Home

Tweede Verslag van de Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement over de toepassing van Verordening (EG) nr. 1221/97 van de Raad houdende algemene regels voor de uitvoering van de maatregelen tot verbetering van de productie en de afzet van honing

Tweede Verslag van de Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement over de toepassing van Verordening (EG) nr. 1221/97 van de Raad houdende algemene regels voor de uitvoering van de maatregelen tot verbetering van de productie en de afzet van honing

Tweede verslag van de Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement over de toepassing van Verordening (EG) nr. 1221/97 van de Raad houdende algemene regels voor de uitvoering van de maatregelen tot verbetering van de productie en de afzet van honing /* COM/2004/0030 def. - CNS 2004/0003 */


TWEEDE VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN AAN HET EUROPEES PARLEMENT over de toepassing van Verordening (EG) nr. 1221/97 van de Raad houdende algemene regels voor de uitvoering van de maatregelen tot verbetering van de productie en de afzet van honing

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

In artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1221/97 van de Raad is bepaald dat de Commissie om de drie jaar een verslag over de toepassing van de regeling inzake steun aan de bijenteelt moet overleggen aan de Raad en het Europees Parlement.

Met het onderhavige verslag voldoet de Commissie voor de tweede keer aan die verplichting. In de conclusies van dit verslag stelt de Commissie voor dat een nieuwe verordening wordt vastgesteld teneinde de doelstellingen in de bijenteeltsector aan de huidige situatie aan te passen.

Het voorstel is gericht op een verbetering van de omstandigheden waarin producten van de bijenteelt in de Europese Unie worden geproduceerd en afgezet. Deze doelstelling kan worden bereikt aan de hand van nationale driejarenprogramma's met maatregelen inzake technische bijstand, bestrijding van de varroamijtziekte, rationalisatie van de transhumance, herbevolking van het bijenbestand en toegepast onderzoek op het gebied van de bijenteelt en de producten daarvan.

De maatregel inzake de bestrijding van de varroamijtziekte is niet gericht op de uitroeiing van deze parasitaire ziekte, maar op een vermindering van de economische impact ervan op de rentabiliteit van de productie.

Om voor communautaire medefinanciering van de nationale programma's in aanmerking te komen, moeten de lidstaten bij de Commissie een studie indienen over de structuur van de sector, de productie en de afzet van de producten en de maatregelen die zij voornemens zijn te treffen.

Bovendien moeten de lidstaten de statistische gegevens betreffende deze programma's aan de Commissie meedelen.

TWEEDE VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN AAN HET EUROPEES PARLEMENT over de toepassing van Verordening (EG) nr. 1221/97 van de Raad houdende algemene regels voor de uitvoering van de maatregelen tot verbetering van de productie en de afzet van honing

De in het Frans en Engels gestelde bijlagen bij het onderhavige verslag kunnen als afzonderlijk document op papier opgevraagd worden bij DG Landbouw en zijn te raadplegen op de website van DG Landbouw http://europa.eu.int/comm/agriculture/ markets/honey/index_fr.htm.

1. Inleiding

In februari 2001 heeft de Commissie haar eerste verslag over de toepassing van Verordening (EG) nr. 1221/97 van de Raad [1] aangenomen, waarin wordt geëvalueerd hoe deze verordening tijdens de eerste drie jaar na haar inwerkingtreding is toegepast.

[1] COM(2001) 70 def.

De Raad heeft in juni 1997 Verordening (EG) nr. 1221/97 [2] vastgesteld met het oog op de verbetering van de productie en de afzet van honing in de Europese Unie. In het kader van die verordening hebben de lidstaten op vrijwillige basis nationale jaarprogramma's opgesteld (hierna "bijenteeltprogramma's" genoemd) waarin één of meer van de vijf volgende prioritaire acties centraal stonden: technische bijstand, bestrCding van de varroamCtziekte, rationalisatie van de transhumance, steun voor de laboratoria voor analyse van de honing en toegepast onderzoek voor de verbetering van de honingkwaliteit.

