Home

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Regionale integratie en duurzame ontwikkeling

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Regionale integratie en duurzame ontwikkeling

28.9.2004

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 241/34


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Regionale integratie en duurzame ontwikkeling”

(2004/C 241/12)

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 21 januari 2003 besloten om overeenkomstig art. 29, lid 2, van het reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over „Regionale integratie en duurzame ontwikkeling”.

De gespecialiseerde afdeling „Externe betrekkingen”, die met de voorbereidende werkzaamheden terzake was belast, heeft haar advies goedgekeurd op 9 maart 2004; rapporteur was de heer DIMITRIADIS.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 409e zitting van 2 en 3 juni 2004 (vergadering van 2 juni) het volgende advies met 179 stemmen vóór en 2 stemmen tegen, bij 5 onthoudingen, goedgekeurd:

1. Inleiding — hoofdpunten

1.1

Met dit advies wordt beoogd bij te dragen tot de vaststelling van de basiselementen van een werkkader waarbinnen het begrip „duurzame ontwikkeling” kan worden geïntegreerd in het Europees regionaal ontwikkelingsbeleid, zoals dit via intergouvernementele en regionale overeenkomsten en ontwikkelingsprogramma's wordt uitgestippeld. Vanuit dit oogpunt ligt de meerwaarde van dit advies in de voorstellen die erin worden geformuleerd en die ervoor moeten zorgen dat het meenemen van duurzame ontwikkeling in de acties voor regionale integratie een centraal punt wordt op de agenda van de werkvergaderingen van de EESC-instanties met de vertegenwoordigers van ontwikkelingslanden en landen van het Euromediterraan partnerschap. Het advies wil de minder ontwikkelde en ontwikkelingslanden er tevens voor waarschuwen tijdens het lange proces van economische ontwikkeling dat hen te wachten staat, niet dezelfde fouten te maken als destijds door de Europese landen werden gemaakt; deze fouten hebben immers zwaar gewogen op de inspanningen van Europa in zijn streven naar duurzaamheid.

1.2

Onderhavig advies betreft de externe betrekkingen van de EU met de minder ontwikkelde en ontwikkelingslanden en met de landen van het Euromediterraan partnerschap, waarmee de Unie bijzonder banden onderhoudt.

1.3

In dit advies heeft de term „duurzame ontwikkeling” dezelfde betekenis als in eerdere EESC-adviezen(1), en is hij gebaseerd op het Brundtland-verslag en de Europese Top van Göteborg. Van bijzonder belang is dat er bij de analyse van de term duurzame ontwikkeling uitgegaan wordt van drie pijlers, nl. economische ontwikkeling, milieubescherming en sociale rechtvaardigheid.

1.4

Deze drie pijlers kunnen elk afzonderlijk de draagwijdte en betekenis van duurzame ontwikkeling niet volledig duidelijk maken maar bieden voldoende houvast om de functionele kenmerken ervan weer te geven. Deze kenmerken zijn noodzakelijk om duurzame ontwikkeling niet langer als een algemeen theoretisch begrip te beschouwen maar tot een bruikbaar instrument om te vormen.

1.5

Het identificeren van deze functionele kenmerken is zonder meer onontbeerlijk voor alle beleidsterreinen waarvan duurzame ontwikkeling integrerend deel moet uitmaken. Dit geldt bij uitstek voor regionale integratie, waarvan duurzame ontwikkeling een inherent en onlosmakelijk deel moet zijn. Regionale integratie wordt immers voornamelijk bewerkstelligd door specifieke intergouvernementele overeenkomsten en programma's die vergezeld gaan van duidelijk omschreven acties.

1.6

Regionale integratie is één van de zes centrale actiegebieden van de EU-ontwikkelingssamenwerking die de lidstaten en de Commissie in 2000 zijn overeengekomen. Samen met de ondersteuning van het macro-economisch beleid, handel en ontwikkeling, vervoer, voedselveiligheid, duurzame landbouwontwikkeling en institutionele capaciteitsopbouw maakt zij deel uit van de EU-strategie ter verzekering van een rendabele en constructieve samenwerking met de minder ontwikkelde en ontwikkelingslanden. Een en ander werd met name beklemtoond tijdens het Zesde regionale seminar van economische en sociale belangengroepen van de ACS-landen en de EU.

1.7

Regionale integratie en samenwerking dragen bij tot de integratie van de ontwikkelingslanden in de wereldeconomie en spelen een beslissende rol in het consolideren van de vrede en het voorkomen van conflicten. Zij stellen de betrokken landen tevens in staat de nationale verschillen op het gebied van met name milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan te pakken.

1.8

De band tussen regionale integratie en gebruik en beheer van natuurlijke hulpbronnen wijst er in wezen ook op dat inspanningen voor regionale integratie rechtstreeks verband houden met acties voor duurzame ontwikkeling. Deze band moet duidelijk worden beklemtoond en moet ook zichtbaar aanwezig zijn in subregionale samenwerkingverbanden van minder ontwikkelde en ontwikkelingslanden en landen van het Euromediterraan partnerschap.

1.9

Vanuit conceptueel oogpunt is duurzame ontwikkeling veel ruimer te interpreteren dan regionale integratie. Duurzame ontwikkeling verwijst immers zonder meer naar alle sectoren van het economisch en maatschappelijk leven, terwijl regionale integratie meer betrekking heeft op economische samenwerking via specifieke handelsovereenkomsten en -maatregelen. De twee termen houden in ieder geval rechtstreeks verband met de nieuwe globale context die de laatste decennia is ontstaan en de economische, maatschappelijke en ecologische omstandigheden op de hele planeet radicaal heeft veranderd.

