conventie zijn er geen concrete acties gerapporteerd die ertoe moeten leiden dat de externe vertegenwoordiging van de eurozone op het wereldtoneel wordt verbeterd. Desalniettemin is er enige verbetering gebracht in de voorbereiding van de standpunten die de eurozone inneemt in onder meer het IMF, ten minste wat betreft vraagstukken waarbij consensus binnen handbereik ligt en 'gemeenschappelijk overeenstemming' kan worden bereikt.
De strategie van Lissabon heeft doen beseffen dat structurele hervormingen geboden zijn
Door de strategie van Lissabon, die de kern vormt van het structurele hervormingsproces, is het besef toegenomen dat er een middellangetermijnbeleid gevoerd moet worden dat leidt tot een verhoging van het groeipotentieel, volledige werkgelegenheid, verbeteringen in het Europees sociaal model en duurzame ontwikkeling. Hiertoe dient het beleidscoördinatieproces gestroomlijnd te worden, teneinde de coherentie en complementariteit tussen de verschillende processen te verbeteren. In dit verband zijn in 2003 voor de eerste keer de algemene economische beleidsrichtsnoeren samen met de werkgelegenheidsrichtsnoeren en de internemarktstrategie gebundeld in een "richtsnoerenpakket". Voor het eerst hechtte de Raad zijn goedkeuring aan conclusies betreffende het uitvoeringsverslag voor 2003, waarin onder meer gesteld wordt dat het een nuttig instrument was voor het toezicht op de vooruitgang en een leidraad voor actie op terreinen waarop met name vooruitgang is geboden. Daarop is er meer aandacht besteed aan de mate waarin de richtsnoeren ten uitvoer zijn gelegd. Het Italiaans voorzitterschap heeft te kennen gegeven dat de Raad gedurende het hele jaar op gezette tijden besprekingen zou houden omtrent de uitvoering.
Op 4 november 2003 vond er een werkontbijt plaats dat gewijd was aan de opvolging die tot dusver aan de GREB voor 2003-05 was gegeven, in het bijzonder met betrekking tot de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Hoewel het nog te vroeg is om goed onderbouwde conclusies te trekken inzake de efficiëntie van de bestaande coördinatieprocessen, zou de stroomlijning geleid moeten hebben tot meer consistentie tussen de verschillende pakketten van richtsnoeren en tot een afname van de verslagleggingsdruk voor de lidstaten.
De strategie van Lissabon zal in 2005 tussentijds geëvalueerd worden. Het is de bedoeling om van de strategie een effectiever instrument te maken waarmee de doelstellingen zoals vastgesteld door de Europese Raden van Lissabon en Göteborg verwezenlijkt kunnen worden. Daarnaast zullen op basis van de beleidsprioriteiten en -doelstellingen die in het kader van de strategie van Lissabon zijn vastgelegd, besluiten genomen worden over de financiële perspectieven na 2006. De open coördinatiemethode, die bij de lancering van de strategie van Lissabon werd opgesteld, wordt in toenemende mate gebruikt om het beleid van de lidstaten en de Gemeenschap op een aantal gebieden te coördineren, zoals bij O&O, onderwijs en het beleid inzake sociale bescherming.
4. Tenuitvoerlegging door de lidstaten: een tussenbalans
In het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie wordt meer in detail ingegaan op de wijze waarop vanuit het economisch beleid van de lidstaten tot dusver gereageerd is op de vastgestelde uitdagingen en landenspecifieke aanbevelingen in de GREB voor 2003-05. Omdat deze mededeling slechts een eerste, tussentijdse blik biedt op de vooruitgang die tot dusver is geboekt en de lidstaten nog twee jaar de tijd hebben om de uitdagingen het hoofd te bieden en volledig opvolging te geven aan de aanbevelingen, kan een afgerond oordeel pas over twee jaar worden verstrekt, te weten in het uitvoeringsverslag voor 2006. Niettemin kan een voorlopige beoordeling van de uitvoeringsgraad een nuttig overzicht bieden van de stappen die de lidstaten ondernomen hebben om de beleidsuitdagingen adequaat aan te kunnen gaan. Sommige uitgevoerde of voorgenomen hervormingen lenen zich al wel voor een meer diepgaande beoordeling.
