Home

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de beschikkingen van de Commissie van 7 juli 2004 betreffende de nationale toewijzingsplannen voor de toewijzing van broeikasgasemissierechten welke Denemarken, Duitsland, Ierland, Nederland, Oostenrijk, Slovenië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG hebben meegedeeld

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de beschikkingen van de Commissie van 7 juli 2004 betreffende de nationale toewijzingsplannen voor de toewijzing van broeikasgasemissierechten welke Denemarken, Duitsland, Ierland, Nederland, Oostenrijk, Slovenië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG hebben meegedeeld

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de beschikkingen van de Commissie van 7 juli 2004 betreffende de nationale toewijzingsplannen voor de toewijzing van broeikasgasemissierechten welke Denemarken, Duitsland, Ierland, Nederland, Oostenrijk, Slovenië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG hebben meegedeeld /* COM/2004/0500 def. */


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT over de beschikkingen van de Commissie van 7 juli 2004 betreffende de nationale toewijzingsplannen voor de toewijzing van broeikasgasemissierechten welke Denemarken, Duitsland, Ierland, Nederland, Oostenrijk, Slovenië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG hebben meegedeeld

1. Inleiding

Bestrijding van de klimaatverandering is een belangrijk doel van de Europese Unie. De EU wil daartoe haar verplichtingen in het kader van het Protocol van Kyoto nakomen. Dit proto col is een multilaterale overeenkomst om dit mondiale probleem via multi laterale samenwer king op te lossen. In nauwe samenwerking met de lidstaten, het bedrijfs leven, het maatschap pelijk middenveld en de academische wereld is een Europees programma inzake klimaat verandering (ECCP - European Climate Change Programme) uitgewerkt om de EU kosten effectieve manieren aan te reiken voor het nakomen van de verplichtingen in het kader van het Protocol van Kyoto. Een belangrijk voorstel van het ECCP was de invoering van een voor de gehele EU geldende regeling voor de handel in emissierechten om de EU in staat te stellen de emissies van broeikasgassen op kosten effectieve wijze te beperken. In 2003 hebben de Raad en het Parlement Richtlijn 2003/87/EG aangenomen tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgas emissierechten binnen de EU met ingang van januari 2005.

De eerste fase van de handel in emissierechten in de EU heeft betrekking op CO2-emissies uit meer dan 12 000 installaties. Elke lidstaat moet een nationaal plan voor de toewij zing van ver handelbare emissierechten opstellen en het ter beoordeling aan de Commissie meedelen. De richtlijn geeft de criteria aan die de Commissie bij de beoordeling moet han teren en machtigt de Commissie een nationaal toewijzingsplan in zijn geheel of ten dele te verwerpen. Als hulp middel voor de lidstaten bij de opstelling van hun plannen heeft de Commis sie richtsnoeren [1] aangenomen voor de toepassing van de in de richtlijn vermelde criteria.

[1] Mededeling betreffende voor de lidstaten bestemde richtsnoeren voor de toepassing van de criteria van bijlage III van Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissie rechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad, COM(2003) 830 def. van 7 januari 2004, punten 48 tot 64.

Deze mededeling bevat de beoordeling van 8 plannen door de Commissie en gaat vergezeld van de tot elke lidstaat gerichte beschikking. Een van de redenen waarom de Commissie krachtens de richtlijn is belast met de beoordeling van de nationale toewijzingsplannen is dat voor het begin van de handel moet worden gezorgd voor de correcte toepassing van de criteria bij de verdeling van de verhandelbare emissie rechten. Voor de interne markt en een uniforme regeling voor de handel in emissierechten binnen de EU is het belangrijk dat concurrentie vervalsing door incorrecte toepassing van de bepalingen van de richtlijn of het Verdrag wordt voorkomen. Het is de eerste keer dat in de EU een handel in emissierechten wordt opgezet en de eerste handelsperiode, van 2005 tot 2007, wordt als een "leerfase" beschouwd. Indien de lidstaten echter meer emissierechten uitgeven dan de waarschijnlijke hoeveel heid feitelijke emissies uit de betrokken installaties, zal de richtlijn weinig of geen milieuvoor delen ople veren. De ontwikkeling van schone en nieuwe technologieën zou erdoor worden belemmerd, terwijl de ontwikkeling van een dynamische en liquide markt wordt ondermijnd.

