Home

Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2320/97 van de Raad tot instelling van definitieve antidumpingrechten op bepaalde naadloze buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal uit, onder andere, Roemenië, voorzover deze producten zijn vervaardigd door Petrotub SA en Republica SA

Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2320/97 van de Raad tot instelling van definitieve antidumpingrechten op bepaalde naadloze buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal uit, onder andere, Roemenië, voorzover deze producten zijn vervaardigd door Petrotub SA en Republica SA

Voorstel voor een Verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2320/97 van de Raad tot instelling van definitieve antidumpingrechten op bepaalde naadloze buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal uit, onder andere, Roemenië, voorzover deze producten zijn vervaardigd door Petrotub SA en Republica SA /* COM/2004/0027 def. */


Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2320/97 van de Raad tot instelling van definitieve antidumpingrechten op bepaalde naadloze buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal uit, onder andere, Roemenië, voorzover deze producten zijn vervaardigd door Petrotub SA en Republica SA

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

Op 9 januari 2003 heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen ("HJEG") de verordening van de Raad van 17 november 1997 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op bepaalde naadloze buizen en pijpen uit Roemenië nietig verklaard voorzover deze betrekking had op producten vervaardigd door Petrotub SA en Republica SA.

Wanneer een procedure verschillende administratieve stappen omvat, betekent de nietigverklaring van een van deze stappen niet dat de volledige procedure nietig wordt verklaard. Zoals in het verleden stellen de EG-instellingen ook nu voor een oplossing te vinden voor die aspecten van de betwiste verordening die aanleiding hebben gegeven tot de nietigverklaring zonder de niet-betwiste onderdelen te wijzigen.

Het Arrest heeft betrekking op de berekening van de dumpingmarge van Petrotub SA en de vaststelling van de normale waarde van Republica SA.

De dumpingmarge van Petrotub werd berekend aan de hand van de "asymmetrische methode" teneinde rekening te kunnen houden met het patroon van de exportprijzen van Petrotub en om de dumpingmarge volledig tot uiting te brengen. Volgens het arrest kan deze methode alleen worden gehanteerd indien wordt toegelicht waarom de twee symmetrische methoden niet volstaan om de dumpingmarge correct te bepalen. In de betwiste verordening heeft de Raad echter alleen vastgesteld dat de eerste van de twee symmetrische methoden ("vergelijking van de gemiddelden") de dumping niet volledig tot uiting bracht en werd verzuimd de tweede symmetrische methode (vergelijking per transactie) toe te lichten.

Om de dumpingmarge van Petrotub SA vast te stellen kan de tweede symmetrische methode inderdaad niet worden gebruikt omdat de omvang van de binnenlandse verkoop onvoldoende representatief is voor een dergelijke vergelijking. Bij deze methode kan derhalve geen rekening worden gehouden met belangrijke verschillen in het patroon van de exportprijzen, d.w.z. wordt de dumping niet volledig tot uiting gebracht. Omdat noch de eerste noch de tweede symmetrische methode kon worden toegepast moest de asymmetrische methode worden toegepast.

Wat de normale waarde van Republica SA betreft stelde het HJEG vast dat de Raad niet had voldaan aan de verplichting tot motivering, maar alleen had verklaard dat de verkoop met gebruik van een compensatieregeling in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden.

Vastgesteld werd dat de betaling van Republica door middel van compensatie niet onder het begrip compensatieregeling van artikel 2, lid 1, van de basisverordening valt omdat de regeling van Republica niet van invloed was op de opgegeven verkoopprijzen zodat de verkoop van Republica SA door middel van een compensatieregeling plaatsvond in het kader van normale handelstransacties.

Dit betekent dat de dumpingmarges die zijn vastgesteld in het kader van de betwiste verordening worden bevestigd. In de onderhavige verordening worden nu de vereiste redenen opgegeven. De eerdere door de twee Roemeense producenten/exporteurs aangeboden en door de Commissie aanvaarde prijsverbintenissen waren als gevolg van het arrest met ingang van 9 januari 2003 niet langer geldig. Omdat de bevindingen van de betwiste verordening bij de onderhavige verordening worden bevestigd, is de Commissie van oordeel dat de eerdere prijsverbintenissen opnieuw moeten worden bevestigd.

Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2320/97 van de Raad tot instelling van definitieve antidumpingrechten op bepaalde naadloze buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal uit, onder andere, Roemenië, voorzover deze producten zijn vervaardigd door Petrotub SA en Republica SA

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op de artikelen 233 en 253,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (de "basisverordening") [1], met name op artikel 2, leden 1 en 11,

[1] PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1, als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1972/2002 (PB L 305 van 7.11.2002, blz. 1).

Gelet op het voorstel dat de Commissie heeft ingediend na overleg met het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A. Procedure

(1) Op 9 januari 2003 heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen ("HJEG") in zijn arrest in Zaak C-76/00P [2] ("het arrest") het eerdere arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van de Europese Gemeenschappen van 15 december 1999 in gevoegde Zaken T-33/98 en T-34/98 (Petrotub en Republica v Raad) [3] nietig verklaard. In zijn arrest verklaarde het HJEG hiermee Verordening (EG) nr. 2320/97 van de Raad van 17 november 1997 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op bepaalde naaldloze buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal, uit Hongarije, Polen, Rusland, Tsjechië, Roemenië en Slowakije [4] ("definitieve verordening" of de "betwiste verordening") nietig, voorzover deze betrekking had op producten vervaardigd door Petrotub SA en Republica SA.

[2] Nog niet bekendgemaakt.

[3] [1999] Jurisprudentie II-3837.

[4] PB L 322 van 25.11.1997, blz. 1.

(2) Het Gerecht van Eerste Aanleg en het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap [5] erkennen dat de nietigverklaring van een van de stappen in procedures die uit verschillende administratieve stappen bestaan niet de nietigverklaring betekent van de volledige procedure. De antidumpingprocedure is een voorbeeld van zo'n procedure met meerdere stappen. De nietigverklaring van delen van de definitieve verordening betekent derhalve niet dat de volledige procedure voorafgaand aan de goedkeuring van de desbetreffende verordening nietig wordt verklaard. De EG-instellingen zijn anderzijds verplicht arresten van het Hof uit te voeren [6]. Daarbij beschikken zij over de mogelijkheid alleen die delen van de betwiste verordening die zijn nietig verklaard te corrigeren en de niet-betwiste delen waarop het arrest geen betrekking heeft ongewijzigd te laten [7].

[5] IPS v Raad [1998] Jurisprudentie II-03939.

[6] Artikel 233 van het EG-Verdrag.

[7] Zaak C-458/98P IPS v Raad [2000] Jurisprudentie I-08147.

(3) Na het arrest werd een bericht bekendgemaakt betreffende antidumpingmaatregelen ten aanzien van bepaalde naadloze buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal uit Roemenië [8], waarin werd aangekondigd dat Petrotub SA en Republica SA niet langer onderworpen waren aan de bij de definitieve verordening ingestelde antidumpingmaatregelen.

[8] PB C 30 van 8.2.2003, blz. 14.

(4) Onderhavige verordening heeft ten doel die aspecten van de betwiste verordening die in het arrest niet conform het Gemeenschapsrecht werden bevonden en zo aanleiding gaven tot de nietigverklaring, te corrigeren. Alle andere bevindingen in de betwiste verordening die niet betwist werden binnen de hiervoor vastgestelde termijnen en derhalve niet door het Gerecht en het Hof werden onderzocht en geen aanleiding hebben gegeven tot de nietigverklaring van de betwiste verordening blijven van kracht.

B. Betrokken product

(5) Onderhavig onderzoek heeft betrekking op dezelfde categorieën producten als de definitieve verordening, d.w.z.