[2] PB L 173 van 1.7.1997, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2070/98 (PB L 265 van 30.9.1998, blz. 1.)

In november 1997 heeft de Commissie bij Verordening (EG) nr. 2300/97 [3] de uitvoeringsbepalingen van de bovengenoemde verordening vastgesteld, waarin onder meer is bepaald welke elementen de bijenteeltprogramma's moeten bevatten, binnen welke termijn zij bij de Commissie moeten worden ingediend, hoe de communautaire middelen voor de medefinanciering van de programma's moeten worden verdeeld, en op welke onderwerpen de studie over de structuur van de honingsector betrekking moet hebben.

[3] PB L 319 van 21.11.1997, blz. 4. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1438/2000 (PB L 161 van 1.7.2000, blz. 65.)

De lidstaten hebben in studies over de structuur van de sector met name de structuur van de productie, de afzet en de prijsvorming belicht.

Overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1221/97 moet om de drie jaar bC het Europees Parlement en de Raad een verslag worden ingediend over de toepassing van deze verordening. Met dit verslag wordt aan deze verplichting voldaan.

2. Situatie op wereldvlak

Azië is het belangrijkste productiegebied in de wereld, gevolgd door Europa en Noord- en Midden-Amerika (tabel 1). Wat de wereldhandel betreft, is China de grootste exporteur en de Europese Unie de grootste importeur.

2.1. Productie

Op wereldvlak is in 2002 volgens door de FAO gepubliceerde statistieken 1 268 000 ton honing geproduceerd (tabel 1). De wereldproductie is in de periode 1998-2002 met 6,8 % gestegen.

In 2002 is in de Europese Unie 112 000 ton honing geproduceerd, waarmee de Unie de derde grootste producent ter wereld is, na China met 258 000 ton en de Nieuwe Onafhankelijke Staten met 136 000 ton (tabel 2). Andere belangrijke producenten zijn de Verenigde Staten (100 000 ton) en Argentinië (85 000 ton).

2.2. Handelsverkeer

In de internationale handel gaat, volgens cijfer van de FAO en Comext, ongeveer één derde van de totale wereldproductie van honing om.

2.2.1. Uitvoer

In 2001 bedroeg de honinguitvoer in de wereld 360 000 ton (tabel 3). China heeft in 2001 41 % van zijn honingproductie uitgevoerd, wat overeenstemt met 30 % van de totale wereldhandel.

De grootste importeurs van Chinese honing zijn, in afnemende volgorde van grootte, Japan, de Verenigde Staten en Duitsland. Er zij op gewezen dat zich met betrekking tot de werelduitvoer wijzigingen in de handelsstromen hebben voorgedaan ten gevolge van enerzijds een daling van de oogst tijdens de afgelopen verkoopseizoenen en anderzijds de veterinairrechtelijke beperkingen die aan de Chinese honing zijn opgelegd vanwege de aanwezigheid van verboden stoffen in producten van dierlijke oorsprong, afkomstig uit dat land.

2.2.2. Invoer

De invoer van honing op wereldniveau bedroeg in 2001 bijna 360 000 ton (tabel 4). De Europese Unie is de belangrijkste invoermarkt, waar in dat jaar 44 % van de wereldinvoer is afgezet. De invoer in Duitsland (92 000 ton) en in het Verenigd Koninkrijk (23 000 ton) is goed voor bijna 75 % van de totale hoeveelheid die in 2001 in de Europese Unie is ingevoerd (tabel 6).

De invoer op wereldniveau is sinds het einde van de jaren '70 continu gestegen (fig. 2) vanwege de toegenomen consumptie van natuur- en dieetproducten, vanwege de dynamische maatregelen van bepaalde marktdeelnemers om speciale of goedkope honing, doorgaans in de vorm van mengsels, op de markt te brengen, en vanwege het toegenomen industriële gebruik van honing in bepaalde landen.

3. Situatie in de Europese Unie

3.1. Voorzieningsbalans

De Europese Unie heeft een tekort aan honing en moet gewoonlijk ongeveer de helft van haar verbruik invoeren; in 2001/02 bedroeg de zelfvoorzieningsgraad 45,9 % (tabel 5).