2. Aantal ingediende nationale toewijzingsplannen

Op 25 juni 2004 hadden 16 lidstaten een nationaal toewijzingsplan aan de Commissie meege deeld. Daarvan zijn er 8 (zie tabel 1) zo volledig dat de Commissie een beschikking kan geven over de verenigbaarheid ervan met de richtlijn. Deze plannen vertegenwoordigen bijna de helft van de geraamde totale hoeveelheid emissierechten voor de eerste handelsperiode.

Tabel 1

Lidstaat // Geplande totale hoeveelheid voor de periode (in ton)

Denemarken // 100.500.000

Duitsland // 1.499.000.000

Ierland // 66.960.000

Nederland // 285.900.000

Oostenrijk // 98.242.719

Slovenië // 26.329.969

Verenigd Koninkrijk // 736.000.000

Zweden // 68.700.000

Totaal // 2.881.632.688

3. Beoordeling van de nationale toewijzingsplannen

Elk ontvangen nationaal toewijzingsplan is in detail geanalyseerd. Krachtens de richtlijn is de Commissie verplicht ze te toetsen aan de criteria in bijlage III van de richtlijn. Bij die analyse heeft de Commissie de verenigbaarheid van een aantal aspecten met deze criteria nader onderzocht onder de volgende rubrieken:

- overeenstemming met de verplichtingen van elke lidstaat in het kader van het Protocol van Kyoto ("ontwikkelingstraject naar Kyoto")

- ex-post aanpassingen,

- overdrachtsregels,

- aanleg en beheer van reserves voor nieuwkomers,

- andere specifieke kwesties voor elk plan afzonderlijk (met inbegrip van de overeenstemming met overige communautaire wetgeving).

In de onderstaande hoofdstukken wordt nader ingegaan op elk van deze punten.

3.1. Overeenstemming met het ontwikkelingstraject naar Kyoto

De richtlijn moet het voor de lidstaten mede gemakkelijker maken op een kosteneffectieve wijze hun verplichtingen inzake het terugdringen van de broeikasgasemissies na te komen. Criteria 1 en 2 in bijlage III vormen dan ook de hoekstenen in de opstelling van een nationaal toewijzingsplan.

In de periode 2005-2007 dient volgens criterium 1 elke lidstaat een plan in te dienen met een totale hoeveelheid emissierechten "die in overeenstemming is met een ontwikkeling waarmee elke lidstaat zijn streefdoel uit hoofde van Beschikking 2002/358/EG en het Protocol van Kyoto kan halen of overtreffen".

Bij het bepalen van de totale hoeveelheid emissierechten dienen de criteria 1 tot en met 5 in acht te worden genomen. De totale hoeveelheid mag niet groter zijn dan de hoeveelheid die waarschijnlijk nodig is voor de strikte toepassing van de criteria van bijlage III, en de lidstaten mogen niet meer toewijzen dan noodzakelijk of gerechtvaardigd is op grond van de meest beperkende van deze criteria. De eventuele toepassing van facultatieve criteria of elementen mag niet leiden tot een verhoging van de totale hoeveelheid.

Wanneer bij de bepaling van het ontwikkelingstraject naar het bereiken van de doelstellingen van Kyoto, gebruik wordt gemaakt van mechanismen van het Kyoto-protocol, is in de richtsnoeren daartoe vermeld dat: "de lidstaten het voornemen om een beroep te doen op de mechanismen van Kyoto moeten onderbouwen. De Commissie zal haar beoordeling met name baseren op de mate waarin de relevante wetgeving of uitvoeringsbepalingen op nationaal niveau zijn gevorderd".