Het aantal en de aard van de uitdagingen verschillen per lidstaat en dat maakt het moeilijk om de aanpak van de problemen en de opvolging van de aanbevelingen door de lidstaten met elkaar te vergelijken. Sommige uitdagingen vergen immers een grondiger aanpak en zijn moeilijker het hoofd te bieden dan andere. Hieronder wordt per lidstaat een kort overzicht gegeven van de vooruitgang die is geboekt. Als maatregelen om een uitdaging het hoofd te bieden de goede kant op gaan wordt de aanduiding 'volledig' gehanteerd. De aanduiding 'in hoge mate' houdt in dat er weliswaar actie is ondernomen maar dat de maatregelen niet het gehele probleem en alle specifieke aanbevelingen bestrijken. De aanduiding 'gedeeltelijk' wordt gebruikt als de goedgekeurde of voorgestelde beleidsmaatregelen enkel betrekking hebben op een klein deel van het probleem en de aanbevelingen. Als er nog niets gedaan is aan het probleem of met de aanbevelingen wordt de aanduiding 'nog niet begonnen' gehanteerd.
Voorts moet worden benadrukt dat uit het oordeel over de opvolging van deze aanbevelingen door de lidstaten, niet rechtstreeks kan worden afgeleid hoe de absolute prestaties van de lidstaten en de verbeteringen daarvan zich tot elkaar verhouden. Zo kan het gebeuren dat een lidstaat die de problemen niet heeft aangepakt en de aanbevelingen niet heeft opgevolgd, toch relatief beter presteert dan andere lidstaten. Een indicatie van de absolute prestaties (zowel qua vooruitgang als niveau) van de lidstaten op basis van de structurele indicatoren is te vinden in bijlage 1 van het voorjaarsverslag van de Commissie voor 2004.
Uitde gedetailleerde informatie van de de afzonderlijke lidstaten blijkt dat alle lidstaten begonnen zijn met de aanpak van de problemen. Het lijkt erop dat België, Denemarken, Duitsland, Ierland, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Finland en het Verenigd Koninkrijk de vraagstukken in het algemeen op bevredigende wijze aanpakken. Wat de andere lidstaten betreft, lijkt er nog ruimte te zijn voor verbetering.
4.1 België
Algemeen genomen lijkt het erop dat België de drie vastgestelde beleidsproblemen aanpakt. Er lijkt in hoge mate werk te zijn gemaakt van de uitdaging en de aanbevelingen inzake de overheidsfinanciën die in de GREB voor 2003-05 zijn geformuleerd. De hoge schuldquote blijft gestaag dalen en de primaire overschotten blijven omvangrijk, hoewel ze een dalende lijn vertonen. Er zijn maatregelen getroffen om de stijging van de reële uitgaven aan banden te leggen, maar de toename is nog steeds hoger dan aanbevolen. De voorbereidingen op de budgettaire implicaties van de vergrijzing zijn in 2003 voortgezet, met name door stimulering van de werkgelegenheid. Meer inspanningen zijn evenwel nodig om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn te verzekeren.
Voorts lijkt er in hoge mate werk te zijn gemaakt van de uitdaging en de aanbevelingen betreffende de arbeidsmarkt. Er is enige actie ondernomen om de lage participatiegraad onder oudere werknemers aan te pakken. Er is vooruitgang geboekt bij het afbouwen van het storende effect op de activeringsmaatregelen dat uitgaat van de wisselwerking tussen de belasting- en uitkeringsstelsels, waarbij vooral de nadruk werd gelegd op fiscale aspecten.
Ten slotte lijkt er gedeeltelijk werk te zijn gemaakt van de uitdaging en de aanbevelingen inzake concurrentie, de overheidsadministratie en het ondernemingsklimaat. Er zijn verbeteringen bewerkstelligd in het regelgevingskader voor de telecommunicatie, postdiensten en spoorwegen, en de energiemarkten in Vlaanderen zijn opengesteld voor concurrentie. Er zijn echter geen vorderingen geregistreerd bij de bevordering van de concurrentie in de lokale diensten, en de hervorming van de overheidsadministratie is opgeschort.
