Home

Besluit van het Europees Parlement inzake het verzoek om verdediging van de parlementaire immuniteit van Marco Pannella in het kader van een voor de rechtbank van Rome lopende gerechtelijke procedure (2003/2183(IMM))

Besluit van het Europees Parlement inzake het verzoek om verdediging van de parlementaire immuniteit van Marco Pannella in het kader van een voor de rechtbank van Rome lopende gerechtelijke procedure (2003/2183(IMM))

22.4.2004 || || Publicatieblad van de Europese Unie || C NaN/NaN

- || gezien het verzoek dat Marco Pannella op 1 oktober 2003 tot de Voorzitter heeft gericht om verdediging van zijn parlementaire immuniteit in het kader van proces nr. 36591/RG, aangespannen door Pietro Saviotti, Officier van Justitie van de rechtbank van Rome, en dat op 9 oktober 2003 ter plenaire vergadering werd meegedeeld,

- || gelet op artikel 9 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, en op artikel 4, lid 2 van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

- || gelet op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 1964 en 10 juli 1986 (1),

- || gelet op de artikelen 6 en 6 bis van zijn Reglement,

- || gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en interne markt (A5-0051/2004),

A. || overwegende dat Marco Pannella bij de vijfde rechtstreekse verkiezing van de leden van het Europees Parlement van 10 t/m 13 juni 1999 tot lid van het Europees Parlement is verkozen en dat dit Parlement op 15 december 1999 zijn geloofsbrieven heeft onderzocht (2),

B. || overwegende dat het Europees Parlement gedurende een periode van vijf jaar in permanente zitting bijeenkomt (3),

C. || overwegende dat de huidige zittingsperiode van het Europees Parlement op 8 maart 2004 afloopt, dat de volgende zittingsperiode op 9 maart 2004 aanvangt (4), en dat het huidige Europees Parlement met ingang van 19 juli 2004 zijn functies neerlegt,

D. || overwegende dat tegen de leden van het Europees Parlement geen opsporing kan plaatsvinden en dat zij niet aangehouden of vervolgd kunnen worden op grond van de mening of stem die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht,

E. || overwegende dat de leden van het Europees Parlement tot taak hebben deel te nemen aan het politieke debat in hun kiesdistrict en dat zij derhalve geacht moeten worden hun ambt uit te oefenen als zij op een internetsite artikelen over controversiële onderwerpen publiceren,

1. || besluit de parlementaire immuniteit van Marco Pannella te verdedigen;

2. || stelt voor om uit hoofde van artikel 9 van bovengenoemd Protocol en met inachtneming van de procedures van de betrokken lidstaat te verklaren dat de bewuste gerechtelijke procedure niet kan worden voortgezet en verzoekt de rechtbank hieruit de dienovereenkomstige conclusies te trekken;

3. || verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn commissie te doen toekomen aan het parket van de rechtbank van Rome in het kader van strafrechtelijke procedure nr. 36591/01 RG.

(1)  Zaak 101/63 Wagner/Fohrmann en Krier, Jurisprudentie 1964, blz. 397; en Zaak 149/85 Wybot/Faure e.a., Jurisprudentie 1986, blz. 2403.

(2)  Besluit van het Europees Parlement over het onderzoek van de geloofsbrieven na de vijfde rechtstreekse verkiezing van de leden van het Europees Parlement, van 10 t/m 13 juni 1999 (PB C 296 van 18.10.2000, blz. 93).

(3)  Artikelen 3 en 10 van de Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen en Zaak 149/85 Wybot/Faure e.a.

(4)  Artikel 196 van het EG-Verdrag.

(1)  PB L 345 van 31.12.2003, blz. 34.

- || gelet op de hoorzitting van die de Commissie visserij op 9 september 2003 organiseerde over ultraperifere gebieden van de EU en de hervorming van het GVB,

- || gelet op artikel 163 van zijn Reglement,

- || gezien het verslag van de Commissie visserij (A5-0014/2004),

A. || overwegende dat artikel 299, lid 2 van het EG-Verdrag een territoriale definitie geeft van en een speciale status toekent aan de ultraperifere gebieden, waarbij rekening wordt gehouden met de cumulatie van structurele en/of blijvende handicaps en de bijzondere kenmerken van deze problemen,

B. || overwegende dat de ultraperifere gebieden te kampen hebben met specifieke structurele en sociaaleconomische omstandigheden die voortvloeien uit hun afgelegen of insulaire ligging, hun geringe omvang, een onherbergzaam landschap en klimaat en economische afhankelijkheid van een klein aantal producten,

C. || overwegende dat de in december 2002 doorgevoerde hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid bijzondere invloed zal hebben op de ultraperifere gebieden, waardoor specifieke acties noodzakelijk zijn in het kader van een coherent beleid, dat is afgestemd op de behoeften van de ultraperifere gebieden,

1. || is van oordeel dat artikel 299, lid 2 van het EG-Verdrag, de rechtsgrondslag voor maatregelen op het gebied van de visserij in deze gebieden dient te zijn;

2. || is van oordeel dat aanpassing van het GVB aan de bijzondere vereisten van artikel 299, lid 2 van het EG-Verdrag, systematisch en continu dient te geschieden, doch dat ook de aanpassing zelf regelmatig moet worden bijgesteld;

3. || is van oordeel dat de markt beter moet worden georganiseerd door actievere betrokkenheid van bestaande producenten en door te bevorderen dat nieuwe vissoorten uit de ultraperifere gebieden in aanmerking komen voor de instrumenten die worden aangereikt door de Commissie;