Bij het beoordelen van de overeenstemming met het ontwikkelingstraject naar Kyoto heeft de Commissie rekening gehouden met:

- de feitelijke en geplande vooruitgang van de lidstaat;

- de betrouwbaarheid en stand van voorbereiding en uitvoering van maat regelen voor door de overheid gefinancierde aankoop van Kyoto-eenheden;

- de betrouwbaarheid en stand van voorbereiding en uitvoering van maat regelen in sectoren die niet voor de handel in aanmerking komen, incl. vervoer.

In vier van de beoordeelde plannen wordt door de overheid gefinancierde aankoop van Kyoto-eenheden beoogd. Denemarken, Ierland, Nederland en Oostenrijk zijn voornemens tot 172 miljoen Kyoto-eenheden te kopen [2].

[2] Denemarken - 18,5 miljoen; Ierland - 18,5 miljoen; Nederland - 100 miljoen; Oostenrijk - 35 miljoen.

In overeenstemming met de richtsnoeren heeft de Commissie beoordeeld of het voorgenomen gebruik van de Kyoto-mechanismen is gemotiveerd en is daarbij met name uitgegaan van de mate waarin de relevante wetgeving en uitvoeringsbepalingen op nationaal niveau zijn gevorderd. De Commissie heeft de mate van vooruitgang aan de volgende aspecten getoetst:

a) Geeft het plan aan hoeveel Kyoto-eenheden de lidstaat voornemens is te kopen voor de periode 2008-2012?

b) Geeft het plan aan welke Kyoto-eenheden (gezamenlijke uitvoering (JI), mechanisme voor schone ontwikkeling (CDM) en internationale emissiehandel) zullen worden gebruikt en in welke mate?

c) Bevat het plan informatie over de mate waarin de relevante wetgeving is gevorderd?

d) Heeft de lidstaat een nationale autoriteit aangewezen en bij de VN aangemeld?

e) Blijkt uit het plan dat op nationaal niveau uitvoeringsbepalingen (operationele programma's, institutionele besluiten) zijn vastgesteld?

f) Zijn er contracten voor de aankoop van emissierechten getekend of lopen er aanbestedingen voor de aankoop van emissierechten?

g) Heeft de lidstaat fondsen voor de aankoop van koolstofeenheden opgericht of er financieel aan bijgedragen?

h) Is in het plan vermeld welke middelen tot dusver zijn vastgelegd?

Tabel 2 bevat een overzicht van de resultaten.

Tabel 2

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De Commissie is van mening dat het voorgenomen gebruik van de Kyoto-mechanismen niet is gemotiveerd, wanneer een lidstaat voor de aankoop van koolstofeenheden geen contracten heeft getekend of geen aanbestedingen heeft lopen, geen nationale autoriteit heeft aangewe zen, geen operationeel programma heeft vastgesteld en geen of onvoldoende middelen op de begroting heeft uitgetrokken.

Wanneer een lidstaat het voorgenomen gebruik van de mechanismen niet motiveert, is niet voldaan aan criterium 1 met betrekking tot de geplande totale hoeveelheid emissierechten die deel uitmaakt van het ontwikkelingstraject om de Kyoto-doelstellingen te bereiken en als gevolg van het voorgenomen gebruik van de mechanismen is toegewezen. Voor de bepaling van dit element wordt rekening gehouden met het aandeel van de totale emissies in het kader van het handelssysteem in vergelijking met de emissies uit niet onder de richtlijn vallende bronnen.

De Commissie is van mening dat Denemarken, Nederland en Oostenrijk het voorgenomen gebruik van de mechanismen hebben gemotiveerd.