4.2 Denemarken
Algemeen genomen lijkt het erop dat Denemarken de twee vastgestelde beleidsproblemen aanpakt. Er lijkt volledig werk te zijn gemaakt van de uitdaging en de aanbevelingen inzake de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn. De belastinghervorming ter verhoging van het arbeidsaanbod zal in 2004 ten uitvoer gelegd worden. Wat betreft de hervorming van de arbeidsmarkt zijn enige maatregelen aangenomen om de uitkeringsvoorwaarden aan te scherpen. Bij het streven naar beteugeling van de overheidsbestedingen moet op alle overheidsniveaus strikt de hand worden gehouden aan de begrotingsafspraken, met inbegrip van de bepalingen inzake belastingbevriezing.
Voorts lijkt er in hoge mate werk te zijn gemaakt van de uitdaging en de aanbevelingen inzake concurrentie en verbetering van de efficiëntie in de overheidssector. Er zijn in 2003 enkele maatregelen genomen om de concurrentie te bevorderen en regelgeving die de concurrentie belemmert wordt in kaart gebracht. In veel sectoren is de concurrentie echter nog steeds onvoldoende. De hervormingen in de welzijnsdiensten hebben de concurrentie doen toenemen en de regering heeft plannen ingediend om benchmarken te bevorderen en de administratieve lasten te verlichten.
.3 Duitsland
Algemeen genomen lijkt het erop dat Duitsland de vier vastgestelde beleidsuitdagingen aanpakt. Uitgaande van de maatregelen die het parlement heeft aangenomen lijkt er in hoge mate werk te zijn gemaakt van de uitdaging en de aanbevelingen inzake de arbeidsmarkt. Er zijn maatregelen genomen en voorgesteld voor de hervorming van de belasting- en uitkeringsstelsels. De maatregelen behelzen een aanscherping van de uitkeringsvoorwaarden bij werkloosheid en de bevordering van laagbetaalde arbeid. Er zijn enige vorderingen gemaakt met een flexibeler loonvormingssysteem. Toch moeten de autoriteiten meer doen om ervoor te zorgen dat lonen de productiviteitsverschillen tussen vaardigheden en regio's beter weerspiegelen. Er zijn inspanningen geleverd om de efficiëntie van het actieve arbeidsmarktbeleid te verhogen, maar er blijft ruimte voor verbetering.
Voorts lijkt er in hoge mate werk te zijn gemaakt van de uitdaging en de aanbevelingen inzake een hogere productiviteit en de efficiëntie van het onderwijsstelsel. Er is een initiatief ontplooid om het bedrijfsklimaat aantrekkelijker te maken door terugdringing van de administratieve formaliteiten en de overregulering. Daarnaast zal de mededingingswetgeving worden aangepast aan de EU-regelgeving en zal de wet betreffende oneerlijke concurrentie worden versoepeld. Ook zijn er maatregelen voorgesteld ter verbetering van het basis- en voortgezet onderwijs, maar het welslagen daarvan zal afhangen van de mate waarin de deelstaten de bepalingen effectief uitvoeren.
Er lijkt slechts gedeeltelijk werk te zijn gemaakt van de uitdaging en de aanbevelingen in de GREB voor 2003-05 inzake de overheidsfinanciën. Hoewel compenserende maatregelen ten bedrage van omstreeks 1 procent van het BBP zijn genomen, zal het overheidstekort in 2003 naar verwachting uitkomen op meer dan 4 procent van het BBP. Nadat de Duitse autoriteiten hadden bevestigd dat het tekort ook in 2004 de 3-procentgrens zal overschrijden, stelde de Commissie een aanbeveling op waarin zij constateerde dat er onvoldoende actie was ondernomen. Gezien de zwakke economie stelde zij voor het overheidstekort pas in 2005 te laten zakken tot lager dan 3 procent van het BBP. Deze aanbeveling werd door de Raad verworpen. De Raad nam nota van de toezeggingen die Duitsland op 25 november 2003 heeft gedaan om het conjunctuurgeschoond tekort in 2004 met 0,6 procent en in 2005 met ten minste 0,5 procent van het BBP terug te dringen teneinde te verzekeren dat het overheidstekort in 2005 onder de grens van 3 procent van het BBP duikt.