1.10

Tevens moet worden benadrukt dat de term duurzame ontwikkeling vooral in strategische documenten wordt gebruikt, terwijl de term regionale integratie voornamelijk in documenten over economische actie- en beleidsprogramma's gehanteerd wordt. Duurzame ontwikkeling is dus een overkoepelende en geen aanvullende dimensie van regionale integratie en moet dan ook als dusdanig worden geïnterpreteerd.

1.11

De inspanningen van de EU ter bevordering van regionale integratie in de minder ontwikkelde en ontwikkelingslanden en de landen van het Euromediterraan partnerschap zijn duidelijk doordrongen van de basisbeginselen, de filosofie en de prioriteiten die ook binnen de EU gelden. Duurzame ontwikkeling is de eerste prioriteit van de EU. Hoewel ze een belangrijke strategische doelstelling van de EU wordt genoemd(2), kan moeilijk worden beweerd dat ze ook een volledig operationele inhoud heeft gekregen, met name wegens het geringe aantal kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren dat voor de follow-up ervan beschikbaar is. Dit moet dan ook als een uitdaging worden beschouwd en het EESC heeft in eerdere adviezen duidelijk zijn voornemen te kennen gegeven de inspanningen om duurzame ontwikkeling volledig en op werkbare basis in de strategie van Lissabon op te nemen, te ondersteunen. Met name dient hierbij te worden verwezen naar het advies van mei 2002 over de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „Naar een wereldwijd partnerschap voor duurzame ontwikkeling”.

1.11.1

In dat advies wordt treffend verwoord dat „internationale duurzame ontwikkeling een terrein is waarop de EU een heel bijzondere bijdrage kan leveren, gebaseerd op de ervaringen binnende Unie zelf”(3). Deze ervaring moet dus op de meest geschikte wijze worden doorgegeven aan de ontwikkelingslanden en de landen van het Euromediterraan partnerschap.

1.12

Een ander punt dat ook een belangrijke parameter voor de inspanningen van de EU ter bevordering van de strategie van duurzame ontwikkeling via regionale integratie moet zijn, heeft te maken met de erkenning van het principe dat vrede, veiligheid en versterking van de democratische beginselen in gebieden waar regionale integratie wordt nagestreefd, een absolute voorwaarde voor duurzame ontwikkeling is.

2. Regionale integratie en duurzame ontwikkeling in het kader van de globalisering

2.1

Bij de totstandbrenging van het werkingskader waarvan in par. 1.1 sprake was, kan niet anders dan rekening worden gehouden met de geglobaliseerde omgeving van de laatste decennia en met name met de band tussen de regionale integratie- en handelsovereenkomsten en de Wereldhandelsorganisatie.

2.2

De Wereldhandelsorganisatie heeft vooral tot taak de wereldhandel vrij te maken door douanerechten en concurrentievervalsende steunverlening af te schaffen, alsmede niet-tarifaire handelsbelemmeringen weg te nemen. De regionale ontwikkelingsovereenkomsten moeten met deze doelstelling stroken en nog een stap verder zetten, door ook de nodige aandacht te schenken aan kwesties als herstructureringen op nationaal niveau die een vermindering van de interne handelsbelemmeringen beogen. Zo moeten regionale ontwikkelingsovereenkomsten ook betrekking hebben op zaken als fiscale hervorming, bestrijding van politieke instabiliteit en corruptie, totstandbrenging en ondersteuning van nieuwe instellingen en andere interne aangelegenheden. Op die manier sluiten zij beter aan bij het streven naar duurzame ontwikkeling, daar zij ook immers „neveneffecten” op het gebied van het sociale en milieubeleid hebben.

2.3

Hoewel het niet a priori zeker is dat deze neveneffecten steeds positief zijn, moet toch worden erkend dat er met deze regionale ontwikkelingsovereenkomsten op een meer geïntegreerde wijze te werk kan worden gegaan dan met overeenkomsten die door de Wereldhandelsorganisatie worden gesloten.

2.4

Een ander thema dat verband houdt met duurzame ontwikkeling en regionale integratie is dat van de buitenlandse directe investeringen in minder ontwikkelde en ontwikkelingslanden.

2.5

In het recente verleden konden buitenlandse directe investeringen op groeiende belangstelling van de ontwikkelingslanden rekenen. In de jaren 1990-2000 zijn de buitenlandse directe investeringen verachtvoudigd en waren ze grotendeels geconcentreerd in een beperkt aantal ontwikkelingslanden.

2.6

Directe buitenlandse investeringen kunnen een belangrijke rol spelen in de economische ontwikkeling en bijgevolg ook de armoedebestrijding via het creëren van arbeidsplaatsen (een basisvereiste voor duurzame ontwikkeling). Het lijdt geen twijfel dat de totstandbrenging van werkgelegenheid aanzienlijk kan bijdragen tot de verbetering van de levensstandaard van de burgers van minder ontwikkelde landen en van de landen van het Euromediterraan partnerschap. Er kan dan ook worden verwacht dat het productieproces de nationale rijkdom zal doen toenemen en zal leiden tot een verbetering van de basisinfrastructuur via openbare investeringen die dankzij die grotere rijkdom zullen kunnen worden gerealiseerd.