(a) naadloze buizen, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, van het soort gebruikt voor olie- of gasbuizen, met een uitwendige diameter van niet meer dan 406,4 mm; en

(b) naadloze pijpen met rond profiel, van ijzer of niet-gelegeerd staal, koudgetrokken of koudgewalst, andere dan precisiebuizen; en

(c) andere pijpen met rond profiel, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, andere dan met schroefdraad of van schroefdraad te voorzien, met een uitwendige diameter van niet meer dan 406,4 mm, thans in te delen onder de GN-codes ex 7304 10 10, ex 7304 10 30, 7304 31 99, 7304 39 91 en 7304 39 93. Deze GN-codes worden slechts ter informatie vermeld.

C. Nieuwe beoordeling van de bevindingen uitgaande van het arrest van het HJEG

1. Ter inleiding

(6) De onderhavige verordening heeft betrekking op de in het arrest vermelde aspecten, namelijk de berekening van de dumpingmarge voor Petrotub SA en de vaststelling van de normale waarde voor Republica SA.

(7) De dumpingmarge van Petrotub was, zoals vermeld in overweging 22 van de definitieve verordening, berekend door vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde die voor Petrotub was vastgesteld met de prijzen van alle afzonderlijke exporttransacties van deze onderneming. Dit werd noodzakelijk geacht om de dumping volledig tot uiting te brengen en omdat de exportprijzen van Petrotub grote verschillen vertoonden al naar gelang de afnemers, regio's of perioden.

Volgens het arrest kan deze methode, beschreven in de tweede zin van artikel 2, lid 11, van de basisverordening, alleen worden gebruikt indien een exportpatroon wordt waargenomen dat sterk uiteenloopt tussen de verschillende afnemers, regio's of perioden. In dit geval evenwel moet ook worden toegelicht waarom de twee eerste methoden die zijn beschreven in de eerste zin van artikel 2, lid 11, (ook wel de "symmetrische methoden" genoemd) niet kunnen worden gebruikt om de verschillende patronen in exportprijzen, en derhalve de dumping, volledig tot uiting te brengen. Na in overweging 22 van de definitieve verordening te hebben verklaard dat er aanzienlijke verschillen waren tussen de verschillende afnemers, regio's of perioden, had de Raad echter alleen vastgesteld dat de eerste van de twee symmetrische methoden (vergelijking aan de hand van gemiddelden) de dumping in die context niet volledig tot uiting bracht, zonder de tweede symmetrische methode (vergelijking per transactie) in overweging te nemen. De onderhavige verordening houdt derhalve een nieuwe beoordeling in van de resultaten van het onderzoek die hebben geleid tot de vaststelling van het definitief antidumpingrecht op de producten van Petrotub SA en corrigeert deze door in het licht van de eisen van het arrest na te gaan of de tweede symmetrische methode kan worden toegepast. Deze tweede symmetrische methode houdt een vergelijking in van de afzonderlijke normale waarden en de afzonderlijke prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap, per transactie.

(8) In de definitieve verordening werd de verkoop van Republica SA met gebruik van schuldcompensatie beschouwd als verkoop die had plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties. Bij punt 86 van zijn arrest verklaarde het HJEG dat deze conclusie niet voldoende was gemotiveerd daar de loutere verklaring in overweging 19 van de definitieve verordening dat "in het gewone handelsverkeer inderdaad verkoop plaatsvond waarbij voor de betaling gebruik wordt gemaakt van compensatie" onvoldoende duidelijkheid verschafte over de redenen die de Raad tot deze conclusie hadden geleid. Onderhavige verordening bevat de vereiste motivering overeenkomstig artikel 253 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

(9) Omdat de Commissie niet alleen op het tijdstip van de vaststelling van de definitieve verordening, maar ook nu over de informatie beschikt die nodig is om de gebreken te verhelpen die de definitieve verordening volgens het HJEG bevat en die tot de nietigverklaring hebben geleid, is geen verder onderzoek nodig ten aanzien van Petrotub SA, Republica SA of andere partijen. De vereiste motivering kan derhalve worden gebaseerd op de bestaande informatie die werd bijeengebracht in het kader van het onderzoek dat heeft geleid tot de vaststelling van de definitieve maatregelen.

2. Dumpingmarge van Petrotub SA

(10) De dumpingmarge wordt overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening berekend door vergelijking van de afzonderlijke normale waarden van de verschillende soorten van het betrokken product met de dienovereenkomstige afzonderlijke exportprijzen, per transactie (de tweede symmetrische methode).