Ierland, dat weliswaar verklaart voornemens te zijn 18,5 miljoen Kyoto-eenheden te kopen, heeft niet aangegeven welk(e) mechanisme(n) in welke mate zal(zullen) worden gebruikt, heeft geen rechtsgrond vast gesteld, heeft geen nationale autoriteit aangewezen, beschikt niet over een operationeel programma, heeft geen contracten getekend of aanbestedingen gepubliceerd voor de aankoop van koolstofeenheden, heeft geen bijdragen geleverd aan fondsen voor de aankoop van koolstofeenheden en heeft nog geen middelen op de begroting uitgetrokken. Op 6 juli hebben de Ierse autoriteiten de Commissie meegedeeld dat zij zich ertoe verbinden voor 30 november 2004 een operationeel programma vast te stellen, voor 30 november 2004 een nationale autoriteit aan te wijzen en het VN-secretariaat voor klimaatverandering daarvan in kennis te stellen en op de begroting voor 2005 financiële middelen uit te trekken. Gezien de hierboven beschreven wijzigingen en de vermindering van de totale hoeveelheid emissierechten is de Commissie van oordeel dat het Ierse plan aan criterium 1 voldoet.

Overeenkomstig Beschikking 2002/358/EG van de Raad is Denemarken wettelijk verplicht in de periode 2008-2012 de emissies met 21% te verlagen ten opzichte van de emissies in 1990. Volgens het Deense plan komt dit op basis van de huidige kennis overeen met gemiddelde jaarlijkse emissies van 54,9 miljoen ton CO2-equivalent in 2008-2012. Op basis van aan namen van Denemarken echter, waarnaar wordt verwezen in een gezamenlijke verklaring van de Raad en de Commissie bij Beschikking 2002/358/EG, is een alternatief streefdoel bere kend dat neerkomt op een jaarlijks gemiddelde van 59,7 miljoen ton CO2-equivalent [3]. Mocht de hypothese van Denemarken met betrekking tot het streefdoel niet worden bewaarheid, heeft Denemarken zich ertoe verbonden de verdere vereiste verminderingen te bewerkstel ligen door middel van binnenlandse maatregelen of het gebruik van flexibele mechanismen.

[3] Zie tabel 0.1 in het Deense NTP.

Wanneer een lidstaat zijn nationale toewijzingsplan heeft gebaseerd op een prognose van de ontwikkeling van de emissies in de periode 2005-2007 voor de onder de regeling vallende activiteiten, heeft de Commissie zorgvuldig deze prognoses met de belangrijkste aannames onderzocht.

De Commissie heeft de groeipercentages van de productie en de emissies in de aan de handel deelnemende sector vergeleken met de algemene economische groeipercentages die in het plan zijn vermeld of uit betrouwbare onafhankelijke bronnen beschikbaar zijn. Wanneer een groeipercentage voor de aan de handel deelnemende sector groter was dan het algemene economische groeipercentage, heeft de Commissie de motivering beoordeeld om uit te gaan van een snellere groei in de aan de handel deelnemende sector vergeleken met de algemene economische groei, met het oog op de structurele verschuiving van de secundaire naar de tertiaire sector die zich in veel lidstaten voordoet.

De Commissie heeft bij de vergelijking van de gegevens van de afzonderlijke lidstaten een zo groot mogelijke uniformiteit betracht, ondanks de uiteenlopende kwaliteit van de gegevens in de verschillende plannen.

Indien ontwikkelingsprognoses op een vermeerdering van de productie en de emissies van de onder de regeling vallende activiteiten wijzen, heeft de Commissie onderzocht hoeveel emissierechten het de bedoeling is toe te wijzen aan bestaande installaties in verhouding tot de recente werkelijke emissies, hoeveel emissierechten het de bedoeling is toe te wijzen aan bekende nieuwkomers overeenkomstig punt 54 van de richtsnoeren en hoeveel emissierechten het de bedoeling is toe te wijzen aan een nieuwkomersreserve.