2.7

In tal van gevallen zijn directe buitenlandse investeringen in minder ontwikkelde en ontwikkelingslanden er echter vooral op gericht profijt te halen uit de lage arbeidskosten in die landen. Verschillende studies tonen aan dat dergelijke investeringen in vele gevallen op lange termijn waarschijnlijk ten koste gaan van zowel duurzame ontwikkeling als regionale integratie. Dit komt doordat de banen die worden geschapen, niet gekoppeld zijn aan de productie van goederen en diensten op basis van een geïntegreerde strategie waarbij ook naar de drie pijlers van duurzame ontwikkeling wordt gekeken (economische ontwikkeling, milieubescherming en sociale rechtvaardigheid). De lage arbeidskosten helpen de ondernemingen enerzijds wel economisch rendabel te blijven maar anderzijds wordt niet gegarandeerd dat die investeringen ook ecologisch verantwoord en sociaal rechtvaardig zijn.

2.8

Het is, althans in theorie, zeer goed mogelijk dat een land dat bij een regionale ontwikkelingsovereenkomst betrokken is en tegelijkertijd (ten opzichte van de andere landen die aan de regionale samenwerking deelnemen) een veel groter aantal directe buitenlandse investeringen aantrekt, moeilijkheden ondervindt om het proces van regionale integratie vorm te geven. Dit kan het geval zijn als de directe buitenlandse investeringen niet volledig verenigbaar zijn met sommige principes waarop de regionale samenwerking met de andere landen is gebaseerd.

2.9

Er moet dan ook in de mate van het mogelijke grondiger onderzoek worden verricht naar de kwaliteit en kwantiteit van directe buitenlandse investeringen in duurzame ontwikkeling en regionale integratie van ontwikkelingslanden. Er mag dus niet alleen naar worden gekeken of de directe buitenlandse investeringen op basis van strikt financieel-economische criteria wel rendabel zijn maar er moet ook worden onderzocht welke gevolgen zij voor het milieu en het sociale weefsel kunnen hebben. Daarbij moet vooral aandacht worden geschonken aan de rol van het bedrijfsleven en met name de bevordering van zijn sociale verantwoordelijkheid (Corporate Social Responsibility).

3. Strategie en tenuitvoerlegging op het niveau van de Europese Unie

3.1

Het lijdt geen twijfel dat de EU haar inspanningen ter verwezenlijking van regionale integratie wil inbedden in haar streven naar duurzame ontwikkeling. Aangezien regionale integratie wordt erkend als belangrijkste hefboom voor ontwikkeling, ligt het met name in het geval van de minder ontwikkelde en ontwikkelingslanden voor de hand dat wordt getracht het concept van duurzaamheid te integreren in het ontwikkelingsmodel dat thans in deze landen wordt uitgewerkt, zodat dit model later niet meer moet worden aangepast omdat destijds met deze dimensie geen rekening werd gehouden. Van bijzonder belang en absoluut noodzakelijk is evenwel ook de wil om een en ander in de minder ontwikkelde en ontwikkelingslanden in concrete acties om te zetten. In dit verband spelen sectorale maatregelen een beslissende rol.

3.2

Het concept van duurzame ontwikkeling kan alleen via concrete sectorale maatregelen succesvol in acties ter bevordering van regionale integratie worden opgenomen. Het sectoraal beleid bepaalt tevens op operationeel niveau de maatregelen die nodig zijn voor de verwezenlijking van concrete doelstellingen. Er moet daarom een agenda worden opgesteld van thema's die aan concrete sectorale maatregelen inzake regionale integratie en duurzame ontwikkeling gekoppeld zijn. Dit standpunt wordt bevestigd in de conclusies van de in Johannesburg gehouden internationale Top over duurzame ontwikkeling, waarbij de EU — die door de tegenstand van andere landen niet het verwachte succes heeft kunnen oogsten — heeft getracht de internationale gemeenschap te binden aan een aantal operationele criteria die tot bevordering van duurzame ontwikkeling kunnen bijdragen.

3.3

Deze agenda moet het resultaat zijn van een grondige overlegprocedure met de organisaties van het maatschappelijk middenveld. Het tijdschema dat voor het opstellen van deze agenda wordt vastgelegd, moet er enerzijds voor zorgen dat de thematiek uitputtend wordt behandeld en anderzijds dat het succes van het opzet wordt verzekerd. De termijnen mogen m.a.w. niet al te krap maar ook niet nodeloos ruim bemeten zijn. Het initiatief kan in grote mate profiteren van de steun die wordt verleend voor de ontwikkeling van Lokale Agenda's 21 in de minder ontwikkelde en ontwikkelingslanden en landen van het Euromediterraan partnerschap. De Lokale Agenda's 21 zijn actieprogramma's op lokaal niveau (gemeenschappen, gemeenten, enz.) die duurzame ontwikkeling stimuleren. Zij worden uitgewerkt onder verantwoordelijkheid van voornamelijk lokale besturen en in nauwe samenwerking met alle belanghebbende partijen, waarbij het maatschappelijk middenveld een aanzienlijke bijdrage levert. De uitwerking van Lokale Agenda's 21 wordt ondersteund door het Milieuprogramma van de VN en werd na de milieutop van Rio in 1992 gelanceerd. Bij het opstellen van deze agenda's moet prioriteit worden gegeven aan duurzame ontwikkeling van het platteland, die ook door de EU wordt ondersteund in het kader van de tenuitvoerlegging van nationale ontwikkelingsstrategieën.

3.4

Op basis hiervan worden de volgende thema's voorgesteld die moeten worden beschouwd als een eerste reeks hoofdpunten van de bovenvermelde agenda. Deze reeks kan worden aangevuld via overlegprocedures met het maatschappelijk middenveld, waarin overigens ook in het werkprogramma voor 2003 en 2004 van de speciale EESC-groep voor externe betrekkingen is voorzien. De reeks thema's die wordt voorgesteld om van de basisagenda deel uit te maken, is gebaseerd op de drie pijlers van duurzaamheid, nl. economische ontwikkeling, sociale rechtvaardigheid en bescherming van het milieu.