De grootste drie honingproducenten in de Europese Unie zijn Spanje, Duitsland en Frankrijk met respectievelijk 33 000, 26 000 en 25 000 ton honing in 2001/02. De honingproductie in de Europese Unie is in de periode 1999-2002 stabiel gebleven.

De invoer van honing mag dan tussen 1998 en 2002 ongewijzigd zijn gebleven, in de volgorde van de leveringslanden is er een verschuiving merkbaar: Argentinië is met 36 % van de totale invoer van honing in de Gemeenschap in 2002 de belangrijkste leverancier van de Europese Unie geworden, terwijl China naar de vierde plaats is gezakt met 9 %, na Mexico (12 %) en Hongarije (10 %) (tabel 6).

De communautaire uitvoer naar derde landen bedraagt ongeveer 8 000 ton, niet meer dan 6 % van de productie in 2002 (tabel 7).

3.2. Telling

Volgens de door de lidstaten meegedeelde gegevens telde de Gemeenschap in 1999 in totaal 460 000 bijenhouders, waarvan 14 350 als beroepsbijenhouders waren geregistreerd. Om als beroepsbijenhouder te worden beschouwd, moet een producent ten minste 150 bijenkasten exploiteren.

In 2003 waren er volgens dezelfde bronnen 470 000 bijenhouders en werd het aantal beroepsbijenhouders geraamd op 15 270, wat neerkomt op een stijging van het totale aantal bijenhouders met 2 % en van het aantal beroepsbijenhouders met 6,4 % (tabel 8). Daar staat tegenover dat er in de periode 1992-1999 in totaal 25 010 bijenhouders zijn bijgekomen, wat gelijkstaat met een stijging van 5,7 %.

In de periode 1999-2003 is het aantal bijenkasten met 2,5 % gestegen tot 8 877 209. De beroepsbijenhouders exploiteren meer dan 3 880 000 bijenkasten, zijnde 43,7 % van het totale aantal bijenkasten in de Europese Unie. Koploper is Spanje waar bijna 2 400 000 kasten werden geteld, gevolgd door Griekenland met 1 380 000 en Frankrijk met bijna 1 300 000 kasten.

Wanneer de verhouding tussen het aantal door beroepsbijenhouders geëxploiteerde kasten en het totale aantal kasten als indicator voor de professionalisering van de bijenhouderij wordt aangemerkt, heeft Spanje met 74 % de meest professionele bijenhouderij, gevolgd door Griekenland en Portugal met elk meer dan 50 %. In die drie lidstaten (Griekenland, Spanje en Portugal) bevindt zich 74 % van het totale aantal door beroepsbijenhouders geëxploiteerde kasten in de Europese Unie.

In absolute cijfers blijken de beroepsbijenhouders vooral gevestigd te zijn in drie lidstaten, namelijk in Spanje (29 % van alle beroepsbijenhouders), Griekenland (26 %) en Frankrijk (19 %).

Samenvattend kan dus worden gesteld dat er sprake is van een reële stijging in de sector, hoewel bepaalde deskundigen deze veeleer toeschrijven aan een betere inzameling van de statistische informatie over de sector. Het aantal professioneel geëxploiteerde bijenkasten in de Europese Unie is in de periode 1999-2003 met 5,7 % gestegen en de graad van professionalisering is constant gebleven (42-44 %), wat wijst op een lichte tendens naar een professionele exploitatie van de bedrijven.

4. Toepassing van de bijenteeltprogramma's

In het eerste verslag over de toepassing van de bijenteeltprogramma's concludeert de Commissie onder meer dat deze programma's een reële kwalitatieve waarde voor de bijenteeltsector hadden, dat het wenselijk was de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van bepaalde lidstaten en de representatieve beroepsorganisaties en coöperaties van de sector te versterken en dat het noodzakelijk leek het beheer van de bijenteeltprogramma's te vereenvoudigen.

