Resolutie van het Europees Parlement over de risico's van schending in de EU en met name in Italië van de vrijheid van meningsuiting en informatie (artikel 11, lid 2 van het Handvest van de grondrechten) (2003/2237(INI))
Resolutie van het Europees Parlement over de risico's van schending in de EU en met name in Italië van de vrijheid van meningsuiting en informatie (artikel 11, lid 2 van het Handvest van de grondrechten) (2003/2237(INI))
30.4.2004 || || Publicatieblad van de Europese Unie || C NaN/NaN
- || onder verwijzing naar de ontwerpresolutie ingediend door: Sylviana H. Ainardi en 37 andere indieners over het gevaar van een ernstige schending van de grondrechten vrijheid van meningsuiting en vrijheid van informatie in Italië (B5-0363/2003),
- || gelet op artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en artikel 11 van het Handverst van de grondrechten van de Europese Unie,
- || gelet op de artikelen 6 en 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de artikelen 22, 43, 49, 83, 87, 95 en 151 van het EG-Verdrag,
- || onder verwijzing naar zijn resoluties van 20 november 2002 over mediaconcentratie (1), van 13 november 2001 over de mededeling van de Commissie over diensten van algemeen belang (2), van 4 oktober 2001 over het derde verslag van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité over de toepassing van Richtlijn 89/552/EEG (3) en van 4 september 2003 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie (4),
- || gezien de besluiten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (5) en het Europees Hof voor de rechten van de mens (6),
- || gezien de aanbevelingen en resoluties terzake van de Raad van Europa (7),
- || gezien de mededeling van de Commissie over de toekomst van het Europese audiovisuele regelgevingsbeleid (COM(2003) 784), het Groenboek over diensten van algemeen belang (COM(2003) 270), het verslag over de tenuitvoerlegging van het pakket Europese elektronische-communicatieregelgeving (COM(2003 715) en het Vierde verslag over de toepassing van Richtlijn 89/552/EEG "Televisie zonder grenzen"(COM(2002) 778),
- || gezien het Protocol betreffende het publiekeomroepstelsel in de lidstaten en de Mededeling van de Commissie van 15 november 2001 betreffende de toepassing van de regels inzake staatssteun op openbare omroepen (8),
- || gezien het rapport van het EU-Netwerk van onafhankelijke deskundigen inzake de grondrechten (2003), de jaarverslagen van de Verslaggevers zonder grenzen en hun studie "Belangenconflict in de media: anomale situatie in Italië" (2003), de rapporten van de Europese Journalistenbond over "Het eigendom van de Europese media" (2003) en "Crisis in de sector communicatiemiddelen in Italië: Hoe inadequaat beleid en gebrekkige wetgeving het journalisme onder druk hebben gezet" (2003), alsmede de gegevens over de concentratie op de Italiaanse televisie- en reclamemarkt, die onder overigens gepubliceerd zijn door de instantie voor het toezicht op de media,
- || gezien het voorbereidende expertiserapport van het Europees Instituut voor de Media over "de informatie van de burgers in de EU: de plichten van de media en de instellingen ten aanzien van het recht van de burgers op volledige en objectieve informatie",
- || gezien de openbare studiedag op 19 februari 2004 over bedreigingen voor het pluralisme - de noodzaak van maatregelen op Europees niveau,
- || gezien verzoekschrift nr. 356/2003, ingediend door Federico Orlando en 3 andere ondertekenaars (Italiaanse nationaliteit), namens de vereniging "Articolo 21 liberi di" over de toepassing van artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie ter bescherming van de vrijheid van informatie in Italië;
- || gelet op de artikelen 48 en 163 van zijn Reglement,
- || gezien het verslag van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken en de adviezen van de Commissie juridische zaken en interne markt, de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport en de Commissie constitutionele zaken (A5-0230/2004),
A. || overwegende dat vrije en pluralistische media een essentiële vereiste zijn voor de volledige eerbiediging van het recht op vrijheid van meningsuiting en van informatie, en overwegende dat de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens de verplichting van de staten bekrachtigt om het pluralisme in de media te beschermen en, indien nodig, maatregelen hiertoe te treffen,
B. || overwegende dat het bij "politiek" pluralisme gaat om de noodzaak dat in het belang van de democratie een scala van politieke meningen en standpunten in de media tot uitdrukking worden gebracht. De democratie zou gevaar lopen, indien één stem met de macht om één standpunt te divulgeren, te dominant zou worden en dat het bij "cultureel" pluralisme gaat om de noodzaak dat een verscheidenheid aan culturen, waarin de diversiteit van de samenleving tot uiting komt, expressie vindt in de media. De culturele diversiteit en de sociale samenhang lopen gevaar, tenzij de culturen en waarden van alle groeperingen in de samenleving (b.v. zij die een taal, ras of geloof delen) in de media tot uiting komen (9),
C. || overwegende dat politiek en cultureel pluralisme van de communicatiemiddelen veronderstelt dat een brede waaier van meningen, theorieën en politieke standpunten ook in de wereld van de cultuur, de schone kunsten, de universiteit en de school uitgedrukt kunnen worden,
D. || overwegende dat vrije en pluralistische media het beginsel van de democratie waarop de Unie is gegrondvest (artikel 6 van het EU-Verdrag), schragen en van essentieel belang zijn in de Europese Unie waar burgers tijdens Europese en gemeenteraadsverkiezingen in een lidstaat waarvan zij geen onderdaan zijn, passief en actief stemrecht hebben,
E. || overwegende dat de Europese Gemeenschap overeenkomstig artikel 151, lid 4 van het EG-Verdrag bij haar optreden met de eerbiediging en bevordering van de verscheidenheid van haar culturen rekening moet houden,
F. || overwegende dat de bescherming van de mensenrechten krachtens de artikelen 6 en 7 van het EU-Verdrag een prioritaire doelstelling van de Europese Unie is geworden door de goedkeuring van het Handvest van de grondrechten, de goedkeuring van de criteria van Kopenhagen voor de toetredingslanden, de versterking van de bepalingen inzake het Europees burgerschap, de ontwikkeling van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, de bevordering van de transparantie en privacy, en het voorkomen van discriminatie, en dat de opneming van het Handvest van de grondrechten in de grondwet van de Europese Unie in artikel II-11, lid 2 van de ontwerpgrondwet van de Europese Conventie is vastgelegd,
G. || overwegende dat de Europese Conventie in artikel I-2 van haar ontwerpgrondwet het pluralisme als basiswaarde van de Europese Unie heeft aangemerkt en in artikel I-3, lid 3 van de ontwerpgrondwet de instandhouding van de culturele verscheidenheid als doelstelling van de Europese Unie heeft verankerd,
1. || is van mening dat, indien de lidstaten nalaten passende maatregelen te treffen omdat zij hiertoe niet in staat of bereid zijn, de Europese Unie de politieke, morele en wettelijke plicht heeft om erop toe te zien, voor zover dat onder haar bevoegdheden valt, dat het recht van burgers van de EU op vrije en pluralistische media wordt geëerbiedigd, vooral omdat individuen bij het ontbreken van pluralisme in de media geen beroep op de communautaire rechtbanken kunnen doen;
2. || betreurt dat de situatie in de EU met betrekking tot de regelgeving inzake de media thans een versnippering te zien geeft en beklemtoont dat de Europese Unie van haar bevoegdheden gebruik moet maken (in het kader van het beleid inzake de audiovisuele media, het mededingingsbeleid, het telecommunicatiebeleid, overheidssteun, verplichtingen inzake de openbare dienstverlening, rechten van de burgers) om de minimumvoorwaarden af te bakenen waaraan de lidstaten met het oog op een afdoende niveau van pluralisme moeten voldoen;
3. || merkt op dat de sectoren audiovisuele middelen en media sleutelgebieden voor de economische groei en de verwezenlijking van de agenda van Lissabon zijn, maar dat ten gevolge van de concentratie van het eigendom - vaak met een grensoverschrijdend karakter - en de beperkingen inzake de markttoegang het potentieel van het Europese bedrijfsleven wordt beknot en dat derhalve de bescherming van het pluralisme in de media van essentieel belang is voor de harmonieuze ontwikkeling van de sectoren audiovisuele middelen en media, hoewel kleinere en specifieke markten misschien niet de economische basis hebben voor meer dan één marktdeelnemer;