4. De pijler van economische ontwikkeling

4.1 Maatregelen op het gebied van landbouwontwikkeling

4.1.1

Een groot deel van het BBP van minder ontwikkelde en ontwikkelingslanden hangt af van de landbouw. Het EESC herinnert er in dit verband aan dat de Europese Unie reeds tal van initiatieven ter bevordering van het handelsverkeer met deze landen heeft genomen („Everything but Arms”-initiatief). De Unie is de belangrijkste invoerder van landbouwproducten en levensmiddelen uit minder ontwikkelde landen. Niettemin steunt regionale integratie grotendeels op overeenkomsten over landbouwproducten. Daar de thans wereldwijd gehanteerde landbouwpraktijken als verre van duurzaam kunnen worden beschouwd, moeten alle nodige maatregelen worden genomen om het gebruik van duurzame landbouwpraktijken te ondersteunen. Een en ander moet met name in de eerste plaats gericht zijn op voedselveiligheid en een betere beheersing van het waterverbruik en het beheer van de bodemvruchtbaarheid in landen die bij het proces van regionale integratie betrokken (zullen) zijn. Opgemerkt zij dat de kwaliteit van de landbouwproductie in de minder ontwikkelde en ontwikkelingslanden veel moet worden verbeterd om ervoor te zorgen dat het aantal mensen dat onder de armoedegrens leeft, vermindert. De landbouwpraktijken die worden gehanteerd om de landbouwproductie te verhogen, moeten gebaseerd zijn op deugdelijk bevonden technieken die duurzaamheid garanderen.

4.1.2

In dit verband zij erop gewezen dat de „inheemse kennis” waarover de plaatselijke bevolking op het gebied van landbouwpraktijken beschikt, voor het proces van regionale integratie zeer waardevol kan zijn. Deze kennis, die gebaseerd is op de van vader op zoon overgeleverde band met de natuurlijke omgeving, gaat vaak samen met het gebruik van duurzame praktijken. In vele gevallen dreigt deze kennis verloren te gaan en werden duurzame praktijken bijna overal vervangen door minder duurzame technieken. Een en ander is het gevolg van de onvrijwillige beslissing van vele minder ontwikkelde en ontwikkelingslanden om het westerse model voor de modernisering van de landbouw over te nemen, maar ook van de druk die westerse landen op hen uitoefenen om hun markten open te stellen voor praktijken die niet samengaan met duurzame landbouwontwikkeling. Regionale integratie kan daarom een uitstekende gelegenheid zijn om onder de deelnemende landen knowhow op het gebied van duurzame landbouwpraktijken uit te wisselen. Als voorbeeld van „inheemse kennis” kan het gebruik van verwerkt restmateriaal van landbouwproducten als meststof worden vermeld; thans is het gebruik van deze meststof bijna volledig verdrongen door chemische meststoffen. Er moet evenwel worden erkend dat de beschikbare technologie een rendabeler productie van chemische meststoffen garandeert dan van meststoffen die uit recyclering worden verkregen. Met innoverende methoden moeten deze problemen evenwel kunnen worden opgelost.

4.1.3

De praktijken die thans het meest worden gebruikt in de landbouwproductie van de industrielanden hebben hun limieten bereikt. Het streven naar biologische landbouw en geringer gebruik van meststoffen en pesticiden wordt steeds sterker. Dit heeft niet alleen te maken met de noodzaak om de impact van de landbouw op het milieu te verminderen maar hangt ook duidelijk samen met de kosten. Zo werd b.v. aangetoond dat het buitensporige gebruik van nitraatmeststoffen in de landbouw zo duur is dat de hogere winsten die uit de dankzij het gebruik van deze meststoffen toegenomen productie voortvloeien, in grote mate teniet worden gedaan. Daarom dient aan de minder ontwikkelde en ontwikkelingslanden duidelijk te worden gemaakt dat zij hun traditionele landbouwpraktijken niet zomaar moeten opgeven voor moderne technieken waarvan kan worden aangetoond dat zij vanuit zowel ecologisch als economisch oogpunt schadelijk zijn.

4.1.4

Wat plattelandsontwikkeling betreft, vestigt het EESC de aandacht op de negatieve gevolgen van ontvolking van het platteland, waarmee veel van die landen geconfronteerd worden. Er moet dan ook steun worden verleend aan alle initiatieven die erop gericht zijn de mensen op het platteland te houden door nieuwe activiteiten te ontwikkelen die een aanvulling vormen op de landbouwactiviteit, en door uitwisseling van ervaringen.

4.2 Maatregelen op het gebied van bosbouw

4.2.1

Bosbouw speelt een belangrijke rol in het economische en sociale leven van vele minder ontwikkelde en ontwikkelingslanden. Regionale integratie heeft in dit verband ook te maken met het grensoverschrijdende karakter van bosgebieden en met de noodzaak van een duurzaam beheer van de bossen, die — dit zij beklemtoond — bij uitstek hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen zijn.

4.2.2

Er dient bijzondere aandacht te worden geschonken aan de ontwikkeling van nationale en regionale systemen voor certifiëring van duurzame bosbouwproducten (met name hout) die in overeenstemming zijn met de internationale certifiëringsmodellen die terzake zijn ontwikkeld.