Ten slotte lijkt er in hoge mate werk te zijn gemaakt van de uitdaging en de aanbevelingen inzake de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn. Er zijn maatregelen geopperd die het probleem van de vergrijzing op moeten vangen, waarbij met name gedacht wordt aan de invoering van een houdbaarheidsfactor om de stijging van de pensioenuitkeringen binnen de perken te houden. Wijzigingen in het toezicht op particuliere pensioenregelingen en aanpassingen van pensioenverhogingen dienen echter gepaard te gaan met structurele hervormingen van het pensioenstelsel.
4.4 Griekenland
Algemeen genomen lijkt het erop dat Griekenland de drie vastgestelde beleidsproblemen nog niet voldoende aanpakt. Er lijkt gedeeltelijk werk te zijn gemaakt van de uitdaging en de aanbevelingen in de GREB voor 2003-05 inzake de overheidsfinanciën. Nu de primaire overschotten afnemen, hangt de vereiste verlaging van de hoge schuldquote grotendeels af van het welslagen van het aangekondigde privatiseringsprogramma. Er zijn tot dusver onvoldoende maatregelen genomen die ertoe strekken de overheidsuitgaven effectief te beheersen. De hervormingen van het socialezekerheidsstelsel zijn niet voortgezet en ook ontbreekt het aan plannen in die richting.
Wel lijkt er in hoge mate werk te zijn gemaakt van de uitdaging en de aanbevelingen inzake de verhoging van de productiviteit. De regering heeft diverse initiatieven ontplooid die de overgang naar een kenniseconomie bespoedigen, het bedrijfsklimaat verbeteren en het belastingstelsel vereenvoudigen. De stappen die ondernomen zijn om de concurrentie in de energiesectoren te bevorderen gaan in de juiste richting. Toch zijn krachtigere inspanningen nodig om een effectieve mededinging te verzekeren.
Ten slotte lijkt er gedeeltelijk werk te zijn gemaakt van de uitdaging en aanbevelingen inzake de arbeidsmarkt. Er zijn enkele maatregelen uitgevoerd die de prikkels om te werken versterken, met name voor vrouwen en werknemers in de lagelonencategorie. Met betrekking tot de gewenste verlaging van de arbeidskosten is echter geen vooruitgang geboekt. Er zijn nog geen maatregelen getroffen voor wijziging van het loononderhandelingsproces.
4.5 Spanje
Algemeen genomen lijkt het erop dat Spanje de drie vastgestelde beleidsproblemen nog niet voldoende aanpakt. Er lijkt gedeeltelijk werk te zijn gemaakt van de uitdaging en de aanbevelingen inzake de arbeidsmarkt. Er is voorzien in fiscale voordelen en meer faciliteiten voor kinderopvang om de participatiegraad onder vrouwen te verhogen. Daarnaast is er enige vooruitgang geboekt in het wegnemen van fiscale belemmeringen voor de geografische mobiliteit van werknemers. Daarentegen is het loononderhandelingssysteem, waaronder de toepassing van indexeringsclausules, ongewijzigd gebleven. Verder laat de verlangde hervorming van de wetgeving inzake werknemersbescherming, om de segmentatie van de arbeidsmarkt te reduceren, nog steeds op zich wachten.
Wel lijkt er in hoge mate werk te zijn gemaakt van de uitdaging en aanbevelingen die strekken tot verhoging van de lage productiviteit. Er zijn verscheidene initiatieven gelanceerd om de kenniseconomie te versterken. Er is ook vooruitgang geboekt met de verbetering van het ondernemingsklimaat via de invoering van fiscale voordelen en verlichting van de administratieve lastendruk. Op concurrentiegebied zijn enige vorderingen gemaakt met betrekking tot de elektriciteitsmarkt. Er zijn echter geen maatregelen genomen om de effectieve concurrentie onder distributeurs in de detailhandel te versterken.
Ten slotte lijkt er gedeeltelijk werk te zijn gemaakt van de uitdaging en aanbevelingen inzake de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn. Er zijn enige maatregelen getroffen om het budgettaire effect van de vergrijzing op te vangen. Het betreft stappen om de participatiegraad op te trekken en de overheidsschuld verder terug te dringen. Daarnaast is Spanje voornemens de activa in het pensioenreservefonds verder te verhogen tot 1,6 procent van het BBP. Er zijn echter geen maatregelen genomen om de band tussen bijdragen en pensioenuitkeringen te versterken. Dergelijke maatregelen lijken onvermijdelijk om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn te verzekeren.
