Resolutie van het Europees Parlement over de arctische landbouw (2003/2051(INI))
Resolutie van het Europees Parlement over de arctische landbouw (2003/2051(INI))
16.4.2004 || || Publicatieblad van de Europese Unie || C NaN/NaN
- || gezien de doelstelling die is geformuleerd in paragraaf 40 van de conclusies van de Europese Raad in Luxemburg van 12 december 1997: "De Europese landbouw moet een multifunctionele, duurzame en concurrerende economische sector zijn die overal op het Europese grondgebied aanwezig is, ook in de gebieden met specifieke problemen",
- || gezien de conclusies van de Europese Raad in Berlijn van 24 en 25 maart 1999 ( paragraaf 20), volgens welke de landbouw multifunctioneel, duurzaam en concurrerend moet zijn, over geheel Europa, regio's met specifieke problemen inbegrepen, gespreid moet zijn en in staat moet zijn het landschap en de natuur in stand te houden en een wezenlijke bijdrage tot de levensvatbaarheid van het platteland te leveren,
- || gezien de conclusies van de Europese Raad in Brussel van 24 en 25 oktober 2002 (paragraaf 12), volgens welke de behoeften van producenten die gevestigd zijn in de minder ontwikkelde regio's van de huidige Europese Unie gevrijwaard moeten blijven en de multifunctionele landbouw in alle gebieden van Europa in stand moet worden gehouden, overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Luxemburg van 1997 en de Europese Raad van Berlijn van 1999,
- || onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 maart 1999 over de landbouw in arctische gebieden (1),
- || onder verwijzing naar zijn standpunt van 5 juni 2003 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van steunregelingen voor producenten van bepaalde gewassen (2),
- || onder verwijzing naar zijn standpunt van 5 juni 2003 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1257/1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2826/2000 (3),
- || onder verwijzing naar zijn standpunten van 5 juni 2003 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1255/1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (4) en over het voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten (5),
- || gelet op artikel 163 van zijn Reglement,
- || gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A5-0463/2003),
A. || overwegende dat het koude klimaat een blijvend concurrentienadeel vormt in de subarctische landbouwgebieden van de EU, waar de effectieve temperatuursom gedurende het groeiseizoen tussen de 400 en 1300 °C ligt en overwegende dat tot deze gebieden Finland, het ten noorden van Stockholm gelegen deel van Zweden, bepaalde gebieden in Schotland en de Alpen, alsmede het noordelijke kustgebied van Estland behoren,
B. || overwegende dat het tengevolge van het koude klimaat korte groei- en weideseizoen extra kosten met zich meebrengt voor de akkerbouw en veehouderij,
C. || overwegende dat de opbrengst met circa 400 kg. per hectare daalt voor elke 100 °C dat de temperatuursom lager is,
D. || overwegende dat de keuze van mogelijk te verbouwen gewassen in de noordelijke gebieden van de EU klein is en dat de kosten voor de verwerking van de gewassen hoger zijn,
E. || overwegende dat de vervoers- en verwerkingskosten hoger zijn vanwege de lange afstanden en de dunbevolktheid,
F. || overwegende dat de rechtstreekse steun in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid ten behoeve van landbouwers in de noordelijke gebieden van de EU lager is, hoewel de behoeften groter zijn, en dat de opbrengst van de geteelde gewassen aanzienlijk kleiner is en de marktprijs per kilo lager is,
G. || overwegende dat de uitbreiding van de EU 10 nieuwe lidstaten oplevert, die verschillende behoeften op landbouwgebied hebben, en dat de problemen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid worden versterkt door de uiteenlopende omstandigheden op sociaal, milieu- en economisch gebied in de verschillende landbouwgebieden,