4.3 Maatregelen op het gebied van vervoer

4.3.1

Internationale vervoersnetwerken zijn absoluut noodzakelijk voor regionale integratie. De infrastructuur op vervoersgebied houdt evenwel tegelijkertijd grote gevaren in voor belangrijke natuurlijke hulpbronnen die in deze context soms onvoldoende gewaardeerd of zelfs vernietigd worden. Er moeten dan ook maatregelen en controlesystemen komen die ervoor moeten zorgen dat de voordelen die de internationale vervoersnetwerken voor de regionale integratie meebrengen, niet teniet worden gedaan door de schade die aan het milieu wordt toegebracht.

4.4 Maatregelen op het gebied van toerisme

4.4.1

Toerisme vormt een schoolvoorbeeld van verschillende uitwisselingen op internationaal niveau, die zowel van economische als van sociale en culturele aard kunnen zijn. Minder ontwikkelde en ontwikkelingslanden die aan regionale ontwikkelingsmodellen deelnemen, kunnen uit de ontwikkeling van het toerisme groot voordeel halen. Er moet worden gestreefd naar duurzame toeristische ontwikkeling via regionale integratiemodellen. Dit kan worden verwezenlijkt via gecoördineerde internationale programma's voor differentiëring van het toeristisch product en voor ontwikkeling van nieuwe vormen van toerisme als ecotoerisme, cultuurtoerisme, enz.

4.4.2

In dit verband dient te worden beklemtoond dat de differentiëring van het toeristisch product en de nieuwe vormen van toerisme gebaseerd moeten zijn op goede praktijken die op de specifieke situatie van elk land afgestemd zijn. De EU zal de ontwikkeling van nieuwe vormen van toerisme in de minder ontwikkelde en ontwikkelingslanden en de landen van het Euromediterraan partnerschap ook actiever moeten ondersteunen; dit geldt met name voor initiatieven die betrekking hebben op samenwerking tussen overheid en particulieren met het oog op de ontwikkeling van de nodige knowhow terzake. Een en ander is noodzakelijk omdat de differentiëring van het toeristisch product en de ontwikkeling van nieuwe vormen van toerisme niet even rendabel zijn als klassieke toeristische activiteiten en daarom ook geen sectoren mogen zijn die van steunverlening of stimulansen worden uitgesloten.

4.5 Maatregelen op het gebied van visserij

4.5.1

Na langdurig overleg is de EU erin geslaagd een gemeenschappelijk visserijbeleid uit te stippelen. Visbestanden houden evenwel geen rekening met natuurlijke grenzen. Zowel in het Middellandse-Zeebekken als in de Atlantische Oceaan wordt er gevist door een groot aantal landen die geen deel uitmaken van de EU. Tal van deze landen zijn minder ontwikkelde of ontwikkelingslanden die zich niet verplicht voelen duurzame praktijken te hanteren.

4.5.2

Bij de waardecyclus van mariene producten zijn tal van landen en regionale samenwerkingsmodellen betrokken. De inachtneming van duurzame visserijpraktijken moet daarom worden verzekerd via initiatieven en programma's die regionale integratie nastreven en vooral via Noord-Zuid- en Zuid-Zuidovereenkomsten.

4.6 Maatregelen op energiegebied

4.6.1

De EU heeft een Groenboek over de continuïteit van de energievoorziening goedgekeurd. Het thema van de milieubescherming neemt daarin een centrale plaats in. Daar de EU het energiebeleid rechtstreeks aan duurzame ontwikkeling koppelt, moeten de strategieën voor regionale integratie ook voorzien in maatregelen en acties op energiegebied. Dit is een relatief moeilijke sector daar vele minder ontwikkelde en ontwikkelingslanden en landen van het Euromediterraan partnerschap over aanzienlijke voorraden aardolie beschikken, die thans de belangrijkste energiebron voor de EU vormt. Er zijn ambitieuze doelstellingen vastgesteld om het aardolieverbruik te verminderen op basis van o.m. de verplichtingen die zijn aangegaan m.b.t. de uitstoot van broeikasgassen (Protocol van Kyoto).

4.6.2

De ontwikkeling van energieinfrastructuur in plattelandsgebieden is van cruciaal belang voor de duurzame ontwikkeling in minder ontwikkelde en ontwikkelingslanden en landen van het Euromediterraan partnerschap. Gelet op de betekenis van deze kwestie en op de strategische doelstelling van de EU m.b.t. beter energiebeheer en afstemming van het energieverbruik op de doelstellingen van duurzaamheid, moet de energieinfrastructuur zo worden ontwikkeld dat de economische voordelen die eruit voortvloeien, ook samengaan met milieubescherming en maatschappelijke ontwikkeling.

4.7

De bovenvermelde sectoren van economische bedrijvigheid mogen niet worden beschouwd als de enige waarop de regionale integratiemodellen in het streven naar duurzame ontwikkeling moeten worden gebaseerd. Zij zijn daarentegen wel basissectoren die een voorbeeldfunctie hebben voor andere economische activiteiten. Handelsovereenkomsten en steunprogramma's op deze gebieden moeten richtinggevend zijn en functioneren op basis van participatieve planningsprocedures.

5. De pijler van sociale rechtvaardigheid

5.1

De inspanningen met het oog op regionale integratie zullen alleen duurzaam succes boeken als ze gebaseerd zijn op onderwijs en opleiding. Duurzame ontwikkeling van het onderwijs moet in de plannen voor regionale integratie een centrale doelstelling zijn. De goed opgeleide burgers van de toekomst zullen de duurzame follow-up van de resultaten van de regionale integratie verzekeren.