4.6 Frankrijk
Algemeen genomen lijkt het erop dat Frankrijk de vier vastgestelde beleidsproblemen nog niet voldoende aanpakt. Er lijkt slechts gedeeltelijk werk te zijn gemaakt van de uitdaging en aanbevelingen in de GREB voor 2003-05 inzake de overheidsfinanciën. Er is onvoldoende opvolging gegeven aan de aanbeveling die de Raad in juni heeft uitgevaardigd in het kader van de buitensporigtekortprocedure. De Commissie heeft daarom aanbevelingen opgesteld waarin wordt geconstateerd dat er geen doeltreffende actie is ondernomen. Gezien de zwakke economie stelde zij voor het overheidstekort pas in 2005 te laten zakken tot lager dan 3 procent van het BBP. Deze aanbevelingen werden door de Raad verworpen. De Raad nam nota van de toezeggingen die Frankrijk op 25 november 2003 heeft gedaan om het conjunctuurgeschoond tekort in 2004 met 0,8 procent en in 2005 met ten minste 0,6 procent van het BBP terug te dringen teneinde te verzekeren dat het algemene overheidstekort in 2005 onder de grens van 3 procent van het BBP duikt.
Er lijkt echter in hoge mate werk te zijn gemaakt van de uitdaging en de aanbevelingen inzake de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn. Er is goedkeuring gehecht aan een uitgebreide hervorming van het pensioenstelsel, die ertoe leidt dat de bijdrageperiode die recht geeft op een volledig pensioen wordt verlengd en dat de financiële prikkels om aan het werk te blijven worden versterkt. Hiermee wordt de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn aanzienlijk verbeterd. Er zijn enige maatregelen ingevoerd ter beheersing van de uitgaven voor de gezondheidszorg. Voor 2004 staat echter een grondiger hervorming van de gezondheidszorg op stapel.
Er lijkt gedeeltelijk werk te zijn gemaakt van de uitdaging en aanbevelingen inzake de arbeidsmarkt. Er zijn met name specifieke maatregelen getroffen om de participatie van oudere werknemers te verhogen en om werken lonend te maken.
Ten slotte lijkt er gedeeltelijk werk te zijn gemaakt van de uitdaging en aanbevelingen inzake het ondernemingsklimaat. Er zijn maatregelen genomen om de regelgeving voor het bedrijfsleven te beperken en te vereenvoudigen. De concurrentie op de energiemarkten is verbeterd, maar de markt wordt nog steeds gedomineerd door de gevestigde bedrijven. Het omzettingspercentage van de internemarktrichtlijnen (een van de laagste in de EU) is gestegen, maar dat geldt eveneens voor het aantal inbreukprocedures.
4.7 Ierland
Het lijkt erop dat Ierland het enige voor dit land vastgestelde beleidsprobleem aanpakt. Er lijkt gedeeltelijk werk te zijn gemaakt van de uitdaging en aanbevelingen inzake de totstandbrenging van een soepele overgang naar een lagere, duurzame groei. Een uitbreiding van de meerjarige budgettering en een reorganisatie van de gezondheidssector maken deel uit van de maatregelen waarmee getracht wordt de doeltreffendheid van de overheidsuitgaven te verhogen. Er worden verscheidene maatregelen getroffen om de investeringsuitgaven te optimaliseren en het O&O-peil te verhogen. Op concurrentiegebied zint Ierland op maatregelen voor verscheidene sectoren, zoals onder meer een volledige liberalisering van de gas- en elektriciteitsmarkten.
4.8 Italië
Algemeen genomen lijkt het erop dat Italië de vijf vastgestelde beleidsproblemen nog niet voldoende aanpakt. Er lijkt gedeeltelijk werk te zijn gemaakt van de uitdaging en aanbevelingen in de GREB voor 2003-05 inzake de overheidsfinanciën. Er is weinig vooruitgang geboekt bij het duurzaam consolideren van de begroting en de Italiaanse regering blijft vasthouden aan eenmalige ingrepen. De primaire uitgaven vertonen onverminderd een sterke neerwaartse rigiditeit, wat weinig ruimte laat voor de uitvoering van de belastinghervorming.