H. || overwegende dat de problemen op het platteland in de noordelijke gebieden worden verergerd door ontvolking en het verdwijnen van dienstverlening, en overwegende dat de landbouw nog altijd een belangrijke rol speelt bij het tegengaan van ontvolking in perifere landbouwgebieden en dat verloren arbeidsplaatsen in de landbouw niet gemakkelijk te vervangen zijn,
I. || overwegende dat bij de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid meer belang wordt toegekend aan maatregelen voor de plattelandsontwikkeling en dat bij dergelijke maatregelen in het vervolg meer nadruk moet worden gelegd op het in stand houden van de voorwaarden voor het uitoefenen van de landbouw en het bewoonbaar en levensvatbaar houden van het platteland, met name in de noordelijke subarctische gebieden,
J. || overwegende dat in de noordelijke gebieden in Fins en Zweeds Lapland naast rendiervlees geen voor deze gebieden specifieke producten worden geproduceerd en dat een uitbreiding van de rendierhouderij onmogelijk is, aangezien de hoeveelheid rendieren de capaciteit van de beweiding in de winter niet te boven mag gaan,
K. || overwegende dat de rendierhouderij een belangrijke bron van inkomsten vormt voor de Lappen, het enige oervolk in Noord-Europa,
L. || overwegende dat veilige levensmiddelen van hoge kwaliteit het uitgangspunt zijn van een consumentgerichte levensmiddelensector,
M. || overwegende dat het opleidings- en het kennisniveau onder de landbouwers in de noordelijke landbouwgebieden hoog zijn,
N. || overwegende dat de milieubescherming op een hoog niveau staat en de bodem en het water schoon zijn,
O. || overwegende dat ook in Noord-Europa het gezinsbedrijf een gangbare bedrijfsvorm is, hetgeen het welzijn en de gezondheid van de landbouwhuisdieren ten goede komt en ervoor zorgt dat bij de productie van akkerbouwgewassen bijna geen resten van bestrijdingsmiddelen achterblijven,
P. || overwegende dat de Europese Unie streeft naar de bevordering van het gebruik van duurzame energiebronnen en een duurzaam gebruik van niet vernieuwbare natuurlijke hulpbronnen,
Q. || overwegende dat een levensvatbare landbouw bijdraagt aan het behoud van het natuurlijke en culturele landschap,
R. || overwegende dat vanaf 2000 in het gemeenschappelijk landbouwbeleid steun voor kuilgras en een droogpremie zijn opgenomen, hoewel die maatregelen ontoereikend zijn om de door het blijvend ongunstige klimaat veroorzaakte problemen te compenseren,
S. || overwegende dat de Europese Unie steun toekent aan probleemgebieden (LFA's), maar eraan herinnerend dat de EU slechts een deel daarvan financiert; overwegende dat bij de verlening van steun aan probleemgebieden meer belang moet worden toegekend aan de instandhouding van de landbouw, alsmede aan het bewoond houden van het platteland, nu het gemeenschappelijk landbouwbeleid overstapt op een stelsel van steun dat losgekoppeld is van de productie,
T. || overwegende dat de Gemeenschap in het gemeenschappelijk landbouwbeleid onvoldoende aandacht heeft besteed aan de problemen in de noordelijke landbouwgebieden, en dat bepaalde landen hun toevlucht hebben moeten nemen tot aanvullende instrumenten, gefinancierd met overheidsmiddelen,
U. || overwegende dat een duurzame bosbouw een factor van groot belang vormt voor de subarctische landbouwgebieden vanwege de banen die deze sector oplevert,
1. || acht het van groot belang te streven naar het verwezenlijken van de doelstellingen die zijn opgenomen in de conclusies van de Europese Raden van Luxemburg in december 1997, Berlijn in maart 1999 en oktober 2002 in Brussel, volgens welke de landbouw multifunctioneel, duurzaam en concurrerend moet zijn en over geheel Europa gespreid moet zijn, regio's met specifieke problemen inbegrepen; is van mening dat met deze landbouw bovendien het landschap en de natuur kunnen worden behouden, de levensvatbaarheid van het platteland sterk kan worden gestimuleerd en de kwetsbare sociale structuur van deze gebieden kan worden behouden;
2. || is van mening dat in de regelgeving op het gebied van de internationale handel in landbouwproducten duidelijker moet worden erkend dat de productieomstandigheden in de wereld uiteenlopen en dat de landbouw niet puur en alleen tot taak heeft voedsel te produceren;