4. || benadrukt nogmaals de geldigheid van de principes waarop Richtlijn 89/552/EEG (10) is gebaseerd: vrij verkeer van Europese tv-uitzendingen, vrije toegang tot belangrijke gebeurtenissen, bevordering van onafhankelijke Europese en recent geproduceerde werkstukken, bescherming van minderjarigen en de openbare orde, bescherming van de consument door duidelijke transparante identificatie bij reclame alsook het recht op antwoord, waarbij het gaat om de fundamentele pijlers ter waarborging van de vrijheid van meningsuiting en informatie;
5. || benadrukt dat de sector radio- en televisieomroep gecompliceerd is en zich voortdurend ontwikkelt en dat de organisatie van de omroepdiensten in alle lidstaten verschillend is al naargelang de culturele tradities en de geografische omstandigheden;
6. || onderstreept dat het mediaconcept thans opnieuw wordt gedefinieerd ten gevolge van convergentie, interoperabiliteit en globalisering, maar dat de technologische convergentie en de toename van het aanbod dankzij internet, digitale, satelliet-, kabel- en andere middelen niet mogen leiden tot een "convergentie" van de inhoud; de keuze van de consument en het pluralisme van de inhoud zijn essentieel, meer nog dan het pluralisme van eigendom of aanbod;
7. || constateert dat de digitale media niet automatisch zal leiden tot meer keuzemogelijkheden, omdat dezelfde mediabedrijven die reeds de nationale en mondiale mediamarkten beheersen ook de voornaamste inhoudportalen op Internet in handen hebben, en aangezien de bevordering van het vermogen om zich van digitale en technische middelen te bedienen van strategisch belang is voor de ontwikkeling van een duurzaam pluralisme in de media, en is bezorgd over het afschaffen van de analoge frequenties in sommige delen van de Unie;
8. || wijst er andermaal op dat in de Europese wetgeving inzake de audiovisuele sector de doorgifte van gelijke of gelijksoortige inhoud middels uiteenlopende transmissiewijzen niet genoeg in aanmerking wordt genomen en dat derhalve de diensten van de informatiemaatschappij met uitzondering van televisie en radio onafhankelijk van hun inhoud onder de voorschriften van de Richtlijn 2000/31/EG (11) inzake elektronische handel vallen;
9. || dringt derhalve andermaal aan op een fundamentele verdere uitbouw van het huidige rechtskader tot een kaderpakket voor de audiovisuele inhoud waarbij de reguleringsintensiteit moet worden afgestemd op het belang van de inhoud voor de meningsvorming, en het karakter van een richtlijn met minimumvoorschriften wordt gehandhaafd;
10. || merkt op dat de plaatselijke en regionale media een rol vervullen bij de bevordering van de verscheidenheid aan informatiebronnen en de bescherming van de diversiteit van talen en culturen en dat de openbare omroep een specifieke taak heeft op dit gebied, aangezien de commerciële media deze rol om economische redenen (te kleine markten) niet kunnen spelen;
11. || betreurt dat de bescherming van het pluralisme niet langer tot de prioriteiten van de strategische mededelingen van de Commissie over de audiovisuele sector behoort en zelfs niet langer aan bod komt bij de herziening van de richtlijn inzake "Televisie zonder grenzen";
12. || erkent dat de veelheid aan door de lidstaten ontwikkelde modellen voor het reguleren van de mediamarkten een afspiegeling vormt van de uiteenlopende politieke, culturele en sociale behoeften, maar is niettemin bezorgd dat de sterk uiteenlopende benaderingen een belemmering kunnen vormen voor het vrije aanbod van audiovisuele en mediadiensten in de EU;
13. || betreurt dat het Contactcomité dat uit hoofde van de richtlijn "Televisie zonder grenzen" in het leven is geroepen, vooral bestaat uit vertegenwoordigers van de nationale ministeries en niet uit leden van de onafhankelijke regelgevende instanties voor de media;
14. || is verheugd over de oprichting in een aantal lidstaten van een instantie voor de eigendom van de media die tot taak heeft toezicht te houden op de eigendom van de media en bevoegd is om op eigen initiatief onderzoeken in te stellen; wijst erop dat deze instanties ook zouden moeten toezien op de feitelijke naleving van de wetten, de gelijkheid van toegang tot de media voor alle sociale, culturele en politieke subjecten, en de objectiviteit en juistheid van de geleverde informatie;
15. || merkt op dat de diversiteit van de eigendom van de media en de mededinging tussen de exploitanten niet volstaan om voor een pluralistische inhoud te zorgen, en dat het toenemend gebruik van persagentschappen leidt tot dezelfde koppen in het nieuws en dezelfde inhoud;
16. || is van mening dat het pluralisme in de EU wordt bedreigd doordat politieke organen of personen en bepaalde commerciële organisaties, zoals reclamebureaus, de media controleren, en dat de nationale, regionale en plaatselijke overheidsinstanties bij wijze van algemeen beginsel geen misbruik van hun positie mogen maken door de media te beïnvloeden en dat bovendien nog striktere waarborgen moeten worden ingebouwd, wanneer een lid van een regering bepaalde belangen in de media heeft;
17. || wijst er andermaal op dat in het Groenboek mogelijke voorschriften zijn behandeld om dergelijke belangenconflicten te vermijden, met inbegrip van regels om personen uit te sluiten die geen mediaexploitanten mogen worden, en regels voor de overdracht van belangen of verandering van degene die een mediaconcern controleert;
18. || is van mening dat ten aanzien van het publiek het pluriformiteitsbeginsel gestalte kan en moet krijgen binnen elke afzonderlijke zendgemachtigde, wanneer men zich houdt aan onafhankelijkheid en professionaliteit van medewerkers en van de zogeheten opinieleiders; wijst er daarom nogmaals op dat het van belang is dat de uitgeversstatuten een preventieve werking hebben met betrekking tot de inmenging van eigenaren of aandeelhouders dan wel van externe organen zoals regeringen in de inhoud van de informatie;
19. || is verheugd over de komende studie van de Commissie over de weerslag van controlemaatregelen op de markten voor televisiereclame, maar blijft bezorgd over het verband tussen reclame en pluralisme in de media, aangezien grote mediaconcerns in het voordeel zijn omdat zij meer reclametijd krijgen;
20. || onderstreept met klem dat de culturele en audiovisuele dienstverlening geen dienstverlening in de gebruikelijke zin is en derhalve niet het voorwerp van desbetreffende onderhandelingen over de liberalisering in het kader van internationale handelsakkoorden mag zijn, bijvoorbeeld in het kader van de GATS;
21. || is verheugd over het voorstel van de Europese Conventie in artikel III-217 van haar ontwerpgrondwet ten aanzien van de besluitvorming bij de onderhandelingen over en het sluiten van akkoorden betreffende de handel in culturele en audiovisuele diensten;
22. || stelt vast dat zich in de afgelopen twintig jaar ingrijpende veranderingen hebben voltrokken in de omstandigheden waarin de publieke omroepen opereren ten gevolge van de concurrentie van de internationale en commerciële media en de technologische veranderingen;
23. || wijst erop dat het voor de bevordering van de culturele diversiteit in het digitale tijdperk belangrijk is dat de inhoud van de openbare omroepen het publiek bereikt via zoveel mogelijk distributienetwerken en -systemen; is van mening dat het daarom voor openbare omroepen van essentieel belang is om nieuwe mediadiensten te ontwikkelen; wijst er eveneens op dat het Protocol van Amsterdam de lidstaten de bevoegdheid geeft de taak van de openbare omroepen vast te stellen en dat in de bovengenoemde mededeling van de Commissie van 15 november 2001 het volgende staat: "Evenzo kan de openbare opdracht ook bepaalde diensten omvatten die geen ,programma's' zijn in de traditionele zin (bijv. on-line-informatiediensten), voorzover daarmee - mede rekening gehouden met de ontwikkeling en diversificatie van activiteiten in het digitale tijdperk - wordt voldaan aan diezelfde democratische, sociale en culturele behoeften van de maatschappij";