Uitgaande van die conclusies heeft de Commissie een wijziging [4] van Verordening (EG) nr. 2300/97 vastgesteld om de lidstaten de mogelijkheid te bieden om via een eenvoudige melding hun programma's van het voorgaande jaar voort te zetten.

[4] Verordening (EG) nr. 704/2001 (PB L 98 van 7.4.2001, blz. 14).

4.1. Raming van de uitgaven

Overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2300/97 delen de lidstaten de Commissie vóór 15 april van elk jaar de programma's mee. De meegedeelde programma's moeten met name een raming van de kosten en een financieringsplan bevatten.

Op basis van de mededelingen van de lidstaten over de geraamde uitgaven worden de beschikbare middelen verdeeld op basis van het in bijlage I van Verordening (EG) nr. 2300/97 vervatte overzicht van het communautaire bijenbestand. De besluiten tot goedkeuring van de bijenteeltprogramma's treden op 1 september van elk jaar in werking.

In de periode 2001-2003 hebben de vier lidstaten met het grootste bijenbestand, namelijk Spanje, Frankrijk, Griekenland en Italië, meer dan 70 % van de jaarlijks beschikbare communautaire middelen ontvangen. Voor het programma voor 2003 verwacht Spanje 26,5 % van de communautaire middelen uit te geven, Frankrijk 16,2 % en Griekenland en Italië elk 14 % (tabel 11).

Op Europees niveau gaat het grootste deel van de geprogrammeerde uitgaven, namelijk 41 %, naar de bestrijding van de varroamijtziekte, en dit geldt voor de meeste lidstaten. Op de tweede plaats komt technische bijstand (26 %), daarna transhumance (20 %), honinganalyses (6 %) en projecten voor toegepast onderzoek (7 %).

In de periode 2001-2003 zijn er gemiddeld genomen geen belangrijke veranderingen merkbaar in de ontwikkeling van de geraamde uitgaven voor de vijf communautaire maatregelen (fig. 3). Er zij evenwel gewezen op de geprononceerde stijging voor technische bijstand en transhumance, op de lichte stijging voor de bestrijding van de varroamijtziekte en op de daling voor analyses en toegepast onderzoek.

In 2003 hebben Griekenland en Italië aanvragen ingediend ten belope van respectievelijk 34 % en 17 % van de totale communautaire uitgaven voor technische bijstand aan bijenhouders. Van het totale in 2003 aangevraagde bedrag voor de bestrijding van de varroamijtziekte neemt Spanje 28 % voor zijn rekening, Portugal 14 % en Frankrijk 11 %. Voor de rationalisatie van de transhumance gaat volgens de ramingen 50 % van de totale communautaire middelen naar Spanje, 24 % naar Italië en 18 % naar Frankrijk. Wat de steun voor laboratoriumanalyses betreft, zou Frankrijk 34 % van de totale communautaire middelen ontvangen en Spanje 25 %. Voor projecten inzake onderzoek naar de verbetering van de honingkwaliteit verwacht Frankrijk 47 % van de totale communautaire middelen uit te geven en Italië en Duitsland elk 14 %.

4.2. Uitvoering van de uitgaven

De programma's moeten vóór 31 augustus van ieder jaar zijn uitgevoerd en de daarop betrekking hebbende betalingen moeten uiterlijk op 15 oktober van datzelfde jaar zijn verricht, zoals bepaald in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2300/97. Toen dit verslag werd opgesteld, waren de definitieve gegevens voor het programma 2003 nog niet beschikbaar.

In 2002 is met betrekking tot de nationale programma's 83 % van de totale geraamde uitgaven uitgevoerd (tabel 12). Twee lidstaten, Denemarken en Finland, hebben alle geraamde uitgaven uitgevoerd. Van de lidstaten die het grootste deel van de begroting voor hun rekening nemen, heeft Spanje 90,2 % van de geraamde uitgaven uitgevoerd en Italië 90 %. Voor Griekenland en Frankrijk is dat slechts 77,8 en 68 %. De stijging van het uitvoeringspercentage in een aantal lidstaten neemt niet weg dat 15 tot 17 % van de begroting die voor de bijenteeltprogramma's is uitgetrokken, onbenut blijft.