Wanneer uit een beoordeling blijkt dat de lidstaat voornemens is aan bestaande installaties meer emissierechten toe te wijzen dan volgens de emissies in de basisperiode te verwachten zijn, heeft de Commissie onderzocht in hoeverre de geraamde groei van productie en emissies in bestaande installaties realistisch en onderbouwd is in het licht van de voor de activiteit werkelijke en aangenomen gemiddelde bezettingsgraad om de verwachte groei te realiseren.

De Commissie is van mening dat alle beoordeelde plannen, ook dat van Nederland met de op 23 juni aan de Commissie meegedeelde wijzigingen, op voldoende onderbouwde prognoses zijn gebaseerd.

De Commissie heeft onderzocht of de plannen bepaalde ondernemingen of activiteiten in strijd met de bepalingen van het Verdrag onrechtmatig bevoordelen. Op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie is de Commissie van mening dat de maatregelen aan bepaalde ondernemingen een selectief voordeel bieden, waardoor de concurrentie kan worden vervalst en de intracommunautaire handel kan worden beïnvloed. De maatregelen blijken eveneens ten laste van de lidstaten te zijn en het gebruik van overheidsmiddelen in te houden, omdat meer dan 95% van de emissierechten kosteloos worden verleend. Hoewel de Commissie derhalve niet kan uitsluiten dat het plan staatssteun omvat overeenkomstig artikel 87, lid 1, van het Verdrag, is alle mogelijke steun die in het kader van de plannen wordt verleend (met uitzondering van een plan dat is verworpen omdat het niet aan criterium 1 voldoet) verenigbaar met en kennelijk noodzakelijk voor het verwezenlijken van de algemene milieu doelstelling van de richtlijn zoals weergegeven in criteria 1 en 2. Er is nog steeds een stimulans voor de begunstigden om hun milieuprestatie te verbeteren. Voor het motiveren van eventuele ongelijke behandelingen hadden de lidstaten objectieve en transparante redenen.

3.2. Ex-post aanpassingen

In bijlage III, criterium 10, en artikel 11 van de richtlijn is bepaald dat een lidstaat vooraf (voordat de handelsperiode begint) een besluit moet nemen over de absolute hoeveelheid emissierechten die in totaal en aan de exploitant van elke installatie worden toegewezen. Dit besluit kan niet worden herzien en emissierechten kunnen niet opnieuw worden toegewezen door ze op te tellen bij of af te trekken van de hoeveelheid die voor elke exploitant is bepaald op grond van een overheidsbesluit of een vooraf vastgestelde regel. De richtlijn voorziet uitdrukkelijk in ex-post aanpassingen in geval van overmacht volgens de procedure van artikel 29. Bovendien:

- kunnen volgens deze beschikkingen, voordat het besluit over de toewijzing krachtens artikel 11, lid 1, is genomen, te allen tijde in voorgenomen toewijzingen correcties met betrekking tot de kwaliteit van de gegevens worden aangebracht;

- sluit de richtlijn niet uit dat, ingeval in de loop van de periode een installatie buiten bedrijf wordt gesteld, de lidstaten vaststellen dat er niet langer een exploitant is aan wie emissierechten kunnen worden toegewezen;

- zal, wanneer emissierechten uit een reserve aan nieuwkomers worden toegewezen, een besluit over de exacte toewijzing aan elke nieuwkomer worden genomen nadat het besluit over de toewijzing krachtens artikel 11, lid 1, is genomen.

Volgens criterium 10 moeten de hoeveelheden emissierechten die bestemd zijn om aan bestaande installaties te worden toegewezen, voor het begin van de handelsperiode in het plan zijn vast gelegd. Bij het beoordelen van de toelaatbaarheid van ex-post aanpassingen heeft de Commissie er geen rekening mee gehouden of een voorgenomen aanpassing of de omvang ervan al dan niet afhankelijk is van het gedrag van de exploitant wiens toewijzing voor de betreffende periode moet worden gewijzigd.