24. || wijst er daarom met nadruk op dat het concept van de openbare omroep aan het evolueren is in de convergerende informatiemaatschappij en dat de ontwikkeling van nieuwe mediadiensten naast de traditionele radio- en televisieomroep steeds belangrijker wordt om de opdracht van pluralistische inhoud te kunnen vervullen;
25. || beklemtoont dat het pluralisme in de media belangrijk is voor de bevordering van de culturele, sociale en politieke diversiteit, en merkt met name op dat de publieke omroepen de plicht hebben de burgers een dienst van hoge kwaliteit te verlenen en daarbij de toegang te waarborgen tot gevarieerde, correcte, objectieve, neutrale en betrouwbare informatie, cultuur en inhoud, om te zorgen voor geloofwaardigheid, pluralisme, identiteit, participatie en culturele innovatie, zoals overigens wordt erkend in het Protocol betreffende het publieke omroepstelsel dat aan het Verdrag van Amsterdam is gehecht;
26. || wijst er met nadruk op dat het noodzakelijk is ervoor te zorgen dat de publieke omroepen in alle lidstaten van de EU volledig onafhankelijk en vrij van inmenging zijn, zodat de overheidsmiddelen niet worden gebruikt om de zittende regering aan de macht te houden of kritiek op deze regering in te perken, en dat het zaak is ervoor te zorgen dat bij inmenging van de nationale regering een beroep kan worden gedaan op de rechtbanken of een onafhankelijke arbiter;
27. || merkt op dat, hoewel zowel in de mededeling van de Commissie als in het Altmark-arrest criteria te vinden zijn voor de verenigbaarheid van overheidssteun aan publieke omroepen, lidstaten op grond daarvan niet gehouden zijn om passende middelen aan de publieke omroepen te garanderen; is in dit verband van mening dat de verplichte betaling van kijk- en luistergeld voor de publieke omroep door de burgers alleen zin heeft als die omroepen daarmee hun specifieke rol vervullen, nl. dat het publiek gevarieerde, correcte, objectieve, volledige, en hoogwaardige informatie over sociale, politieke, culturele en institutionele onderwerpen wordt geboden; stelt met bezorgdheid vast dat de kwaliteit en de inhoud juist de neiging hebben achteruit te gaan en dat dus het gevaar bestaat dat de betaling van kijk- en luistergeld aan de overheid alleen maar neerkomt op marktverstoring, daar de publieke omroep zo een concurrentievoordeel krijgt boven de commerciële zenders, terwijl de inhoud en kwaliteit van de informatie in grote lijnen gelijk is;
28. || merkt op dat de Commissie een onderzoek naar de Nederlandse overheidssteun voor de Nederlandse publieke omroepen heeft ingesteld om na te gaan of de Nederlandse staat aan de publieke omroepen meer middelen heeft toegekend dan voor de financiering van openbare dienstverlening nodig was en of de ontvangers van de overheidssteun deze overtollige middelen hebben gebruikt om hun niet tot de openbare dienstverlening behorende commerciële activiteiten te subsidiëren, en merkt op dat reeds eerder onderzoek is verricht naar financiële steun aan de publieke omroepen in Italië, Spanje en Denemarken;
29. || is verheugd over het feit dat kabelexploitanten in een aantal lidstaten verplicht zijn publieke zenders aan te bieden en digitale zendcapaciteit voor publieke omroepen te reserveren;
30. || is ingenomen met het feit dat de commerciële media een bijdrage leveren aan innovatie, economische groei en pluralisme, maar merkt op dat de toenemende mediaconcentratie, met inbegrip van multimediamultinationals en grensoverschrijdend eigendom een bedreiging vormen voor het pluralisme in de media;
31. || merkt op dat, hoewel de Commissie de belangrijkste fusies krachtens de concentratieverordening van de EU onder de loep neemt, zij niet speciaal kijkt naar de gevolgen van de fusie voor het pluralisme, en dat goedgekeurde fusies door de lidstaten nog kunnen worden doorgelicht en tegengehouden uit overwegingen van pluralisme;
32. || is van mening dat zelfs middelgrote mediaconcentraties een aanzienlijke weerslag op het pluralisme kunnen hebben en dat mediaconcentraties systematisch moeten worden onderzocht op de gevolgen voor het pluralisme, hetzij door een mededingingsautoriteit hetzij door een afzonderlijke autoriteit, zoals door de OESO wordt voorgesteld, zonder dat de vrijheid van redacties en uitgevers in gevaar komt door overheidsingrijpen of regelgeving;
33. || merkt op dat de methoden voor het vaststellen van de mate van horizontale concentratie in de media (kijkcijfers, aandeel van de vergunninghouder, inkomstenaandeel/frequentiebeperking en vermogensaandeel/omroepen) en de mate van verticale integratie en "diagonale of kruis"-concentratie in de media uiteenlopen;
34. || is bezorgd over het feit dat in een aantal lidstaten exploitanten middels merkgebonden systemen de toegang tot hun aanbiedingen en de kijkers reeds volledig controleren (ontstaan van zogenaamde "bottlenecks") en dat zij andere exploitanten, respectievelijk gebruikers hiervan uitsluiten (de zogenaamde "gate keeper position");
35. || onderstreept dat bij de waarborging van een vrije informatiestroom en de keuzevrijheid van de gebruikers de openbare, interoperabele toepassingsprogrammaverbindingen (API's) een sleutelrol vervullen en wijst op de in artikel 18 van de Richtlijn 2002/21/EG (12) van het telecommunicatiepakket opgenomen eis inzake de allesomvattende interoperabiliteit van digitale televisie;
36. || betreurt dat de Commissie de voorstellen en eisen van het Parlement inzake een tijdige definitie en ondersteuning van de gevraagde interoperabiliteit niet is opgevolgd;
37. || verzoekt de Commissie om, ter voorkoming van het opleggen van een norm voor digitale televisie, de lidstaten mede te delen welke maatregelen ter bevordering van de overstap naar een open interoperabele norm volgens de steunregels zijn toegestaan en de criteria af te bakenen aan de hand waarvan zij de waarborging van de interoperabiliteit en de keuzevrijheid van de gebruikers zal evalueren voordat zij overeenkomstig artikel 18, lid 3 van de Richtlijn 2002/21/EG voor 25 juli 2004 haar verslag over de waarborging van de interoperabiliteit en de keuzevrijheid van de gebruikers in de lidstaten voorlegt;
38. || is bezorgd over de toenemende invloed van elektronische programmagidsen (EPG's), de bundeling van programma's en internetzoekmachines op de meningsvorming en de op dit gebied waar te nemen grensoverschrijdende verticale en horizontale concentratiebewegingen;
39. || onderstreept dat pluralisme in de media niet alleen betrekking heeft op de eigendom, maar ook op de inhoud en het recht van de burger om objectieve en volledige informatie te ontvangen, in het bijzonder dankzij gelijke en niet-discriminerende toegang van de verschillende sociale, culturele en politieke groepen tot de media;
40. || onderstreept het belang van de motieven van het initiatief van het Europees Parlement naar aanleiding van de risico's van schending in de Europese Unie en met name in Italië van de vrijheid van meningsuiting en van informatie, aangezien hierin de toenemende ongerustheid bij de Europese publieke opinie over de mediaconcentratie en de belangenconflicten tot uiting komt;
41. || is verheugd over de eerste expertise die het Europees Instituut voor de Media heeft verricht in het kader van een grotere studie over "de informatie van de burgers in de EU: de plichten van de media en de instellingen ten aanzien van het recht van de burgers op volledige en objectieve informatie", waarin een aantal landen waaronder grotere lidstaten, kleinere lidstaten en voorbeelden uit Scandinavië, Zuid- en Oost-Europa worden behandeld om een overzicht van de diverse systemen te geven waarin de uiteenlopende tradities van mediagebruik naar voren komen, en verheugd zich op de definitieve studie, die in juni klaar moet zijn, definitieve vergelijkende conclusies zal omvatten op basis van de situatie in de 25 huidige en toekomstige lidstaten van de EU, alsmede volledige aanbevelingen;
42. || merkt op dat in elk van de acht onderzochte landen (Frankrijk, Duitsland, Ierland, Italië, Nederland, Polen, Zweden en het Verenigd Koninkrijk) aspecten naar voren komen die nader onderzoek behoeven, en kijkt uit naar de afgeronde studie zodat een vergelijking tussen alle lidstaten kan worden gemaakt;