(11) Deze methode kan alleen worden toegepast indien is voldaan aan een aantal voorwaarden. Een vergelijking per transactie sluit per definitie het gebruik uit van gemiddelden (zowel voor de binnenlandse verkoop als voor de export). Om te kunnen worden vergeleken kan alleen gebruik worden gemaakt van transacties indien deze hebben plaatsgevonden op dezelfde dag, zowel voor de binnenlandse verkoop als voor de export. Afwijken van dit principe door gebruik te maken van de prijzen van transacties die niet plaatsvonden op dezelfde dag zou arbitrair zijn. Voor een vergelijking per transactie kan alleen gebruik worden gemaakt van verkooptransacties op de binnenlandse markt en voor uitvoer van dezelfde of vergelijkbare productsoorten; in andere gevallen is de vergelijking niet geldig. Van de binnenlandse verkoop kan alleen gebruik worden gemaakt indien deze plaatsvindt in het kader van normale handelstransacties. Bovendien moet de omvang van de verkoop op de binnenlandse markt, overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening, ten minste 5% te bedragen van de omvang van de export. De verkooptransacties die niet in het kader van normale handelstransacties hadden plaatsgevonden werden geïdentificeerd overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening. Bij gebruik van de tweede symmetrische methode kunnen exportprijzen niet worden vergeleken met geconstrueerde normale waarden. Tot slot wordt geoordeeld dat deze methode slechts representatief is indien zij betrekking heeft op een voldoende groot aantal verkooptransacties op de binnenlandse markt en voor uitvoer.

(12) Op deze basis werd onderzocht of de berekening per transactie kon worden toegepast. Hierbij werd vastgesteld dat de omvang van de export die kon worden vergeleken, 66,6 % bedroeg, maar dat slechts 9,5 % van de verkoop op de binnenlandse markt in het kader van normale handelstransacties kon worden gebruikt om de normale waarde vast te stellen. Met andere woorden, het overgrote deel van de verkoop op de binnenlandse markt zou bij de dumpingberekening buiten beschouwing blijven. Deze geringe hoeveelheid verkoopgegevens vormt dan ook geen voldoende representatieve basis om de normale waarde te kunnen vaststellen, het kerngegeven voor de vaststelling van dumping. De vergelijking per transactie bleek in dit geval daarom niet de juiste methode om de dumpingmarge te berekenen.

(13) Omdat gebruik van de tweede symmetrische methode geen representatieve resultaten zou hebben opgeleverd, zouden met deze methode evenmin aanzienlijke verschillen in het patroon van de exportprijzen kunnen worden aangetoond. De derde methode, d.w.z. de vergelijking van gewogen gemiddelde normale waarden met afzonderlijke exportprijzen ("asymmetrische methode"), moest derhalve worden toegepast daar gebleken was dat noch met behulp van de eerste noch met behulp van de tweede symmetrische methode de verschillende patronen van exportprijzen tot uiting konden worden gebracht.

3. Normale waarde voor Republica SA

(14) Zoals vermeld in overweging 8, stelde het HJEG vast dat de Raad niet had voldaan aan de eis om redenen op te geven en in overweging 19, lid 5, van de betwiste verordening alleen had verklaard dat in het gewone handelsverkeer inderdaad verkoop had plaatsgevonden waarbij met behulp van compensatieregelingen werd betaald. Hieronder volgen nu de redenen van de Raad.

(15) Bij het onderzoek dat tot de instelling van definitieve antidumpingrechten heeft geleid, beweerde Republica SA dat een groot deel van zijn binnenlandse verkoop plaatsvond in het kader van schuldcompensatieregelingen. Aangevoerd werd dat bij gebruik van een compensatieregeling geen onderhandeling mogelijk waren over verkoopprijzen omdat Republica SA gedwongen was leveranciers op te nemen in het compensatiecircuit waardoor de verkoopprijzen aan deze leveranciers aanzienlijk lager waren dan de normale prijzen en derhalve niet vergelijkbaar waren met de normale marktprijzen. Republica SA voerde aan dat de verkoop op basis van compensatieregelingen buiten beschouwing moest blijven bij de berekening van de normale waarde aan de hand van de verkoop op de binnenlandse markt omdat deze verkoop niet kon worden beschouwd als verkoop in het kader van normale handelstransacties.