4.3. Evaluatie

4.3.1. Doelstellingen van de maatregel

De algemene doelstelling is de verbetering van de productie en de afzet van honing. De specifieke doelstellingen verschillen per prioritaire maatregel.

Zo is de technische bijstand bedoeld om de productie en de afzet door toepassing van betere technieken efficiënter te maken. De cursussen en andere opleidingsmaatregelen voor bijenhouders en leidinggevenden van groeperingen en coöperaties hebben met name betrekking op de bijenkweek, ziektepreventie, de wijze van oogsten en het verpakken, opslaan, vervoeren en afzetten van honing. De belangstelling voor deze cursussen is groot en de meeste lidstaten achtten het noodzakelijk de bijenhoudersverenigingen meer middelen te verstrekken om beter aan de vraag te kunnen voldoen.

De maatregelen ter bestrijding van de varroamijtziekte en aanverwante ziekten zijn erop gericht de kosten voor de behandeling van de bijenkasten te verminderen. Deze parasitaire ziekte leidt momenteel tot een sterke daling van de communautaire honingproductie, en tot het verlies van bijenvolken indien de kast niet behandeld wordt. De verzwakking van de volken door de varroamijtziekte is één van de redenen voor het opkomen van aanverwante ziekten [5]. De varroamijtziekte kan niet volledig worden uitgeroeid en de behandeling van de kasten met toegelaten producten (die geen residuen achterlaten in de honing) is het enige middel om de gevolgen van deze ziekte te voorkomen. Financiële steun werd ook nodig geacht om te voorkomen dat een beroep wordt gedaan op niet-toegelaten chemische producten of weinig doeltreffende behandelingen.

[5] De term "aanverwante ziekten" verwijst naar bepaalde secundaire infecties waarvan de overdracht rechtstreeks verband houdt met de varroamijtziekte (bijv. Acute Paralysis Viral, APV).

Met de steun voor de rationalisatie van de transhumance wil men het verplaatsen van de bijenkasten binnen de Gemeenschap beter beheren en de beschikbare plaatsen waar in het bloeiseizoen veel bijenhouders hun kasten willen neerzetten, beter inrichten. Een transhumanceregister, investeringen in apparatuur, de opstelling van bijenhouderijkaarten en andere maatregelen kunnen bijdragen tot een beter beheer van de transhumance.

De steun voor de uitvoering van honinganalyses is erop gericht de afzet van dit product te verbeteren. Met de resultaten van de analyses van de fysische en chemische kenmerken van de honing naargelang van zijn botanische herkomst, kan de bijenhouder de kwaliteit van de geoogste honing precies bepalen en daardoor zijn product een hogere marktwaarde geven.

Deze verordening biedt de mogelijkheid om in de bijenteeltprogramma's specifieke projecten voor toegepast onderzoek ter verbetering van de honingkwaliteit op te nemen en de resultaten van dat onderzoek te verspreiden, en kan op die manier bijdragen tot een verhoging van het inkomen van bijenhouders in bepaalde regio's.

4.3.2. Analyse van de uitgaven per maatregel en behaalde resultaten

Gemiddeld genomen blijkt uit de geraamde uitgaven per type maatregel (fig. 3) voor de periode 2001-2003 dat het leeuwendeel (41 %) van de totale, door de lidstaten geprogrammeerde uitgaven bestemd is voor de bestrijding van de varroamijtziekte. Op de tweede plaats komt technische bijstand (26 %), daarna transhumance (20 %), honinganalyses (6 %) en projecten voor toegepast onderzoek (7 %) (tabel 11).

Bij bestudering van de uitvoering van de uitgaven per type maatregel (tabel 13) blijkt dat in 2002 46 % van de in het kader van de nationale programma's verrichte uitgaven naar de bestrijding van de varroamijtziekte is gegaan, 23 % naar technische bijstand en 19 % naar de rationalisatie van de transhumance. De projecten voor toegepast onderzoek nemen 7 % van de totale uitgaven voor hun rekening, en de honinganalyses 5 %.