43. || stelt bovendien op basis van grondige onderzoeken door onafhankelijke bureaus, ook binnen de Europese Unie, op grond waarvan internationale organisaties, nationale autoriteiten en het Europees Parlement zelf zich bij herhaling hebben uitgesproken zonder dat de Italiaanse regering heeft gereageerd, vast dat duidelijk het gevaar zou kunnen bestaan van schendingen van het recht op vrije meningsuiting en informatie in Italië;
44. || stelt op basis van een eerste onderzoek naar de vraag of het pluralisme afdoende is beschermd, vast dat voldoende bezorgdheid bestaat om een gedetailleerd onderzoek naar de situatie door de Commissie te rechtvaardigen, gevolgd door de indiening van passende wetgevingsvoorstellen;
45. || is van mening dat het verslag van het Europees Instituut voor de Media een basis vormt voor een jaarverslag over het pluralisme waarin de mate van concentratie aan de aanbodzijde wordt bestudeerd (horizontaal, verticaal en diagonaal eigendom), inclusief de verdeling van de reclamegelden, de redactionele onafhankelijkheid, de verscheidenheid van de inhoud (intern en extern) en de vraag, d.w.z. de voorkeur van het publiek;
46. || stelt vast dat in Frankrijk gedurende 2002:
47. || stelt vast dat in Ierland:
48. || stelt vast dat in Duitsland:
49. || stelt vast dat in Polen:
50. || stelt vast dat in Nederland:
51. || stelt vast dat in Zweden:
52. || stelt vast dat in het Verenigd Koninkrijk:
53. || stelt vast dat in Spanje:
54. || erkent dat de toetredingslanden aanzienlijke vooruitgang hebben geboekt bij de goedkeuring van het acquis, maar maakt zich zorgen over het feit dat een aantal toetredingslanden, die weinig of geen traditie van onafhankelijke media hebben, met bijzondere uitdagingen worden geconfronteerd bij de waarborging van het pluralisme in de media, en betwijfelt of deze landen het pluralisme in de media als een prioriteit zullen erkennen en adequate stappen zullen nemen om deze te bevorderen;
55. || stelt vast dat de concentratie van de televisiemarkt in Italië op dit moment de grootste is in Europa en dat, hoewel de Italiaanse televisie over twaalf nationale zenders en tien tot vijftien regionale en locale zenders beschikt, de markt wordt gekenmerkt door het duopolie van de RAI en MEDIASET, en dat beide exploitanten samen bijna 90 % van de totale kijkcijfers voor hun rekening nemen en 96,8 % van de reclamegelden binnenhalen, tegen 88 % in Duitsland, 82 % in het Verenigd Koninkrijk, 77 % in Frankrijk en 58 % in Spanje;
56. || stelt vast dat het Mediaset-concern het belangrijkste Italiaanse particuliere concern in de sector communicatie en televisie is en een van de grootste in de wereld en dat het onder andere eigenaar is van televisienetten (RTI S.p.A.) en van netwerken van reclameconcessies (Publitalia '80), ten aanzien waarvan de instantie voor het toezicht op de media formeel heeft vastgesteld (besluit nr. 226/03) dat beide netwerken een machtspositie hebben die in strijd is met de nationale wetgeving (wet 249/97) (16) ,
57. || stelt vast dat het belangenconflict het allerduidelijkst is in de reclamesector, daar het Mediasetconcern in 2001 goed was voor twee derde van de inkomsten uit televisiereclame, in totaal 2500 miljoen EUR, en de belangrijkste Italiaanse bedrijven een groot deel van hun uitgaven voor reclame van de pers hebben overgeheveld naar Mediaset-zenders en van de RAI naar Mediaset (17);
58. || stelt vast dat de minister-president van Italië zijn belangenconflict niet heeft opgelost, zoals hij uitdrukkelijk had toegezegd, maar zijn controlerende aandeel in het bedrijf Mediaset nog heeft verhoogd (van 48,639 % tot 51,023 %): Mediaset heeft zo zijn netto-schuldenlast aanzienlijk kunnen verlagen dankzij een sterke toename van de reclame-inkomsten ten koste van de inkomsten (en de kijkcijfers) van de concurrentie en vooral de reclame-inkomsten van de pers;
59. || spreekt zijn afkeer uit over de herhaalde gedocumenteerde inmenging, pressie en censuur van de regering ten aanzien van de personeelsbezetting en de programmering van het openbare televisiebedrijf RAI (zelfs t.a.v. satirische programma's) en het ontslag van drie bekende presentatoren op openlijk en opzienbarend verzoek van de Italiaanse eerste minister in april 2002 (de absolute meerderheid van de raad van bestuur van de RAI en van het desbetreffende parlementaire controleorgaan bestaat uit leden van regeringspartijen); deze pressie werd vervolgens uitgebreid naar andere media die niet in zijn bezit zijn, wat onder meer in mei 2003 heeft geleid tot het ontslag van de directeur van de Corriere della Sera;
60. || stelt derhalve vast dat het Italiaanse systeem wordt gekenmerkt door een anomalie ten gevolge van een ongeëvenaarde bundeling van economische, politieke en mediamacht in de handen van één man, de huidige minister-president van Italië, en van het feit dat de Italiaanse regering rechtstreeks of onrechtstreeks de controle over alle nationale televisiezenders heeft;
61. || stelt vast dat het radio- en televisiewezen in Italië al decennia functioneert in een legaliteitsvacuüm, hetgeen meermaals door het Constitutionele Hof is vastgesteld, en dat de normale wetgever en de verantwoordelijke autoriteiten onmachtig zijn gebleken tot een wettig regime terug te keren; stelt vast dat RAI en Mediaset nog steeds elk de zeggenschap hebben over drie analoge televisieomroepen die via de ether uitzenden, in weerwil van het feit dat het Constitutioneel Hof in arrest 420/94 heeft vastgesteld dat het één entiteit niet is toegestaan meer dan 20 % van de nationale televisieprogramma's via etherfrequenties uit te zenden (d.w.z. meer dan twee programma's) en de regelgeving van wet 223/90 in strijd met de Italiaanse Grondwet heeft verklaard, hoewel het een "overgangsregime" was; merkt op dat zelfs in wet 249/97 (Instelling van een Garantieautoriteit voor communicatie en regelgeving inzake het telecommunicatie- en het radio- en televisiewezen) de voorschriften van het Constitutioneel Hof niet zijn verwerkt, dat in arrest 466/02 bepaalde dat artikel 3, lid 7 in strijd was met de Grondwet, "voorzover het geen vaste, definitieve uiterste datum bepaalt, die in elk geval niet later ligt dan 31 december 2003, waarna de programma's van omroepen die de in artikel 3, lid 6 genoemde limieten overschrijden, uitsluitend via satelliet of via de kabel mogen worden uitgezonden";
62. || stelt vast dat het Italiaanse Constitutionele Hof in november 2002 het volgende heeft verklaard (zaak 466/2002): "... het huidige systeem van Italiaanse particuliere televisiebedrijven die op nationaal niveau en met analoge technieken opereren, is ontstaan uit het feit dat deze bedrijven zich in de praktijk eenvoudigweg de frequenties hebben toegeëigend (exploitatie van installaties zonder concessies en vergunningen) en is niet voortgekomen uit een streven naar meer pluralisme bij de verdeling van de frequenties en evenmin uit een gedegen etherplanning... Deze de facto-situatie vormt derhalve geen waarborg voor de eerbiediging van het beginsel van het externe pluralisme van informatie, die volgens de desbetreffende constitutionele jurisprudentie een onontbeerlijke voorwaarde is... In dit verband moet, gezien het voortduren (en overigens verergeren) van de situatie, die volgens arrest nr. 420 van 1994 in strijd met de wet is, en de handhaving van netwerken die volgens de wetgeving van 1997 ,overtollig' zijn, een uiterste datum worden vastgesteld, die absoluut zeker, definitief en dus bindend is met het oog op compatibiliteit met de regels van de grondwet"; stelt vast dat niettemin de uiterste datum voor de hervorming van de audiovisuele sector niet is geëerbiedigd en dat de wet op de hervorming van de audiovisuele sector door de president van de Republiek voor een nieuwe behandeling door het Parlement is terugverwezen vanwege niet-naleving van de beginselen die door het Constitutionele Hof zijn bekrachtigd (18);
63. || stelt tevens vast dat de richtsnoeren van de parlementaire commissie voor de algemene koers en het toezicht op het radio- en televisiewezen voor de enige concessiehouder van de publieke radio en televisie, en de talloze besluiten van de Garantieautoriteit voor communicatie (belast met de handhaving van de radio- en televisiewetgeving) waarin schendingen van de wet door de omroepen worden vastgesteld, door de omroepen zelf niet in acht worden genomen en dat deze doorgaan op in wezen arbitraire wijze toegang te verlenen tot de nationale televisiemedia, zelfs tijdens verkiezingscampagnes;