5.2

In vele minder ontwikkelde en ontwikkelingslanden neemt de vrouw niet de plaats in die haar op basis van een beleid van duurzame ontwikkeling toekomt; de plannen voor regionale integratie moeten daarom niet alleen elke vorm van sociale uitsluiting van vrouwen verhinderen maar ook plaats inruimen voor de specifieke rol van vrouwen bij internationale uitwisselingen. Deze plannen moeten daarenboven ook voorzien in de nodige steun om een verandering in de houding t.o.v. de seksen te bewerkstelligen; zo moeten er structuren en regelingen op politiek, wettelijk en gezinsniveau komen die ertoe bijdragen dat eventuele discriminatie op basis van geslacht wordt tegengegaan.

5.3

Regionale integratie mag in geen geval de culturele specificiteit van de ontwikkelingslanden aantasten. De plannen voor regionale integratie moeten er daarentegen op gericht zijn de culturele eigenheid te respecteren, culturele uitwisselingen te bevorderen en de rechten van culturele minderheden te beschermen. Bij het streven naar het behoud van de culturele specifiteit van ontwikkelingslanden moeten uiteraard ook steeds de individuele rechten en de beginselen van democratie, gelijke kansen en het verbod op alle vormen van discriminatie op basis van sociale of seksuele kenmerken worden gerespecteerd.

5.4

Deelname, op voet van gelijkheid, van werknemers aan de besluitvorming inzake regionale integratie en duurzame ontwikkeling is eveneens van bijzonder belang. Een van de belangrijkste doelstellingen van de programma's voor regionale integratie is zonder twijfel het scheppen van nieuwe banen. Actieve deelname van werknemers en hun organisaties aan het opstellen van deze programma's kan aanzienlijk bijdragen tot de verwezenlijking van de bovengenoemde doelstelling en kan de ongunstige gevolgen beperken die de totstandbrenging van deze nieuwe werkgelegenheid mogelijk kan hebben voor het milieu. Zowel werknemers als voor deze problematiek gevoelige burgers in de samenlevingen waarvoor de programma's voor regionale integratie zijn bedoeld, moeten voldoende inspraak hebben en rechtstreeks worden vertegenwoordigd in dit proces; zij zijn immers zowel de producenten als de consumenten van de producten en diensten waarop de programma's voor regionale integratie betrekking hebben.

5.5

Tal van NGO's uit minder ontwikkelde landen en landen van het Euromediterraan partnerschap hebben duidelijk te kennen gegeven dat zij bereid zijn acties met het oog op duurzame ontwikkeling actief te ondersteunen. Verschillende onder hen hebben in dit verband ook al concrete stappen gezet. Hun bijdrage aan de procedures die erop gericht zijn duurzame ontwikkeling in de programma's voor regionale integratie op te nemen, is dan ook van belang en moet mogelijk worden gemaakt via de georganiseerde communicatiekanalen van het maatschappelijk middenveld.

5.6

De oprichting van doeltreffende en verantwoordelijke instanties die over de nodige bevoegdheden beschikken om de vereiste strategieën en maatregelen met het oog op duurzame ontwikkeling en regionale integratie ten uitvoer te leggen is een conditio sine qua non voor het welslagen van de hele onderneming. De ontwikkeling van programma's voor capaciteitsopbouw (capacity building) op lokaal en regionaal niveau in de minder ontwikkelde en ontwikkelingslanden en de landen van het Euromediterraan partnerschap moet daarom een beleidsprioriteit zijn.

6. De pijler van de milieubescherming

6.1

De geografische gebieden waarvoor naar regionale integratie wordt gestreefd, omvatten gebieden die over aanzienlijke watervoorraden beschikken. Het beheer van die waterreserves is tevens een belangrijke bron van conflicten tussen verschillende landen. De verzekering van duurzaam beheer van deze grensoverschrijdende watervoorraden moet een hoofdprioriteit zijn in het proces van regionale integratie. Er kan geen sprake zijn van een commerciële, economische of andere overeenkomst op het gebied van regionale integratie tussen landen die het recht van elkeen op toegang tot voldoende water van goede kwaliteit schenden.

6.2

Het spreekt vanzelf dat het beheer van grensoverschrijdende watervoorraden gepaard moet gaan met een degelijk beheer op nationaal niveau. De toepassing van Richtlijn 60/2000/EG(4) inzake het beheer van de watervoorraden moet in dit verband in de minder ontwikkelde en ontwikkelingslanden en de landen van het Euromediterraan partnerschap worden bevorderd. De richtlijn voorziet in een geïntegreerd kader voor het waterbeheer en kan, wat het technische aspect betreft, de grondslag leggen voor het opstellen van regionale maatregelen voor het beheer van de watervoorraden.

6.3

Van even groot belang is het beheer van beschermde gebieden; ook in dit geval zijn er tal van voorbeelden van grensoverschrijdende gebieden die eveneens voor grensoverschrijdende conflicten zorgen. Daar in deze gebieden ook verschillende economische activiteiten worden ontplooid, is het duidelijk dat overeenkomsten op het gebied van regionale integratie het beheer ervan rechtstreeks beïnvloeden. Om die reden moet er ook specifiek worden voorzien in duurzaam beheer van beschermde gebieden.

6.3.1

Het beheer van beschermde gebieden moet gebaseerd zijn op geïntegreerde plannen die enerzijds steunen op een grondige analyse van de drie pijlers van duurzame ontwikkeling (economische ontwikkeling, milieubescherming en sociale rechtvaardigheid) en anderzijds leiden tot realistische werkbare praktijken waarin ook de dimensie van regionale samenwerking is meegenomen.