Een vergelijking van de uitvoering van de uitgaven in de periode 1998-2002 toont aan dat het niveau van de uitgaven die met de tenuitvoerlegging van de bijenteeltprogramma's gepaard gaan, na een veeleer instabiele beginfase inmiddels is gestabiliseerd. Zoals reeds vermeld, gaan de begrotingsmiddelen grotendeels naar de bestrijding van de varroamijtziekte, gevolgd door de technische bijstand en de rationalisatie van de transhumance.

Aan de hand van de door de lidstaten gemelde - weliswaar onvolledige - gegevens kunnen de tendensen die zich in het kader van de maatregelen aftekenen, in kaart worden gebracht.

Technische bijstand is opgenomen in 11 van de 15 door de lidstaten ingediende programma's. De belangrijkste maatregelen in dit verband betreffen de opleiding van bijenhouders en technische adviseurs, de verspreiding van informatie en studies of praktische demonstraties van bijenteelttechnieken (tabel 14-A).

Van de vier lidstaten die verwachten meer middelen voor deze maatregel uit te geven (Griekenland, Italië, Frankrijk en Spanje) hebben alleen Italië en Spanje vergelijkbare gegevens voor de periodes 1998-2000 en 2001-2003 gemeld. Uit deze gegevens blijkt dat het aantal cursussen en informatiebrochures in Spanje is afgenomen en in Italië is toegenomen.

Wat de bestrijding van de varroamijtziekte betreft, kunnen de uiteenlopende maatregelen van de lidstaten in drie categorieën worden ondergebracht: steun voor chemische behandelingen, experimenten en onderzoek naar alternatieve bestrijdingsmethoden, en follow-up ter plaatse door deskundigen op het gebied van de bijenhouderij (tableau 14-B). In Spanje en Duitsland zijn in de periode 2001-2003 gemiddeld drie keer meer bijenkasten behandeld dan in de periode 1998-2000. In Oostenrijk en Portugal daarentegen is dit aantal gedaald, met respectievelijk 16 % en 7 %.

De rationalisatie van de transhumance lijkt positieve resultaten op te leveren in bepaalde lidstaten die hebben geïnvesteerd in speciale voorzieningen voor deze productie of in de vernieuwing van het bestand (tabel 14-C). Opvallend is dat, hoewel voor deze maatregel de minste aanvragen zijn ingediend, de hiervoor geraamde kosten het sterkst gestegen zijn.

De honinganalyses en de onderzoeksprojecten inzake de verbetering van de honingkwaliteit mogen dan minder zwaar doorwegen op de uitgaven, toch dragen ze bij tot de doelstelling om de marktwaarde van de honing te vergroten. De belangrijkste verwezenlijking in dit verband is de steun voor honinganalyses en voor onderzoek naar analysemethoden en methoden voor de detectie van eventuele residuen (tabellen 14-D en E).

4.3.3. Suggesties van de lidstaten

Alle lidstaten hebben sinds de inwerkingtreding van deze verordening een bijenteeltprogramma ingediend.

Hieronder volgt een overzicht van de voornaamste suggesties van de lidstaten:

- verbetering van de statistieken over de sector (Spanje, Frankrijk, Italië). Men mag evenwel niet uit het oog verliezen dat, om voor medefinanciering op grond van deze regeling in aanmerking te komen, een studie over de sector moet worden ingediend; hiervoor zijn specifieke criteria vastgesteld in de uitvoeringsverordening. Het kan evenwel nuttig zijn om bepaalde criteria bij te stellen, nadat de regeling enkele jaren is toegepast;

- bestrijding van andere bijenziekten (Griekenland, Spanje, Italië, Nederland). Het is niet de bedoeling om via deze regeling een beleidskader van sanitaire maatregelen in de sector te introduceren. Bevoegdheden in dit verband berusten overigens bij het directoraat-generaal Gezondheid en consumentenbescherming (DG SANCO);