Op grond van bijlage III, criterium 5, geldt hetzelfde beginsel voor nieuwkomers. Zodra een lidstaat in de loop van de handelsperiode een besluit heeft genomen over het absolute aantal emissierechten dat uit een nieuwkomersreserve aan een nieuwkomer moet worden verleend, mag hij op dit besluit niet terugkomen. Anders kunnen bepaalde bedrijven onrechtmatig worden bevoordeeld of gediscrimineerd door de toepassing van een beginsel dat voor bestaande installaties niet aanvaardbaar is.

Ex-post aanpassingen zouden onzekerheid creëren voor de exploitanten en nadelig zijn voor investeringsbesluiten en de handelsmarkt. Ex-post aanpassingen vervangen meer efficiënte door de markt geleverde oplossingen door administratieve processen waarvan de uitvoering omslachtig blijkt. Ex-post herzieningen naar beneden, waarvan men zou kunnen zeggen dat ze een gunstig effect op het milieu hebben, zijn tevens nadelig voor de zekerheid die het bedrijfsleven nodig heeft om investeringen te doen die tot beperking van de emissies leiden.

De Commissie is van mening dat de voorgenomen ex-post aanpassingen in de plannen van Duitsland en Oostenrijk in strijd zijn met criteria 5 en/of 10.

De Commissie is van mening dat het Duitse plan niet voldoet aan criterium 10, omdat Duitsland voornemens is de toegewezen hoeveelheid per installatie voor de periode van 2005 tot 2007 aan te passen of eventueel aan te passen, ingeval (i) bestaande installaties die per 1 januari 2003 in bedrijf zijn gesteld een lagere bezettingsgraad vertonen, (ii) de jaarlijkse emissies van bestaande installaties 40 % lager zijn dan in de basisperiode, (iii) bestaande installaties extra emissierechten ontvangen als gevolg van een overdracht van emissierechten die voor een gesloten installatie waren bestemd, en (iv) bestaande installaties of nieuwkomers die van de bonustoewijzing voor warmtekrachtkoppeling profiteren, minder energie uit warmtekrachtkoppeling produceren dan in de basisperiode. Het voornemen van Duitsland om eventueel de toewijzing van emissierechten aan nieuwkomers aan te passen, is in strijd met criterium 5 dat in overeenstemming met het Verdrag non-discriminatie vereist, omdat de toepassing van dergelijke ex-post aanpassingen tot een ongelijke behandeling leidt van nieuw komers en exploitanten van andere installaties voor wie de richtlijn geen ex-post aanpassingen van de toewijzing toestaat.

De Commissie is van mening dat het Oostenrijkse plan niet voldoet aan criterium 10, omdat de Oostenrijkse regels met betrekking tot de mogelijke overdracht van een bepaalde hoeveelheid emissierechten van bestaande installaties die buiten bedrijf worden gesteld, een aanpassing betekenen van de hoeveelheid die aan een bestaande installatie is toegewezen voor de periode 2005-2007.

3.3. Overdrachtsregels

Gezien de uiteenlopende verwachtingen inzake de tijd die nodig zal zijn om een grote en liquide markt tot stand te brengen, laat de richtlijn de lidstaten een zekere vrijheid bij het bepalen hoe nieuwkomers aan het handelssysteem kunnen gaan deelnemen. Voorts wordt het aan de lidstaten overgelaten hoe zij gesloten installaties behandelen.

Indien een lidstaat bij sluiting van een installatie de betreffende emissierechten voor de rest van de handelsperiode niet inhoudt, vindt overdracht plaats van de emissierechten van een gesloten installatie aan een nieuwe installatie onder controle van dezelfde exploitant.