(16) Hierbij moet worden onderstreept dat betaling door middel van een compensatieregeling zoals beschreven in overweging (15) niet hetzelfde is als een compensatieregeling in de zin van artikel 2, lid 1, van de basisverordening. De door Republica beschreven (zie overweging 15) betaling door middel van compensatie komt neer op een vereffening van rekeningen waarbij vorderingen en schulden worden gecompenseerd zonder dat dit van invloed is op de prijsvoorwaarden van de geleverde goederen, terwijl een compensatieregeling in de zin van artikel 2, lid 1, van de basisverordening een regeling is waarbij goederen en/of diensten tussen leverancier en klant worden geruild en waarbij de prijs op de factuur is gebaseerd op het verschil van de waarde van dergelijke goederen en/of diensten en derhalve niet de reële waarde van de geleverde goederen weergeeft.

(17) Tijdens het onderzoek ter plaatse bij Republica werd vastgesteld dat bepaalde verkoop op de binnenlandse markt ten onrechte was opgegeven als verkoop tegen normale contante betaling, terwijl de betaling in het kader van een compensatieregeling had plaatsgevonden. Deze vorm van compensatie vond plaats door verrekening van vorderingen en schulden voor dezelfde bedragen tussen Republica SA en haar klant die in sommige gevallen tevens leverancier van andere goederen of diensten was. Soms waren één of meer derde partijen betrokken, zoals in het geval waarin Republica SA aan een afnemer verkocht die gebruik maakte van een vordering op een derde partij om zijn schuld aan Republica SA te betalen. Dit soort betaling door middel van compensatie is gebruikelijk in economieën met schaarse liquide middelen en het onderzoek wees uit dat dit niet van invloed was op de oorspronkelijke prijsstelling. Voorts bleek dat wanneer Republica SA bij afnemers aandrong op contante betaling (b.v. wanneer zij liquide middelen nodig had om haar personeel te betalen), de verkoopprijzen lager waren dan bij betaling door middel van compensatie, om de klant te belonen voor deze liquide betaling. De conclusie was dat de betaling van Republica door middel van compensatie niet onder het begrip compensatieregeling valt in de zin van artikel 2, lid 1, van de basisverordening, omdat de compensatieregelingen waarbij Republica partij was geen invloed hadden op de verkoopprijzen.

(18) De conclusie is derhalve dat het argument van Republica betreffende de verkoop in het kader van een compensatieregeling en de invloed daarvan op de verkoopprijs op de binnenlandse markt niet de realiteit weergeeft, zodat de verkoop van Republica SA in het kader van compensatieregelingen als verkoop in het kader van normale handelstransacties moet worden beschouwd.

4. Conclusie

(19) Het gebruik van de tweede symmetrische methode om de dumpingmarge van Petrotub SA vast te stellen is niet gerechtvaardigd, omdat de omvang van de verkoop op de binnenlandse markt die gebruikt zou kunnen worden om de normale waarde vast te stellen onvoldoende representatief is om als basis voor een vergelijking te dienen. Met deze methode kan geen rekening worden gehouden met aanzienlijke verschillen in het patroon van de exportprijzen, d.w.z. deze methode brengt de dumping niet volledig tot uiting. Omdat noch de eerste noch de tweede symmetrische methode, zij het om verschillende redenen, de dumping volledig tot uiting brengt, moest de derde methode van artikel 2, lid 11, van de basisverordening worden toegepast. De toepassing en de resultaten van de toepassing van de derde methode zoals beschreven in de overwegingen (22) en (23) van de betwiste verordeningen worden derhalve bevestigd.

(20) Op grond van de redenen beschreven in de overwegingen (16) en (17) wordt de verkoop van Republica SA in het kader van een schuldcompensatieregeling beschouwd als verkoop in het kader van normale handelstransacties.