- meerjarig beheer van de bijenteeltprogramma's (Griekenland, Ierland, Italië) met het oog op een eenvoudiger toepassing van de programma's. Aangezien deze regeling deel uitmaakt van het marktbeleid en de begroting in dat kader in jaarlijkse perioden wordt beheerd, moet vastgehouden worden aan de praktijk om de uitgaven op jaarbasis te ramen en uit te voeren;

- steun voor het kweken van bijen (Griekenland, Frankrijk, Nederland). Vanwege de jarenlange toename van de bijensterfte is in een aantal programma's steun voor de vernieuwing van het bijenbestand opgenomen. De capaciteit van de Europese bijenhouders om de sector van voldoende reproductiedieren te voorzien, is niet volledig benut. Door het reeds genoemde specialisme aan de hand van steun te bevorderen, kan in de behoeften in dit verband worden voorzien;

- opname van alle producten van de bijenteelt in de regeling en uitbreiding van het toepassingsgebied van het toegepast onderzoek (Spanje, Italië). Na meerdere jaren ervaring met de toepassing van de bijenteeltprogramma's lijkt het dienstig ook de andere producten van de bijenteelt in de regeling op te nemen om zo de problemen van de bijenteeltsector meer algemeen te kunnen aanpakken;

- sommige lidstaten stellen nieuwe maatregelen voor, zoals promotiecampagnes (Griekenland, Spanje), investeringen in bedrijven (Italië) of rechtstreekse steun ter bevordering van de bijenteelt (Italië).

5. Problemen en verzoeken van de sector

Hieronder volgt een samenvatting van de opmerkingen van de sector:

Door de bank genomen vinden de communautaire bijenhouders dat de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 1221/97 niet volstaan om de rentabiliteit van de bijenhouderijbedrijven te garanderen en om te voorkomen dat de professionele bijenhouderij in de Europese Unie verdwijnt.

De communautaire bijenhouderij wordt bedreigd door bijenziekten die steeds moeilijker te behandelen zijn (resistentie tegen de weinige toegelaten producten), wat op zijn beurt de productiekosten opdrijft. Bovendien leidt vergiftiging door bepaalde gewasbeschermingsmiddelen in talrijke lidstaten tot een daling van de productiviteit en grootschalig verlies van bijenbestanden, die alleen met erg veel moeite en tegen een zeer hoge prijs vernieuwd kunnen worden.

De prijzen van ingevoerde honing en de productieprijzen van Europese kwaliteitshoning liggen zeer ver uit elkaar; dit verschil kan door de openstelling van de markten (toetreding van China tot de WTO, preferentiële overeenkomsten) nog groter worden.

In dergelijke omstandigheden zal de bijenteelt er niet in slagen mensen aan te trekken, hoe noodzakelijk dat ook is in een sector waar de communautaire productie minder dan 50 % van de interne vraag dekt. Zelfs de bijenhouders die halftijds in de sector actief zijn, geraken gedemotiveerd.

De sector heeft de volgende suggesties naar voren geschoven:

Verordening (EG) nr. 1221/97 dient als volgt te worden gewijzigd:

- de periode voor de uitvoering van de subsidiabele maatregelen moet worden verlengd;

- de vernieuwing en de uitbouw van de bijenbestanden moeten worden gegarandeerd;

- er moet een bestuivingspremie worden ingesteld;

- de statistieken betreffende de telling, de prijzen en de productiekosten moeten worden verbeterd;

- deze verordening moet verplicht worden toegepast met een financiering ten belope van 100 % en er dient een handleiding te worden gepubliceerd om de verschillen tussen de lidstaten te verminderen;

- de procedure voor de goedkeuring van gewasbeschermingsmiddelen moet worden herzien, waarbij meer rekening dient te worden gehouden met het voorzorgsbeginsel en met de impact van deze middelen op de bijenbestanden;

- ter compensatie van het door de invoer veroorzaakte inkomensverlies moet een inkomenspremie worden ingesteld.