64. || spreekt de hoop uit dat de wettelijke definitie in het voorstel van wet op de hervorming van de audiovisuele sector (wet-Gasparri, artikel 2, letter G) van het "geïntegreerd communicatiesysteem", als enige betrokken markt, niet in strijd is met de communautaire mededingingsregelgeving overeenkomstig artikel 82 van het EG-Verdrag en talloze arresten van het Hof van Justitie (19), en een duidelijke en zekere definitie van de referentiemarkt niet onmogelijk maakt;
65. || spreekt tevens de hoop uit dat het "systeem voor de toewijzing van frequenties" dat in het wetsvoorstel-Gasparri wordt voorgelegd, niet neerkomt op een wettelijke vastlegging van de de facto-situatie en niet in strijd is met, in het bijzonder, Richtlijn 2002/21/EG, artikel 7 van de Richtlijn 2002/20/EG (20) en Richtlijn 2002/77/EG (21), waarin onder andere wordt bepaald dat radiofrequenties voor elektronische communicatiediensten op basis van objectieve, transparante, niet-discriminerende en evenredige criteria moeten worden toegewezen;
66. || is ernstig bezorgd over de niet-toepassing van de wet en de niet-uitvoering van de arresten van het Constitutionele Hof in strijd met het beginsel van de wettigheid en de rechtsstaat, alsmede over het onvermogen om de audiovisuele sector te hervormen, ten gevolge waarvan het recht van zijn burgers op pluriforme informatie gedurende tientallen jaren aanzienlijk is afgezwakt, een recht dat ook in het Handvest van de grondrechten van de EU wordt erkend;
67. || vreest dat de situatie zoals die in Italië bestaat ook in andere lidstaten en de toetredingslanden zou kunnen ontstaan, wanneer een mediamagnaat zou besluiten de politiek in te gaan;
68. || betreurt dat het Italiaanse parlement nog steeds geen wet heeft goedgekeurd om het belangenconflict van de minister-president op te lossen, hoewel beloofd was dat dit binnen de eerste honderd dagen van zijn regering zou geschieden;
69. || is van mening dat de goedkeuring van een algehele hervorming van de audiovisuele sector kan worden vergemakkelijkt, indien hierin specifieke en afdoende waarborgen worden opgenomen ter voorkoming van huidige of toekomstige belangenconflicten bij de activiteiten van plaatselijke, regionale of nationale directieleden, die aanzienlijke belangen in de particuliere audiovisuele sector hebben;
70. || spreekt bovendien de hoop uit dat het wetsontwerp-Frattini over het belangenconflict niet beperkt blijft tot een feitelijk erkenning van het belangenconflict van de minister-president, maar afdoende bepalingen omvat om aan het voortduren van deze situatie een einde te maken;
71. || betreurt dat, indien de verplichtingen van de lidstaten inzake de waarborging van het pluralisme in de media na het Groenboek over pluralisme van 1992 waren vastgelegd, de huidige situatie in Italië wellicht had kunnen worden voorkomen,
72. || wijst erop dat de Europese Gemeenschap op een aantal beleidsterreinen reeds beschikt over bevoegdheden en beleidsinstrumenten die rechtstreeks relevant zijn voor het pluralisme in de media, zoals de bepalingen betreffende vrije toegang van bedrijven tot belangrijke evenementen in de Richtlijn 89/552/EEG, inzake eerlijke, redelijke en niet-discriminerende toegang tot API's en EPG's in Richtlijn 2002/19/EG (22), inzake doorgifteverplichtingen in de Richtlijn 2002/22/EG, inzake het gebruik van een open API voor digitale interactieve televisiediensten en -platforms en inzake de harmonisatie van normen met het oog op de volledige interoperabiliteit van digitale televisie op het niveau van de consument in de Richtlijn 2002/21/EG;
73. || beklemtoont dat deze instrumenten gezien moeten worden als kernpunten van het Gemeenschapsbeleid om het pluralisme in de media te behouden en daarom door de Commissie moeten worden toegepast, geïnterpreteerd en verder ontwikkeld om deze maatregelen aan te scherpen met als doel horizontale en verticale mediaconcentratie op traditionele zowel als nieuwe mediamarkten te bestrijden;
74. || verzoekt de lidstaten en de Commissie derhalve om het pluralisme in de media te beschermen en haar bevoegdheden zo uit te oefenen dat de media in alle lidstaten vrij, onafhankelijk en pluralistisch zijn;
75. || doet een beroep op de Commissie om zo spoedig mogelijk een mededeling over de stand van het pluralisme in de media in de EU in te dienen, met inbegrip van:
76. || verzoekt de Commissie een voorstel voor een richtlijn in te dienen betreffende de bescherming van het pluralisme in de media in Europa ter aanvulling op het regelgevingskader, zoals gevraagd in zijn bovengenoemde resolutie van 20 november 2002;
77. || is van oordeel dat de bescherming van de diversiteit van de media in de mededingingswetgeving van de EU voorrang moet krijgen, en dat de machtspositie van een mediabedrijf op de markt van een lidstaat als een belemmering van het pluralisme in de media in de Europese Unie moet worden beschouwd;
78. || beklemtoont dat op Europees niveau wetgeving moet worden goedgekeurd die het politici of politieke kandidaten verbiedt grote economische belangen in de media te hebben; is van mening dat juridische instrumenten moeten worden ingevoerd om elk belangenconflict te vermijden; verzoekt de Commissie om voorstellen in te dienen om ervoor te zorgen dat leden van regeringen hun mediabelangen niet voor politieke doeleinden kunnen gebruiken;
79. || verzoekt derhalve de Commissie om tevens de volgende kwesties te bestuderen met het oog op opneming ervan in een actieplan ter bevordering van het pluralisme in alle economische sectoren van de Europese Unie:
80. || herinnert eraan dat het optreden van de Commissie hoe dan ook moet zijn gebaseerd op het evenredigheidsbeginsel uit hoofde van artikel 5, laatste alinea van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, waarin is vastgelegd dat het optreden van de Gemeenschap niet verder mag gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van het Verdrag te verwezenlijken;
81. || dringt aan op het opstellen van een jaarverslag over het pluralisme waarin de verscheidenheid van de inhoud (intern en extern) wordt afgezet tegen de politieke en culturele voorkeuren van het publiek, de redactionele onafhankelijkheid wordt geëvalueerd, en het effect van de concentratie van eigendom op de verscheidenheid wordt geanalyseerd; dringt tevens aan op specifieke opneming van pluralisme in de media in het jaarverslag van het EU-netwerk van onafhankelijke experts inzake mensenrechten;
82. || verzoekt de Commissie om verduidelijking van het Altmark-arrest aan de radio- en tv-sector en om de opstelling van een voorstel voor een richtlijn krachtens de medebeslissingsprocedure over de voorwaarden voor de goedkeuring van financiële middelen;
83. || verklaart dat elk juridisch of bestuurlijk ingrijpen van een lidstaat ten nadele van het pluralisme in de media of de vrijheid van meningsuiting en van informatie, alsmede het ontbreken van maatregelen van een lidstaat ter bescherming van deze grondrechten onder de werkingssfeer van artikel 7, lid 1 of van artikel 7, lid 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie zouden kunnen vallen;
84. || is van oordeel dat het Parlement, indien het zorgen van politieke aard over de diversiteit en het pluralisme van de media in een van de lidstaten heeft, op autonome wijze procedures moet kunnen instellen ten einde een onderzoek naar de situatie te verrichten, voordat het, in laatste instantie, gebruik van maakt van zijn initiatiefrecht uit hoofde van artikel 7, lid 1 van het Verdrag betreffende de Europese Unie;
85. || dringt erop aan om in de Grondwet voor Europa een speciale bepaling op te nemen inzake de noodzaak van de waarborging van het pluralisme in de media;
86. || dringt er bij de lidstaten op aan om in de nationale grondwetten een actieve zorgplicht op te nemen met betrekking tot de stimulering van de eerbiediging van de vrijheid en de pluriformiteit van de media, ter nadere uitwerking van wat daarover in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in december 2000 in Nice reeds is vastgelegd; is van mening dat ter waarborging van de uitvoering van deze zorgplicht een onafhankelijke rechter de bevoegdheid krijgt wetgeving en regelgeving hieromtrent te toetsen aan genoemde grondwettelijke bepalingen;
87. || verzoekt het Italiaanse parlement:
88. || verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Raad van Europa en de regeringen en parlementen van de lidstaten en de toetredingslanden.