Er lijkt gedeeltelijk werk te zijn gemaakt van de uitdaging en aanbevelingen inzake de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn. In het licht van de vergrijzing zou het gerechtvaardigd zijn als de voorgenomen verlaging van de hoge schuldquote wordt bespoedigd. Er zijn bij het parlement voorstellen ingediend voor een vermindering van de pensioenuitgaven vanaf 2008.
Voorts lijkt er gedeeltelijk werk te zijn gemaakt van de uitdaging en aanbevelingen inzake de arbeidsmarkt. Er zijn hervormingsmaatregelen getroffen, maar belangrijke onderdelen van het hervormingspakket zijn nog steeds in behandeling bij het parlement (wetgeving inzake de bescherming van werknemers) of nog niet aangepakt (loondifferentiatie).
Er wordt volledig werk gemaakt van de uitdaging en aanbevelingen inzake de kenniseconomie. Zo heeft een hervorming plaatsgevonden van het basis- en voortgezet onderwijs en zijn diverse maatregelen getroffen om O&O en innovatie te bevorderen.
Er lijkt in hoge mate werk te zijn gemaakt van de uitdaging en aanbevelingen inzake ondernemingsklimaat en concurrentie. Er is gesnoeid in de administratieve formaliteiten voor beginnende ondernemingen en de bureaucratische rompslomp voor het bedrijfsleven. De liberalisering van de diensten- en energiesectoren verloopt echter in een traag tempo en het omzettingspercentage van de internemarktrichtlijnen is verder gedaald.
4.9 Luxemburg
Algemeen genomen lijkt het er nog niet op dat Luxemburg de beide vastgestelde beleidsproblemen voldoende aanpakt. Er lijkt gedeeltelijk werk te zijn gemaakt van de uitdaging en aanbevelingen inzake de arbeidsmarkt. Er is tot dusver geen actie ondernomen om de prikkels voor vervroegde uittreding af te bouwen. Er is enige vooruitgang geboekt bij het verminderen van de instroom in het invaliditeitspensioenstelsel doordat de uitkeringscriteria zijn aangescherpt.
Er lijkt ook gedeeltelijk werk te zijn gemaakt van de uitdaging en aanbevelingen inzake de verbetering van het ondernemingsklimaat en de bevordering van het ondernemerschap. Er zijn weinig vorderingen gemaakt met de hervorming van het mededingingsrecht. Wel zijn enige maatregelen getroffen die het ondernemerschap bevorderen.
4.10 Nederland
Algemeen genomen lijkt het erop dat Nederland de drie vastgestelde beleidsproblemen aanpakt. Er lijkt volledig werk te zijn gemaakt van de uitdaging en aanbevelingen in de GREB voor 2003-05 inzake de overheidsfinanciën. De nieuwe regering heeft haar beleid om de groei van de overheidsuitgaven te beperken voortgezet en hanteert daarbij reële meerjarige uitgavenplafonds. Extra inspanningen kunnen nodig zijn om te waarborgen dat de geplande uitgaven verenigbaar blijven met een begrotingssituatie die vrijwel in evenwicht is of een overschot vertoont.
Er lijkt in hoge mate werk te zijn gemaakt van de uitdaging en aanbevelingen inzake de arbeidsmarkt. De geplande hervormingen om de instroom in de WAO te beperken lijken toereikend, maar er zijn extra inspanningen nodig om mensen die al in het WAO-stelsel zijn ingestroomd weer aan het werk te krijgen. Er is vooruitgang geboekt bij de hervorming van andere uitkeringsstelsels, waarbij de inspanningen gericht waren op de bevordering van stimulansen om aan het werk te gaan.
Ten slotte lijkt er volledig werk te zijn gemaakt van de uitdaging en aanbevelingen inzake de productiviteitsgroei. De regering zint op verbeteringen in het regelgevingskader voor de mededinging door de mededingingsautoriteit meer bevoegdheden toe te kennen. Voorts zijn er vorderingen gemaakt bij de bevordering van technologiegericht onderwijs en bij de verbetering van de samenwerking tussen onderzoeksinstellingen en het bedrijfsleven.