Voorts moet de kwaliteitshoning uit de Europese Unie worden gepromoot in het kader van het communautaire beleid inzake afzetbevordering en via het gebruik van benamingen als BOB, BGA en GTS.

Tot slot betreuren de bijenhouders uit een aantal lidstaten dat de meeste inspanningen gericht zijn op maatregelen die hun en hun collega's niet rechtstreeks ten goede komen. Zij dringen erop aan dat de beroepsverenigingen daadwerkelijk bij de voorbereiding van het programma worden betrokken.6. Vooruitzichten en voorstellen

6.1. Vooruitzichten

De honingproducerende sector wordt de laatste jaren gekenmerkt door een stabiele productie en een lichte stijging van de invoer. De gemiddelde prijzen bij invoer zijn in de periode 1998-2002 met 38 % gestegen (tabel 10). In de meeste lidstaten houden de gewogen gemiddelde prijzen in de verschillende afzetstadia(tabel 9) geen gelijke tred met de prijzen bij invoer.

De Europese Unie is afhankelijk van leveranciers uit derde landen, aangezien de communautaire honingconsumptie twee keer hoger ligt dan de productie. De Europese Unie neemt 44 % van de honing die op wereldvlak wordt ingevoerd, af en is daarmee de grootste importeur van honing ter wereld.

In de sector is een tendens naar concentratie van bedrijven merkbaar: het aantal door beroepsbijenhouders geëxploiteerde kasten neemt sneller toe dan het totale aantal kasten in de Europese Unie. Het aantal bijenkasten is hoe dan ook gestegen.

De bestrijding van de varroamijtziekte blijft de belangrijkste taak van de sector. De hiervoor vastgestelde maatregelen mogen evenwel niet worden verward met sanitaire beleidsmaatregelen. Uit de conclusies van de deskundigengroep Bijenteelt [6] blijkt:

[6] Vergadering van de deskundigengroep Bijenteelt van 24.10.2003.

- dat de chemische behandelingen doeltreffend zijn, mits een bepaald rotatiesysteem wordt toegepast;

- dat voor de goedkeuring van nieuwe werkzame stoffen geharmoniseerde en vereenvoudigde procedures nodig zijn;

- dat de toepassing van alternatieve behandelingen afhankelijk is van de klimaatomstandigheden en van het productiesysteem, en

- dat het onderzoek naar de selectie van bijen die resistent zijn tegen de varroamijtziekte, moet worden verruimd.

6.2. Voorstellen

Verordening (EG) nr. 1221/97 houdende algemene regels voor de uitvoering van maatregelen tot verbetering van de productie en de afzet van honing in de Europese Unie lijkt positieve resultaten op te leveren voor de bijenhouderij. Deze sector wordt gekenmerkt door grote verschillen in productieomstandigheden en door de versnippering en heterogeniteit van zowel de productie als de afzet.

De bij de genoemde verordening vastgestelde prioritaire maatregelen hebben, ondanks de beperkte begrotingsmiddelen, een reële kwalitatieve waarde voor de bijenhouderij gehad. De maatregelen waarvoor de meeste aanvragen zijn ingediend, zijn, in afnemende volgorde van belangrijkheid, de bestrijding van de varroamijtziekte, technische bijstand en de rationalisatie van de transhumance.

Gezien de grote gelijkenissen tussen de programma's die jaar na jaar worden ingediend, verdient het aanbeveling om voor de nationale programma's een looptijd van drie jaar te hanteren.

Het lijkt noodzakelijk een aantal prioritaire maatregelen anders te definiëren om verkeerde interpretaties bij de tenuitvoerlegging ervan te vermijden, of deze aan te passen aan de huidige situatie in de Europese bijenteelt. In dit verband lijkt er behoefte te bestaan aan een nieuwe maatregel om de herbevolking van het in bepaalde regio's slinkende bijenbestand te bevorderen. De maatregel inzake de honinganalyses zou geschrapt kunnen worden.

Gezien het voorgaande lijkt het de Commissie dienstig om Verordening (EG) nr. 1221/97 van de Raad te wijzigen overeenkomstig het bijgevoegde voorstel.