6.4

De EU zet thans in de lidstaten een netwerk van beschermde gebieden op met het oog op het behoud van de biodiversiteit (Natura 2000). De knowhow die de lidstaten op dat gebied hebben verworven, moet ook worden doorgegeven aan de minder ontwikkelde en ontwikkelingslanden. Initiatieven die gericht zijn op de ontwikkeling van vaardigheden i.v.m. het beheer van beschermde gebieden en het behoud van de biodiversiteit moeten dan ook worden ondersteund. De Commissie en de lidstaten kunnen hier rechtstreeks toe bijdragen door ook waarnemers van de minder ontwikkelde en ontwikkelingslanden uit te nodigen om de werkzaamheden van de biogeografische seminars bij te wonen (met name de seminars die het Middellandse-Zeegebied betreffen).

6.5

De kustgebieden behoren tot de belangrijkste ontwikkelingsgebieden. Ieder regionaal integratieproces bestrijkt noodzakelijkerwijs ook kwesties die rechtstreeks of onrechtstreeks de kustgebieden beïnvloeden. Gelet op de complexiteit van zowel ecosystemen als economische activiteiten in die gebieden zal regionale integratie ook moeten worden gebruikt om duurzaam beheer van kustgebieden te bevorderen. In dit verband steunt het EESC de toepassing van door de Commissie ontwikkeld geïntegreerd beheer van kustgebieden.

6.6

Een bijzonder belangrijke kwestie is voorts ook het beheer van wilde fauna en de strenge controle op de handel in wilde dier- en plantensoorten. Het EESC pleit in dit verband voor een zo streng mogelijke toepassing van de CITES-overeenkomst en de verspreiding ervan in zo veel mogelijk landen.

6.7

Bijzondere vermelding verdienen ook de aanzienlijke problemen die verband houden met het toenemende gevaar van verwoestijning in vele landen van het Euromediterraan partnerschap. Dit is niet alleen te wijten aan het feit dat het milieu in deze gebieden verwaarloosd wordt maar ook aan de verstoring van regionale economieën door het staken van economische activiteiten ten gevolge van die verwoestijning. De landen van het Euromediterraan partnerschap moeten daarom worden ondersteund om regionale samenwerking op touw te zetten waarbij specifieke acties moeten worden ontplooid om het gevaar van verwoestijning weg te nemen.

7. Maatregelen en praktijken

7.1

De boven uiteengezette basisbeginselen m.b.t. het meenemen van duurzame ontwikkeling in het streven naar regionale integratie, vergen specifieke maatregelen en praktijken. Enerzijds moeten zij de minder ontwikkelde en ontwikkelingslanden helpen om het begrip „duurzame ontwikkeling” in regionale integratie op te nemen en anderzijds moeten zij het mogelijk maken de vooruitgang die op dat gebied in de minder ontwikkelde en ontwikkelingslanden en de landen van het Euromediterraan partnerschap wordt geboekt, te controleren. Participatieve planning en streven naar succesvolle toepassing van de beste vormen van governance zijn van cruciaal belang voor het ontwikkelingsproces van dergelijke maatregelen en praktijken.

7.2

De EU heeft via haar diensten voor externe hulp ontwikkelingsprogramma's voor minder ontwikkelde en ontwikkelingslanden opgezet en ten uitvoer gelegd (MEDA, ALA, CARDS, enz.). Duurzame ontwikkeling is inherent aan het opzet van deze programma's. De programma's komen qua doeltreffendheid tot dusver wel niet tegemoet aan de ambitieuze doelstellingen van de EU terzake. Zij zetten evenwel de idee van het opnemen van duurzame ontwikkeling in de initiatieven m.b.t. regionale integratie kracht bij.

7.3

In dit verband zij ook verwezen naar het model van Euromediterrane samenwerking. De strategie die voor deze samenwerking wordt gevolgd, is van prioritair belang voor de externe betrekkingen van de EU. Het belangrijkste instrument voor de tenuitvoerlegging van deze strategie is het programma MEDA. Wat het milieu en duurzame ontwikkeling betreft, is ook het SMAP-programma van centrale betekenis voor de tenuitvoerlegging van het beleid.

7.4

Het MEDA-programma is er tot dusver niet in geslaagd de verwachte resultaten op te leveren. Hoewel de begroting voor MEDA II als ruim voldoende wordt beschouwd, konden de doelstellingen die bij de lancering van het programma werden vastgesteld, nog niet worden verwezenlijkt. Het SMAP-programma gaf weliswaar de aanzet voor de tenuitvoerlegging van initiatieven m.b.t. duurzame ontwikkeling maar biedt niet de nodige continuïteit om te kunnen garanderen dat de acties ook zullen worden afgerond. Hoewel de tenuitvoerlegging van acties in het kader van de bovenvermelde programma's te wensen overlaat door het ontbreken van samenwerking tussen de landen waarvoor de programma's bedoeld zijn, moeten de EU en met de name de Commissie toch hun inspanningen opvoeren om de actoren die van de programma's profiteren, tot actievere deelname aan te zetten. Het EESC is van mening dat de Commissie moet nagaan of er geen soepeler financieringsregelingen kunnen worden gehanteerd, met een inbreng van zowel de overheid, die een nationale binding van de voor de programma's in aanmerking komende landen kan garanderen, als particuliere actoren die voor een overdracht van knowhow naar die landen kunnen zorgen.

7.5

Wat betreft het toezicht op de vooruitgang die in de minder ontwikkelde en ontwikkelingslanden en de landen van het Euromediterraan partnerschap wordt geboekt inzake inspanningen om duurzame ontwikkeling in de acties voor regionale integratie mee te nemen, moet worden gewezen op het bijzondere belang van de evaluatie van het effect op de duurzaamheid (Sustainability Impact Αssesment). Het EESC valt op dit punt de Raad bij die ervoor pleit dat er voor vrijhandelsovereenkomsten een studie wordt verricht om het effect op de duurzaamheid te evalueren. Dit standpunt werd ook bevestigd op de tussentijdse bijeenkomst van het Euromediterrane partnerschap in mei 2003 op Kreta.