(1) PB C 25 E van 29.1.2004, blz. 205.
(2) PB C 140 E van 13.6.2002, blz. 153.
(3) PB C 87 E van 11.4.2002, blz. 221.
(4) P5_TA(2003)0376.
(5) Arrest van het Hof van Justitie van 26 juni 1997 in Zaak C-368/95 Familiapress, Jurisprudentie1997, I-3689 en arrest van 25 juli 1991 in Zaak C-353/89 Commissie/Nederland, Jurisprudentie 1991, I-4069.
(6) Informationsverein Lentia tegen Oostenrijk (1993) en Demuth tegen Zwitserland (2002).
(7) Aanbeveling nr. R (96) 10 over de waarborging van de onafhankelijkheid van de publieke omroepen, Resolutie (74) 26 over het recht op weerwoord - positie van het individu tegenover de pers, Aanbeveling nr. R (94) 13 over maatregelen ter bevordering van de transparantie in de media, Aanbeveling 1589 (2003) over de vrijheid van meningsuiting in de media in Europa en Aanbeveling 1641 (2004) over de publieke omroepen.
(8) PB C 320 van 15.11.2001, blz. 5.
(9) Gillian Doyle (2003): Media Ownership: the economics and politics of concentration in de UK and European media. Londen: Sage, blz. 12.
(10) PB L 298 van 17.10.1989, blz. 23.
(11) PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1.
(12) PB L 108 van 24.4.2002, blz. 33.
(13) Arrest Colombani en anderen van 25 juni 2002.
(14) Er zij evenwel opgemerkt dat verscheidene buitenlandse bedrijven die in Polen opereren, namelijk de Noorse Orklagroep en het Springer Verlag, "vrijwillig interne regels hebben ingevoerd ter bescherming van hun journalisten tegen druk van buiten en om de redactionele en directietaken te scheiden" (OVSE).
(15) Gemeld door ABC op 11 maart 2003.
(16) Het Mediaset-concern controleert de volgende bedrijven:
- || televisiezenders (Canale 5, Italia 1 en Rete 4 in Italië en de groep Telecinco in Spanje)
- || satelliettelevisie (Mediadigit) en terrestrische digitale televisie
- || reclame (Publitalia '80 in Italië en Publiespana in Spanje)
- || andere bedrijven in de televisiesector (Videotime, RTI Music, Elettronica industriale, Mediavideo)
- || TV-productie- en distributiebedrijven (Mediatrade, Finsimac, Olympia TV)
- || vaste telecommunicatie (Albacom)
- || Internet-portal (Jumpy s.p.a.)
- || distributie van films (Medusa, dat de distributeur Blockbusters controleert)
- || investeringsmaatschappijen en financiële dienstverlening (Mediaset Investment in Luxemburg en Trefinance)
- || verzekeringsmaatschappij (Mediolanum)
- || bouwonderneming (Edilnord 2000)
- || voetbalvereniging (AC Milan)
- || de uitgeverij Arnoldo Mondadori Editore met onder meer de grootste Italiaanse uitgeverij van boeken en talrijke tijdschriften
- || het dagblad "Il Giornale" en het dagblad "Il Foglio".
(17) In 2003 gaf Barilla bijvoorbeeld 86,8 % minder uit aan reclame in dagbladen en tegelijk 20,6 % meer aan reclamespots op Mediaset-zenders, Propter&Gamble 90,5 % minder aan dagbladreclame en 37 % meer aan Mediaset; ook een overheidsbedrijf als de mobiele telefoonmaatschappij Wind heeft zijn reclameuitgaven aan dagbladen met 55,3 % gekort en 10 % meer uitgegeven aan Mediaset, bovendien heeft de RAI in 2003 8 % van haar reclameinkomsten verloren aan Mediaset, een inkomensderving van 80 miljoen euro. (Bron: Corriere della Sera, 24 juni 2003).
(18) Zie de arresten van het Constitutionele Hof van 10 juli 1974 (nrs. 225 en 206) en van 28 juli 1976 (nr. 202) over wet nr. 103 van 14 april 1975 (Staatscourant, 17 april 1975, nr. 102), het negatieve advies van het Constitutionele Hof in zijn arrest van 21 juli (nr. 148), waarin het ontbreken van anti-trustwetgeving wordt betreurd, alsmede het hieruit voortvloeiende de facto en de jure ontstaan van monopolies en oligopolies. Het Constitutionele Hof, arrest nr. 826/88, arrest van 1994 (nr. 420, Staatscourant nr. 51, 14 december 1994) en arrest 466/2002.
(19) Voor de kenmerken van vervangbaarheid van de referentiemarkt, zie Arrest van 21 februari 1973 in zaak 6/72; Continental Can, Arrest van 13 februari 1979 in zaak 85/76; Hoffmann - La Roche, Arrest van 25 oktober 2001 in zaak C-475/99, Ambulanz Glöcker; voor het ontbreken van een afdoende mate van vervangbaarheid van de referentiemarkt, zie Arrest van 14 februari 1978, in zaak 26/76, United Brands en Arrest van 11 april 1989 in zaak 66/86, Ahmed Saeed.
(20) PB L 108 van 24.4.2002, blz. 21.
(21) PB L 249 van 17.9.2002, blz. 21.
(22) PB L 108 van 24.4.2002, blz. 7.
(1) PB L 168 van 28.6.1976, blz. 1.
(2) PB L 108 van 25.4.1986, blz. 1.
(3) PB C 17 van 22.1.1999, blz. 6.
(4) PB C 131 E van 5.6.2003, blz. 147.
(5) P5_TA(2004)0079.