(21) Als gevolg hiervan worden de bij Verordening (EG) nr. 2320/97 vastgestelde dumpingmarges bevestigd.

D. Mededeling

(22) De partijen werden op de hoogte gebracht van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens was de aanbeveling te doen om het definitieve antidumpingrecht opnieuw in te stellen. Tevens werd een periode vastgesteld waarbinnen zij over deze mededeling opmerkingen konden maken.

(23) Met de mondelinge en schriftelijke opmerkingen werd rekening gehouden.

E. Verbintenissen

(24) De twee Roemeense producenten/exporteurs hebben overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de basisverordening prijsverbintenissen aangeboden. De aangeboden prijsverbintenissen bevatten dezelfde bepalingen als de prijsverbintenissen die op 9 januari 2003 als gevolg van het HJEG-arrest kwamen te vervallen. De Commissie is van oordeel dat de aangeboden verbintenissen aanvaardbaar en toereikend zijn om de bedrijfstak van de Gemeenschap te beschermen tegen de schadelijke gevolgen van dumping.

(25) De bedrijven zullen de Commissie periodiek uitvoerige informatie verstrekken over hun export naar de Gemeenschap zodat de verbintenissen daadwerkelijk kunnen worden gecontroleerd door de Commissie.

(26) Om ervoor te zorgen dat de verbintenissen daadwerkelijk in acht worden genomen en dat hierop toezicht kan worden gehouden dient, bij de aangifte voor het vrije verkeer van producten waarop de verbintenis betrekking heeft, een geldig origineel van het productiecertificaat te zijn gevoegd dat de in de bijlage bij deze verordening vermelde gegevens bevat. Dit productiecertificaat dient drie maanden na de datum van uitgifte te worden ingediend en de hoeveelheden die bij de douane worden aangeboden om met vrijstelling van antidumpingrechten te worden ingevoerd mogen de op het certificaat hoeveelheden niet overschrijden. Wanneer een dergelijk productiecertificaat niet wordt voorgelegd, wanneer dit niet overeenkomt met het betrokken product of wanneer de op het certificaat vermelde hoeveelheden worden overschreden zijn antidumpingrechten verschuldigd.

(27) Indien een verbintenis niet wordt nagekomen, indien vermoed wordt dat ze niet wordt nagekomen of indien zij wordt opgezegd, kan op grond van artikel 8, de leden 9 en 10, van de basisverordening een antidumpingrecht worden ingesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. De conclusies van Verordening (EG) nr. 2320/97 van 17 november 1997 met betrekking tot de Roemeense producenten/exporteurs Petrotub SA en Republica SA worden bevestigd. Er worden definitieve antidumpingrechten vastgesteld voor de volgende producten uit Roemenië die worden vervaardigd door Petrotub SA en Republica SA:

(a) naadloze buizen, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, van het soort gebruikt voor olie- of gasbuizen, met een uitwendige diameter van niet meer dan 406,4 mm (ingedeeld onder de GN-codes ex 7304 10 10 en ex 7304 10 30 - TARIC-codes 7304 10 10 10 en 7304 10 30 10):

(b) naadloze pijpen met rond profiel, van ijzer of niet-gelegeerd staal, koudgetrokken of koudgewalst, andere dan precisiebuizen, (ingedeeld onder GN-code 7304 31 99);

(c) andere pijpen met rond profiel, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, andere dan met schroefdraad of van schroefdraad te voorzien, met een uitwendige diameter van niet meer dan 406,4 mm (ingedeeld onder de GN-codes 7304 39 91 en 7304 39 93).

2. De definitieve antidumpingrechten, van toepassing op de nettoprijs, franco-grens-Gemeenschap, vóór inklaring zijn als volgt:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. De bepalingen inzake de douanerechten zijn van toepassing, tenzij anders vermeld.

Artikel 2

1. Producten die door de in lid 4 vermelde ondernemingen zijn vervaardigd en naar de Gemeenschap uitgevoerd, waarvoor verbintenissen zijn aangeboden die door de Commissie zijn aanvaard, worden vrijgesteld van de bij artikel 1 ingestelde antidumpingrechten, mits is voldaan aan de voorwaarden in de leden 2, 3 en 4.