4.11 Oostenrijk
Algemeen genomen lijkt het erop dat Oostenrijk de drie vastgestelde beleidsproblemen aanpakt. Er lijkt in hoge mate werk te zijn gemaakt van de uitdaging en aanbevelingen in de GREB voor 2003-05 inzake de overheidsfinanciën. Er is actie ondernomen om te komen tot structurele besparingen op de uitgaven, maar de maatregelen werden deels tenietgedaan door stijgingen in de discretionaire uitgaven. Het meest opvallende element in Oostenrijk is de grootscheepse herziening van het pensioenstelsel, die leidt tot aanzienlijke besparingen op lange termijn en die de participatiegraad onder oudere werknemers moet verhogen.
Er lijkt in hoge mate werk te zijn gemaakt van de uitdaging en aanbevelingen inzake de zwakke technologische basis. Er zijn verscheidene maatregelen uitgevoerd die de ondersteuning van O&O en innovatie bevorderen en rationaliseren.
Ten slotte lijkt er gedeeltelijk werk te zijn gemaakt van de uitdaging en aanbevelingen op concurrentiegebied. Er zijn stappen ondernomen om een effectieve concurrentie in de detailhandel in de hand te werken, maar het ontbreekt aan maatregelen voor de aanpak van de hoge concentratie in sommige sectoren. De mededingingsautoriteit blijft kampen met een gebrek aan middelen. Bovendien ontbreekt het de regelgevers voor de telecommunicatiesector nog steeds aan slagkracht.
4.12 Portugal
Algemeen genomen lijkt het erop dat Portugal de drie vastgestelde beleidsproblemen aanpakt. Er lijkt in hoge mate werk te zijn gemaakt van de uitdaging en aanbevelingen in de GREB voor 2003-05 inzake de overheidsfinanciën. Het algemeen overheidstekort nam in 2003 toe maar kon dankzij ingrijpende eenmalige maatregelen net onder de 3 procent gehouden worden. Er is vooruitgang geboekt bij het drukken van de uitgavengroei met name door een sterke afremming van de overheidsconsumptie. Portugal is op verschillende gebieden voortgegaan met de uitvoering van hervormingen, zoals in de gezondheidszorg en het onderwijs. Dat heeft direct het gewenste effect gehad op de budgettaire consolidatie.
Er lijkt in hoge mate werk te zijn gemaakt van de uitdaging en aanbevelingen inzake de bedrijfsdynamiek. Er zijn maatregelen getroffen om innovatie en O&O te stimuleren, de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren en het aantal voortijdige schoolverlaters terug te dringen. Er zijn stappen in de goede richting ondernomen ter bevordering van concurrentie in de gassector, maar in elektriciteitssector is een effectieve concurrentie nog niet verzekerd. Ten slotte is het omzettingspercentage van de internemarktrichtlijnen in 2003 verbeterd, al ligt het nog steeds lager dan de doelstelling van 98,5 procent. Een schijnbare bevriezing van de lonen in de overheidssector heeft een sterke bijdrage geleverd aan de algehele loonmatiging, waardoor de geconstateerde verslechtering van de prijsconcurrentie in de afgelopen jaren mogelijk een halt wordt toegeroepen.
Ten slotte lijkt er volledig werk te zijn gemaakt van de uitdaging en aanbevelingen inzake de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn. Er vindt in snel tempo een uitgebreide hervorming van de gezondheidssector plaats, maar het is nog te vroeg om het effect daarvan te beoordelen. De hervormingen van het pensioenstelsel voor werknemers in de overheidssector zijn tot dusver slechts gedeeltelijk ten uitvoer gelegd. De regering zint echter op de invoering van aanvullende maatregelen.
4.13 Finland
Algemeen genomen lijkt het erop dat Finland de twee vastgestelde beleidsproblemen aanpakt. Er lijkt gedeeltelijk werk te zijn gemaakt van de uitdaging en aanbevelingen inzake de arbeidsmarkt. De uitgevoerde en voorgenomen belastingverlagingen zullen de belastingwig voor een werknemer die laagbetaalde arbeid verricht met 1 procentpunt doen dalen. Het ontbreekt evenwel aan hervormingen die de uitkeringsvoorwaarden aanscherpen en de prikkels om te werken bevorderen. Wat betreft de doelstelling dat de lonen de productiviteitsverschillen beter moeten weerspiegelen is nog weinig vooruitgang geboekt.