- || gezien de overeenkomst inzake samenwerking op handelsgebied tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Islamitische Republiek Pakistan van 21 juni 1976 (Verordening (EEG) nr. 1503/76 van de Raad) (1),
- || gezien de Overeenkomst inzake commerciële, economische en ontwikkelingssamenwerking tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Islamitische Republiek Pakistan van 22 april 1986 (Verordening (EEG) nr. 1196/86 van de Raad) (2),
- || gelet op het besluit van de Raad van 15 juli 1996 op grond waarvan de Raad de Commissie machtigde om onderhandelingen met Pakistan te openen met het oog op de sluiting van een samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Pakistan inzake partnerschap en ontwikkeling (ook wel samenwerkingsovereenkomst van de derde generatie genoemd (8108/1999- COM(1998) 357 - C5-0659/2001) (3) en tot vaststelling van desbetreffende richtlijnen,
- || gelet op het feit dat de tekst weliswaar op 22 april 1998 werd geparafeerd, maar dat de ondertekening herhaaldelijk werd uitgesteld in verband met de uitvoering door Pakistan van kernproeven, schendingen van de mensenrechten, de gevechten bij Kargil en de militaire machtsovername van 12 oktober 1999,
- || gelet op het feit dat de Overeenkomst uiteindelijk op 24 november 2001 in Islamabad werd ondertekend door President Musharraf, de heer Verhofstadt, voorzitter van de Raad, en de heer Prodi, voorzitter van de Commissie,
- || gelet op artikel 1 van deze Overeenkomst waarin wordt bepaald dat "de eerbiediging van de rechten van de mens en de democratische beginselen (...) een essentieel onderdeel van deze overeenkomst (vormt)",
- || onder verwijzing naar zijn vele eerdere resoluties over mensenrechten, met name naar zijn resoluties van 25 april 2002 (4) en 10 februari 2004 (5),
- || gelet op de militaire staatsgreep van 1999, onder leiding van Generaal Pervez Musharraf, waardoor de democratisch gekozen regering van Nawaz Sharif omver werd geworpen,
- || gelet op de vervolgens door het Hooggerechtshof gedane uitspraak dat Generaal Musharraf het land moest voorbereiden op een terugkeer naar democratie binnen drie jaar, overeenkomstig de routekaart voor het herstel van democratie,
- || gelet op het op 30 april 2002 gehouden referendum dat tot doel had President Generaal Musharraf voor nog eens vijf jaar in zijn ambt te bevestigen, welk referendum werd bekritiseerd, omdat het ongrondwettelijk zou zijn geweest en er sprake zou zijn geweest van enorme verkiezingsmalversaties,
- || gelet op de algemene verkiezingen die op 10 oktober 2002 in Pakistan zijn gehouden en waarover de EU-Missie voor waarneming bij verkiezingen van oordeel was dat zij ernstige tekortkomingen vertoonden,
- || gezien het feit dat Pakistan nog steeds is uitgesloten van de besluitvormende instanties van het Gemenebest,
- || gezien de positieve resultaten van de SAARC-Top die in januari 2004 in Islamabad is gehouden,
- || gelet op artikel 37, lid 2 van zijn Reglement,
A. || overwegende dat er nog steeds een aantal belangrijke kwesties zijn met betrekking tot de vraag in hoeverre Pakistan democratische beginselen en mensenrechten in acht neemt, die aanleiding geven tot bezorgdheid,
B. || overwegende dat het Europees Parlement krachtig en consequent zijn steun heeft betuigd aan mensenrechtenclausules in handels- en samenwerkingsovereenkomsten, en van mening dat de beste manier om druk op Pakistan uit te oefenen om zijn mensenrechtenimago te verbeteren en veel meer vooruitgang boeken in de richting van herstel van de democratie, is dat op alle mogelijke terreinen een open dialoog in stand wordt gehouden,
C. || overwegende dat de Europese Unie in het kader van de ontwikkelingssamenwerking EG-Pakistan aan dat land aanzienlijke kredieten verstrekt ter verlichting van armoede en voor de ontwikkeling van de sociale sector; overwegende dat er een aantal sectoriële overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en Pakistan bestaan; overwegende dat de EU tijdens het bezoek van de trojka aan Islamabad in februari 2004 een overeenkomst heeft ondertekend betreffende een bijdrage van 5 miljoen euro voor een samenwerkingsprogramma inzake handelsgerelateerde technische bijstand voor Pakistan,
D. || overwegende dat de samenwerkingsovereenkomst van de derde generatie die momenteel wordt behandeld, geen rechtstreekse financiële gevolgen heeft, maar Generaal Musharraf meer internationale steun zou geven voor de maatregelen die hij heeft genomen, en een aansporing zou zijn tot verdere stappen in de richting van herstel van de democratie,
1. || heeft begrip voor het moeilijke besluit van Pakistan om zich bij de internationale gemeenschap aan te sluiten in haar strijd tegen terrorisme, en de belangrijke rol die het speelt bij de vergroting van de veiligheid in de wereld; stelt vast dat Pakistan onlangs beslissende - maar in het binnenland niet populaire - maatregelen heeft genomen tegen Al Quaeda en de Taliban die in Waziristan weer de kop opsteken;
2. || neemt nota van het streven van de EU om haar betrekkingen met Pakistan te verdiepen en te verbreden; is van mening dat dit het beste kan worden verwezenlijkt, wanneer Pakistan vooruitgang boekt op het gebied van mensenrechten en democratie;
3. || vestigt de aandacht op het proces van de algemene verkiezingen van 2002, dat in brede kring als gebrekkig werd beoordeeld; maakt zich tevens zorgen over de resultaten van de onderhandelingen over de Legal Framework Order (LFO), die tot gevolg heeft gehad dat de regering-Musharraf de belangrijkste oppositiepartijen aan de kant heeft gezet en het bestuurlijke systeem van Pakistan is omgevormd van een parlementair tot een presidentieel systeem, waarbij de President de bevoegdheid heeft om het Parlement te ontbinden;
4. || betreurt dat het leger binnen de politiek en de regering in Pakistan grote invloed blijft uitoefenen, en maakt zich grote zorgen over het feit dat de door de LFO gesanctioneerde instelling van een Nationale Veiligheidsraad, die volgens het jaarverslag van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van de VS over de mensenrechten in 2003, de rol van het leger in de politiek zal legitimeren, volledig indruist tegen de geest van de routekaart voor het herstel van de democratie, op grond waarvan de macht zou worden overgedragen van het leger naar een burgerregering;
5. || is ernstig verontrust over de ernstige, steeds weer voorkomende schendingen van de mensenrechten in Pakistan, met inbegrip van de behandeling van vrouwen ("eerwraak"-moorden en Hudood-wetten), kinderarbeid, de behandeling van godsdienstige minderheden (met inbegrip van de Ahmadi-gemeenschap en de christelijke minderheid, die in het kader van de wetgeving over godslaster ook aan vervolging is blootgesteld) en journalisten, en de altijd weer terugkerende problemen met betrekking tot de vrijheid van meningsuiting en van vergadering, en bescherming tegen willekeurige arrestaties; heeft bij een aantal gelegenheden geprotesteerd tegen de vasthouding van Javed Hashmi, leider van de oppositionele Alliantie voor het herstel van de democratie, omdat hij ervan werd beschuldigd kritiek te hebben uitgeoefend op het leger; is verbijsterd over het bericht dat hij nu tot 23 jaar gevangenisstraf is veroordeeld;