3. || verzoekt de IGC om in het constitutioneel verdrag een clausule op te nemen om de blijvende bijzondere positie van de noordelijke dunbevolkte gebieden te erkennen en de ontwikkeling van deze gebieden mogelijk te maken;
4. || herinnert eraan dat de herziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid een langetermijnproject is, waarbij in rechtvaardige mate rekening aandacht moet worden besteed aan het waarborgen van de productie van levensmiddelen in de subarctische gebieden; is van mening dat de productie van levensmiddelen in deze gebieden niet mogelijk is indien de landbouw niet duurzaam is;
5. || stelt als eis dat de Commissie voor elk voorstel op landbouwgebied van enige betekenis een effectbeoordeling voor het betreffende gebied moet uitvoeren, waarmee wordt onderzocht wat de gevolgen van het voorstel zijn, onder meer voor de subarctische landbouw;
6. || is van mening dat met de rechtstreekse steun van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, verleend op basis van het besluit van 1992 tot herziening van het landbouw- en plattelandsontwikkelingsbeleid, geen rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden van de subarctische landbouwgebieden, hoewel de toetreding van Oostenrijk, Zweden en Finland in 1995 hiertoe wel aanleiding gaf;
7. || acht het van belang dat zolang bij de rechtstreekse steun geen aandacht wordt besteed aan de noordelijke subarctische gebieden er bij de maatregelen voor plattelandsontwikkeling extra nadruk wordt gelegd op de moeilijke natuurlijke omstandigheden in de noordelijke gebieden; is van mening dat maatregelen afgestemd moeten kunnen worden op de omstandigheden in noordelijke gebieden;
8. || acht het van belang dat in de toekomst bij de herziening van het plattelandsbeleid criteria worden gehanteerd die zijn afgestemd op de noordelijke landbouwgebieden en die het mogelijk maken met behulp van communautaire steun een renderende landbouw en een voldoende inkomensniveau te waarborgen;
9. || acht het van belang dat diensten van algemeen belang ook worden aangeboden in de dunbevolkte noordelijke landbouwgebieden;
10. || verzoekt de Commissie duidelijke definities en criteria vast te stellen op basis van klimaat, lengte van het groeiseizoen, geringe bevolkingsdichtheid en perifere ligging, met behulp waarvan de blijvend zware omstandigheden meegewogen worden bij het vaststellen van steunmechanismen;
11. || acht het van belang dat in de subarctische landbouw de productie van levensmiddelen voor de lokale markt mogelijk moet zijn, onder meer met het oog op het milieu en het dierenwelzijn;
12. || is van mening dat de ondernemersgeest en de arbeidsmotivatie in de landbouw gegarandeerd moeten worden door een afdoende mate van productiegebondenheid te handhaven;
13. || verzoekt de Commissie de wenselijkheid van bescherming van de rendierhouderij tegen import te bestuderen en benadrukt dat met communautaire steun de rendierhouderij verder ontwikkeld kan worden, rekening houdend met de wensen van de plaatselijke klanten;
14. || acht het van belang het onderzoek met betrekking tot de subarctische landbouw te bevorderen en verzoekt om voor dergelijke onderzoeksprojecten financiering te reserveren binnen de kaderprogramma's van het EU;
15. || acht het van belang om in internationaal verband een duurzaam beleid op het gebied van roofdieren te formuleren, om de uitoefening van traditionele beroepen, alsmede de veiligheid van de mens te waarborgen;
16. || acht het van belang dat op landbouwbedrijven economische activiteiten worden ontwikkeld buiten de traditionele land- en bosbouw, aangezien dergelijke activiteiten zorgen voor meer inkomen, waarbij echter een duurzame landbouw onontbeerlijk blijft om in het levensonderhoud te kunnen voorzien;
17. || verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
(1) PB C 175 van 21.6.1999, blz. 27.
(2) P5_ TA(2003)0256.
(3) P5_ TA(2003)0257.
(4) P5_ TA(2003)0262.
(5) P5_ TA(2003)0261.