Indien een lidstaat bij sluiting van een installatie beslist de betreffende emissierechten voor de rest van de handelsperiode in te houden en een nieuwkomersreserve aanlegt, dient te worden onderzocht onder welke voorwaarden dit deel van het systeem zal worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat installaties die voor overdracht in aanmerking komen, tegenover de andere niet onrechtmatig worden bevoordeeld. Overdrachten kunnen in die mate worden beperkt dat een exploitant daarvoor alleen in aanmerking komt, indien zowel de gesloten als de nieuwe installatie op het grondgebied van de lidstaat zijn gevestigd.

De Commissie gaat er voorts van uit dat het inhouden van emissierechten na sluitingen investeringen in schone en efficiënte installaties zal stimuleren. Het milieueffect van overdrachten is echter neutraal, tenzij een lidstaat na een sluiting alle niet toegewezen emissierechten zou annuleren. Eventuele overtollige emissierechten zullen waarschijnlijk worden afgekocht door een andere installatie, al dan niet in dezelfde lidstaat, om emissies te dekken.

3.4. Reserves voor nieuwkomers

Zoals hierboven uiteengezet, laat de richtlijn de lidstaten enige vrijheid om te beslissen of een deel van de totale hoeveelheid emissierechten in een reserve voor nieuwkomers opzij wordt gelegd, teneinde emissierechten kosteloos te kunnen toewijzen aan nieuwkomers die in de loop van de handelsperiode nieuwe installaties in bedrijf stellen, zoals omschreven in de punten 48 tot en met 64 van de richtsnoeren.

In overeenstemming met de richtsnoeren heeft de Commissie bij haar beoordeling van de nieuw komersreserves de volgende aspecten onderzocht:

- motivering voor de grootte ervan;

- beschrijving van de methodiek om aan nieuwkomers emissierechten toe te wijzen;

- bestaan van eventuele afzonderlijke reserves voor specifieke activiteiten, technologieën of doeleinden;

- bestemming die wordt gegeven aan eventuele aan het eind van de periode resterende emissierechten;

- procedure ingeval van uitputting van de reserve gedurende de periode.

De 8 beoordeelde plannen voorzien in het aanleggen van reserves voor nieuwkomers die in totaal 80,8 miljoen emissierechten bevatten. [4]

[4] Denemarken - 3,0 miljoen; Duitsland - 9,0 miljoen; Ierland - 1,0 miljoen; Nederland - 7,5 miljoen; Oostenrijk - 1,0 miljoen; Slovenië - 0,2 miljoen; VK - 56,8 miljoen; Zweden - 2,4 miljoen.

De Commissie stelt vast dat alle beoordeelde plannen in een reserve van voldoende gemotiveerde omvang voorzien. Zij heeft met name onderzocht in welke mate groei in bestaande installaties wordt verwacht (met uitzondering van uitbreidingen van de capaciteit die als nieuwkomers worden behandeld) in vergelijking met nieuwe installaties, waarbij rekening is gehouden met toewijzingen voor bekende nieuwkomers overeenkomstig punt 54 van de richtsnoeren.

De Commissie is van mening dat alle beoordeelde plannen informatie bevatten over de methodiek om emissierechten uit de reserve toe te kennen aan nieuwkomers. De plannen zijn evenwel niet concreet genoeg. Indien de Commissie niet over alle vereiste gegevens beschikt, kan zij er niet zeker van zijn dat eventuele nog uit te werken gedetailleerde regels niet in strijd zijn met andere criteria of het Verdrag. Zij is van mening dat niet aan criterium 6 is voldaan, wanneer onvoldoende informatie wordt verstrekt over de wijze waarop nieuwkomers tot het handelssysteem zullen kunnen toetreden. Dit geldt met name voor het Verenigd Koninkrijk.