4. || acht het noodzakelijk verdere financiële steun te geven aan de regeling voor compensatie van de extra kosten voor de afzet van visserijproducten uit de ultraperifere gebieden, en meent dat de tenuitvoerlegging van deze fondsen dient te worden verbeterd; is bovendien van oordeel dat de tenuitvoerlegging van deze fondsen gebaat zou zijn bij meer flexibiliteit tussen de gebieden, onverminderd de verdeelsleutel voor de uit hoofde van Verordening (EG) nr. 2328/2003 van de Raad (1) voor de komende jaren beschikbare bedragen, en nadat is vastgesteld dat de mogelijkheid tot modulering - binnen gebieden van een lidstaat of tussen soorten - niet heeft geleid tot volledige besteding van de beschikbare bedragen;

5. || pleit, verwijzend naar de noodzaak van coherentie tussen de verschillende EG-steunregelingen in de ultraperifere gebieden, voor voortzetting van de steun voor het vlootbeheer tot na 2006, en voor verbeteringen die investeringsbevorderend werken; is van oordeel dat dit vlootinvesteringen zou bevorderen en dat leningsgaranties, speciale rentetarieven en fiscale maatregelen noodzakelijk zullen zijn om deze doelstelling te verwezenlijken;

6. || benadrukt dat het dringend noodzakelijk is om betrouwbare en gedetailleerde gegevens te verkrijgen over de visserijbestanden in de ultraperifere gebieden; roept op tot het vergaren van betere wetenschappelijke gegevens over de maritieme hulpbronnen in de ultraperifere gebieden; meent dat speciale maatregelen noodzakelijk zullen zijn om meer onderzoek te doen naar de aanwezige visserijbestanden;

7. || is van oordeel dat in elk ultraperifere gebied een visserijobservatorium moet worden gecreëerd dat het desbetreffende gebied in staat stelt de stand van de visbestanden en het milieu nauwlettend in het oog te houden; meent dat hierdoor de controle op de visserij in elke regio zou verbeteren en dat aldus ook economische, sociale en marktontwikkelingen zouden kunnen worden gevolgd;

8. || meent dat het van belang is op het gebied van vlootbeheer de opleiding te verbeteren en de wetenschappelijke kennis te vergroten; meent voorts dat een fonds moet worden opgezet voor de verspreiding van nieuwe technologieën en het ontwikkeling van wetenschappelijke deskundigheid;

9. || roept op tot bevordering van regionale samenwerking en formele deelname van de ultraperifere gebieden aan de regionale adviesraden; wijst erop dat veel problemen alleen door de ultraperifere gebieden kunnen worden opgelost als zij nauwer samenwerken met hun buren;

10. || benadrukt dat het van essentieel belang is de perifere regio's te ondersteunen in hun pogingen om de illegale visserij, die in veel regio's is uitgegroeid tot een ernstig probleem, aan banden te leggen;

11. || pleit voor de oprichting van een forum voor samenwerking tussen deskundigen van de Commissie en wetenschappelijke instanties in de ultraperifere gebieden, dat een doorslaggevende rol zou moeten gaan spelen in het visserijbeleid van de betrokken gebieden;

12. || meent dat het met het oog op de duurzaamheid van de eigen visbestanden noodzakelijk is om een zone in te stellen die zich uitstrekt tot buiten de territoriale wateren, waarin de visserij is voorbehouden aan vissers van de betrokken landen, waarvan de in de ultraperifere gebieden gestationeerde vloten het alleenrecht moeten krijgen om binnen deze wateren de visbestanden te exploiteren;

13. || is voorts van oordeel dat aan de ultraperifere gebieden extra aandacht moet worden gegeven in de onderhandelingen met derde landen die geografische verbindingen hebben met de ultraperifere gebieden; meent dat deze extra aandacht dient te gelden voor visserijvergunningen, losfacili teiten in havens en de bemanning van visserijboten van ultraperifere gebieden;

14. || meent dat het noodzakelijk is te komen tot een verbetering van de coördinatie van onderzoek en ontwikkeling op het gebied van aquacultuur, met inbegrip van de overdracht van technologie en diversifiëring van soorten die met succes in de verschillende gebieden kunnen worden gekweekt; wijst erop dat de aquacultuur beter moet worden geïntegreerd in het milieu met behulp van grondiger milieueffectstudies en onderzoek naar het effect op ecosystemen, het toerisme en andere verwante sectoren;

15. || is van oordeel dat de POSEI-programma's, die van fundamenteel belang zijn voor de welvaart van deze regio's en verscheidene aspecten van het GVB bestrijken, dienen te worden uitgebreid; verzoekt de Commissie hierover een voorstel te doen;

16. || verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  Zaak 101/63 Wagner/Fohrmann en Krier, Jurisprudentie 1964, blz. 397; en Zaak 149/85 Wybot/Faure e.a., Jurisprudentie 1986, blz. 2403.

(2)  Besluit van het Europees Parlement over het onderzoek van de geloofsbrieven na de vijfde rechtstreekse verkiezing van de leden van het Europees Parlement, van 10 t/m 13 juni 1999 (PB C 296 van 18.10.2000, blz. 93).

(3)  Artikelen 3 en 10 van de Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen en Zaak 149/85 Wybot/Faure e.a.

(4)  Artikel 196 van het EG-Verdrag.

(1)  PB L 345 van 31.12.2003, blz. 34.