2. Bij indiening van de aangifte voor het vrije verkeer wordt vrijstelling van het antidumpingrecht verleend indien aan de bevoegde douanediensten van de lidstaten een geldig, oorspronkelijk productiecertificaat wordt overgelegd dat is afgegeven door een in lid 4 vermelde onderneming. Dit productiecertificaat dient te voldoen aan de eisen voor dergelijke certificaten zoals uiteengezet in de door de Commissie aanvaarde verbintenis en waarvan de voornaamste gegevens in de bijlage zijn vermeld.

3. Het in lid 2 bedoelde productiecertificaat moet uiterlijk drie maanden na afgifte worden overgelegd. De hoeveelheden die bij de douanediensten van de lidstaten voor invoer met vrijstelling van antidumpingrechten worden aangeboden mogen de op het certificaat vermelde hoeveelheden niet overschrijden. Wanneer deze hoeveelheden worden overschreden, is het teveel onderworpen aan het antidumpingrecht en moet dit worden aangegeven onder de in artikel 1, lid 2, genoemde aanvullende Taric-code.

4. De producten die vergezeld gaan van een productiecertificaat worden aangegeven onder de volgende aanvullende Taric-codes:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Artikel 3

In de verslagen van de lidstaten aan de Commissie overeenkomstig artikel 14, lid 6, van Verordening (EG) nr. 384/1996 worden voor elke aangifte voor het vrije verkeer jaar en maand van invoer vermeld alsmede de GN-, de Taric- en de aanvullende Taric-code, de soort maatregel, het land van oorsprong, de hoeveelheid, de waarde, het antidumpingrecht, de lidstaat van invoer en eventueel het volgnummer van het productiecertificaat.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in alle lidstaten.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De Voorzitter

BIJLAGE

Voornaamste gegevens van het in artikel 2, lid 2, bedoelde productiecertificaat(1)

(a) Het nummer van het certificaat.

(b) Identificatie waaruit blijkt dat het om een origineel certificaat gaat.

(c) De datum waarop het certificaat vervalt.

(d) De volgende tekst:

"Productiecertificaat afgegeven door [naam van de onderneming] overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. ..../2003 van de Raad bij uitvoer naar de Europese Gemeenschap van bepaalde naadloze buizen en pijpen onder aanvullende Tariccode xxxx".

(e) De naam en het volledige adres van de onderneming en eventuele identificatienummers zoals het nationaal registratienummer voor vennootschappen.

(f) De naam en het volledige adres van de afnemer van de onderneming in de Gemeenschap die de goederen importeert of de naam en het volledige adres van de niet-gelieerde handelaar buiten de Gemeenschap die de goederen exporteert.

(g) Het nummer van de handelsfactuur waarop het productiecertificaat betrekking heeft.

(h) De exacte beschrijving van de goederen met inbegrip van:

- een productbeschrijving aan de hand waarvan het product kan worden geïdentificeerd en die overeenstemt met de productbeschrijving op de factuur,

- GN-code,

- de hoeveelheid (in ton).

(i) De naam van de medewerker van de onderneming die het certificaat heeft afgegeven en de volgende verklaring heeft ondertekend:

"Ondergetekende verklaart dat de verkoop voor uitvoer naar de Europese Gemeenschap van de goederen waarop dit certificaat betrekking heeft plaatsvindt in het kader en volgens de voorwaarden van de verbintenis die werd aangeboden door ...... [naam van de onderneming] en tot de hoeveelheden die vrij van antidumpingrechten in de Gemeenschap kunnen worden ingevoerd, zoals vermeld in de verbintenis die de Commissie bij Besluit 03/.../EG heeft aanvaard. De gegevens in dit certificaat zijn volledig en correct."

(j) Ruimte bestemd voor de bevoegde autoriteiten van de Gemeenschap.

(1) Volgens de door de Commissie aanvaarde verbintenis luidt elke rubriek van het certificaat in vier talen, de taal van het land van de producent, Engels, Frans en Duits.