7.6

De vorderingen van de landen waarin acties op het gebied van regionale integratie worden ontplooid, moeten ook worden geëvalueerd op basis van de indicatoren voor duurzame ontwikkeling die zijn goedgekeurd en recent door de EU-lidstaten worden toegepast. Hoewel deze indicatoren zich nog in een eerste ontwikkelings- en toepassingstadium bevinden, moeten zij als een modus vivendi worden beschouwd dat een kader voor de evaluatie van de vooruitgang biedt.

7.7

Bij de evaluatie van de vooruitgang van de landen waarin programma's voor regionale integratie zijn opgezet, zal bijzondere aandacht moeten worden geschonken aan mogelijke overlappingen van acties doordat sommige landen bij meer dan een overeenkomst inzake regionale integratie betrokken zijn. Verschillende ontwikkelings- en minder ontwikkelde landen nemen aan meerdere overeenkomsten deel. Dit kan leiden tot een geringere doeltreffendheid en verkwisting van middelen. De integratie van duurzame ontwikkeling in acties voor regionale integratie moet er vooral op gericht zijn eventuele ongunstige gevolgen daarvan te verzachten.

7.8

Wat de financiering van duurzame ontwikkeling in programma's voor regionale integratie betreft, onderschrijft het EESC de overeenkomst van Monterrey inzake ontwikkelingsfinanciering, waarbij is voorzien in een gestage verhoging van de financiële middelen die voor duurzame ontwikkeling worden uitgetrokken(5). In de verklaring is voorzien in een verhoging van mobiliteit en doeltreffend gebruik van de financiële middelen, teneinde de voorwaarden te creëren die nodig zijn om de internationaal overeengekomen ontwikkelingsdoelstellingen te kunnen verwezenlijken. Deze doelstellingen zijn opgenomen in de „Millenium Verklaring” (Millenium Declaration(6)) en zijn gericht op bestrijding van armoede, verbetering van de sociale voorwaarden, verhoging van de levensstandaard en milieubescherming, als eerste stap in het streven om van de 21 eeuw een eeuw van ontwikkeling voor iedereen te maken.

8. Slotopmerkingen

8.1

Zoals reeds in de inleiding werd vermeld, is duurzame ontwikkeling een overkoepelende en geen aanvullende dimensie van regionale integratie en moet dan ook als dusdanig worden beschouwd. Dit is geen gemakkelijk maar evenmin een onhanteerbaar onderwerp. Door voor zijn inspanningen doelstellingen in die zin vast te stellen, kan de EU aanzienlijke resultaten boeken. Via haar programma's voor ontwikkelingssamenwerking helpt de EU niet alleen de minder ontwikkelde en ontwikkelingslanden maar draagt zij ook een culturele, politieke en sociale boodschap uit. Deze boodschap kan samenvattend worden weergegeven met het begrip „duurzame ontwikkeling” en o.m. via regionale integratie in de praktijk worden gebracht.

8.2

In het kader van haar inspanningen moet de EU ernaar streven internationale samenwerkingsverbanden op te zetten. In dat verband moet bijzondere aandacht gaan naar de samenwerking met de Verenigde Naties.

8.3

De relaties tussen de VN en de EU zijn in de loop van de tijd ontwikkeld via een gevarieerd netwerk van samenwerkingsprojecten. Deze banden zijn sterk en bestrijken nagenoeg alle gebieden van externe betrekkingen. De verdere bevordering van de betrekkingen met de VN zijn een strategische prioriteit van de Europese Unie, de lidstaten en de Commissie.

8.4

Regionale integratie en duurzame ontwikkeling vormen in deze context een ideaal actiegebied om die banden aan te halen. Gelet op de strategische oriëntatie en de ervaring van de VN op het gebied van duurzame ontwikkeling, alsmede op de knowhow van de EU inzake aangelegenheden van regionale integratie, steunt het EESC de samenwerking van de twee instanties door middel van acties op het gebied van regionale en duurzame ontwikkeling die moeten worden gefinancierd via gemeenschappelijke regelingen van de twee instellingen.

8.5

De EU heeft reeds eerder verklaard tot dergelijke samenwerking bereid te zijn, nl. in de Verklaring van de Raad en de Commissie van november 2000 over het ontwikkelingsbeleid van de Europese Gemeenschap, alsmede in de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de „Ontwikkeling van een daadwerkelijk partnerschap met de Verenigde Naties op het gebied van ontwikkeling en humanitaire zaken” (COM(2001) 231 def. van 2 mei 2001).

8.6

Wat de problematiek van de regionale integratie betreft, moet er in de samenwerkingsprogramma's van de EU en met name de programma's voor regionale integratie met ontwikkelings- en minder ontwikkelde landen, bijzondere aandacht worden geschonken aan de verschillende aspecten van duurzaamheid op economisch, sociaal en milieugebied. Het EESC, de meest aangewezen EU-instelling om deze thema's in de dialoog met de civiele samenleving aan de orde te stellen, kan in dit verband in aanzienlijke mate bijdragen tot het succes van dit initiatief.

Brussel, 2 juni 2004

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

R. BRIESCH


EESC-advies over „Een duurzaam Europa voor een betere wereld”, PB C 48 van 21 februari 2002.

EESC-advies over „Een strategie voor duurzame ontwikkeling”, PB C 94 van 18 april 2002.

EESC-advies over „De Lissabon-strategie en duurzame ontwikkeling”, PB C 95 van 23 april 2003.