6. || neemt nota van de maatregelen die zijn genomen om de "madrassas", of godsdienstige scholen, te reguleren, maar betreurt dat dit beleid op een gebrekkige wijze ten uitvoer wordt gelegd, omdat de regering van Musharraf de geestelijkheid publiekelijk gerust heeft gesteld door te verklaren dat zij zich niet zal mengen in de interne aangelegenheden van de madrassas;
7. || stelt vast dat President Musharraf weliswaar heeft toegezegd om het terrorisme en de Jihad-cultuur te zullen uitroeien en na 11 september 2001 veel extremistische groeperingen heeft verboden, maar constateert dat deze eenvoudigweg onder andere namen weer op zijn gedoken en dat hun leiders niet zijn vervolgd en het kader van de anti-terrorismewet;
8. || vestigt de aandacht op de ernstige bezorgdheid die bij de internationale gemeenschap leeft over de rol van Pakistan bij de verspreiding van kernwapens, en op het feit dat de beschuldigingen en het bewijsmateriaal tegen Pakistan zich van dag tot dag verharden; erkent dat President Musharraf (en de rest van de wereld) juist heeft gehandeld door aan te dringen op een uitgebreid onderzoek, en dat hij het bij het goede eind heeft wanneer hij beweert dat het Khan-incident zich kon voordoen als gevolg van het heimelijke karakter van het kernwapensprogramma van Pakistan, maar beklemtoont dat President Musharraf ook moeten inzien dat nucleaire proliferatie het gevolg was van het feit dat het nucleaire programma onder controle stond van het leger, dat daarover volstrekt geen verantwoording hoefde af te leggen;
9. || verzoekt Pakistan met klem om aanvullende informatie te verstrekken over de kernproef van 30 mei 1998 in Baluchistan waarbij sporen van plutonium werden ontdekt en volgens sommigen sprake zou zijn geweest van een gezamenlijke test voor een Noord-Koreaans kernwapen;
10. || heeft waardering voor zowel het moedige initiatief van Pakistan om zijn betrekkingen met India te normaliseren, als voor de even positieve reactie van India; is daarom ingenomen met de latere ontdooiing van de betrekkingen tussen de twee landen, waardoor de vooruitzichten voor een oplossing van het Kasjmir- vraagstuk beter zijn dan zij jaren zijn geweest;
11. || wijst erop dat politieke processen en veroordelingen onaanvaardbaar zijn; verlangt dan ook dat oppositieleider Javed Hashmi onmiddellijk wordt vrijgelaten;
12. || stelt vast dat Pakistan een aantal maatregelen heeft genomen met het oog op sommige van de bovengenoemde punten; beklemtoont echter dat niet voorbij mag worden gegaan aan belangrijke punten van zorg met betrekking tot democratie, mensenrechten, de positie van vrouwen, kinderen en minderheden, het recht op vrije meningsuiting, het kernproliferatievraagstuk, alsmede de rol van het leger in de controverses en in het politieke leven in Pakistan in het algemeen, en de tolerante houding tegenover extremisten;
13. || verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen van de lidstaten en de regering van Pakistan.
(1) PB C 25 E van 29.1.2004, blz. 205.
(2) PB C 140 E van 13.6.2002, blz. 153.
(3) PB C 87 E van 11.4.2002, blz. 221.
(4) P5_TA(2003)0376.
(5) Arrest van het Hof van Justitie van 26 juni 1997 in Zaak C-368/95 Familiapress, Jurisprudentie1997, I-3689 en arrest van 25 juli 1991 in Zaak C-353/89 Commissie/Nederland, Jurisprudentie 1991, I-4069.
(6) Informationsverein Lentia tegen Oostenrijk (1993) en Demuth tegen Zwitserland (2002).
(7) Aanbeveling nr. R (96) 10 over de waarborging van de onafhankelijkheid van de publieke omroepen, Resolutie (74) 26 over het recht op weerwoord - positie van het individu tegenover de pers, Aanbeveling nr. R (94) 13 over maatregelen ter bevordering van de transparantie in de media, Aanbeveling 1589 (2003) over de vrijheid van meningsuiting in de media in Europa en Aanbeveling 1641 (2004) over de publieke omroepen.
(8) PB C 320 van 15.11.2001, blz. 5.
(9) Gillian Doyle (2003): Media Ownership: the economics and politics of concentration in de UK and European media. Londen: Sage, blz. 12.
(10) PB L 298 van 17.10.1989, blz. 23.
(11) PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1.
(12) PB L 108 van 24.4.2002, blz. 33.
(13) Arrest Colombani en anderen van 25 juni 2002.
(14) Er zij evenwel opgemerkt dat verscheidene buitenlandse bedrijven die in Polen opereren, namelijk de Noorse Orklagroep en het Springer Verlag, "vrijwillig interne regels hebben ingevoerd ter bescherming van hun journalisten tegen druk van buiten en om de redactionele en directietaken te scheiden" (OVSE).
(15) Gemeld door ABC op 11 maart 2003.
(16) Het Mediaset-concern controleert de volgende bedrijven:
- || televisiezenders (Canale 5, Italia 1 en Rete 4 in Italië en de groep Telecinco in Spanje)
- || satelliettelevisie (Mediadigit) en terrestrische digitale televisie
- || reclame (Publitalia '80 in Italië en Publiespana in Spanje)
- || andere bedrijven in de televisiesector (Videotime, RTI Music, Elettronica industriale, Mediavideo)
- || TV-productie- en distributiebedrijven (Mediatrade, Finsimac, Olympia TV)
- || vaste telecommunicatie (Albacom)
- || Internet-portal (Jumpy s.p.a.)
- || distributie van films (Medusa, dat de distributeur Blockbusters controleert)
- || investeringsmaatschappijen en financiële dienstverlening (Mediaset Investment in Luxemburg en Trefinance)
- || verzekeringsmaatschappij (Mediolanum)
- || bouwonderneming (Edilnord 2000)
- || voetbalvereniging (AC Milan)
- || de uitgeverij Arnoldo Mondadori Editore met onder meer de grootste Italiaanse uitgeverij van boeken en talrijke tijdschriften
- || het dagblad "Il Giornale" en het dagblad "Il Foglio".
(17) In 2003 gaf Barilla bijvoorbeeld 86,8 % minder uit aan reclame in dagbladen en tegelijk 20,6 % meer aan reclamespots op Mediaset-zenders, Propter&Gamble 90,5 % minder aan dagbladreclame en 37 % meer aan Mediaset; ook een overheidsbedrijf als de mobiele telefoonmaatschappij Wind heeft zijn reclameuitgaven aan dagbladen met 55,3 % gekort en 10 % meer uitgegeven aan Mediaset, bovendien heeft de RAI in 2003 8 % van haar reclameinkomsten verloren aan Mediaset, een inkomensderving van 80 miljoen euro. (Bron: Corriere della Sera, 24 juni 2003).
(18) Zie de arresten van het Constitutionele Hof van 10 juli 1974 (nrs. 225 en 206) en van 28 juli 1976 (nr. 202) over wet nr. 103 van 14 april 1975 (Staatscourant, 17 april 1975, nr. 102), het negatieve advies van het Constitutionele Hof in zijn arrest van 21 juli (nr. 148), waarin het ontbreken van anti-trustwetgeving wordt betreurd, alsmede het hieruit voortvloeiende de facto en de jure ontstaan van monopolies en oligopolies. Het Constitutionele Hof, arrest nr. 826/88, arrest van 1994 (nr. 420, Staatscourant nr. 51, 14 december 1994) en arrest 466/2002.
(19) Voor de kenmerken van vervangbaarheid van de referentiemarkt, zie Arrest van 21 februari 1973 in zaak 6/72; Continental Can, Arrest van 13 februari 1979 in zaak 85/76; Hoffmann - La Roche, Arrest van 25 oktober 2001 in zaak C-475/99, Ambulanz Glöcker; voor het ontbreken van een afdoende mate van vervangbaarheid van de referentiemarkt, zie Arrest van 14 februari 1978, in zaak 26/76, United Brands en Arrest van 11 april 1989 in zaak 66/86, Ahmed Saeed.
(20) PB L 108 van 24.4.2002, blz. 21.
(21) PB L 249 van 17.9.2002, blz. 21.
(22) PB L 108 van 24.4.2002, blz. 7.
(1) PB L 168 van 28.6.1976, blz. 1.
(2) PB L 108 van 25.4.1986, blz. 1.
(3) PB C 17 van 22.1.1999, blz. 6.
(4) PB C 131 E van 5.6.2003, blz. 147.
(5) P5_TA(2004)0079.