Er lijkt in hoge mate werk te zijn gemaakt van de uitdaging en aanbevelingen inzake concurrentie en de efficiëntie van de openbare sector. Er zijn enige initiatieven ontplooid om de concurrentie in de netwerkindustrieën en bij de niet-verhandelbare diensten te bevorderen. Er zijn nieuwe inspanningen ondernomen om de efficiëntie van de openbare sector te verbeteren. De nieuwe regering heeft voor de periode 2003-2007 meerjarige uitgavenplafonds vastgesteld om de uitgaven beter te beheersen, zoals in de aanbeveling wordt verlangd.
4.14 Zweden
Algemeen genomen lijkt het er nog niet op dat Zweden de twee vastgestelde beleidsproblemen voldoende aanpakt. Er lijkt gedeeltelijk werk te zijn gemaakt van de uitdaging en aanbevelingen inzake het arbeidsaanbod. Enerzijds zijn maatregelen genomen om oudere werknemers aan het werk te houden en de arbeidsparticipatie onder immigranten en jongeren te verhogen. Anderzijds zouden sommige voorgenomen
maatregelen een ongunstig effect kunnen hebben op het arbeidsaanbod. Bovendien liggen er geen gedetailleerde plannen op tafel waaruit blijkt wanneer de laatste fase in de hervorming van de inkomstenbelasting zijn beslag zal krijgen.
Er lijkt gedeeltelijk werk te zijn gemaakt van de uitdaging en aanbevelingen inzake concurrentie en de efficiëntie van de openbare sector. Er zijn inspanningen ondernomen om de concurrentie in enkele sectoren te bevorderen, zoals in de bouwnijverheid en de detailhandel in voedingsmiddelen, maar er zijn geen nieuwe maatregelen genomen om de huurwoningmarkt open te stellen. Er zijn stappen ondernomen om de efficiëntie van de openbare sector te vergroten door een intensievere toepassing van benchmarking, maar er zijn geen belangrijke initiatieven ontplooid om de randvoorwaarden te verbeteren voor verhoogde concurrentie bij de openbare diensten.
4.15 Verenigd Koninkrijk
Algemeen genomen lijkt het erop dat het Verenigd Koninkrijk de drie vastgestelde beleidsproblemen voldoende aanpakt. Er lijkt volledig werk te zijn gemaakt van de uitdaging en aanbevelingen inzake de productiviteit. De mededingingsautoriteit boekt vooruitgang bij de bevordering van de concurrentie in bepaalde sectoren, zoals vrije beroepen. De regering volgt evenwel een behoedzame lijn bij de deregulering van de apothekerssector en de liberalisering van de postdiensten. Voorts heeft zij een langetermijnstrategie ontvouwd met heldere kwantitatieve doelstellingen teneinde de basisvaardigheden van de beroepsbevolking te bevorderen.
Er lijkt ook volledig werk te zijn gemaakt van de uitdaging en aanbevelingen inzake de arbeidsmarkt. Er zijn proefprojecten opgezet om iets te doen aan de hoge uitkeringen bij ziekte en invaliditeit (Pathways to Work) en er is verbetering gebracht in de financiële stimulansen (Working Tax Credit). De bovengenoemde beleidsmaatregelen bestrijken een groeiend aantal werknemers.
Ten slotte lijkt er volledig werk te zijn gemaakt van de uitdaging en aanbevelingen inzake de kwaliteit en de efficiëntie van de openbare diensten. Er zijn hervormingen uitgevoerd om te verzekeren dat stijgingen in de overheidsuitgaven op efficiënte en effectieve wijze worden toegekend. De autoriteiten zijn van plan de efficiëntie te evalueren. Voorts is de toepassing van de overeenkomsten inzake openbare diensten verder verbeterd. Deze worden beschouwd als centrale elementen binnen de strategie voor de hervorming van de openbare sector en een betere dienstverlening.