De Commissie stelt vast dat Ierland, Oostenrijk, het Verenigd Koninkrijk en Zweden voor de nieuwkomersreserve een aantal regels hebben waarbij aan specifieke technologieën prioritaire toegang wordt verleend (Zweden) of de reserve in subsegmenten wordt verdeeld (Ierland, Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk). De Commissie heeft onderzocht of deze specifieke toewijzingsregels buitensporig zijn en eventueel van invloed kunnen zijn op de door het Verdrag gewaarborgde vrijheid van vestiging en is tot het besluit gekomen dat geen enkel plan in dit opzicht buitensporige regels inhoudt.

Bij het beoordelen van de bestemming van emissierechten die zich bij het verstrijken van de periode nog in de reserve bevinden, blijkt dat Denemarken en Duitsland voornemens zijn eventuele aan het eind van de periode resterende emissierechten te annuleren. Ierland, Oostenrijk, Slovenië en het Verenigd Koninkrijk [5] zijn voornemens resterende emissierechten te verkopen. Nederland en Zweden hebben nog niet beslist of resterende emissierechten zullen worden geannuleerd dan wel verkocht, maar hebben zich ertoe verbonden er geen over te dragen aan bestaande installaties. De kosteloze overdracht van resterende emissierechten aan bestaande installaties is in strijd met criterium 10 - cf. ex-post aanpassingen. Resterende emissierechten kunnen worden geannuleerd of verkocht, voor zover, overeenkomstig artikel 10, niet meer dan 5% van de totale voor de periode 2005-2007 toegewezen hoeveelheid wordt verkocht. De Commissie herinnert eraan dat de eventuele verkoop van resterende emissie rechten, zoals verklaard in de richtsnoeren, aan het eind van de handelsperiode moet plaats vinden, wanneer vaststaat dat geen nieuwkomers meer in aanmerking zullen komen voor een toewijzing van emissierechten uit de nieuwkomersreserve.

[5] Het VK heeft toegezegd niet meer dan 5 % van de totale hoeveelheid door het VK voor de periode 2005-2007 toegekende emissierechten te zullen verkopen, teneinde te voldoen aan artikel 10 van de richtlijn.

Bij de beoordeling van de maatregelen in geval van uitputting van de reserve in de loop van de periode stelt de Commissie vast dat het de bedoeling van Denemarken, Ierland, Nederland, Oostenrijk, Slovenië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden is dat latere nieuwkomers emissierechten op de markt aankopen.

3.5. Overeenstemming met overige wetgeving

In bijlage III, criterium 4, van de richtlijn is bepaald dat nationale toewijzingsplannen in overeenstemming moeten zijn met andere wetgevende en beleidsinstrumenten van de Gemeenschap.

Krachtens Richtlijn 2001/77/EG betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt [6] dienen de lidstaten nationale indicatieve streefcijfers voor het aandeel van duurzame energie in 2010 vast te stellen en maatregelen te nemen om deze streefcijfers te bereiken. Een en ander zal leiden tot een daling van de onder de richtlijn vallende emissies, los van het effect van de regeling voor de handel in emissierechten. De richtlijn is derhalve een communautair instrument waarmee rekening moet worden gehouden bij de opstelling van nationale toewijzingsplannen. Daartoe moet op het gebied stroomopwekking in een geringer aantal emissierechten worden voorzien dan anders het geval zou zijn.

[6] PB L 283 van 27.10.2001, blz. 33.

De Commissie heeft bij haar beoordeling alle plannen in overeenstemming met Richtlijn 2001/77/EG bevonden.

3.6. Specifieke problemen van individuele plannen

Het plan van het Verenigd Koninkrijk bevat een lijst van installaties die onder de regeling vallen, maar in de lijst zijn geen installaties in Gibraltar opgenomen. De door criterium 10 vereiste lijst is bijgevolg onvolledig.

De onderstaande tabel 3 bevat een overzicht van de beoordeling door de Commissie, met vermelding van de criteria waaraan niet is voldaan.

Tabel 3

>RUIMTE VOOR DE TABEL>